uva-dare (digital academic repository) de politiek van de ... · stituties van staat, markt en...

40
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) De politiek van de omwenteling Grin, J. Link to publication Citation for published version (APA): Grin, J. (2004). De politiek van de omwenteling. (Oratiereeks). Amsterdam: Vossiuspers UvA. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 16 May 2019

Upload: lamnga

Post on 16-May-2019

214 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

De politiek van de omwentelingGrin, J.

Link to publication

Citation for published version (APA):Grin, J. (2004). De politiek van de omwenteling. (Oratiereeks). Amsterdam: Vossiuspers UvA.

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 16 May 2019

De politiek van omwenteling met beleid

Vossiuspers UvA is een imprint van Amsterdam University Press.Deze uitgave is totstandgekomen onder auspiciën van de Universiteit van Amsterdam.

Omslag: Nauta & Haagen, OssOpmaak: JAPES, AmsterdamFoto omslag: Carmen Freudenthal, Amsterdam

ISBN 90 5629 374 5© Vossiuspers UvA, Amsterdam, 2004

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautoma-tiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mecha-nisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemmingvan de uitgever.

Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j0

het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 en arti-kel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan deStichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uit-gave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich totde uitgever te wenden.

De politiek van omwenteling met beleid

Rede

in verkorte vorm uitgesprokenbij de openlijke aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de

Beleidswetenschap, in het bijzonder systeeminnovatie,aan de Universiteit van Amsterdam, op vrijdag 16 april 2004

door

John Grin

Aan mijn vaderVoor mijn moeder en hun (klein-)kinderen

Mijnheer de Rector Magnificus,Leden van het College van Bestuur,Mevrouw de Decaan,Collega’s, studenten, en kompanen uit de praktijk van systeeminnovaties,Familie en vrienden,

Een spook waart door de kennismaatschappij! – te weten het besef dat eerbiedwaar-dige kennisintensieve systemen aan hervorming toe zijn. Of het nu gaat om het wa-terbeheer, de landbouw of de gezondheidszorg: ze worden tot op het bot bevraagddoor een samenloop van hun eigen onbedoelde effecten met meer algemene maat-schappelijke ontwikkelingen. Anders dan tegen dat beroemde spook uit de vroeg-industriële samenleving wordt tegen deze roep om omwenteling geen drijfjachtontketend door machten als de tsaar, Metternich of Duitse politiemannen. Eerder issprake van verdringing of een ongemakkelijke ontvangst. Zowel de verdringing alshet ongemak komen voort uit het feit dat het spook architectonische kritiek behelst– architectonische kritiek omdat, net als destijds bij Abraham Kuyper, zowel heer-sende culturele vooronderstellingen als de structurele verhoudingen tussen de in-stituties van staat, markt en (kennis-)maatschappij ter discussie worden gesteld.1

Systeeminnovaties en de ontwikkeling van de modernemaatschappij

Er is, kortom, sprake van toenemende druk op kennisintensieve systemen als zoda-nig. Ik wil deze openbare les beginnen met twee voorbeelden die dat illustreren.Vervolgens geef ik een plaatsbepaling van deze voorbeelden in de ontwikkeling vanonze maatschappij en het debat daarover. Zodoende kom ik tot een meer precieze

5

omschrijving van wat systeeminnovaties zijn, en tot een aanduiding van het onder-zoeksprogramma waarmee ik me de komende jaren wil bezighouden.

De gezondheidszorg

Laten we beginnen met een korte rondgang door de gezondheidszorg. Zonder twij-fel hebben voortschrijdende wetenschappelijke kennis en daarop gebaseerde tech-nologie daar grote vooruitgang bewerkstelligd. Onze levensverwachting is hogerdan ooit, ziektes als de pokken zijn uitgeroeid en tal van andere zijn niet langer do-delijk, en de griepprik illustreert hoezeer ons vermogen om gezondheid te beheer-sen, is toegenomen. Die ontwikkeling kwam op gang in de zeventiende eeuw, toenFrancis Bacon een nieuwe opdracht formuleerde voor de medische wetenschap: hetverlengen van het leven. Deze opdracht, die het geloof weerspiegelde dat de opko-mende moderne wetenschap het mogelijk maakte de natuur te beheersen, steldebovendien de beide klassieke opdrachten – het bewaren van de gezondheid en hetgenezen van ziekte – in een ander, meer veeleisend daglicht (Achterhuis, 1988:283-293).

Dit programma kreeg eens te meer vaart met de opkomst van de verzorgings-staat, toen gaandeweg een complex maar goed geolied systeem van gezondheids-zorg ontstond (Van Heffen & Kerkhoff, 1999; Bottenburg et al., 1999). Een eerstebelangrijk element van dat systeem was de welbewuste naoorlogse beleidskeuze omveel van de sturing over te laten aan arrangementen zoals de Ziekenfondsraad,waarin medici en maatschappelijke geledingen de dienst uitmaakten en met eencentrale rol voor medische rationaliteit. Een tweede element was de vervlechtingtussen publieke kennisinstellingen en de industrie, en een derde wat Bram de Swaan(1982) heeft genoemd ‘protoprofessionalisering:’ de verinnerlijking van professio-nele inzichten door brede lagen van de bevolking, die hun eigen ziekte en gezond-heid in medisch-professionele termen gingen benoemen én zich daarnaar gingengedragen.

Precies deze factoren achter het succes van het gezondheidszorgsysteem gavenook aanleiding tot kritiek. De eerste kritiek betrof de grote rol van medici en medi-sche rationaliteit, de ontpersoonlijking van de zorg en de vermindering van de keu-zevrijheid van zorgvragers. Aanvankelijk verwoord door denkers als Joseph Flet-cher en Paul Ramsey in de jaren vijftig van de vorige eeuw, of Ivan Illich en MichelFoucault twintig jaar later, vond deze kritiek gaandeweg meer weerklank onder

6

JOHN GRIN

steeds mondiger patiënten. In de loop der jaren kreeg ze nieuwe dimensies: twijfelof verlenging van leven altijd voldoende gepaard ging met kwaliteit van leven; en deklacht dat te weinig rekening werd gehouden met de diversiteit aan leefwijzen. Re-cent is daar de vrees bijgekomen dat de voorspellende geneeskunde de greep vanmensen op hun eigen lijf en leden wellicht op paradoxale wijze zal doen verminde-ren (Nelis, 1998: 178-183).

Een tweede belangrijke soort kritiek betreft de kostenontwikkeling van de zorg.Deze kwam op vanaf het midden van de jaren zeventig door een combinatie van be-volkingsgroei, snelle ontwikkeling van meer en duurdere diagnostische hulpmidde-len en behandelwijzen en druk op de loonkosten als gevolg van concurrentie in detransnationale economie. Het zijn vooral deze problemen met de beheersbaarheidvan de groei die aanleiding hebben gegeven tot een reeks voorstellen voor een ‘stel-selherziening’, met als oogmerk om via marktconforme instrumenten en arrange-menten vooral de vraagzijde in het zorgsysteem te versterken. Dat heeft wel dege-lijk tot een zekere beheersing van de kosten geleid, maar nog niet tot eenfundamentele en blijvende rem op de kostendynamiek, en evenmin tot een oplos-sing van genoemde zorgen over de kwaliteit en zeggenschap. Ook vermindering vande toegankelijkheidsproblemen, met de wachtlijsten als schrijnend icoon, lijkt langsdeze weg maar nauwelijks te realiseren.

Deze beperkte invulling van de stelselherziening laat zien dat het ‘revolutionai-re’ besef van de noodzaak van een omvattende systeeminnovatie nog grotendeelswordt verdrongen. Toch komen er recent tal van initiatieven op voor een op onder-delen wezenlijk andere aanpak van zorgvraagstukken. Een eerste brede groep initia-tieven betreft de toenemende aandacht voor diversiteit in zorgvragen en in levens-omstandigheden van zorgvragenden. Deze heeft zich ontwikkeld met de vergrijzingen de toenemende multi-culturaliteit van de samenleving. In het net verschenenJaarbericht 2003 van het aan NWO gelieerde Zorgonderzoek Nederland2 wordenprojecten gepresenteerd die meer diversiteit moeten opleveren in bijvoorbeeld debehandeling van psychiatrische klachten en diabetes, en in de zuigelingenzorg. Eentweede groep initiatieven heeft betrekking op het stimuleren en versterken van deeigen verantwoordelijkheid van mensen voor hun gezondheid. Hetzelfde Jaarberichtnoemt onder meer projecten voor advisering over voeding en arbeidsomstandighe-den bij hart- en vaatziekten. In de derde plaats is sprake van ontwikkeling van nieu-we kennisvoorraden, bijvoorbeeld over preventie van arbeidsgerelateerde aandoe-ningen.

7

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

Het zou me niet verbazen als dit soort ontwikkelingen – die bijvoorbeeld ooktot uitdrukking komen in nieuwe handelwijzen in de huisartsenzorg, het levens-loopconcept en allerhande lokale initiatieven voor zorg in de multiculturele samen-leving – uiteindelijk de opmaat zullen blijken te zijn van een meer omvattende sys-teeminnovatie. Ik vermoed bovendien dat juist dan verantwoorde optimaliseringvan de zorg in termen van kwaliteit, toegankelijkheid en kostenbeheersing betermogelijk zal blijken. Ik beperk me hier tot het aanduiden van enkele waarnemingendie aan dat vermoeden ten grondslag liggen en die verdere verkenning verdienen(Grin, 2004; Moret-Hartman et al., 2004: hoofdstuk 7). Om anders om te gaanmet de verhouding tussen individuele zorgproblemen en solidariteit op collectiefniveau is een andere organisatie van de verhoudingen tussen zorgvragers, -aanbie-ders en -verzekeraars onontbeerlijk. Omdat noch kwaliteit noch kostenbeheersingzijn gebaat bij versterking van de vraagzijde als die wordt bevolkt door ogenschijn-lijk mondige maar in wezen geprotoprofessionaliseerde burgers, vergt dat meer dande bestaande maatregelen ter versterking van de vraagzijde: het is van belang omzorgvragers te stimuleren meer verantwoordelijkheid te dragen voor hun eigen ge-zondheid. Daartoe zullen ook zorgverleners het versterken van die verantwoorde-lijkheid als onderdeel van hun eigen professionaliteit moeten gaan zien. Dit laatste isweer gebaat bij de genoemde trends in de richting van een minder eenzijdige na-druk op de heersende medische rationaliteit en meer aandacht voor zowel de plura-liteit binnen de medische wetenschap als voor inzichten op het gebied van factorenals voeding en arbeidsomstandigheden.3

Ik hoop aan de verdere verkenning van deze en dergelijke claims te kunnen bij-dragen door onderzoek naar genoemde aspecten te doen , samen met strategischedenkers binnen het College van Zorgverzekeringen, met Nijmeegse collega’s alsGertjan van der Wilt, Margriet Moret-Hartman en Rob Reuzel. En natuurlijk metcollega’s uit het Amsterdamse: Amâde M’charek, Floor Rikken, Nicolien Wieringaen Annemiek Nelis, en in een ander verband ook Anita Hardon (2004) en StuartBlume (2004).

De landbouw

Het tweede voorbeeld dat ik hier wil bespreken is de landbouw (Van der Ploeg,1999; Bieleman, 2000), een sector die ten onrechte meestal niet wordt betrokkenin discussies over de kennismaatschappij. Vanaf de voedselcrises eind negentiende

8

JOHN GRIN

eeuw, toen de landbouw een terrein van overheidszorg werd, speelt immers de ont-wikkeling, overdracht en toepassing van kennis een sleutelrol. Tot 1945 beoogdehet beleid vooral om daarmee Nederlandse producten aantrekkelijker maken op detoen al transnationale voedselmarkt, door de kwaliteit te verbeteren onder gelijktij-dige kostenverlaging via vermindering van het grondgebruik. Tijdens de wederop-bouw kreeg die ontwikkeling een flinke impuls, met het oogmerk ervoor te zorgendat de Nederlandse landbouw genoeg zou produceren om alle monden in het landte voeden, tegen voor ieder te betalen prijzen en onder gelijktijdige garantie vaneen goed inkomen voor boeren én vrijmaking van arbeidskrachten voor de indu-strie. Naast kennisontwikkeling waren daarbij ook markt- en prijsbeleid en aanpas-sing van de ruimtelijke inrichting belangrijke instrumenten.

Het succes was indrukwekkend. Terwijl de binnenlandse productie van demeeste primaire voedselproducten vóór 1945 nog een fractie van de binnenlandsebehoefte dekte, was Nederland vijftig jaar later een netto exporteur geworden.Ondertussen was de benodigde arbeidsinzet gedaald met 60%. Net als in de ge-zondheidszorg was een cruciale voorwaarde voor dit succes de institutionele inbed-ding van de modernisering, en wel in twee effectief werkende driehoeken. Hetbeleid werd uitgedacht en uitgevoerd door een IJzeren Driehoek van boerenstands-organisaties, het landbouwministerie en landbouwspecialisten in de Tweede Ka-mer. De kennis die de modernisering aandreef, werd ontwikkeld en doorgegevendoor een andere driehoek: het zogenoemde ‘OVO-drieluik’, van Onderzoek,Voorlichting en Onderwijs.

De modernisering die hiertoe heeft geleid, bestond uit een hele reeks in elkaargrijpende ontwikkelingen, die net – net als in de gezondheidszorg – gericht warenop vooruitgang door beheersing van de natuur (Bos, 2004). Denk aan de mechani-sering en later ook de automatisering, én de bijbehorende standaardisering vanplanten en dieren: koeien kregen ‘machine-uiers’ en graan kreeg ‘maaidorsbare’halmen (Bieleman, 2002: 29). Maar denk bijvoorbeeld ook aan de schaalvergrotingen specialisatie van boerenbedrijven, die nodig waren om te profiteren van deze ge-avanceerde technologische mogelijkheden en tot gevolg hadden dat niet alleen hetgemengd bedrijf vrijwel is verdwenen, maar ook dat de rundveehouderij zich split-ste in melkveehouderij en vleesveehouderij. Of denk aan de steeds langere en com-plexere economische ketens met tal van hoog gespecialiseerde schakels, die iedereen geavanceerd product leverden: grupstallen, veevoeder, bestrijdingsmiddelen,allerlei kunstmesten op maat, veredelde planten- en dierenrassen, enzovoort.

9

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

Net zoals in de gezondheidszorg waren het ook in de landbouw juist de factorendie het succes hadden gecreëerd die later kritiek opriepen (Bekke et al., 1994;Bekke & De Vries, 2001). In de eerste plaats was daar de overschottenkwestie, ge-symboliseerd en aangewakkerd door krachtige metaforen als ‘melkplas’ en ‘boter-berg’. Waar de overschotten eind jaren vijftig konden worden weggewerkt door deoprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en eind jaren zestig nogeen keer door toetreding van de Zuid-Europese landen tot die Gemeenschap,groeide eind jaren zeventig de onrust (Ackrill, 2000). Ondertussen ontwikkeldezich kritiek op drie andere kenmerken die rond 1985 voluit op de agenda kwamen:de aanslag van de zogenoemde bio-industrie op het dierenwelzijn, de ecologischegevolgen van het intensieve gebruik van bestrijdingsmiddelen en de uitstoot vansteeds meer mest op steeds minder oppervlak. De reacties op deze kwesties leiddenvooral tot versterking van marktwerking en tot (verscherpte) milieuwetgeving.Alleen voor sommigen waren ze aanleiding om de intensieve landbouw als zodanigter discussie te stellen.

De afgelopen tien jaar heeft deze meer fundamentele discussie zich geleidelijkverbreed, met de komst van een derde categorie kritiek. Deze hangt samen metBSE, MKZ, vogelpest en de overige grote crises in de veehouderij, die door velenworden gezien als samenhangend met de combinatie van intensieve productie entransnationale transportstromen. Ze hebben de roep om een andere voedselpro-ductie aangewakkerd. Daarnaast hebben ze het vertrouwen, vooral van de stedelijkebevolking, ondermijnd, niet alleen in agrariërs, maar ook in de experts die langetijd de helden van de modernisering waren, en tevens in de overheid die tot dan alsalmachtig bewaker van de voedselveiligheid werd beschouwd. Dit afbrokkelendvertrouwen wordt verder versterkt door de introductie van genetische modificatiein de voedselproductie, die veel verzet oproept – tot schrik en verbazing van diege-nen die haar zagen als voor de hand liggende volgende stap in de modernisering vande landbouw. Bij deze punten van kritiek komt het bewustzijn dat de uitbreiding vande Europese Unie en de ontwikkelingen in de Wereldhandelsorganisatie onont-koombaar en onomkeerbaar van invloed zijn op de landbouw.

Meer dan in de gezondheidszorg staat in de landbouw het besef dat een systeem-innovatie nodig is op veler agenda. Door vooruitdenkende en moedige agrariërs,vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en experts wordt gewerktaan nieuwe vormen van landbouw, vaak onder welluidende titels als ‘WelZwijn’ of‘Houden van Hennen’. Soms gebeurt dat op eigen initiatief, veelal ook op uitnodi-

10

JOHN GRIN

ging van nieuw overheidsbeleid. Toch blijken deze projecten, waarop ik straks noguitvoeriger zal ingaan, vaak te kunnen rekenen op een ongemakkelijke ontvangst.

Systeeminnovaties nader omschreven: het moderniserings-debat

Laten we nu, op basis van beide voorbeelden, komen tot een nadere plaatsbepalingen omschrijving van systeeminnovaties. Een belangrijke overeenkomst tussen beidevoorbeelden is dat de aanvankelijke ontwikkeling de verwachting weerspiegelt datkennis en technologie vanzelf zullen leiden tot sociale en economische vooruitgang.In wezen berust dit geloof in vooruitgang op basis van rationaliteit op twee dogma’s,die zich beiden hebben gevestigd in de zestiende en zeventiende eeuw (Kumar,1995: 78-80). Het eerste is dat we De Waarheid kunnen kennen op grond van een-duidige, in een of ander Archimedisch punt gegronde, kennis. Het tweede dogma isdat op die basis de werkelijkheid onder onze controle kan worden gebracht. Ditlaatste had aanvankelijk vooral betrekking op de natuurlijke werkelijkheid, waarvande orde en regelmaat ontsloten werden door Galileo, Newton en andere natuurwe-tenschappers. Gaandeweg, in het voetspoor van René Descartes, werd het echtertot een wereldbeeld dat – in een periode waarin grote behoefte bestond aan zeker-heid en stabiliteit4 – maar al te graag ook werd toegepast op de sociale en politiekewerkelijkheid. Vanaf het begin van de achttiende eeuw werd Ware Kennis de basisvan het handelen van natiestaten. Daaraan ontleenden die zowel de legitimiteit als-ook het vermogen om op hun grondgebied maatschappelijke vooruitgang te bevor-deren via een steeds verdergaande beheersing van de werkelijkheid – inclusief plan-ten, dieren en mensen. De tijdgeest van de achttiende eeuw, waarin deze visies opde kosmos en op de polis versmolten tot een visie op de ‘Kosmopolis’5 (Toulmin,1990) komt treffend tot uitdrukking in twee strofen uit het werk van AlexanderPope:6

Nature and Nature’s laws laid hid in nightGod said: ‘let Newton be!’, and all was light.

en

11

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

For forms of government let fools contest;Whate’er is best administered is best;For modes of faith let graceless zealots fight;His can’t be wrong whose life is in the right.7

Dezelfde ideeën gaven niet alleen richting en inhoud aan de staat, maar ook aan an-dere instituties en hun onderlinge verhoudingen. Zeker, differentiatie en taakverde-ling tussen staat, markt, religie, wetenschap en maatschappij waren kenmerkendeeigenschappen van de modernisering. Maar tegelijk was het een geloof, het vooruit-gangsgeloof, dat de gemeenschappelijke oriëntatie vormde van de instituties van Staat,Markt, Wetenschap en Maatschappij.8 Die oriëntatie droeg, met name vanaf de In-dustriële Revolutie (Kumar, 1995: 81-82; Gill, 2003: 115-148), sterk bij aan on-derlinge afstemming tussen deze instituties. Geoffrey Underhill (2001) en MaartenHajer (2000) hebben aan ontstaan, aard en verschuivingen van die afstemming inhun oraties de nodige aandacht besteed. Aan de hand van de voorbeelden over ge-zondheidszorg en landbouw hebben we gezien hoe deze afstemming de modernise-ring heeft bevorderd.

We hebben daarnaast gezien dat het juist ook de geïnstitutionaliseerde voor-waarden voor het succes van de modernisering waren die later het voorwerp wer-den van de kritiek die halverwege de twintigste eeuw opkwam. Ik kwam met datdenken in aanraking in diverse verbanden waarvan ik als student natuurkunde deeluitmaakte. De ‘tegen-moderne’kritiek op het technologisch vooruitgangsgeloof,en de bijbehorende pleidooien voor een institutionele hervorming naar een ‘recht-vaardige, participatieve en duurzame samenleving’ (World Council of Churches,1980), hebben mijn interesse in de relaties tussen wetenschap en maatschappij ge-wekt en gevormd (Boeker, 1975; Goudzwaard, 1978; Ministerie van O&W, 1984;Tuininga, 1985; Ter Borg, 1985).

Het huidige debat

Zo’n kwart eeuw later, rond het grensvlak van de twintigste en eenentwintigsteeeuw, kunnen we ruwweg twee reacties op de Moderniteit onderscheiden (Kumar,1995: 102-148). De eerste is de post-moderne benadering die veel nadruk legt opontwikkelingen die de bestaande instituties uitdagen en hun grenzen en onderschei-dingen doen vervagen: globalisering (waaronder ook dekolonisatie en processen

12

JOHN GRIN

rond het einde van de Oost-West-tegenstelling), individualisering, de ‘vergruizing‘van de maatschappij tot een gefragmenteerd geheel van veel verschillende leefwe-relden en het afbrokkelend vertrouwen in experts. Terwijl kennis door veel vandeze denkers wordt beschouwd als een cruciale factor in de maatschappelijke ont-wikkeling, wordt de idee van eenduidige, ware kennis afgewezen ten gunste van hetexpliciet verwijzen naar de meervoudigheid van het kennen. In de meest radicalebenaderingen komt dit tot uiting in een expliciet relativisme; bij anderen leidt hettot een ondermijning van het verweer daartegen.9 Nauw daaraan verwant is de af-wijzing van Grote Verhalen, van ideeën over hoe de wereld er zou moeten uitzienén van kritiek op de bestaande orde. Tegen deze achtergrond prediken postmoder-nen het failliet van de typisch eenduidige moderne ontwikkeling op basis van een-duidige rationaliteit en vooruitgangsgeloof.

Dit laatste pleidooi is, na de besproken kritiek, eenvoudig over te nemen. Datgeldt ook voor de nadruk die de post-modernen leggen op inderdaad feitelijk waar-neembare veranderingen in de toestand van de wereld. Het post-moderne bewust-zijn van de hedendaagse verscheidenheid in leefwerelden en kennisvoorradenvormt bovendien een goed uitgangspunt bij het geven van richting aan toekomstigeontwikkeling.

Moeite heb ik met de normatieve conclusies die veel postmodernen trekken uithun feitelijke waarnemingen.10 Ik doel hier vooral op de ontkenning van het be-staansrecht en de bestaansmogelijkheid van een op een kritische visie en op rede ge-baseerde maatschappelijke ontwikkeling. In de eerste plaats ondermijnt die de basisvan een democratische samenleving, waarin mensen immers gezamenlijk gestaltegeven aan de toekomst en daarover in de publieke sfeer onderling rekenschap afleg-gen. In de tweede plaats meen ik dat de problemen in de gezondheidszorg, de land-bouw en andere kennissystemen te serieus zijn om de ambitie op te geven van eenwelbewuste, kritische omgang met de modernisering. Ik kan me dit standpunt deste beter veroorloven omdat, in de derde plaats, de postmoderne ontkenning van demogelijkheid om zo’n ambitie te realiseren – ironisch genoeg – op een bij uitstekmoderne vooronderstelling berust: namelijk dat kritiek en rede alleen legitiem zijnals ze zijn gegrond in een objectieve, universele Waarheid. Echter, de rechtvaardi-ging van een kritische houding ten opzichte van de achterkant van de vooruitgangmoet niet worden gezocht in een algemeen geldige Waarheid, maar in het antwoordop de vraag in naam van wie of wat kritiek wordt geoefend. Richard Bernstein (1993),die deze vraag centraal stelt in een even knappe als uitdagende bespreking van de

13

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

ethisch-politieke dimensie van het debat over moderniteit/post-moderniteit, heefter met recht op gewezen dat de winst van de hermeneutische wending in de filoso-fie nu juist is dat zowel dominante rationaliteit als de kritiek erop altijd lokaal enspecifiek zijn. Hij wijst ook op de implicatie dat kritiek slechts kan worden bedre-ven door betrokken deelnemers, niet door neutrale waarnemers (1993: 317-319;ook: 323-339). Deze positie werd kernachtig verwoord door Donna Haraway(1991: 183-201), die op unieke wijze de relatie heeft blootgelegd tussen kennis, decontext waarin die ontstaat en functioneert, de dragers ervan en de van die contextuitgeslotenen: alle kennis (de rede die ten grondslag ligt aan moderniseringsproces-sen, alsook de kritiek daarop) is gesitueerd.

In een tweede benadering (Baumann, 1987; Giddens, 1991; Beck, 1997; Beck etal., 1997) wordt de idee van handelen op basis van een gesitueerde, kritische redeniet opgegeven. Integendeel, deze benadering benadrukt juist het vermogen vanhandelende subjecten om zich kritisch rekenschap te geven van de bedoelde en on-bedoelde effecten van hun handelen, en de mogelijkheid om dat inzicht te laten te-rugslaan op dat handelen. Zichzelf een oordeel vormend over de vraag, wie en watde verdiensten én wie en wat de neveneffecten en beperkingen van de Moderniteithebben geïncasseerd, kunnen ze de zoektocht aangaan naar ontwikkelingspaden diede neveneffecten en beperkingen vermijden of verminderen zonder de vooruitgangop te geven. ‘Optimalisering van de gezondheidszorg’ of ‘verduurzaming van delandbouw’ zijn voorbeelden van richtinggevende ambities voor zulke alternatieveontwikkelingspaden. Omdat de bestaande instituties en hun onderlinge afstemmingechter vooral zijn ingericht als een thuis voor kennisgedreven modernisering, ver-gen dergelijke paden van ontwikkeling de aanpassing van institutionele contexten.Een dergelijke herijking van moderniseringsprocessen, die ook terugslaat op huninstitutionele omgeving, wordt aangeduid als ‘reflexieve modernisering’.

Onderzoek naar systeeminnovaties: de probleemstelling

Systeeminnovaties kunnen nu worden gedefinieerd als de reflexieve moderniseringvan de landbouw, de gezondheidszorg of andere kennisintensieve systemen.11 Daar-mee is het begrip wel nauwkeurig gedefinieerd, maar bepaald niet probleemloos –zeker niet voor wie de post-moderne waarneming deelt van vervagende scheidslij-nen, vergruizing en toenemende normatieve verscheidenheid. Twee belangrijkeprobleemvelden volgen direct uit het voorafgaande:

14

JOHN GRIN

1. Het eerste betreft de vraag hoe de richting van maatschappelijke ontwikkelingkan worden gedefinieerd in een gefragmenteerde en sterk diverse maatschappij,waarin zoiets als een gedeelde Waarheid schier onbereikbaar lijkt.

2. Het tweede probleemveld betreft de vraag of gerichte systeeminnovaties daad-werkelijk te realiseren zijn. In onze maatschappij zijn op vooruitgang gerichte klas-siek-moderne instituties nog sterk bepalend, maar is tegelijkertijd sprake vansnelle veranderingen, transnationalisering en toenemende fragmentatie en ver-scheidenheid. Systeeminnovaties zullen zich in deze omgeving niet spontaanvoltrekken. Maar evenzeer is het de vraag of het in zo’n wereld dan wél mogelijkis om zo’n omwenteling te bevorderen ‘met beleid’ – dat wil zeggen planmatig,met wijsheid, en in een context van politieke strijd (Van de Graaf & Hoppe,1989: 15-21).

De rest van deze openbare les zal ik gebruiken om aan te duiden wat onderzoekrond deze probleemvelden zoal kan inhouden. Omdat de beleidswetenschap, in hetbijzonder de literatuur over beleidsimplementatie (Majone & Wildavsky, 1979; Ya-now, 1993; Schneider & Ingram, 1997; Fischer, 2003), ons leert dat politiek en be-leid elkaar in een voortdurend, tweezijdig proces, voortbrengen, moet dat onder-zoek zowel een beleidswetenschappelijke als een politiek theoretische dimensiehebben. Voorts zal uit het voorgaande duidelijk geworden zijn dat het kritisch-his-toriserend en sociologiserend van aard moet zijn.

Ik zal de verschillende onderdelen van dit onderzoeksprogramma illustrerenmet voorbeelden uit pionierswerk op het gebied van de verduurzaming van de land-bouw, verricht in opdracht van verschillende verbanden: het Rathenau Instituut,uiteenlopende instituten van Wageningen Universiteit en Research, en het Innova-tienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster.12 Het is vooral in onderzoekwerk enpost-academische onderwijsactiviteiten rond projecten in dit domein geweest datik, met Henk van de Graaf, gaandeweg de aard en noodzaak van systeeminnovatiesontwaarde.

15

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

Systeeminnovaties definiëren: politieke oordeelsvorming inde late Moderniteit

Hoe kunnen we in een plurale en gefragmenteerde maatschappij een gedeelde am-bitie voor reflexieve modernisering formuleren? Voor het denken over deze vraagzijn twee uitgangspunten cruciaal. In de eerste plaats is het van belang te onderken-nen dat de ambitie om zowel aan de vooruitgang als aan de achterkant van de voor-uitgang recht te doen niet een eenduidig doel is, maar een ‘wezenlijk omstredenconcept.’ Over de uitwerking van zo’n concept kunnen verschillende spelers ver-schillende oordelen hebben. Laat het nogmaals gezegd zijn: in de publieke sfeer mo-gen spelers van elkaar verlangen dat ze hun oordeel openlijk beargumenteren intermen die voor anderen navolgbaar zijn en dat ze rekenschap afleggen aan hen diedoor hun uitwerking geraakt worden. Maar hoewel daarbij kan blijken dat sommigevan die oordelen niet houdbaar zijn, wil dat weer niet zeggen dat er slechts één uit-werking houdbaar zou zijn. Kernachtig gezegd: sommige uitspraken zijn on-zin;maar waarheid bestaat altijd in meervoud (vgl. hier Fox & Miller, 1996: ch. 6).

Denk bijvoorbeeld aan de ambitie ‘verduurzaming van de landbouw.’ Die vraagtdat, minder dan in de intensieve landbouw, het primaat wordt gelegd bij economi-sche criteria, en meer balans wordt gezocht tussen economische aspecten, dieren-welzijn, het gebruik van energie, schadelijke emissies enz. Maar economisch gezon-de bedrijfsvoering is op meer dan één manier mogelijk, het welzijn van dieren kanop meer dan één manier gediend worden en voor bijvoorbeeld hergebruik van rest-producten is ook meer dan één mogelijkheid. Als voor elk van de probleemdimen-sies op zichzelf al geldt dat er meer dan één oplossing denkbaar is, geldt dat natuur-lijk eens te meer voor het synthetiseren van die verschillende deeloplossingen toteen uitwerking van een duurzame landbouw. Zo kunnen bijvoorbeeld naast elkaarbestaan: enerzijds een traditioneel-biologische landbouw; en anderzijds agro-pro-ductieparken waarin geavanceerde technologie wordt gebruikt om stofkringlopente sluiten en dierenwelzijn te bevorderen. Elk daarvan behelst een bepaalde maniervan agrarische bedrijfsvoering, vergt een bepaalde soort kennis en technologie, be-dient bepaalde consumptiepatronen en legt bepaalde accenten bij het beantwoor-den van de vraag in naam van wie of wat de bestaande landbouw aanpassing behoeft.En elk heeft een eigen oplossing voor de spanningen tussen de eisen die deze ver-schillende aspecten stellen.

16

JOHN GRIN

Het is eenvoudig in te zien dat dit valt te generaliseren: ambities voor reflexievemodernisering vormen altijd een wezenlijk omstreden concept. Ze hebben immersaltijd meerdere dimensies (aspecten die corresponderen met het behoud van ‘voor-uitgang’, en aspecten die corresponderen met het mitigeren van neveneffectendaarvan) die elk op verschillende manieren kunnen worden uitgewerkt. En omdatvooruitgang en de neveneffecten daarvan veelal tot dezelfde aspecten zijn terug tevoeren, bestaan daartussen ook spanningen, die op meerdere manieren kunnenworden verminderd.

Direct in het verlengde van deze typisch hermeneutische opvatting ligt hettweede uitgangspunt, te weten dat de houdbaarheid van deze uitwerking naar haaraard niet in abstracto kan worden vastgesteld, maar slechts voor een concrete hande-lingscontext. Daarmee is direct ook gezegd dat de oordeelsvorming zich moet af-spelen in het spanningsveld tussen denken en doen (Van de Graaf, 1983), tussenontwerpen en instigeren (Hoppe, 1983), tussen het wenselijke en het mogelijke(Grin et al., 1997). Ze voltrekt zich derhalve noodzakelijkerwijs in interactie tussendiegenen die bij één van beide polen van voorgaande begrippenparen zijn betrok-ken. Zulke oordeelsvorming is door Aristoteles aangeduid als phronèsis, en doorHannah Arendt (1975 [1961]) in het hart van de twintigste eeuw – met zijn grotesuccessen én zijn enorme ontsporingen van de moderniteit – teruggebracht (Ben-habib, 1996). Phronèsis heeft de laatste jaren, in zowel de politieke filosofie als debeleidswetenschap, hernieuwd in de belangstelling gestaan (Beiner, 1983; Torger-son, 1995; Ruderman, 1997; Flyvbjerg, 2001). Ze moet, juist in het geval van re-flexieve modernisering, wezenlijk dialectisch worden opgevat. De idee is dat deel-nemers aan socio-technologische innovaties zich door het wenselijke laten uitdagenom de grenzen van het mogelijke te verleggen. Omgekeerd kan het antwoord op devraag ‘wat kan mogelijk gemaakt worden?’ de vraag naar ‘wat wenselijk is’ helpenbeslechten. (En de spanning tussen deze twee spanningsbogen voegt nog een di-mensie aan deze dialectiek toe.) Met Henk van de Graaf heb ik voor zo’n zowel‘wenselijke’ als ‘realiseerbare’ uitkomst het begrip ‘congruentie’ geïntroduceerd(Grin & van de Graaf, 1994, 1996). Dat is een vorm van overeenstemming die be-trekking heeft op de mogelijkheid van gemeenschappelijk handelen, zonder daarbijhetzij een moreel compromis, hetzij principiële waardenconsensus te vereisen. Dekernachtige formulering van dit punt is: waarheid is vooral een werk-woord.13 Enwel – dat was mijn vorige opmerking, met de idee van congruentie verbonden inVan de Graaf & Grin (1999) – altijd in meervoud.

17

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

De combinatie van een breed gedeelde en open geformuleerde ambitie op hetniveau van de politieke gemeenschap als geheel, met een verscheidenheid aan uit-werkingen in uiteenlopende praktijken, biedt een interessant uitgangspunt voor hetgeven van richting – pardon, richtingen – aan reflexieve modernisering. Ze stelt depolitieke gemeenschap in staat om op inhoudelijke gronden keuzen te maken endaarvoor rekenschap af te leggen, zonder daarmee maatschappelijke diversiteit on-aanvaardbaar te beperken. Ze laat diversiteit toe zonder dat dit de samenhang tussendeelgemeenschappen volledig ondergraaft. Daarmee wordt een spanning, die de-mocratische verantwoording juist in de hedendaagse, normatief gefragmenteerdemaatschappij vaak compliceert, en die een belangrijk discussiepunt vormt binnende politieke theorie, beter hanteerbaar gemaakt.

In de tweede plaats biedt deze notie een interessante uitweg uit de spanningtussen twee logica’s waarmee hedendaagse democratieën worden geconfronteerd:‘de logica van gepastheid’ en de ‘logica van consequenties’ (March & Olson, 1995).De logica van gepastheid staat centraal in de democratische Rechtsstaat, met zijnprocedures voor democratische en rechtmatige besluitvorming, maar evenzeer invoorstellen voor deliberatieve democratie, die beter aansluiten bij de idee vanphronèsis. Dat is geen wonder: democratieconcepten leggen naar hun aard meer na-druk op het spel (en zijn regels) dan op de knikkers.14 Anderzijds ligt binnen depraktijken van modernisering, de kritiek daarop en pleidooien voor reflexieve mo-dernisering het primaat veeleer bij de tweede logica, die van de consequenties: hierdraait het meer om de knikkers dan om het spel. Democratische besluitvorming be-vindt zich volgens March & Olson heden ten dage in het spanningsveld tussen dezelogica’s. Deze spanning is des te meer aan de orde bij vraagstukken van reflexievemodernisering, waarbij immers op grond van een logica van consequenties de be-staande instituties – doorgaans ontstaan tezamen met en geprivilegeerd door ge-noemde grondbeginselen van gepastheid – ter discussie worden gesteld.

Ten slotte houdt mijn voorstel rekening met nog een derde debat in de litera-tuur, direct in het verlengde van het vorige punt. Chantal Mouffe heeft met rechtheeft gewaarschuwd (met name in de richting van de op consensus gerichte delibe-ratieve theoretici) dat noties van democratische gepastheid doorgaans zijn gegrondin noties die zich daarmee uiteindelijk onttrekken aan het democratisch debat. Ikverbind hier echter, anders dan Mouffe, geen pleidooi aan voor het koesteren vaneen voortdurend en uitputtend ‘agonistisch’ debat over de grondslagen van demaatschappij. Zoals de modernisering sterk gebaat was bij een breed gedeelde am-

18

JOHN GRIN

bitie, zo zal ook het succes van reflexieve modernisering dat zijn. En met John Dry-zek (2003) meen ik dat Mouffe al te zeer voorbijgaat aan het voordeel van het stre-ven naar deliberatieve overeenstemming: het legt een basis voor besluitvorming.Maar zijn voorstel om haar waarschuwing te verwerken door een afstand te schep-pen tussen deliberatie en formele besluitvorming door de soevereine natiestaat,acht ik een nodeloze ondermijning van zowel de legitimiteit van formele besluit-vorming als de geloofwaardigheid van deliberatieve praktijken. Nodeloos, omdat(anders dan hij – met Mouffe – veronderstelt) de gezochte ambitie immers niet eeneenduidige norm hoeft te zijn, maar kan worden geformuleerd en opgevat als we-zenlijk omstreden concept dat ruimte laat voor diversiteit.

Mijn voorstel om het debat primair te richten op een dergelijke ambitie komtaan zulke overwegingen beter tegemoet. Zo’n ambitie moet namelijk enerzijds weldegelijk worden gerechtvaardigd op het niveau van de politieke gemeenschap alsgeheel, in termen van grondleggende noties als vrijheid en gelijkheid, gegroeidrond eerdere moderniseringsprocessen. Die worden echter niet verondersteld bui-ten de discussie te staan – integendeel: in dat proces van oordeelsvorming krijgenzulke bestaande noties een andere betekenis én gezelschap van nieuwe grondleg-gende noties, zoals de zorg voor toekomstige generaties. Toespitsing van het debatop zo’n ambitie geeft echter ook aan debat over deze noties een pragmatische oriën-tatie mee. Tegelijk kan bij het nader definiëren van deze ambitie de ruimte voorhandelingspraktijken worden bewaakt om haar elk op een eigen manier uit te wer-ken. De extra vrijheidsgraden die deze combinatie van een breed gedeelde ambitiemet een diversiteit aan uitwerkingen met zich meebrengt, bieden tevens meerruimte voor een slimmere omgang met de spanning tussen genoemde logica’s.

Het nader formuleren van zo’n ambitie behelst dus een tweeledig proces vanpolitieke oordeelsvorming, in de geest van Sheila Benhabib’s (2002) dubbel-spoordemocratie. Deze tweeledige phronèsis kan zich naar zijn aard niet op één plek vol-trekken, maar zal zich moeten afspelen binnen en tussen de democratische fora vande overheid en een verscheidenheid aan maatschappelijke praktijken. In de beleids-praktijk zien we inderdaad steeds vaker programma’s waarin bijvoorbeeld land-bouwkundige instituten of intermediaire organisaties, als het InnovatienetwerkGroene Ruimte en Agrocluster of NIDO, in opdracht van de overheid en tezamenmet boeren, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven een verscheidenheidaan uitwerkingen leveren van een duurzame landbouw.

19

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

Desalniettemin is deze benadering zeker niet probleemloos en behoeft ze dusnader onderzoek. Ik noem enkele thema’s. Om te beginnen stelt gezonde oordeels-vorming binnen de natiestaat (en ‘Europa’) eisen aan de democratie. Twee belang-rijke problemen zijn door Jos de Beus (2001) en Meindert Fennema (2003) in hunrespectieve oraties genoemd: de opkomst van de toeschouwersdemocratie, en desoms problematische kwaliteit van politieke elites en hun verhouding tot hun ach-terbannen. Rob Hoppe (1998) heeft geargumenteerd dat vanuit de beleidsweten-schappen – in het bijzonder de argumentatieve benadering daarbinnen – een be-langrijke bijdrage kan worden geleverd aan het doordenken van democratischeoordeelsvorming onder dit soort condities. Evaluaties van lopende beleidsvoering(zoals in Hoppe & Peterse 1998) in deze termen vormen een belangrijk onder-zoeksthema.

Naast deze uitdagingen aan oordeelsvorming binnen de fora van de natiestaat isook oordeelsvorming tussen de natiestaat en maatschappelijke praktijken niet zon-der complicaties. Ze moet zich afspelen in een ruimte die nog het best is te karakte-riseren met een paradoxaal beeld. Er is sprake van een ‘institutionele leemte’ (Ha-jer, 2003) waarop klassieke instituties nog een belangrijke invloed hebben en diedaarnaast rijk gevuld is met een bonte verscheidenheid aan nieuwerwetse arrange-menten, uiteenlopend van marktconforme projecten tot initiatieven van jongeboeren samen met plaatselijke afdelingen van Milieudefensie. Mooi onderzoek doorJan van Tatenhove naar deze mix van arrangementen biedt een goede basis voor ver-dere studie (Van Tatenhove et al., 2000; Van Tatenhove & Leroy 2003).

In de vierde plaats is nog lang niet helder wat precies inhoud en betekenis zijnvan diversiteit binnen kennispraktijken. Over dit thema hoop ik de komende jarenveel te leren uit werk van en met collega’s als Chunglin Kwa (Kwa, 1987) op het ge-bied van duurzame ontwikkeling en Amâde M’charek (2004; M’charek & Keller,2004) op het gebied van biomedische technologie.

Genoemde thema’s vergen enerzijds beleidswetenschappelijk onderzoek naarhet verloop van processen van politieke oordeelsvorming, en anderzijds verdereuitwerking van relevante politieke theorie. Zoals Anne Loeber (2004: 54-77; 297-298) in haar proefschrift overtuigend argumenteert, kan de notie van phronèsis hel-pen om werk vanuit beide subdisciplines de gewenste pragmatische oriëntatie te ge-ven. Ik prijs mij gelukkig deel uit te maken van twee fora waar vruchtbare uitwisse-ling tussen beleidswetenschap en politieke theorie mogelijk is gebleken, de

20

JOHN GRIN

Afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam en het internationalenetwerk Theory, Policy and Society.

Systeeminnovaties realiseren: een kapitteltje planning in delate Moderniteit

Het tweede probleemveld betreft de vraag hoe het mogelijk is om in onze heden-daagse wereld op ambities gerichte systeeminnovaties ‘met beleid’ te bevorderen.Het opperen van die mogelijkheid riekt naar planningdenken, een in veler ogen in-middels achterhaalde illusie van de moderne Kosmopolis. Toch zou een snelle, bot-te afwijzing van planning te simpel zijn. In de eerste plaats miskent zo’n afwijzingmeer subtiele planningtheorieën, die de beperkingen van planning als uitgangspuntnemen en juist daar hun kracht, ook in de praktijk, aan ontlenen. Een voorbeeld zijnde nog steeds relevante inzichten van Sir Geoffrey Vickers (1995 [1965]), die hunsucces hebben bewezen tijdens de Britse wederopbouw.

In de tweede plaats gaat een snelle afwijzing voorbij aan het feit dat ook notoirecritici van planning niet per se de mogelijkheid van gerichte ontwikkeling ontken-nen. Voor Friedrich Hayek (1960: 25; mijn vertaling) bijvoorbeeld was de ‘grotevraag’ hoe ‘we allen kunnen profiteren van de enorme kennis’ die ‘nergens als eengeïntegreerd geheel bestaat’, maar is opgeslagen in een reeks praktijken, institutiesen tradities en in de breinen van vele verschillende mensen. Het feit dat hij planningniettemin afwijst, komt niet alleen voort uit zijn afwijzing van autoritair denken enzijn ontkenning van de mogelijkheid om vooruitgang te plannen. Het weerspiegeltook zijn optimisme over het vanzelf totstandkomen van de vooruitgang als de over-heid maar de voorwaarden schept waaronder vrije mensen, lerend en proberend,hun belangen kunnen realiseren. Dat optimisme vond een zekere rechtvaardiging inhet destijds indrukwekkende succes van moderniseringsprocessen dat, zoals wehebben gezien, kon ontstaan omdat de klassiek-moderne inrichting van en afstem-ming tussen de instituties van markt, staat en wetenschap inderdaad de door Hayekgewenste voorwaarden leverden. In een uitdagend essay stelt James Meadowcroft(1999) dat dit impliceert dat het in beginsel mogelijk is om de richting van maat-schappelijke ontwikkeling te heroriënteren via verandering van de structurele con-text waarin mensen handelen – al zou Hayek waarschijnlijk van die optie hebben ge-gruwd.

21

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

Wij hoeven ons van zulke weerzin niets aan te trekken, als we maar het beleids-matig bevorderen van systeeminnovaties inbedden in een planningtheorie die uit-gaat van de principiële beperkingen van planning: begrensde rationaliteit, beperkteinformatie en de relatieve autonomie van maatschappelijke praktijken. Van de au-teurs die in dit verband te noemen vallen,15 beperk ik me hier tot Charles Lindblom(1959, 1979, vgl. Weiss & Woodhouse, 1992). Centraal bij Lindblom is de idee vanincrementalistische planning via kleine, elkaar snel opvolgende stappen, ingebed ineen proces van proefondervindelijk leren. Dat geldt niet alleen voor relatief be-perkte beleidsaanpassingen, maar ook voor grote veranderingen (Lindblom, 1979),inclusief het realiseren van duurzame ontwikkeling (Lindblom, 1999). Hij stelt datde principiële beperkingen aan planning verder betekenen dat beleid het beste kanzijn gericht op het beïnvloeden van de voorwaarden waaronder actoren handelen,en wel op een bescheiden manier. In concreto:niet op de schaal van een heel domein(bijvoorbeeld de landbouw), maar op die van de eerdergenoemde projecten voorde verduurzaming van de landbouw.

Het is van belang om hier op te merken dat planning aldus is gelokaliseerdbinnen en tussen de overheid enerzijds en maatschappelijke praktijken anderzijds –dus precies daar waar, zoals we zagen, ook politieke oordeelsvorming voor reflexie-ve modernisering het meeste thuis is. Zo kan des te beter worden gewaarborgd dat,zoals Lindblom vanaf het begin sterk heeft benadrukt, planning is ingebed in pluraleoordeelsvorming.

Een dergelijke benadering is principieel te herkennen in het door Jan Rotmansen anderen ontwikkelde concept van transitiemanagement (Rotmans et al., 2000;Rotmans, 2003), en – meer nog – in de wetenschappelijke inzichten waarin die zijningebed (Rotmans & De Vries, 1997; Kemp et al., 2000; Rip & Kemp, 2001; VanAsselt, 2000; Rotmans et al., 2001). Toch is hiermee de kous niet af. In de eersteplaats omdat het bestaande concept, nu het zich heeft weten op te werken tot eenprominent beleidsstreven van de Nederlandse overheid, neergelegd in de vierdeeditie van het Nationale Milieubeleidsplan, gemakkelijk ontaarden kan – alleen aldoor de connotatie die het woord ‘management’ in veler oren heeft, zeker in eencontext die wordt gedomineerd door klassiek-moderne instituties. Het is van grootbelang om de achterliggende planningtheorie (en bijbehorende politieke theorie)voortdurend naar de voorgrond te halen, juist ook in de beleidspraktijk. Alleen zovalt te vermijden dat dit concept in de praktijk ontaardt in wat Hoppe (1998) heeftaangeduid als ‘verkapt machiavellisme’.

22

JOHN GRIN

In de tweede plaats staat het theoretisch begrip van systeeminnovaties nog ‘in dekinderschoenen’, zoals we het hebben verwoord in het voorstel voor een kennisnet-werk systeeminnovaties (Rotmans et al., 2003) dat is bedoeld om dat begrip verderte ontwikkelen. Het was een grote vreugde om tijdens het schrijven aan deze oratiete vernemen dat het kabinet een aanzienlijk bedrag heeft uitgetrokken om dit net-werk, waarin onderzoekers uit een reeks van disciplines samenwerken met mensenuit de praktijk van systeeminnovaties, een goede start te geven. Vanuit de Universi-teit van Amsterdam hoop ik, tegen de achtergrond van het voorafgaande, bij te dra-gen met onderzoek naar de volgende thema’s.

In de eerste plaats stelt een en ander eisen aan het lerend vermogen van zowel hetpolitiek-bestuurlijk systeem als de samenleving, waarin de proefschriften van JanEberg (1997) en Rinie van Est (1999) en werk van Jelle Visser (1997) inzicht bie-den.16 De komende jaren hoop ik dit thema mede te bezien in relatie tot een tweedethema, dat een belangrijke witte vlek betreft in de benaderingen van Meadowcroften Lindblom. Hoe verstandig hun beperking van beleidsmatige beïnvloeding totconcrete praktijken ook moge zijn, deze gaat voorbij aan het feit dat de veranderin-gen in deze praktijken die met duurzame ontwikkeling worden nagestreefd (en an-dere processen van reflexieve modernisering), in ongebruikelijk radicale zin brekenmet bestaande routines, vooronderstellingen en regels. Daardoor – en juist datpunt wordt ten onrechte door genoemde auteurs veronachtzaamd – moeten dieveranderingen in praktijken zich als het ware bevechten op de invloed van de klas-siek-moderne instituties die overheersend zijn in hun – complexe (zie boven) – om-geving.

Dat zulke invloeden belangrijk zijn, blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek, verrichtsamen met Bram Bos en Francisca Felix, naar projecten waarin onderzoekers, vee-houders, dierenwelzijnsorganisaties, voedselproducenten en andere spelers werkenaan duurzame veehouderijsystemen (Grin et al.¸2004). Ook daar waar kosten nochmoeiten zijn gespaard om deze projecten in te richten op het bevorderen van re-flexieve innovaties, blijken deze projecten sterk onder invloed te staan van de nogsteeds overheersende klassiek-moderne instituties uit hun omgeving. Ik noem hiertwee belangrijke mechanismen.

Het eerste is het feit dat de deelnemers aan deze projecten deze instituties alshet ware importeren. Kennis over diergezondheid bijvoorbeeld heeft zich geduren-de de modernisering vooral ontwikkeld binnen het directive control paradigma, waar-aan de vooronderstelling ten grondslag ligt dat diergezondheid vooral een functie is

23

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

van adequate beheersing van de leefomstandigheden van landbouwdieren. De van-zelfsprekende toepassing van dit type kennis belemmert het ontwikkelen van eendierhouderijsysteem waarin dierenwelzijn wordt geoptimaliseerd. In principe zijner wel degelijk andere benaderingen denkbaar. Zo bestaat er een paradigmatisch an-dere benadering van diergezondheid: recursive control (Bos et al., 2003). Het pro-bleem is de grote vanzelfsprekendheid van dominante kennisvoorraden, zowel voorkenniswerkers als voor diegenen die grootgebracht zijn met (de implicaties van) diekennis. Een ander voorbeeld van hetzelfde mechanisme heeft betrekking op institu-tioneel ingebedde identiteiten. Deze blijken moeilijk te doorbreken: zowel boerenals onderzoekers zijn vaak verlegen met de idee om gezamenlijk kennis te produce-ren: hun identiteiten zijn immers in hoge mate gevormd gedurende modernise-ringsprocessen volgens de spelregels van het OVO-drieluik. Dit kan belemmerendwerken in projecten voor systeeminnovatie.

Het tweede mechanisme is het feit dat deelnemers bij het ontwerpen van andereveehouderijsystemen anticiperen op de wereld buiten het project, waarin het planimmers ooit zal moeten worden gerealiseerd. Een belangrijk voorbeeld betreft deverwachtingen van wat onder afnemers geldt als een aanvaardbare prijs-kwaliteit-verhouding. Het blijkt dat deze verwachtingen minder te maken hebben met hardeeconomische wetten dan met de spelregels in gedurende de modernisering sterkgedifferentieerde (Van Otterloo, 2000; Bieleman, 2000), economische ketens,waarin de macht vooral bij de verwerkende industrie ligt.

Beide mechanismen laten zien hoe structuur werkt: niet als objectieve ‘noodza-kelijkheid’, maar als ‘vanzelfsprekendheid’, in de betekenis die actoren eraan geven.Interessanter dan deze vaststelling dat, met het woord van John Law (1992), ookstructuur ‘een werkwoord is’, is het spiegelbeeld ervan, dat eveneens in vrijwel allerecente sociale theorie wordt benadrukt, namelijk dat de invloed van structuur ophandelen dus kan veranderen door die betekenis ter discussie te stellen. De doorLindblom en Meadowcroft veronachtzaamde taaiheid van dominante maatschappe-lijke structuur kan dus hanteerbaar worden gemaakt door hun incrementalistischeplanning te combineren met beleidsanalyse die enerzijds aansluit op de maat vanhandelende actoren (zowel bij de overheid als in maatschappelijke praktijken), enanderzijds mede geïnspireerd wordt door een meer afstandelijk, kritisch perspec-tief. Juist die spanning tussen een handelings- en een kritisch perspectief is eenvoorwaarde voor phronèsis (Beiner, 1983: 102-128).

24

JOHN GRIN

Sociale filosofie, kritisch reflecterend op bestaande, dominante praktijken entoegepast in wat Bourdieu (1990) noemt ‘filosofisch veldwerk’, kan een belangrijkebijdrage leveren aan zulke ‘discursieve wilsvorming’ in ‘recursieve praktijken’ (Fox& Miller, 1996: 91). Net zo belangrijk is de geschiedenis, die immers, zoals JohanSchot (2000: 10) het uitdrukt, ‘laat zien hoe ons heden en onze toekomst medeworden bepaald door sporen uit het verleden’. De door hem bepleite en geprakti-seerde contextualistische benadering van de techniekgeschiedenis17 heeft als voor-delen dat ze concrete praktijken beschouwt in de context van regimes en een wijde-re, meer dynamische omgeving, en dat ze zich in beginsel leent voor het aansluitenbij het handelingsperspectief van de betrokkenen. Om dit potentieel tot ontwikke-ling te brengen, is enerzijds de ontwikkeling van geschikte beleidsanalytische me-thoden nodig, en anderzijds het ontsluiten van historisch onderzoek op de maat vanhedendaagse handelende actoren. Ook daarvoor biedt de samenwerking tussen ver-schillende disciplines in genoemd kennisnetwerk systeeminnovaties een uitsteken-de gelegenheid.

De inbedding van concrete systeeminnovatieve praktijken in een groter geheel is inbeginsel ook een interessant aanknopingspunt voor een beter begrip van de wijzewaarop ‘kleine’ veranderingen in lokale praktijken kunnen uitgroeien tot grotereveranderingen of een dynamiek op langere termijn op gang kunnen brengen.(Geels, 2002; Grin et al., 2003) Dat is het derde en laatste onderzoeksthema dat ikhier wil noemen, en waarbij ik hoop te leren van evaluaties van interessante pogin-gen om zulke langer lopende, meeromvattende veranderingen op gang te brengen,bijvoorbeeld die van het Programmabureau DTO (Aarts, 1997) en NIDO (Loeber,2003). Het ligt voor de hand om voor een beter begrip van deze thematiek een be-roep te doen op sociale theorie.

Een belangrijk element, naast de reeds genoemde inzichten over de werking vanstructuur, betreft inzichten over hoe grote ‘episodische’ (Giddens, 1984) overgan-gen plaatsvinden onder invloed van factoren op verschillen plaatsen, tijdstippen enaggregatieniveaus. Een interessant voorbeeld op het gebied van de landbouw be-treffen de hervormingen die Eurocommissaris McSharry in 1992 wist te realiserendoor op strategische wijze verbindingen te leggen tussen vorderingen binnen dewereldhandelsonderhandelingen, de wens van sommige EU-lidstaten om kleineboeren beter te bedienen en de wens om de omslag naar een meer duurzame land-bouw te realiseren, alsmede de wijze waarop vervolgens veranderingen op diverse

25

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

niveaus zich voordeden en institutionaliseerden (Hennis, 2000; Ackrill, 2000: 95-106). Zulke inzichten uit de sociale theorie kunnen zowel richting verschaffen aanals nader geconcretiseerd worden met middlerange theory, zoals de reeds aangehaaldetechnologie-historische en -sociologische, en systeemtheoretische inzichten achterde idee van transitiemanagement, recent werk uit de innovatiewetenschappen(Smits & Kuhlman, 2002) en globaliseringstheorie, die immers juist ook de verban-den tussen globale en lokale processen benadrukt.18 Het is van groot belang omhierbij op te merken (vgl. Archer, 2003) dat veel sociale theorie van de laatste de-cennia nadruk legt op het vermogen van handelende actoren om te anticiperen opde bedoelde, en te reageren op de onbedoelde effecten van haar handelen voor delangeretermijnontwikkeling en de structuur waarin die zich voltrekt. Deze ideestaat niet alleen centraal in de sociale theorie van denkers als Anthony Giddens(1984) en Pierre Bourdieu (1977), maar ook bijvoorbeeld in de belangwekkendeuitbreiding die Loet Leydesdorff (2001) geeft aan de theorie van Nikolas Luhmann.Juist door deze wending in de sociale theorie is het mogelijk om de verbinding teleggen met planningtheorie, waarin immers handelingspraktijken centraal staan.Ter ondersteuning van deze praktijken zijn vormen van beleidsanalyse nodig, waar-mee structuur discursief wordt gemaakt, zodanig dat strategisch gebruik gemaaktwordt van genoemde theorievorming over episodische overgangen.

Het ter ondersteuning van handelingspraktijken vertalen van wetenschappelijkeinzichten, zoals we ons in het kennisnetwerk voornemen, is een methodische uitda-ging: zoals we hebben gezien vergt dat ‘filosofisch veldwerk’, met aandacht voor deverhouding tussen het perspectief van handelende actoren en meer universalisti-sche analyse, alsmede voor de vraag waar kennis is gelokaliseerd. De laswelliaansetraditie van de beleidsanalyse, zoals recent uitgewerkt door onder meer Frank Fi-scher (2003), Dvora Yanow (1999), John Forester (1999) en Bent Flyvbjerg (2001),kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Ik prijs mijzelf gelukkig dat ik mijn in-teresse daarin deel met Maarten Hajer (Hajer & Wagenaar, 2003) en anderen inonze omgeving. Het biedt kans om politieke wetenschap te bedrijven op mijn favo-riete manier: zowel politicologisch interessant als ingebed in andere wetenschap-pen; zowel fundamenteel als relevant; zowel handelingsgericht als kritisch.

26

JOHN GRIN

Dankwoord

Graag gebruik ik deze gelegenheid om enkele woorden van dank uit te spreken.Rector Magnificus, College van Bestuur en Decaan, ik dank u zeer voor het vertrou-wen dat u heeft uitgesproken door mij tot hoogleraar op persoonlijke titel te benoe-men. Jos de Beus en Maarten Hajer, jullie dank ik voor het bezegelen van onzesamenwerking door deze benoemingsprocedure in gang te zetten. Na deze kortepauze gaan we samen weer aan de slag.

Sommige collega’s uit Amsterdam en van elders heb ik inmiddels met name ge-noemd. Met vele anderen werk ik met plezier samen. Ik wens de Afdeling Politico-logie toe dat het heersende élan en enthousiasme zullen helpen om de snel toene-mende werkdruk het hoofd te bieden – al is er meer nodig.

De vele politicologiestudenten die ik de afgelopen jaren heb leren kennen dankik voor hun bijdrage aan inspirerend onderwijs. Het is goed om te merken dat decombinatie veeleisend, spannend en relevant in onderwijsactiviteiten wordt ge-waardeerd. De inzet van studenten voor de ‘politicologische werkgemeenschap’juich ik zeer toe en verdient in meer dan één opzicht steun.

Ook dank ik de dappere pioniers die in de praktijk werken aan systeeminnova-ties, met wie ik werk in Begleitforschung en post-academisch onderwijs en waarvanik steeds veel leer. Hetzelfde geldt voor de studenten die ik hoop te helpen opleidentot een generatie academici die vast wat beter is toegerust tot zulk werk. Ik zal mij,met collega’s rond de M-variant van de Bèta Masters en de mensen van het ECDO,blijven inspannen voor de noodzakelijke didactische, inhoudelijke en institutionelevernieuwing in dit decennium voor duurzaam hoger onderwijs.

Rob Hoppe, zeer bedankt voor de grote ruimte en steun die je me in de loop derjaren hebt gegeven en de wijze waarop je me werkendeweg hebt opgeleid. Aan ge-meenschappelijke reizen bewaar ik mooie herinneringen. De band blijft en desamenwerking gaat voort. Henk van de Graaf, leermeester in het vak én in karak-tervol werker aan de universiteit, jou ben ik meer dank verschuldigd dan hier kanworden gezegd. Ik beperk me tot het uitspreken van de hoop dat met jouw geleide-lijke vertrek onze intellectuele en persoonlijke uitwisseling niet zal verdwijnen.

Wetenschap over wezenlijke vragen kan niet deugen als ze niet is ingebed inmenselijke relaties. Emil, zoals zo vaak de afgelopen 24 jaar, ging het ook dit uurweer over natuurwetenschap, politiek en religie – en over de menselijke maat,waaraan jij steeds weer herinnert. Egbert, jouw brede kennis van en gevoeligheid

27

DE POLITIEK VAN OMWENTELING MET BELEID

voor zowel de merites als de beperkingen van de moderne wetenschap, tezamenmet je eigenzinnigheid en je kritische vriendschap, blijven me voeden en vormen.Grethe, onze theateravonden leren me veel over aard en belang van diversiteit, énhouden scherp dat maatschappelijke omwenteling zowel vraagt om strijdbaarheiden hard werken als om intellectuele nuance en humor. Sita, jij schoolt me niet alleenvoortdurend bij over de werkvloer van de gezondheidszorg, maar leert me bovenalhoezeer contemplatie en maatschappelijke betrokkenheid elkaar veronderstellen.

Mijn vader is te vroeg gestorven om deze dag te kunnen meemaken. Met zijngrote vermogen om levensvreugde, hard werken19 en maatschappelijke betrokken-heid te combineren, is hij echter een blijvende bron van inspiratie. De wijze waarophij, samen met mijn moeder, van jongs af aan, met me optrok, is van grote vormen-de waarde geweest. De stille lach waarmee hij, ernstig ziek, de voordracht tot mijnbenoeming verwerkte, zullen mij bijblijven. Hij leeft ook voort in de kracht en desterke onderlinge band waarmee mijn moeder en wij als kinderen en kleinkinderensamen verdergaan, en die in meer dan één opzicht inspireren.

Elske, Nathan en Micha, ik dank jullie omdat ik er elke dag weer naar uitkijk ommijn werkzaamheden te onderbreken om bij jullie levens betrokken te zijn – en na-tuurlijk om samen muziek te maken, te reizen, sporten en theaters te bezoeken.Micha, jij krijgt binnenkort waarom je vroeg: het eerste exemplaar van het boekje;Nathan voor jou verschijnen op het scherm de bij deze rede passende kunst vanMark Titchner die we onlangs in de Londense ondergrondse zagen tijdens onze vier‘vader-en-zoondagen’; en Elske, voor jou klinkt nu Annie M.G. Schmidts tegen-moderne geluid.20

Ik heb gezegd.

De auteur heeft geprofiteerd van commentaren van Egbert Boeker, Meindert Fen-nema, Henk van de Graaf, Amâde M’charek, en van discussies in ‘de groep’en in hetKennisnetwerk Systeeminnovaties.

28

JOHN GRIN

Noten

1. Marx & Engels (1998 [1848]) en Kuyper (1956 [1891]).2. We staan op de schouders van reuzen. Jaarbericht van ZonMw 2003. Den Haag, maart 2004.3. Zie hierover ook de belangwekkende oratie van Dick Willems (2003).4. Toulmin (1991) stelt dat het cartesiaanse denken zo stevig kon postvatten toen het pro-

gramma van tolerantie – bepleit door humanisten en skepticisten vanaf de zestiendeeeuw als antwoord op de verschrikkingen die Europa sinds het eind van de Middeleeu-wen teisterden – leek te zijn gestrand in godsdiensttwisten en de Dertigjarige Oorlogwaarin deze uitmondden. Zo ontstond behoefte aan zekerheid en stabiliteit. Dit verlan-gen wordt door Bernstein (1983) aangeduid als de ‘Cartesian Anxiety’: de verkramptebehoefte aan zekerheid en stabiliteit.

5. Leydesdorff (2001: 178) stelt zelfs dat de leidende oriëntatie van de ontwikkelingspro-cessen die in de achttiende eeuw tot staatsvorming leidden, niet een of ander sociaal ofpolitiek streven was, maar de idee van de Natuur of het Universum.

6. De eerste strofe is een bekend aforisme, bijvoorbeeld aangehaald in Hooykaas (1976:172). De tweede strofe is afkomstig uit An Essay on Man, Epistle III, chapter VI, line 303 ff.(voor het eerst gepubliceerd in Londen, 1733-’34).

7. De natuur en haar wetten lagen verborgen in de nacht; God zei: Er zij Newton – en hetwerd dag. En:Laat dwazen twisten over regeer-manieren, het best is dat, wat ’t beste kan bestieren,Laat botte zeloten om geloofswijzen strijden, ’t gelijk is aan hen die ’t rechte leven lei-den.

8. Overigens waren, in tegenstelling tot wijdverbreide misverstanden, ook religieuze no-ties in meer strikte zin tot in de loop van de negentiende eeuw belangrijk in het denkenvan wetenschappers. Zie Wertheim (1997).

9. Kumar (1997: 137-140) laat zien dat er in de academische literatuur opvallend weinigauteurs zijn die zich tot het post-moderne denken bekennen, maar des te meer die zichdoor ‘de’ post-moderne conditie in hun denken sterker laten beïnvloeden dan hun kri-tiek doet vermoeden: ‘fellow travelers of post-modernity, if not full party members’.

10. In Nederland met name Frissen (1986, 2002). Hiermee wordt natuurlijk niet gedoeldop literatuur waarin, zoals bijvoorbeeld bij Foucault, de ‘de-constructie’ van eenduidigerationaliteit als kritische methode onder de vlag van post-modernisme vaart. Verder toontBernstein (1993) aan dat ook in de werken van bijvoorbeeld Derrida en Rorty wel dege-lijk sprake is van een ethisch-politieke wending.

11. Met systemen wordt hier gedoeld op een stelsel recursieve praktijken, dus op een com-binatie van handelen volgens bepaalde patronen met structuurelementen die juist deze

29

patronen faciliteren en waarvan we in onze twee casus enkele belangrijke voorbeeldenhebben gezien. Deze systeemdefinitie impliceert dat het begrip ‘systeem’ niet van bui-tenaf, door de analist, aan de werkelijkheid wordt opgelegd, maar zich aan ons voordoetwanneer we onderzoek doen naar handelingspraktijken in een bepaald socio-technolo-gisch domein. In die zin volg ik Giddens (1984), zij het dat ik de kritiek van Leydesdorff(2001: 147-151) deel dat Giddens structuur al te zeer ziet als alleen virtuele ‘geheugen-sporen’.

12. Veel van de hier gepresenteerde inzichten en vraagstellingen komen voort uit een grootaantal inspirerende gedachtewisselingen met direct betrokkenen bij deze praktijken. Iknoem hier slechts Sierk Spoelstra, José Vogelzang (WUR), Gertjan Fonk (Innovatienet-werk), Joost Reus (voorheen Centrum voor Landbouw en Milieu) en Lydia Sterrenberg(Rathenau Instituut).

13. Hoewel sinds de Verlichting vooral de meer cognitieve ‘Griekse’ idee (alètheia) de con-notatie van het begrip ‘waarheid’ in het westerse denken lijkt te bepalen, is dit hande-lingsgerichte waarheidsbegrip eveneens diep geworteld in bronnen van onze cultuur. Inhet Arabisch zijn Ta Haquaqua en Al Haquiqua beiden afgeleid van een werkwoord en ver-wijzen naar activiteit: het eerste naar een waarheid die het doel is van een zoektocht diehet handelen aandrijft; het tweede een ‘gevonden’ waarheid die oriëntatie geeft aangoed handelen. In het Hebreeuws bestaat een vergelijkbaar woordenpaar: respectieve-lijk amoenah en èmet, en ook deze woorden zijn afgeleid van een werkwoord.

14. Vooral meer habermassiaanse deliberatieve democratietheorieën (bijvoorbeeld Gutman& Thompson, 1996; Bohman, 1996) kennen (anders dan meer rawlsiaanse) overigensnaast procedurele grondbeginselen ook expliciet inhoudelijke grondbeginselen. Met hetlaatste introduceren ze een rol voor de logica van consequenties, en aldus doet de span-ning tussen beide logica’s zich ook voor binnen deze democratietheorieën. Hoewel ditlaatste ze beslist interessanter maakt, blijft die spanning ook in deze bijdragen een onvol-doende belicht probleem.

15. Naast Vickers onder meer Aaron Wildavksy, John Friedman, David Collingridge en Pat-sy Healy.

16. Zie ook bijvoorbeeld Kim & Nelson (2000) en Jahn (2000).17. De historiserende sociologie van de Amsterdamse School kan daaraan een waardevolle

bijdrage leveren, zoals het werk van Anneke van Otterloo (2000) en Liesbeth Bervoets(2002) in het door Schot geleide TIN-20 project laat zien.

18. Zie voor een bespreking van enkele benaderingen vanuit dit perspectief Amineh & Grin(2003).

19. Als pionier in die andere grote innovatie van de twintigste eeuw, de automatisering,waaromtrent hij een feest der herkenning beleefde in het proefschrift van Ruud van Dael(2001).

20. Respectievelijk Titchners expositie We Want (… to embrace difference … to shape theworlds future… etc.) in Gloucester Road Station, 22 januari – 19 april 2004; en

30

Schmidts Vluchten kan niet meer, op muziek gezet door Harry Banning voor de musical Ennu naar bed (1977), met onder meer de strofen:

Hoe ver moet je gaan? De verre landen zijn oorlogslanden.Veiligheidsraad, vergaderingslanden, ontbladeringslanden, toeristenstrandenHoe ver moet je gaan? Vluchten kan niet meer!

Zelfs de maan staat vol met kruiwagentjes en op Venus zijn instrumentenEn op aarde zingt de laatste vogel in de laatste lente.

31

Literatuurverwijzingen

Aarts, Wilma (1997). Voorbeelden van duurzame technolgoische ontwikkeling vergeleken.Delft: Pro-grammabureau Duurzame Technologische Ontwikkeling

Achterhuis, Hans (1988). Het rijk van de schaarste - van Thomas Hobbes tot Michel Foucault.Baarn:Ambo

Ackrill, Robert (2000). The Common Agricultural Policy. Sheffield: Sheffield Academic PressAlexander, Jeffrey C. (1995). Fin de Siècle Social Theory. Relativism, Reduction and the Problem of

Reason. Londen & New York; Verso.Amineh, Mehdi Parvizi & John Grin, ‘Globalisation, States and Regionalization: Analysing

post-Cold War Security in the Mediterranean Region’, chapter 11 (p. 267-276) in: HansGünter Brauch, P.H. Liotta, Antonio Marquina, Paul F. Rogers & Mohammed El-SayedSelim (red., 2003), Security and Environment in the Mediterranean. Conceptualising Securityand Environmental Conflicts. Heidelberg etc.: Springer Verlag

Archer, Margaret S. (2003). Structure, Agency and the Internal Conversation. Cambridge: Cam-bridge University Press

Arendt, Hannah (1975 [1961]). Between Past and Future. New York etc.: Penguin BooksAsselt, M.B.A. van (2000). Perspectives on Uncertainty and Risk:the PRIMA approach, Dordrecht:

Kluwer Academic PublishersBauman, Zygmunt (1987). Legislators and Interpreters. Modernity, Postmodernity and Intellectuals.

Cambridge: Polity PressBeck, Ulrich (1997). The re-invention of politics. Rethinking Modernity in the Global Social Order.

Cambridge: Polity PressBeck, Ulrich, Anthony Giddens & Scott Lash (1997). Reflexive Modernization:Politics,Tradition

and Aesthetics in the Modern Social Order. Cambridge: Polity PressBeiner, Richard (1983). Political Judgement. Londen: MethuenBekke, Hans, Jouke de Vries & Geert Neelen (1994). De salto mortale van het Ministerie van

landbouw,Natuurbeheer en Visserij. Beleid, organisatie en management op een breukvlak.Alphenaan den Rijn: Samson H.D. Tjeenk Willink

Bekke, Hans & Jouke de Vries (2001). De ontpoldering van de Nederlandse landbouw.Het Ministe-rie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1994-2000. Leuven/Apeldoorn: Garant

Benhabib, Sheila (1996). The reluctant modernism of Hannah Arendt.Thousand Oaks etc.: SAGEBenhabib, Sheila (2002). The claims of culture.Equality and Diversity in the Global Era.Princeton,

NJ & Oxford: Princeton University PressBernstein, Richard J. (1983). Beyond objectivism and relativism. Science, Hermeneutics and Praxis.

Philadelphia: University of Pennsylvania PressBernstein, Richard J. (1993). The new constellation. The ethical-political horizons of modernity/

postmodernity. Cambridge, MA: MIT Press

33

Bervoets, E.M.L. (red., 2002). ‘2: Bouw’Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel VI:Stad, bouw, industriële productie, p. 110-243. Zutphen: Walburg Pers

Beus, Jos de (2001). Een primaat van politiek. Amsterdam: VossiuspersBieleman, J. (2000). ‘Landbouw’, Deel I (p. 11-233) in: Techniek in Nederland in de twintigste

eeuw: Landbouw & Voeding. Zutphen: Walburg PersBlume, Stuart S. (2004). ‘Lock in, the state and vaccine development: lessons from the histo-

ry of the polio vaccines’, te verschijnen in Research PolicyBoeker, Egbert (1975). Natuurwetenschap en techniek: een weg naar Utopia? Assen/Amsterdam:

Van GorcumBohman, James (1996). Public deliberation. Pluralisms, Complexity and Democracy. Cambridge,

MA: MIT PressBorg, Marlies ter (1985). Innovatie tot in Eeuwigheid.Het geloof in de technische vooruitgang ter dis-

cussie. Amersfoort: De HorstinkBos, Bram (2004). Een kwestie van beheersing.Over de rol van planten,dieren en mensen in technolo-

gisxhe systemen. Amsterdam: De Vliegende BeerBos, Bram, Peter Groot Koerkamp & Karin Groenestein (2003). ‘A novel design approach

for livestock housing based on recursive control – with examples to reduce environ-mental pollution’, Livestock Production Science, vol. 84, p. 157-170

Bottenburg, Maarten van, Geert de Vries & Annet Mooij (1999). Zorg tussen staat en markt:demaatschappelijke betekenis van de Ziekenfondsraad 1949-1999. Zutphen: Walburg Pers

Bourdieu, Pierre (1977). Outline of a theory of practice. Cambridge: Cambridge UniversityPress

Bourdieu, Pierre (1990). In other words: Essays towards a Reflexive Sociology. Cambridge: PolityPress

Dael, Ruud van (2001). Iets met computers.Over beroepsvorming van de informaticus.Delft: EburonDryzek, John S. (2003). ‘Alternatives to Agonism and Anagesia: deliberative democracy in

divided societies’, Paper prepared for a Workshop on Deliberative Democracy and Sen-sitive Issues, Amsterdam, ASSR/Dept. Political Science, 25-26 March 2003

Eberg, Jan (1997). Waste policy and learning.Policy Dynamics of Waste Management and waste Inci-neration in the Netherlands and Bavaria. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam

Est, Rinie van (1999). Winds of change:a comparative study of the politics of wind energy innovationin California and Denmark. Utrecht: International Books

Fennema, Meindert (2003). Over de kwaliteit van politieke elites. Amsterdam: VossiuspersFischer, Frank (2003). Reframing Public Policy: Discursive Politics and Deliberative Practices.

Oxford: Oxford University PressFlyvbjerg, Bent (2001). Making Social Science Matter.Why social inquiry fails and how it can succeed

again. Cambridge: Cambridge University PressForester, John (1999). The deliberative practitioner. Cambridge, MA: MIT PressFox, Charles J. & Hugh T. Miller, Postmodern public administration. Toward discourse. Londen,

1996

34

Fresco, Louise O. (1998). Schaduwdenkers en Lichtzoekers. Amsterdam: Bert BakkerFrissen, Paul (1996). De virtuele staat: politiek, bestuur, technologie. Schoonhoven: Academic

ServiceFrissen, Paul (2002). De staat. Amsterdam: Uitgeverij De BalieGeels, Frank W. (2002). Understanding the dynamics of technological transitions: a co-evolutionary

and socio-technical analysis. Enschede: Twente University PressGiddens, A. (1984). The Constitution of Society.Outline of the Theory of Structuration.Cambridge:

Polity PressGiddens, A. (1991). Modernity and Self-Identity.Self and Society in the Late Modern Age.Cambrid-

ge: Polity PressGill, Graeme (2003). The Nature and Development of the Modern State. Houndmills & New York,

NY: Palgrave MacmillanGoudzwaard, Bob (1978). Kapitalisme en vooruitgang. Assen: Van GorcumGraaf,Henk van de (1983).Denken aan doen.Een onderzoek naar enkele methodische aspecten van beleids-

ontwikkeling. Amsterdam: VU UitgeverijGraaf, Henk van de & Rob Hoppe (1989). Beleid en politiek.Een inleiding tot de beleidswetenschap en de

beleidskunde. Muiden: CoutinhoGraaf, Henk van de & John Grin (1999). ‘Policy Instruments, pratiques réflichés et apprentisa-

ge. Implications pour la gouvernabilité à long terme et la démocratie’, Espaces et Sociétés,no. 97-98, p. 63-90

Grin, John & Henk van de Graaf (1996). ‘Implementation as communicative action. An interpre-tive understanding of interactions between policy actors and target groups’, Policy Sciences,vol. 29, no. 4, p. 291-319

Grin, John & Henk van de Graaf, ‘Handelingstheorieën en beïnvloeding in netwerken: Ongelijk-soortige rationaliteiten en congruente betekenissen’, Beleidswetenschap, jrg. 8, nr. 4, p. 349-366

Grin, John, Henk van de Graaf & Rob Hoppe met een bijdrage van Peter Groenewegen (1997).Interactieve Technology Assessment.Een eerste gids voor wie het wagen wil.Den Haag: SDU, RathenauInstituut W57

Grin, John (2000). ‘Vision assessment to support shaping 21st century society? Technology as-sessment as a tool for political judgement’, p. 9-30 in: John Grin & Armin Grunwald(red.).Vision Assessment:Shaping Technology in 21st century society.Towards a repertoire for Technolo-gy Assessment. Heidelberg etc.: Springer Verlag

Grin, John, Henk van de Graaf & Philip Vergragt (2003). ‘Een derde generatie milieubeleid:Een sociologisch perspectief en een beleidswetenschappelijk programma’, Beleidsweten-schap, jrg. 17, nr. 1, p. 51-72

Grin, John (2004). ‘Health technology assessment between our health care system and ourhealth. Exploring the potential of reflexive TA’, Poiesis & Praxis, vol. 2, no. 2-3, p. 157-174

35

Grin, John, Francisca Felix, Bram Bos & Sierk Spoelstra (2004). ‘Practices for reflexive de-sign: lessons from a Dutch programme on sustainable agriculture.’ Int. J. Foresight andInnovation Policy, vol. 1, no. 1-2, p. 146-169

Gutman, Amy & Dennis Thompson (1996). Democracy and disagreement.Why moral conflict can-not be avoided in politics, and what should be done about it. Cambridge, MA: Belknap Press

Hajer, Maarten (2000). Politiek als vormgeving. Amsterdam: VossiuspersHajer, Maarten A. (2003). ‘Policy without Polity: Policy Analysis and the Institutional Void’,

Policy Sciences, vol.36, no. 2, p.175-195Hajer, Maarten A. & Hendrik Wagenaar (red., 2003). Deliberative Policy Analysis.Understanding

Governance in the Network Society. Cambridge: Cambridge University PressHaraway, Donna J. (1991). Simians,Cyborgs & Women:the Reinvention of Nature.New York: Rout-

ledgeHardon, Anita (2004). Medicines, health and every-day life: closing the open loop. Oratie, te ver-

schijnen bij VossiuspersHayek, Friedrich (1960). The Constitution of Liberty. Londen: Routledge & Kegan PaulHeffen, O. van & T. Kerkhoff (1999). ‘Gezondheidszorg: van blauwdrukdenken naar incre-

menteel sleutelen’, in: W. Trommel & R.J. van der Veen (red.), De herverdeelde samenle-ving:de ontwikkeling en herziening van de Nederlandse verzorgingsstaat. Amsterdam: Amster-dam University Press

Hennis, Marjoleine (2000). Globalisation, European Integration and the Changing Role of Farmersin the CAP. Florence: European University Institute

Hooykaas, R. (1976). Geschiedenis der Natuurwetenschappen. Utrecht: Bohn, Scheltema & Hol-kema

Hoppe, Rob (1983). Economische Zaken schrijft een nota.Een onderzoek naar beleidsontwikkeling enbesluitvorming bij nonincrementeel beleid. Amsterdam: VU Uitgeverij

Hoppe, Rob (1998). De broosheid van debat en argumentatieve beleidsanalyse. Enschede: Universi-teit Twente

Hoppe, Rob & Aat Peterse (1998). Bouwstenen voor een argumentatieve beleidsanalyse. Den Haag:Elsevier

Jahn, Detlef (2000). Die Lernfähigkeit politischer Systeme. Zur Institutionalisierung ökologischerStandpunkte in Schweden und der Bundesrepublik Deutschland. Baden-Baden: Nomos

Kemp, René, Johan Schot & Remco Hoogma (1998). ‘Regime shifts to sustainability throughthe process of niche formation. The approach of Strategic Niche Management’, Technolo-gy Analysis and Strategic Management, vol. 10, no. 2: 175-195

Kim, Linsu & Richard R. Nelson (2000). Technology,Learning & Innovation.Experiences of NewlyIndustrializing Countries. Cambridge: Cambridge University Press

Kumar, Krishan (1995). From Post-Industrial to Post-Modern Society.New Theories of the Contempo-rary World. Oxford & Malden, MA: Blackwell Publishers

36

Kuyper. Abraham (1891). Rede tot het Christelijk –Sociaal Congres.Opgenomen in: W.F. de GaayFortman (red; 1956), Architectonische critiek. Fragmenten uit de sociaal-politieke geschriftenvan dr. A. Kuyper. Amsterdam: H.J. Paris

Kwa, Chunglin (1987). ‘Representations of Nature mediating between Ecology and SciencePolicy: the case of International Biological Programme’, Social Studies of Science, vol. 17,p. 412-432

Law, John (1992), ‘Notes on the Theory of the Actor-Network: Ordering, Strategy and He-terogeneity’, Systems Practice, vol. 5, p. 179-393

Leydesdorff, Loet (2001). A Sociological Theory of Communication. The self-organization of theKnowledge-Bases Society. Universal Publishers

Lindblom, Charles E. (1959). ‘The science of “muddling through”’, Public Administration Re-view, vol. 39, p. 79-88

Lindblom, Charles E. (1979). ‘Still muddling, not yet through’, Public Administration Review,vol. 59, p. 517-526

Lindblom, Charles E. (1999). ‘A century of planning’, in: Michael Kenny & James Meadow-croft (red.), Planning Sustainability, p. 39-65. Londen & New York: Routledge

Loeber, Anne (2003). Inbreken in het gangbare. Leeuwarden: NIDOLoeber, Anne (2004). Practical wisdom in the risk society.Methods and practice of interpretive analysis

on questions of sustainable development. Amsterdam: University of Amsterdam (PhD thesis)Majone, Giadomenico & Aaron Wildavsky (1979). ‘Implementation as Evolution’, p. 163-

180 in: Jeffrey L. Pressman & Aaron Wildavsky, Implementation (tweede editie). Berke-ley, CA etc.: University of Califormia Press

March, James G. & Johan P. Olsen (1995). Democratic Governance. New York: The Free PressMarx, Karl & Friedrich Engels (1998 [1872]). Het communistisch manifest. Amsterdam: Uitge-

verij PegasusM’charek, Amâde A. (2004). The Human Genome Diversity Project: An ethnography of scientific

practice. Cambridge: Cambridge University PressM’charek, Amâde A. & Grietje Keller (2004). ‘Eggs Jumping and Cows Dancing: Kinship

and travelling IVF-technologies in the era of genetics’, in: N. Lykke & A. Smelink (red.),Bits of Life [te verschijnen]

Meadowcroft, James (1999). ‘Planning for sustainable development: what can we learn fromthe critics?’, p. 12-38 in: Michael Kenny & James Meadowcroft (red.), Planning Sustaina-bility. Londen & New York: Routledge

Minister van Onderwijs en Wetenschappen (1984). Nota Integratie van Wetenschap en Technolo-gie in de Samenleving. Tweede Kamer, 1983-’84, 18421, nrs. 1-2

Moret-Hartman, Margriet, John Grin & Gertjan van der Wilt (2004). Beleidsonderzoek tussengezondheidszorgbeleid en -praktijk. Rapport KU Nijmegen/Universiteit van Amsterdam.

Mouffe, Chantal (2000). The democratic paradox. Londen: Verso

37

Nelis, Annemiek (1998). DNA-diagnostiek in Nederland. Een regime-analyse van de ontwikkelingvan de klinische genetica en DNA-diagnostische tests,1970-1997.Enschede: Twente Universi-ty Press

Ploeg, Jan-Douwe van der (1999). De virtuele boer. Assen: Van Gorcum & CompRip, Arie & René Kemp (1998). ‘Technological change’, p. 327-399 in: Steve Rayner & Eliza-

beth L. Malone (red.), Human choice and climate change. Columbus, OH: Batelle PressRotmans, J. & H.J.M. van Vries, (1997) Perspectives on Global Change: the TARGETS approach,

Cambridge: Cambridge University PressRotmans, J., R. Kemp, M.B.A. van Asselt, F.W. Geels, G. Verbong & K. Molendijk (2000).

Transitions and Transition Management. Maastricht: ICISRotmans, J., R. Kemp & M.B.A. van Asselt (2001), ‘More Evolution than Revolution: trans-

ition management in public policy’, Foresight, vol. 3, no. 1, p. 15-31Rotmans, Jan, John Grin, Johan Schot & Ruud Smits (2003). A multidisciplinary research pro-

gramme on transitions and system innovations.Gehonoreerd Bsik-voorstel, gepresenteerd opde Open Science Meeting of the International Human Dimensions Programme, Mon-treal, 18-20 oktober 2003

Rotmans, J. (2003). Transitiemanagement.Sleutel voor een duurzame samenleving.Assen: Van Gor-cum

Ruderman, Richard S. (1997). ‘Aristotle and the Recovery of Political Judgment’, AmericanPolitical Science Review, vol. 91, p. 409-420

Schneider, Anne Larason & Helen Ingram (1997). Policy design for democracy. Lawrance, KA:University of Kansas Press

Schot, Johan W. (2000). De bouwput van techniek en maatschappij. Uitgangspunten van een nieuwecontextualistische techniekgeschiedenis. Intreerede, uitgesproken op 3 november 2000 aande Technische Universiteit Eindhoven

Smits, Ruud & Stefan Kuhlman (2004). ‘The rise of systemic instruments in innovation poli-cy, International Journal of Foresight and Innovation Policy, vol. 1, no. 2-3, p. 4-32

Swaan, Abram de (1982). Zorg en de staat, Amsterdam: Ben BakkerTatenhove, Jan van, Bas Arts & Pieter Leroy (red.; 2000), Political Modernisation and the Envi-

ronment.The Renewal of Environmental Policy Arrangements.Dordrecht etc.: Kluwer Acade-mic Publishers

Tatenhove, Jan van & Pieter Leroy (2003), ‘Environment and Participation in a Context ofPolitical Modernisation’ in: Environmental Values, vol. 12, p. 155-174

Torgerson, Doug (1995). ‘Policy analysis and public life. The restoration of Phronèsis? in: JohnFarr & John S. Dryzek (red.), Political science in history.Research programs and political tradi-tions. Cambridge: Cambridge University Press

Toulmin, Stephen (1990). Cosmopolis. The hidden agenda of modernity. Chicago: University ofChicago Press

Tuininga, Eric-Jan (1985). Het voordeel van de twijfel. Oratie, Vrije Universiteit, AmsterdamUnderhill, Geoffrey (2001). States, markets and governance. Amsterdam: Vossiuspers

38

Vickers, Geoffrey (1995 [1965]). The Art of Judgment.A Study of Policy Making. Centenary Editi-on in the Series Advances in Public Administration. Londen: Sage

Visser, Jelle & Anton Hemerijck (1997). ‘A Dutch Miracle.’Job Growth,Welfare Reform and Corpo-ratism in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press

Weiss, Andrew & Edward Woodhouse (1992). ‘Reframing incrementalism: A constructiveresponse to the critics’, Policy Sciences, vol. 25, p. 255-273

Wertheim, Margareth (1997). Pythagoras’Trousers:God,Physics and the Gender Wars. New York &Londen: W.W. Norton & Co.

Willems, Dick (2003). Een wereld van verschil. Pluralisme in de medische ethiek. Amsterdam:Vossiuspers

World Council of Churches (1980). Faith and Science in an Unjust World. Proceedings of a Confe-rence on Faith, Science and the Future, Boston, July, 12-24, 1979. Genève: WCC

Yanow, Dvora (1993). How does a policy mean? Interpreting Policy and Organizational Action. Was-hington, D.C.: Georgetown University Press

Yanow, Dvora (1999). Conducting Interpretive Policy Analysis. Londen etc.: Sage.

39