concept: juli 2013 - oncoline carcinoom/conceptrichtl… · richtlijn colorectaal carcinoom en...

230
Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 1 1 2 3 4 5 6 Richtlijn Colorectaal Carcinoom 7 Concept: juli 2013 8 9 10 11

Upload: others

Post on 02-Nov-2020

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 1

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    Richtlijn Colorectaal Carcinoom 7

    Concept: juli 2013 8

    9 10 11

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 2

    12

    Inhoud 13 1 ALGEMEEN 4 14 2 SCREENING 6 15 3 DIAGNOSTIEK 7 16 3.1 Diagnostiek primaire tumor 7 17 3.2 Aanvullende beeldvorming rectumcarcinoom 11 18 3.3 Detectie levermetastasen 16 19 3.4 Extrahepatische afwijkingen 18 20 4 PATHOLOGIE 23 21 4.1 Vereiste klinische gegevens 23 22 4.2 Minimale rapportage in conclusie 23 23 4.3 Minimum aantal lymfklieren 25 24 4.4 TNM 26 25 4.5 CRM en kwaliteit chirurgie 27 26 4.6 Beoordeling na neoadjuvante therapie 29 27 4.7 Moleculaire analyses 30 28 4.7.1 Resistentiebepaling: KRAS-mutatieanalyse 30 29 4.7.2 MSI-onderzoek 31 30 4.8 Pathologie van leverresecties 33 31 5 PRIMAIRE BEHANDELING COLONCARCINOOM 35 32 5.1 Maligne poliep 35 33 5.1.1 Invasief carcinoom na poliepectomie 35 34 5.2 Laparoscopische chirurgie 39 35 5.3 Peri-operatieve zorg 42 36 5.4 Obstructief coloncarcinoom: stent vs resectie vs deviërend stoma 46 37 5.5 Multimodale behandeling Bij T4 coloncarcinoom 51 38 6 ADJUVANTE SYSTEMISCHE THERAPIE 55 39 6.1 Stadium 55 40 6.2 Adjuvante chemotherapie voor het coloncarcinoom 55 41 6.3 Adjuvante chemotherapie voor het rectumcarcinoom 59 42 7 PRIMAIRE BEHANDELING RECTUMCARCINOOM 61 43 7.1 Neoadjuvante radiotherapie 61 44 7.2 Totale Mesorectale Excisie (TME) 67 45 7.3 Rectumsparende behandeling 70 46 7.3.1 cT1-2 71 47 7.3.2 cT2N0 met neoadjuvante therapie 73 48 7.3.3 cT3N0-1 met neoadjuvante therapie 74 49 7.3.4 ypT0-1 na (chemo)radiotherapie en lokale excisie 76 50 7.3.5 ypT2-3 na (chemo)radiotherapie en lokale excisie 77 51 7.3.6 Klinisch complete respons na chemoradiotherapie 77 52 7.4 Centralisatie van T4 en lokaal recidief 82 53 7.5 Adjuvante systemische therapie 85 54 8 METASTATISCHE ZIEKTE 86 55 8.1 Diagnostiek levermetastasen 86 56 8.2 Chirurgische behandeling van colorectale levermetastasen 88 57 8.3 Lokale therapie bij niet resectabele levermetastasen 97 58 8.4 Peritonitis carcinomatosa 103 59 8.5 Systemische behandeling 105 60 8.5.1 Primair resectabele metastasen. 105 61 8.5.2 Primair irresectabele maar potentieel resectabele metastasen. 106 62

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 3

    8.5.3 Permanent irresectabele metastasen. 108 63 9 DE OUDERE PATIENT 118 64 10 NAZORG EN NACONTROLE 119 65 10.1 Follow-up 119 66 10.1.1 Kosteneffectiviteit 123 67 10.2 Signalering en behandeling van de gevolgen colorectaal carcinoom 125 68 10.2.1 Fecale incontinentie 125 69 11. COMMUNICATIE EN BESLUITVORMING 128 70 11.1 Informatieverstrekking 128 71 11.2 Besluitvorming 129 72 11.3 Ondersteuning op emotioneel gebied 130 73 12. ORGANISATIE VAN ZORG 132 74 12.1 De diagnostische fase 132 75 12.2 De behandelfase 133 76 12.3 De nazorgfase 135 77 12.4 Ondersteunende zorg 137 78 79

    80 81

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 4

    1 ALGEMEEN 82 Aanleiding 83 In 2011 is het verzoek vanuit de Landelijke Werkgroep Gastro-Intestinale Tumoren (LWGIT) gekomen 84 om de richtlijn coloncarcinoom en rectumcarcinoom (beide uit 2008) te reviseren. Naar aanleiding 85 hiervan is een landelijke richtlijnwerkgroep colorectaal carcinoom opgericht. Na een landelijke 86 knelpunteninventarisatie en prioritering van de ingebrachte knelpunten zijn elf uitgangsvragen 87 geformuleerd die volgens de evidence based methodiek zijn uitgewerkt. Uit de ingezonden 88 knelpunten bleek dat revisie van de richtlijn colorectale levermetastasen tevens wenselijk was, 89 waarna deze richtlijn is gereviseerd en integraal in de richtlijn colorectaal carcinoom is opgenomen. 90 De reeds bestaande teksten van de drie bestaande richtlijnen zijn volgens de consensus based 91 methodiek door de werkgroepleden herschikt, ontdubbeld en waar nodig van een update voorzien. 92 93 Doelstelling 94 Deze richtlijn is zoveel mogelijk gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek of consensus. Het is een 95 document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering van zorgverleners 96 die betrokken zijn bij patiënten met (een mogelijk) colorectaal carcinoom, rectumcarcinoom of 97 colorectale lever- of longmetastase(n). De richtlijn geeft aanbevelingen over de diagnostiek, 98 behandeling, nacontrole en nazorg en organisatie van zorg bij patiënten met (een mogelijk) 99 colorectaal carcinoom. De richtlijn beoogt hiermee de kwaliteit van de zorgverlening te verbeteren, 100 het klinisch handelen meer te baseren op bewijs dan op ervaringen en meningen, de transparantie 101 van keuze voor behandelingen te vergroten en de diversiteit van handelen door professionals te 102 verminderen. 103 104 Doelpopulatie 105 Per jaar wordt het colorectaal carcinoom bij circa 13.000 nieuwe patiënten vastgesteld. Bij ongeveer 1 106 op de 3 patiënten van deze groep gaat het om een rectumcarcinoom. In Nederland staat het 107 colorectaal carcinoom zowel bij mannen als bij vrouwen op de derde plaats van de oncologische 108 aandoeningen qua incidentie. Bij mannen volgt het colorectaal carcinoom met 14% van het totaal 109 aantal tumoren, na prostaatcarcinoom (22%) en huidkanker (exclusief basaalcelcarcinoom) (14%). Bij 110 vrouwen staat deze aandoening met 13% , na mammacarcinoom- (29%) en huidkanker (exclusief 111 basaalcelcarcinoom) (15%) op de incidentielijst. 112 Naar verwachting zal het aantal patiënten bij wie de diagnose colorectaal carcinoom gesteld wordt in 113 2020 gestegen zijn tot ongeveer 17.000, als gevolg van een licht stijgende incidentie (met name bij 114 mannen), de bevolkingsgroei en de vergrijzing. 115 Het colorectaal carcinoom komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen en negentig procent van 116 de patiënten is 55 jaar of ouder. 117 118 Deze richtlijn is van toepassing op alle volwassen patiënten met een (verdenking op) een primair 119 colorectaal carcinoom als voor patiënten met (uitgebreid) gemetastaseerde ziekte. Er wordt extra 120 aandacht besteedt aan de oudere patiënt. Voor volwassen patiënten met een verhoogd risico op 121 erfelijke darmkanker is een aparte richtlijn beschikbaar. 122 123 Doelgroep 124 Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en 125 begeleiding van patiënten met colorectaal carcinoom, zoals chirurgen, internisten, maag-darm-126 lever(MDL)-artsen, huisartsen, oncologieverpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, MDL-127 verpleegkundigen, IKNL-consulenten, pathologen, radiologen en radiotherapeuten. 128 Tevens is de richtlijn gebruikt bij het ontwikkelen van een patiëntenvoorlichtingstekst vanuit de 129 Nederlandse patiënten consumenten federatie (NPCF). Naast informatie over diagnostiek en 130 behandeling geven we in deze richtlijn informatie over hoe de patiënt de verschillende ingrepen kan 131 beleven. 132 133

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 5

    Werkwijze werkgroep 134 De werkgroep is in juli 2012 voor de eerste maal bijeengekomen. Op basis van een eerste 135 inventarisatie van knelpunten door werkgroepleden is een knelpunteninventarisatie gehouden door 136 middel van een enquête onder professionals die betrokken zijn bij patiënten met een colorectaal 137 carcinoom. Middels deze enquête hebben zestig professionals knelpunten geprioriteerd en/of 138 ingebracht. Daarnaast zijn aan de hand van een focusgroep bijeenkomst ervaringen van patiënten 139 voor wat betreft zorgverlening geïnventariseerd. De meest relevante knelpunten zijn uitgewerkt tot elf 140 uitgangsvragen. 141 Omdat in Vlaanderen ook een revisie van de richtlijn colorectaalcarcinoom werd opgestart is 142 samenwerking gezocht en gevonden waardoor de beantwoording van de uitgangsvragen op het 143 gebied van het colorectaal carcinoom kon worden verdeeld. 144 Op het moment dat duidelijk werd dat de richtlijn colorectale levermetastasen in deze revisie 145 meegenomen werd is op dit gebied extra expertise aan de werkgroep toegevoegd. Ook is specifieke 146 kennis over de oudere patiënt aan de werkgroep toegevoegd door middel van een aparte 147 uitgangsvraag op dit gebied. 148 149 Voor iedere uitgangsvraag werd binnen de richtlijnwerkgroep een subgroep geformeerd. 150 Voor de evidence based uitgangsvragen werd het literatuuronderzoek, de (kritische beoordeling), de 151 evidence tabellen en het opstellen van een concept literatuurbespreking verzorgd door externe 152 methodologen. Werkgroepleden pasten afzonderlijk of in subgroepen de concept literatuurbespreking 153 en conclusies aan en stelden overige overwegingen en aanbevelingen op volgens het format ‘overige 154 overwegingen’ en ‘formuleren van aanbevelingen’. 155 Voor consensus based uitgangsvragen raadpleegden de werkgroepleden de bij hen bekende 156 literatuur. Op basis hiervan hebben werkgroepleden de wetenschappelijke conclusies, overige 157 overwegingen en aanbevelingen geformuleerd. Er is voor consensus based uitgangsvragen geen 158 systematisch literatuuronderzoek verricht door een methodologisch expert. 159 De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer zeven maanden gewerkt aan de tekst voor 160 de conceptrichtlijn. De teksten zijn tijdens plenaire, veelal telefonische, vergaderingen besproken en 161 na verwerking van de commentaren geaccordeerd. 162 163 De conceptrichtlijn is begin juni 2013 naar alle betrokken wetenschappelijke-, beroeps- en 164 patiëntenverenigingen en landelijke en regionale tumorwerkgroepen gestuurd voor commentaar 165 d.m.v. een enquête. Het commentaar werd verwerkt door de richtlijnwerkgroep en op { } is de 166 definitieve versie van de richtlijn rondgestuurd in de richtlijnwerkgroep ter accordering. Vervolgens is 167 de richtlijn ter autorisatie aan verschillende wetenschappelijke- en beroepsverenigingen voorgelegd. 168 169 Meer informatie over: 170 - Samenstelling werkgroep (zie bijlage 1) 171 - Leden van de werkgroep (zie bijlage 2) 172 - Betrokken verenigingen (zie bijlage 3) 173 - Onafhankelijkheid werkgroepleden (zie bijlage 4) 174 - Uitgangsvragen (zie bijlage 5) 175 - Actualisatie (zie bijlage 6) 176 - Houderschap richtlijn (zie bijlage 7) 177 - Juridische betekenis (zie bijlage 8) 178 - Verantwoording (zie bijlage 9) 179 - Knelpuntenanalyse (zie bijlage 11) 180 - Wetenschappelijke onderbouwing (zie bijlage) 181 - Checklist overige overwegingen en formuleren van aanbevelingen 182 - Literatuursearches en evidence-tabellen (zie bijlage 12) 183 - Format nazorgplan oncologie (zie bijlage 13) 184 - Kennishiaten (zie bijlage 14) 185 - Implementatie en evaluatie (zie bijlage 15) 186

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 6

    2 SCREENING 187 188 Colorectaal carcinoom (CRC) is een belangrijk gezondheidsprobleem. In Nederland worden per jaar 189 meer dan 13.000 nieuwe patiënten met CRC gediagnostiseerd. 190 191

    192 Figuur 1: incidentiecijfers CRC: landelijk, man & vrouw, invasief (www.cijfersoverkanker.nl). 193 194 De verwachting is dat dit aantal in de komende jaren nog verder zal toenemen. Per jaar overlijden 195 meer dan 4.000 mensen aan de gevolgen van CRC. Wanneer CRC in een vroeg stadium wordt 196 ontdekt is de prognose goed, dit in tegenstelling tot CRC wat in een laat stadium wordt 197 gediagnostiseerd. Coloscopie met poliepectomie reduceert de incidentie van CRC (SIR 0,24 (95%BI 198 0,08-0,56) en de CRC gerelateerde mortaliteit (SIR 0,47 (95%BI 0,26-0,80)) in een populatie met een 199 gemiddeld risico [Winawer 1993; Zauber 2012]. Daarnaast hebben meerdere studies met lange follow 200 up aangetoond dat screening middels biannual feces occult bloed test de CRC gerelateerde 201 mortaliteit doet dalen met 16-18% (cochrane). Recente studies hebben aangetoond dat eenmalige 202 sigmoïdoscopie screening zowel de CRC gerelateerde mortaliteit doet dalen, als wel de incidentie 203 van CRC [Atkin 2012]. 204 205 Eind 2013/begin 2014 start in Nederland het bevolkingsonderzoek darmkanker. Alle personen tussen 206 de 55 en 75 jaar krijgen elke twee jaar een uitnodiging voor een immunochemische feces occult bloed 207 test (iFOBT). Bij een afwijkende test wordt de deelnemer geadviseerd om een coloscopie te 208 ondergaan. In ongeveer 45% van alle deelnemers met een positieve iFOBT zal bij de coloscopie een 209 hoog risico afwijking worden gevonden, waaronder een hoogriscico adenoom of een CRC. Met de 210 invoering van het bevolkingsonderzoek is veel extra coloscopie capaciteit nodig. Het is dus belangrijk 211 dat de beperkte coloscopie capaciteit gebruikt gaat worden voor de patiëntengroepen die daar het 212 meeste baat bij hebben. Vanaf eind 2013 is er een nieuwe richtlijn Surveillance Coloscopie. Met het 213 bevolkingsonderzoek is ook de verwachting dat er meer (asymptomatische) vroege CRC worden 214 gedetecteerd. Dit biedt de mogelijkheid om minimaal invasieve technieken te gebruiken voor een 215 geselecteerde groep patiënten. Daarnaast is het belangrijk om patiënten met een familiair of erfelijk 216 darmkanker syndroom te herkennen en deze groep patiënten en familieleden surveillance aan te 217 bieden. De huidige richtlijn Erfelijke Darmkanker uit 2008, zal in 2013/2014 geupdate worden 218 (www.oncoline.nl/erfelijke-darmkanker). 219

    http://www.cijfersoverkanker.nl/selecties/Dataset_1/img51d171be67d58http://www.cijfersoverkanker.nl/http://werken.iknl.nl/sites/IKNL-10062013014606/Paginas/default.aspx?Source=http%3A%2F%2Flink.iknl.nl%2Fwerken%2FPaginas%2Fdefault.aspx%3F_c7%3DViewIndex%253A-1%250A%26_c8%3DViewIndex%253A-1%250A%26_c13%3DPageIndex%253A0%250AStartIndices%253A%255B0%255D%250ASortExpressions%253A%255B%257B%2522__type%2522%253A%2522%25241510%2522%252C%2522ColIndex%2522%253A3%252C%2522SortDirection%2522%253A1%257D%255D%250AFilterExpressions%253A%257B%2522__type%2522%253A%2522%2524203%252496%25242%2522%257D%250A%26_c17%3DPageIndex%253A0%250AStartIndices%253A%255B0%255D%250ASortExpressions%253A%255B%257B%2522__type%2522%253A%2522%25241510%2522%252C%2522ColIndex%2522%253A3%252C%2522SortDirection%2522%253A1%257D%255D%250AFilterExpressions%253A%257B%2522__type%2522%253A%2522%2524203%252496%25242%2522%257D%250Ahttp://www.mdl.nl/richtlijnen2?noCache=280;1372681389

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 7

    3 DIAGNOSTIEK 220

    3.1 Diagnostiek primaire tumor 221

    Coloscopie is de referentiestandaard voor de detectie van colorectaal carcinoom door de combinatie 222 van hoge sensitiviteit met hoge specificiteit (histopathologie). CT-colografie, MR-colografie of X-colon 223 kunnen overwogen worden als alternatief voor een volledig darmonderzoek. 224 225 Coloscopie versus X-colon 226 In een meta-analyse varieerde de sensitiviteit van coloscopie voor het aantonen van colon- of 227 rectumcarcinoom tussen de 79 en 100%. De sensitiviteit van X-colon voor het aantonen van colon- of 228 rectumcarcinoom varieerde tussen de 62 en 100%. De specificiteit is niet weergegeven (mogelijk 229 sprake van verification bias). Volgens de auteurs heeft coloscopie de voorkeur in verband met de 230 hogere sensitiviteit, de mogelijkheid tot het nemen van een biopt en therapeutische mogelijkheden. 231 Het is echter onduidelijk welke referentietesten zijn gebruikt in de afzonderlijke studies. Daarnaast 232 hebben de geïncludeerde studies betrekking op zowel symptomatische patiënten als patiënten die 233 diagnostiek ondergaan in verband met screening. Door NICE is de studie als matig beoordeeld. 234 De specificiteit van de combinatie coloscopie met histopathologie van de biopten is zeer hoog. 235 236 CT-colografie 237 In 2011 is een nieuwe NICE richtlijn verschenen over de diagnostiek en behandeling van colorectaal 238 carcinoom. Hierin wordt opgemerkt dat er alleen voor CT-colografie veel en goede kwaliteit literatuur 239 beschikbaar is, maar weinig of geen voor de andere modaliteiten. Uit twee systematische 240 reviews/meta-analyses blijkt de per poliep sensitiviteit van CT-colografie vergelijkbaar en beide 241 reviews rapporteren een hogere sensitiviteit voor grotere poliepen [Chaparro 2009; Halligan 2005]. In 242 vergelijking met coloscopie wordt voor CT-colografie voor poliepen >6 mm een gepoolde sensitiviteit 243 gerapporteerd van 66% (95%BI: 64-68%) en op per patiënt basis 69-70% [Chaparro 2009; Mulhall 244 2005]. De overall specificiteit was 83% (95%BI: 81-84%) [Chaparro 2009]. Voor poliepen van 10 mm 245 en groter is in een meta-analyse de per patiënt sensitiviteit 85%-93%. 246 247 CT-colografie versus X-colon 248 In een Britse gerandomiseerde studie in 21 ziekenhuizen was de detectie van colorectaal carcinoom 249 en grote poliepen ≥10 mm bij symptomatische patiënten met CT-colografie (CTC) significant hoger 250 dan met dubbel contrast barium onderzoek (7,3% versus 5,6%, p=0,039) [Halligan 2013]. Dit verschil 251 was ook significant anders voor poliepen ≥10 mm, niet voor colorectaal carcinoom (de studie was 252 gepowered op colorectaal carcinoom en poliepen ≥10 mm). Na drie jaar follow-up had CTC een 253 lagere miss rate voor colorectaal carcinoom, maar dit was niet significant verschillend (7% versus 254 10%). Met CT-colografie waren er minder inadequate onderzoeken en was er meer klinische 255 zekerheid op basis van de uitslag. Een ander verschil was de evaluatie van extracolonische 256 afwijkingen bij CT-colografie. Een groot deel van de symptomatische patiënten hadden geen 257 colonafwijkingen die hun klachten verklaarden en CT-colografie kon mogelijk een extracolonische 258 oorzaak aantonen. In deze RCT hadden 36% van de patiënten een extracolonische afwijking 259 waarvoor een nader onderzoek nodig was, waarbij de extracolonische afwijking een verklaring was 260 voor een of meer van de symptomen. 261 In een meta-analyse bleek de sensitiviteit en specificiteit van CT-colografie groter dan voor X-colon 262 voor zowel poliepen ≥10 mm als poliepen van 6-9 mm [Sosna 2008]. 263 264 CT-colografie versus coloscopie 265 De sensitiviteit van CT- colografie voor colorectaal carcinoom was in een meta-analyse 96 % (95%BI: 266 94-98%) en daarmee vergelijkbaar met coloscopie (95%; 95%BI: 90-97%). Ook in een Britse 267 gerandomiseerde multicenter studie was de detectie voor colorectaal carcinoom bij symptomatische 268 patiënten vergelijkbaar (10,7% versus 11,4%) [Atkin 2013]. Er werden meer patiënten bij CT-269

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 8

    colografie voor een vervolgonderzoek doorgestuurd dan bij coloscopie (30% versus 13%). Ongeveer 270 de helft van de verwijzing bij CT-colografie was voor de verdenking op colorectaal carcinoom of 271 poliepen ≥10 mm (16%), de overigen voor kleine poliepen (9%) of inadequaat onderzoek/klinische 272 onzekerheid (5%). Bij coloscopie was de belangrijkste reden een incompleet onderzoek (11%). Na 273 minimaal 3 jaar follow-up had CT-colografie één van 29 colorectaal carcinomen gemist (3%) en 274 coloscopie geen van de 55 tumoren. Dit is vergelijkbaar (4%) met een Nederlandse studie waarbij de 275 CT-colografie resultaten uit de dagelijkse praktijk met de kankerregistratie werden vergeleken 276 [Simons 2012]. 277 Bij CT-colografie werd bij 10% van de patiënten een vervolgonderzoek uitgevoerd voor een 278 extracolonische afwijking, waarbij bij 9 van deze 48 patiënten een niet bekende extracolonische 279 maligniteit werd vastgesteld. Andere extracolonische afwijkingen waren ondermeer abdominaal 280 aneurysma. 35% van de patiënten waarbij voor een extracolonische afwijking een vervolgonderzoek 281 werd uitgevoerd, had een extracolonische bevinding die tenminste een van de presenterende 282 symptomen kon verklaren. 283 284 MR colografie 285 In een meta-analyse over de periode 1997-2009 bleken de data vooral adenomen te betreffen. Maar 286 in vijf studies waren in totaal 32 colorectaal carcinomen die allen met MR-colografie werden 287 gedetecteerd (sensitiviteit 100%) [Zijta 2010]. 288 De systematische reviews over CT-colografie en MR-colografie bevatten ook studies bij screening en 289 surveillance populaties [Zijta 2010]. Het ziektespectrum in de reviews was daarom maar deels 290 overeenkomstig met het spectrum van de populatie van deze richtlijn. Daarnaast zijn er nogal wat 291 artikelen waarbij de initiële ervaring werd gerapporteerd met dientengevolge nogal wat leercurve 292 effecten. 293 294 Tumor lokalisatie 295 Voor de chirurgische behandeling van een colorectaal carcinoom is de lokalisatie van de tumor van 296 groot belang, met name bij laparoscopische chirurgie. Bij open chirurgie is lokalisatie belangrijk bij 297 villeuze adenomen die niet bij palpatie vastgesteld kunnen worden, bij kleine retroperitoneale tumoren 298 of indien reeds endoscopische resectie is verricht van een maligne poliep. Niet correcte lokalisatie bij 299 coloscopie wordt in de literatuur gerapporteerd tussen de 11 en 21% [Cho 2007; Vignati 1994; 300 Piscatelli 2005]. 301 302 Er zijn verschillende lokalisatietechnieken [Yeung 2009]. De tumor kan tijdens de coloscopie worden 303 gemarkeerd met clips of tatoeage of een coloscopie tijdens de operatie met markering op de serosa 304 door middel van een hechting of clip. Nadelen van coloscopische clips zijn kans op dislocatie, 305 moeilijke visualisatie en noodzaak voor doorlichting. Peroperatieve coloscopie vereist een MDL arts 306 of endoscopische expertise van de chirurg, en kan door luchtinsufflatie de resectie hinderen 307 [Conaghan 2011]. 308 309 De techniek van voorkeur is daarom coloscopische tatoeage. Routinematige tatoeage lijkt 310 geïndiceerd, maar zou eventueel achterwege gelaten kunnen worden bij rechtzijdige lokalisatie 311 bevestigd bij CT of een grote T3-4 tumor. Oost-Indische inkt is eerste keus, aangezien methyleen 312 blauw, indigokarmijn en indocyanine groen binnen enkele dagen verdwijnen. De inkt wordt bij 313 voorkeur op 3 tot 4 plaatsen distaal (anale zijde) van de tumor aangebracht in een submucosale 314 kwaddel van 1 ml fysiologisch zout rondom in de darmwand [Conaghan 2011; Yeung 2009]. 315 316 In zeven geïdentificeerde studies waren in totaal 321 patiënten geïncludeerd, variërend tussen 10 en 317 96 per studie [Askin 2002; Kim 1997; Cho 2007; Park 2008; Fu 2001; Feingold 2004; Arteaga-318 Gonzalez 2006]. De visualisatie varieerde in deze studies tussen de 86 en 100%, gezamenlijk 319 306/321 patiënten (95%). Intra-abdominale lekkage werd gerapporteerd tussen de 0 en 14%, meestal 320 zonder nadelige gevolgen. Complicaties traden zelden op en betroffen onder andere peritonitis, 321 abcesvorming en pseudotumor. 322

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 9

    323 Diagnostiek indien geen volledige coloscopie 324 Indien een volledige coloscopie niet mogelijk is (5-20% van de gevallen) dient aanvullend onderzoek 325 te worden verricht indien de oorzaak van de symptomen niet is vastgesteld. Bij een vastgesteld 326 colorectaal carcinoom kan overwogen worden dat ook postoperatief te doen. Bij incomplete 327 coloscopie waarbij al de diagnose CRC is gesteld, kan men kiezen voor een coloscopie postoperatief, 328 dan wel voor preoperatief CT-colografie. Bepaling van de exacte tumorlokalisatie kan een reden zijn 329 voor preoperatief aanvullend beeldvormende diagnostiek, met name bij villeuze tumoren en bij 330 laparoscopische chirurgie. 331 332 CT-colografie (virtuele coloscopie) 333 In meerdere studies zijn de diagnostische kenmerken van CT-colografie bij patiënten met een 334 incomplete coloscopie gerapporteerd [Joekel 2008; Gallo 2003; Maar 1999; Park 2012]. Er waren 335 nogal wat beperkingen zoals veelal kleine aantallen patiënten en in sommige studies 336 methodologische beperkingen (X-colon in referentiestandaard, onduidelijkheid over blinderingen van 337 onderzoeksgegevens), maar alle studies lieten goede sensitiviteit en specificiteit zien van CT-338 colografie voor colorectaal carcinoom. Sensitiviteit van CT-colografie voor colorectaal carcinoom was 339 in deze studies tussen 95% en 100% en de specificiteit tussen 96% en 100%. 340 341 MR colografie 342 In de studie van Ajax zijn de uitkomsten van MR colografie vergeleken met de voorafgaande 343 incomplete coloscopie. De MR leidde tot het identificeren van twee extra laesies verdacht voor 344 carcinoom en vijf extra poliepen. Het is echter twijfelachtig of de bevindingen van toepassing zijn op 345 de populatie in de klinische praktijk: patiënten met verdenking op colorectaal carcinoom. 346 347 Conclusies 348 Diagnostiek van de primaire tumor 349

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat voor het identificeren van colorectaal carcinoom coloscopie een

    sensitiviteit heeft van 79-100%.

    B De Zwart 2001

    350

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat voor het identificeren van colorectaal carcinoom CT-colografie

    (virtuele coloscopie) een sensitiviteit heeft van 96% (95%BI: 94-98%) en is daarmee

    vergelijkbaar met coloscopie (95%; 95%BI: 90-97%).

    B Pickhardt 2011

    351

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat de sensitiviteit van CT-colografie voor colorectaal carcinoom

    vergelijkbaar is met coloscopie (10,7% versus 11,4%).

    A2 Atkin 2013

    352

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat de sensitiviteit van CT-colografie voor colorectaal carcinoom en

    grote poliepen hoger is dan voor dubbel contrast barium onderzoek onderzoek (7,3%

    versus 5,6%).

    A2 Halligan 2013

    353

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat het markeren van de tumor met behulp van submucosale

    tatoeage tijdens coloscopie voorafgaande aan laparoscopische chirurgie leidt tot een

    adequate visualisatie en lokalisatie van de tumor bij 86-98% van de patiënten.

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 10

    B Fu 2001

    C Park 2008; Cho 2007; Arteaga-Conzalez 2006; Feingold 2004

    354 Diagnostiek indien geen volledige coloscopie 355

    Niveau 2

    Er zijn aanwijzingen dat voor het identificeren van het colorectaal carcinoom bij patiënten

    met incomplete coloscopie CT-colografie een sensitiviteit heeft van 95-100% en een

    specificiteit van bijna 100%.

    B Gallo 2003; Park 2012

    356 Overige overwegingen 357 Bij patiënten met substantiële co-morbiditeit dient men de onderzoeksmethode te kiezen die het minst 358 belastend is. De belasting van een CT-colografie onderzoek is in de klinische setting minder dan van 359 coloscopie [Van Gelder 2004; Jensch 2010; Liedenbaum 2010; Van Wagner 2012]. Belangrijk is 360 hierbij dat de darmvoorbereiding beperkt kan worden zonder nadelig effect op de accuratesse. Als de 361 primaire vraag het uitsluiten van colorectaal carcinoom is en poliepdetectie is minder relevant, dan 362 bestaat de mogelijkheid om de darmvoorbereiding nog verder te beperken met behoud van goede 363 resultaten voor de detectie van colorectaal carcinoom [Keeling 2010; Slater 2012]. De gegevens over 364 colografie betreffen vrijwel alleen onderzoeken in de tweede of derde lijn; de kennis over CT-365 colografie in de eerste lijn is beperkt [Peulen 2010]. 366 367 In Nederland zal eerder voor de CT-colografie dan de MR-colografie worden gekozen indien er om 368 bepaalde redenen geen of geen volledige coloscopie wordt uitgevoerd. De techniek is eenduidiger, er 369 is veel evidence beschikbaar, de ervaring is groter en de kosten zijn lager. MR heeft het belangrijke 370 voordeel dat er geen stralenbelasting plaatsvindt en zou dus bij jonge patiënten en met name ook bij 371 zwangere vrouwen als alternatief overwogen kunnen worden. Probleem is dat de ervaring hiermee in 372 Nederland zeer beperkt is. 373 374 CT-colografie is accurater dan dubbel contrast barium onderzoek voor detectie van colorectaal 375 carcinoom en poliepen. CT-colografie is daarom de radiologische techniek van keuze. 376 377 Indien preoperatief vanwege stenoserende tumor of om andere redenen geen complete visualisatie 378 van het colon is uitgevoerd met coloscopie en aanvullend CT-colografie, dient tot maximaal 3 379 maanden postoperatief een coloscopie te worden uitgevoerd. 380

    381 Aanbevelingen 382 Voor het aantonen dan wel uitsluiten van colorectaal carcinomen is coloscopie (met bij voorkeur ook 383 histologische bevestiging) de techniek van voorkeur. 384 385 De werkgroep is van mening dat de tumor tijdens coloscopie met behulp van tatoeage routinematig 386 gemarkeerd dient te worden; tatoeage is essentieel bij een geplande laparoscopische resectie en bij 387 endoscopische verwijdering van een klinisch maligne ogende poliep. 388 389 Als (aanvullende) diagnostiek wordt een CT-colografie (virtuele coloscopie) geadviseerd indien: 390

    geen coloscopie mogelijk is 391

    incomplete coloscopie niet tot diagnose leidt 392

    coloscopie niet tot exacte tumor lokalisatie geleid heeft 393 394 De werkgroep is van mening dat wanneer preoperatief vanwege stenoserende tumor of om andere 395 redenen geen complete visualisatie van het colon is uitgevoerd, tot maximaal 3 maanden 396 postoperatief een coloscopie dient te worden uitgevoerd. 397

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 11

    3.2 Aanvullende beeldvorming rectumcarcinoom 398

    Rectumcarcinomen zijn geassocieerd met een slechte prognose door de hoge kans op een lokaal 399 recidief en metastasen op afstand. Na een in opzet curatieve resectie van een rectumcarcinoom, 400 varieert de kans op een lokaal recidief van 3% tot 32%. Inmiddels is bekend, dat het merendeel van 401 deze lokaal recidieven te wijten is aan de incomplete resectie van de laterale uitbreiding van de 402 tumor. Quirke heeft aangetoond dat een microscopisch positieve resectie marge leidt tot een 403 percentage lokaal recidieven van 83%. Een lokaal recidief heeft niet zo zeer invloed op de overleving, 404 maar wel een aanzienlijke invloed op de kwaliteit van leven door ernstige pijn, immobiliteit, 405 chemotherapie, radiotherapie en lange en multipele hospitalisatie voor chirurgische behandeling. Om 406 deze reden wordt veel aandacht besteed aan het definiëren van de juiste behandeling van de 407 primaire tumor, om een optimale lokale controle te bereiken. 408

    De Nederlandse TME trial heeft aangetoond dat het risico op het krijgen van een lokaal recidief 409 verschillend is voor verschillende groepen patiënten met een rectumcarcinoom. Aan één zijde van het 410 spectrum staat de laag-risico groep: patiënten met een oppervlakkige tumor, die met alleen chirurgie 411 behandeld kunnen worden (transanale resectie). Anderzijds de hoog-risico groep: patiënten met een 412 nauwe of betrokken resectie marge bij TME-chirurgie en de lokaal (zeer) uitgebreide tumoren, die een 413 intensievere behandeling nodig hebben - lange (chemo)radiatie gevolgd door uitgebreide chirurgie. 414 Voorwaarde voor de gedifferentieerde behandeling is echter een betrouwbare manier van 415 preoperatieve stadiëring om de hoog- en laagrisico te onderscheiden. Diagnostische beeldvorming 416 wordt meer en meer gebruikt voor de preoperatieve selectie van de verschillende risicogroepen. Tot 417 op heden echter bestaat er nog geen consensus over de rol van diagnostische beeldvorming in de 418 zorg voor patiënten met een primair rectumcarcinoom. 419

    In deze richtlijn wordt de literatuur besproken omtrent de preoperatieve diagnostiek van 420 rectumcarcinomen, waarbij met name gekeken wordt naar het lokale proces: T-stadium, N-status, 421 circumferentiële resectie marge en de relevantie van ieder voor het bepalen van de lokale 422 uitgebreidheid van het primair rectumcarcinoom. 423

    Bipat publiceerde een meta-analyse naar de waarde van endo-echografie, CT-scan en MRI bij het 424 stadiëren van het rectumcarcinoom (T-stadiëring en N-stadiëring). Negentig studies, gepubliceerd 425 tussen 1985 en 2002, zijn geïncludeerd. Door één beoordelaar zijn de studies geselecteerd waarin 426 meer dan 20 patiënten zijn geïncludeerd en waarbij pathologie als referentietest is gebruikt. De 427 relevante informatie is door twee beoordelaars uit de artikelen geëxtraheerd. De sensitiviteit en 428 specificiteit zijn geschat, waarbij gecorrigeerd is voor enkele studiekarakteristieken. De sensitiviteit 429 van endorectale echografie is 94% voor het vaststellen van het stadium T1-2, 90% voor T3, en 70% 430 voor stadium T4. De specificiteit is 86%, 75% en 97% respectievelijk. De sensitiviteit voor vaststellen 431 van het T stadium door middel van MRI ligt is voor stadium T1-2: 94%, T3: 82%, T4: 74%. De 432 specificiteit voor het vaststellen van T1-2, T3, en T4 is 69%, 76% en 96% respectievelijk. Bij 433 subgroepanalyses zijn kleine verschillen gevonden voor typen van MRI (wel/niet contrast; type spoel) 434 en echografie (hoger of lager dan 7,5 MHz). De karakteristieken van de onafhankelijke studies zijn 435 niet weergegeven. Tevens is niet weergegeven of de studies op validiteit zijn beoordeeld en wat de 436 uitkomsten daarvan waren (behalve het inclusiecriterium met betrekking tot de referentietest). 437

    In de meta-analyse van Lahaye is een overzicht gegeven van de literatuur met betrekking tot het 438 vaststellen van de circumferentiële resectie marge (CRM). In 7 klinische studies varieerde de 439 sensitiviteit voor het voorspellen van de CRM tussen 60% en 88%. De specificiteit varieerde tussen 440 73% en 100%. Tevens is een Reciever Operating Characteristic (ROC) curve opgesteld waaruit blijkt 441 dat een sensitiviteit van 80% samenhangt met 20% foutpositieven. In de meta-analyse zijn tevens 442 artikelen samengevat waarin de accuratesse voor echografie, MRI of CT-scan bij het vaststellen van 443 de N-stadiëring is onderzocht. Op basis van de studies is de diagnostische odds ratio (DOR) 444

    http://nl.wikipedia.org/wiki/ROC-curve

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 12

    berekend die de discriminerende waarde van de test weergeeft (DOR = 1, geen discriminatie). De 445 DOR voor echo, CT-scan en MRI waren 8,83, 5,86 en 6,53 respectievelijk (verschil niet significant). 446 447 In de studie van Bali was de diagnostische waarde van endorectale echografie (7MHz) onderzocht bij 448 29 patiënten met rectumcarcinoom. De wijze van patiëntenselectie is niet beschreven. De 449 accuratesse voor het vaststellen van de T-stadiëring was 79%. Voor het vaststellen van 450 lymfkliermetastasen waren de sensitiviteit en specificiteit 50% en 65%. Het is niet duidelijk of de 451 bevindingen van de echografie en de histopathologie onafhankelijk van elkaar zijn beoordeeld. 452 Liersch onderzocht de waarde van endorectale echografieën en CT-scan bij patiënten met 453 vergevorderd rectumcarcinoom, stadium T3 of hoger, of lymfkliermetastasen. 41 patiënten werden 454 preoperatief behandeld met (neoadjuvante chemoradiotherapie). In de subgroep zonder 455 preoperatieve behandeling (n=61), was de stadiëring van de ingroei correct in 75% van de patiënten 456 op basis van echografie en in 48% van de patiënten op basis van CT. De sensitiviteit voor het 457 diagnosticeren van lymfkliermetastasen (> 0,5 cm) was 81% voor echografie en 36% voor CT. De 458 specificiteit was respectievelijk 71% en 76% voor echografie en CT-scan. Of de diagnostische tests 459 onafhankelijk van elkaar zijn beoordeeld is onduidelijk. 460 461 Panzironi heeft de sensitiviteit van MR, transrectale echo en CT-scan onderzocht voor het bepalen 462 van de CRM, T-stadiëring en N-stadiëring. De sensitiviteit voor het voorspellen van de CRM was 80% 463 voor transrectaal echo en 100% voor zowel CT-scan als MRI. De sensitiviteit voor de T-stadiëring 464 was 100% (echo), 75% (CT-scan) en 92% (MRI). Voor de N-stadiëring was de sensitiviteit 72%, 88% 465 en 76% voor echo, CT-scan en MRI respectievelijk. 466 In een studie van Peschaud, was de waarde van MRI voor het voorspellen van de CRM bij 38 467 patiënten onderzocht. Tevens werd gekeken naar de accuratesse voor het voorspellen van het T 468 stadium en het N stadium middels MRI. De sensitiviteit van MRI voor het voorspellen van de CRM 469 was 100% en de specificiteit 66%. De sensitiviteit en specificiteit voor de T-stadiëring waren 470 afhankelijk van het stadium: sensitiviteit tussen 48% en 100%; specificiteit tussen 68% en 91%. 471 Identificatie lymfkliermetastasen: sensitiviteit en specificiteit: 65% en 73% respectievelijk. Over de 472 wijze van selectie van de patiënten is geen informatie gegeven. Dertig van deze patiënten zijn 473 preoperatief behandeld. 474 Knaebel onderzocht in een retrospectieve studie de diagnostische waarde (T- en N-stadiëring) van 475 echo in de dagelijkse praktijk en vergeleek de uitkomsten met de resultaten van een klinische studie 476 die eerder binnen hetzelfde ziekenhuis was uitgevoerd. De sensitiviteit voor het vaststellen van het T-477 stadium was 93% (vergelijkbaar met de klinische studie); de specificiteit bedroeg 65% (lager dan in 478 de klinische studie, 81%). De sensitiviteit voor het vaststellen van de N-stadiëring was 91% (versus 479 71%) en de specificiteit 77% (versus 80%). Voor de retrospectieve studie was niet bekend of de 480 beelden zijn beoordeeld onafhankelijk van de referentie test of andere informatie die de beoordeling 481 kan beïnvloeden. 482 In een retrospectieve studie van Poon is de waarde van MR voor het vaststellen van het T-stadium 483 onderzocht bij 42 patiënten. De sensitiviteit voor het vaststellen van het T2, T3 en T4 stadium waren 484 62%, 84% en 50% respectievelijk. De specificiteit was 79%, 59% en 76% respectievelijk. Hierbij was 485 wederom onduidelijk of de MR uitslag en referentietest onafhankelijk van elkaar beoordeeld waren. 486 487 De Mercury Study Group rapporteerden de resultaten van een prospectieve studie met 408 488 opeenvolgende patiënten naar de waarde van MRI bij het vaststellen van de circumferentiële resectie 489 marge. 87% van de patiënten hadden een niet geïnvadeerde resectie marge (≥1 mm tussen tumor en 490 marge). De specificiteit voor het voorspellen van een niet geïnvadeerde marge was 92%. Bij de 311 491 patiënten die niet werden behandeld met preoperatieve chemoradiatie was de sensitiviteit voor het 492 aantonen van een geïnvadeerde resectie marge 42%, de specificiteit 98%. 493 494 Conclusies 495

    Niveau 3 Er zijn aanwijzingen dat voor het aantonen van lymfkliermetastasen (N-stadiëring) bij

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 13

    patiënten met rectumcarcinoom door middel van endorectale echografie de sensitiviteit en

    specificiteit respectievelijk 66% en 77% zijn.

    A2 Bipat 2004

    496

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat voor het aantonen van oppervlakkige tumoren (T1 versus T2)

    endorectale echografie een sensitiviteit van 94% heeft. Voor het aantonen van tumoren

    met stadium T3 of hoger is de sensitiviteit van endorectale echografie 90% en de

    specificiteit 75%.

    A2 Bipat 2004

    497

    Niveau 3

    MRI heeft een sensitiviteit van 94% en een specificiteit van 67% voor het onderscheiden

    van tumorstadium T2 of hoger bij patiënten met rectumtumoren. MRI heeft een sensitiviteit

    van 82% en een specificiteit van 76% voor het aantonen of uitsluiten van tumoren met

    stadium T3 of hoger.

    A2 Bipat 2004

    498

    Niveau 3

    Zowel echo als MRI hebben een specificiteit van 96% voor het aantonen van tumoren met

    stadium T4.

    A2 Bipat 2004

    499

    Niveau 2

    Het is aannemelijk dat de diagnostische waarde van MRI voor het aantonen of uitsluiten

    van de circumferentiële resectie marge (CRM) sterk varieert met een sensitiviteit van 60-

    100% en een van specificiteit: 66-100%.

    A2 Mercury Study Group 2006

    B Lahaye 2005

    500 Overige overwegingen 501 Men moet zich realiseren dat de resultaten van de EUS studies enigszins beïnvloed zijn door het feit 502 dat er een selectie bias kan zijn opgetreden waarbij voornamelijk hoge en stenoserende, voor EUS 503 moeilijk toegankelijke tumoren, niet zijn bestudeerd. 504 Veel geïncludeerde EUS studies zijn verricht in expert centers. Uit de studie van Marusch blijkt dat de 505 EUS resultaten afhankelijk zijn van de expertise van het centrum, waarbij hogere resultaten worden 506 verkregen in expert centra ten opzichte van non-expert centra. Zowel nationaal als internationaal 507 bestaat er een groeiende tendens om MRI te gebruiken als lokale stageringsmethode, vooral voor het 508 identificeren van de grote tumoren. Uiteraard is hier een optimale MRI sequentie van belang. 509 510 Een ander probleem zijn de lymfklieren. Tot op heden is er geen betrouwbare methode om de 511 lymfklierstatus preoperatief te bepalen. Bij primaire stagering is de grootte van de klieren op 512 beeldvorming minder voorspellend. Er bestaat geen betrouwbare cut off diameter voor maligniteit. 513 Wel is bekend dat wanneer een klier >9 mm (korte asdiameter) is, de kans op tumorinvasie 93% 514 bedraagt. Voor kleinere klieren is dit lastiger, een lymfklier die op de MRI tussen 2 en 5 mm groot is, 515 heeft in 50% een tumormetastase in de klier. 516 517 Andere morfologische criteria zoals irregulaire begrenzing, heterogeen textuur en ronde vorm van de 518 klier zijn meer voorspellend voor maligniteit, ongeacht de kliergrootte. 519 520 Het is echter zo dat deze morfologische criteria niet altijd goed te beoordelen zijn op MRI, vooral bij 521

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 14

    kleinere klieren (≤8 mm korte asdiameter). De combinatie van grootte en maligne morfologische 522 criteria geeft een hogere voorspellende waarde. 523 De volgende normen voor kliervoorspelling op de MRI kunnen gehanteerd worden: 524

    Afwezigheid van klieren in het mesorectum wijst op een N0 status. 525

    De aanwezigheid van klieren met een korte asdiameter van >9 mm , al dan niet in combinatie met 526 maligne morfologische kenmerken zoals een irregulaire begrenzing, heterogene textuur en ronde 527 vorm wijst op een positieve N status (de aanwezigheid van minstens 4 klieren met deze grootte 528 en kenmerken wijst op een N2 status). 529

    De aanwezigheid van klieren met een korte asdiameter van 5–9 mm, gecombineerd met maligne 530 morfologische kenmerken waarbij zowel een irregulaire begrenzing, heterogeen textuur en ronde 531 vorm is aanwezig is, is hoog voorspellend voor een positieve N status (de aanwezigheid van 532 minstens 4 klieren in deze grootte met maligne kenmerken is hoog voorspellend voor een N2 533 status). 534

    In overige gevallen spreken we van een Nx 535

    Het onderscheid tussen N1 en N2 is niet accuraat te maken met MRI, gezien de lage accuratesse 536 voor het detecteren van kleine metastatische klieren. 537

    538 Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het de patiëntenzorg ten goede komt als naast de radioloog ook 539 de chirurg en de radiotherapeut de MRI beelden kan interpreteren. Het ideale forum hiervoor zijn de 540 multidisciplinaire besprekingen. 541 542 Restadiëring na chemoradiatie 543 Restadiering na chemoradiatie vindt plaats met MRI, meestal 6-8 weken na beëindiging van de CRT 544 en vlak voor de resectie. Restadiëring door middel van beeldvorming is alleen belangrijk als het 545 bepalend is voor de keuze van de juiste chirurgische benadering. Indien de resectie wordt uitgevoerd 546 op basis van het initieel opgestelde resectieplan, ongeacht de mate van respons van de tumor, is 547 restadiëring met MRI minder van belang [Mercury 2006; Vliegen 2008; Barbaro 2009]. 548 549 In de meta-analyse van Van der Paardt werd de diagnostische waarde van MRI voor restadiëring van 550 T-, N- en CRM status na preoperatieve chemo- en/of radiotherapie onderzocht in 33 studies (onder 551 meer bovengenoemde studies: Mercury 2006; Vliegen 2008; Barbaro 2009; Dresen 2009; Kim 2009; 552 Lambregts 2011; Lahaye 2009). 553 De meta-analyse toonde aan dat restadiëring van de mesorectale fascie met MRI middelmatige 554 resultaten opleverde (gemiddelde sensitiviteit 76%, gemiddelde specificiteit 86%) [Van der Paardt 555 2013]. 556 557 In de studie van Vliegen werden 64 patiënten bestudeerd en vier regressiepatronen op MRI 558 beschreven [Vliegen 2008]: 559

    (A) fat plane groter dan 2 mm tussen resttumor en MRF 560 (B) aanwezigheid van fibrotische strengen die de MRF invaderen 561 (C) massieve fibrotisch weefsel die de MRF invadeert 562 (D) persisteren van isointens tumoraal weefsel in de MRF 563

    564 Overstadiëring van invasie van de MRF daalde van 54% naar 34% door gebruik van deze patronen, 565 onderstadiëring was 0%. 566

    (A) Bij patroon A tot D bleek bij pathologisch onderzoek een toenemende frequentie van MRF-567 invasie. 568

    (B) Bij patroon A en B was de MRF altijd vrij. 569 (C) Bij patroon D was er altijd tumorinvasie van de MRF. 570 (D) Bij patroon C kon niet accuraat beoordeeld worden of de MRF vrijgekomen is. 571

    In het laatste geval wordt aanbevolen invasie eerder te overschatten dan te onderschatten. 572 573

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 15

    Een andere uitdaging na chemoradiatie is het voorspellen van downstaging van de tumor. 574 575 Complete respons is met MRI niet accuraat vast te stellen door de hiervoor genoemde moeilijkheden 576 voor wat betreft de interpretatie van fibrose. Ook al kunnen endo-echografie, MRI of CT wel goed 577 downsizing (krimpen van de tumor) aantonen, het onderscheiden van resttumor in fibrose is moeilijk 578 met alle modaliteiten. Er wordt met name resttumor overschat. De meta-analyse toont matige 579 resultaten voor restadiëring van yT status. Wel is bekend uit 3 studies dat een hoge PPV (94%) kan 580 worden bereikt voor het selecteren van de groep van tumoren die beperkt zijn tot de rectum wand 581 (ypT0-2), vooral als dit wordt gecombineerd met volumetrie (accuratesse 88%) [Barbaro 2009; 582 Dresen 2009; Kuo 2005]. 583 Het aantonen van een pCR is echter inaccuraat met standard MRI. 584 Vier MR studies hebben aangetoond dat het toevoegen van Diffusie gewogen MRI (diffusion 585 weighted imaging (DWI)) aan standard MRI protocol de beoordeling accurater maakte voor het 586 aantonen van CR (0,66-0,70 AUC (Area Under the ROC curve) voor MRI vs 0,8-0,93 AUC voor MRI 587 + DWI) [Kim 2009; Lambregts 2011; Curvo Semedo 2011]. 588 In de meta-analyse werd dit nogmaals bevestigd [Van der Paardt 2013]. Toevoeging van DWI aan het 589 conventionele MRI protocol toonde significant betere resultaten voor het aantonen van patiënten die 590 niet gereageerd hadden op de behandeling (non-responders)(p=0,04) zonder dat de resultaten voor 591 responders daarbij verslechterde (p=0,99). Verder lieten studies met ervaren observanten (>5 jaar 592 ervaring met rectum of bekken MRI) significant betere resultaten zien ten aanzien van de restadiëring 593 van de T-status (p=0,01). 594

    FDG-PET is van weinig waarde voor restadiëring. Studies hebben laten zien dat na chemoradiatie de 595 verandering in standardized uptake value (SUV) van minder voorspellende waarde is dan wanneer 596 deze uitgevoerd wordt twee weken na de start van de CRT [Janssen 2010]. 597 598 Voor restadiëring van klieren met MRI geldt hetzelfde als bij de primaire stadiering. De grootte van de 599 klieren op beeldvorming is weinig voorspellend, alhoewel de NPV iets hoger ligt bij restadiering op 600 MRI [Lahaye 2009]. 601 Dit komt omdat na chemoradiatie meer dan 80% van de klieren in grootte afnemen en dan vooral de 602 kleinere klieren (

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 16

    Bij niet-oppervlakkige tumoren behoort MRI tot de standaard work-up. 625 626 Er is sprake van een vrije (niet geïnvadeerde) mesorectale fascie als op MRI de afstand tussen tumor 627 en mesorectale fascie tenminste 2 mm is 628 629 Klierstadiering 630 De volgende criteria dienen te worden gehanteerd voor het vaststellen van het N-stadium op basis 631 van MRI: 632 633 N0: 634 Afwezigheid van klieren in het mesorectum. 635 636 N+: 637

    Aanwezigheid van klieren met een korte as diameter van 5 – 9 mm, gecombineerd met alle 638 volgende maligne morfologische kenmerken. 639 o een irregulaire begrenzing 640 o heterogeen textuur 641 o ronde vorm 642

    Aanwezigheid van klieren met een korte as diameter van >9 mm, al dan niet in combinatie met 643 één van onderstaande maligne morfologische kenmerken 644 o irregulaire begrenzing 645 o heterogene textuur 646 o ronde vorm 647

    648 N2 649

    De aanwezigheid van minstens 4 klieren genoemd onder N+ is hoog voorspellend voor een N2 650 status. Het onderscheid tussen N1 en N2 is echter niet accuraat te maken met MRI, gezien de 651 lage accuratesse voor het detecteren van kleine metastatische klieren 652

    653 Nx 654

    Alle overige gevallen 655 656 Restadiering na radiotherapie (CRT of 5x5Gy met uitgestelde chirurgie) 657 Restadiering na CRT dient bij voorkeur met MRI te geschieden indien dit consequenties heeft voor 658 het te voeren beleid. 659 660 Bij aanwezigheid van klieren op een restadiering MRI kunnen dezelfde normen gehanteerd worden 661 als bij primaire stadiering MRI. 662 663

    3.3 Detectie levermetastasen 664

    Er zijn vier belangrijke momenten waarbij beeldvorming een rol speelt: 665 1. ten tijde van diagnostiek en behandeling van de colorectale tumor (detectie van synchrone 666

    levermetastasen en beoordeling longvelden) 667 2. in de follow-up (detectie van metachrone levermetastasen) 668 3. bij bepaling van resectabiliteit of indicatiestelling van andere lokale behandeling van 669

    levermetastasen (detectie van lever metastasen alsook extrahepatische afwijkingen) 670 4. bij evaluatie en follow-up na of tijdens behandeling van levermetastasen (systemisch of lokaal) 671 672 673 674

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 17

    Detectie 675 De bevindingen zijn vooral gebaseerd op een meta-analyse van de literatuur van 1990-2010 naar de 676 sensitiviteit en specificiteit van CT, MRI en FDG-PET voor colorectale levermetastasen bij patiënten 677 zonder eerdere behandeling [Niekel 2010]. Hierbij worden zowel de per patiënt (belangrijk voor 678 onderscheid wel of geen leverbetrokkenheid) als per laesie (belangrijk voor beleid indien 679 leverbetrokkenheid) sensitiviteit gerapporteerd. 680 681 CT 682 CT heeft een per laesie sensitiviteit van 74% en een per patiënt sensitiviteit van 84%. Specificiteit is 683 95% [Niekel 2010]. Er blijkt geen significant verschil te zijn tussen de qua detectorringen 684 verschillende CT systemen. Een scanprotocol met alleen een portale fase CT is voldoende; een 685 bifasisch onderzoek met arteriële en portale fase geeft geen hogere sensitiviteit. 686 687 MRI 688 De sensitiviteit van MRI voor colorectale levermetastasen is per laesie 80% en per patiënt 88% 689 [Niekel 2010]. Specificiteit is 90%. Er blijkt overall geen verschil in de detectie van verschillende ‘state 690 of the art’-protocollen zoals in de literatuur toegepast. Het gebruik van niet-specifieke of lever-691 specifieke contrastmiddelen blijkt niet tot een hogere sensitiviteit te leiden dan een protocol zonder 692 contrastmiddel (met diffusion weighted imaging). 693 694 FDG-PET 695 De data over de diagnostische accuratesse van FDG-PET is relatief beperkt en vooral voor FDG-696 PET-CT zeer beperkt (veelal studies naar behandelconsequenties en niet naar diagnostische 697 accuratesse; gezien beperkte data geen vergelijking FDG-PET-CT met de andere modaliteiten 698 mogelijk). 699 Sensitiviteit van FDG-PET per laesie is 81% en per patiënt 94%. Specificiteit is 96%. 700 Voor FDG-PET-CT is de sensitiviteit per laesie 66%, per patiënt 97% en de specificiteit 97%. 701 702 Vergelijk CT, MRI en FDG-PET 703 FDG-PET heeft een hogere per patiënt sensitiviteit dan CT(p=0,025), er is geen verschil in per laesie 704 sensitiviteit. MRI en FDG-PET hebben een vergelijkbare per patiënt of per laesie sensitiviteit. De 705 specificiteit van de drie modaliteiten is vergelijkbaar. Indien een onderscheid wordt gemaakt tussen 706 laesies ≥10 mm versus laesies

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 18

    A1 Niekel 2010

    725

    Niveau 1

    Voor de detectie van colorectale levermetastasen is de per patiënt sensitiviteit van CT

    lager dan voor FDG-PET en de per laesie sensitiviteit van CT voor laesies

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 19

    1. ten tijde van diagnostiek en behandeling van de colorectale tumor (detectie van synchrone 764 levermetastasen en beoordeling longvelden) 765

    2. in de follow-up (detectie van metachrone levermetastasen) 766 3. bij bepaling van resectabiliteit (detectie van lever metastasen alsook extrahepatische afwijkingen) 767 4. bij evaluatie en follow-up na of tijdens behandeling van levermetastasen (systemisch of lokaal) 768 769 Beeldvorming 770 CT abdomen 771 In de praktijk wordt doorgaans, aansluitend aan CT lever, de rest van de buik in beeld gebracht voor 772 de detectie van extrahepatische afwijkingen. Er zijn echter geen studies waarin de additionele waarde 773 van CT abdomen voor detectie van extrahepatische afwijkingen wordt geëvalueerd. 774 775 CT thorax 776 Ten tijde van de CT lever wordt vaak een CT thorax vervaardigd voor de detectie van 777 longafwijkingen. Het is echter niet duidelijk of CT thorax meerwaarde heeft vergeleken met X-thorax. 778 Er zijn geen studies waarin CT thorax en X-thorax met elkaar worden vergeleken in een populatie met 779 colorectale levermetastasen. Wel zijn er twee studies met 302 patiënten met een negatieve X-thorax 780 die vervolgens een CT thorax kregen. Eenenzeventig patiënten hadden een positieve CT scan; 13 781 patiënten hadden longmetastasen, 1 patiënt een longcarcinoom en de andere 57 waren fout-782 positieven. De prevalentie van longafwijkingen bij patiënten die potentieel resectabel lijken, is ook 783 laag. 784 785 FDG-PET-CT 786 Vijf systematische reviews, waaronder twee meta-analyses en één prospectieve studie evalueerden 787 de accuratesse van PET-CT en CT voor de detectie van colorectale levermetastasen [Chan 2012; 788 Patel 2011; Brush 2011; Niekel 2010; Facey 2007; Maintenti 2010]. Eén gerandomiseerde studie 789 beoordeelde het klinisch nut van PET-CT voor patiënten met potentieel operabele levermetastasen 790 [Ruers 2009]. 791 792 Diagnostische accuratesse 793 Niekel voerde een meta-analyse uit met alleen prospectieve studies van patiënten met verdenking op, 794 of aangetoonde levermetastasen [Niekel 2010]. Uit drie prospectieve studies werd een op 795 patiëntbasis gepoolde sensitiviteit berekend van 97% (95%BI: 94%-98%) voor de detectie van 796 colorectale levermetastasen door FDG PET-CT en een gepoolde specificiteit van 97% (95%BI: 93%-797 99%). Voor CT werd uit negen prospectieve studies een gepoolde sensitiviteit van 84% (67-93%) 798 berekend en een gepoolde specificiteit van 95% (95%BI: 93%-96%). Brush berekende voor FDG 799 PET-CT uit 7 prospectieve en retrospectieve studies (281 patiënten met verdenking op, of 800 aangetoonde levermetastasen) een op patiëntbasis gepoolde sensitiviteit van 91% (95%BI 87%-94%) 801 en een gepoolde specificiteit van 76% (95%BI 58%-88%) voor de detectie van colorectale 802 levermetastasen. Voor CT werden er geen gepoolde sensitiviteits- of specificiteitsgegevens berekend 803 [Brush 2011]. Vier individuele studies in deze systematische review (362 patiënten) vergeleken FDG 804 PET-CT met CT. 805 806 Twee studies demonstreerden betere accuratessegegevens, twee studies vergelijkbare 807 accuratessegegevens en één studie een lagere sensitiviteit, maar een hogere specificiteit van FDG 808 PET-CT ten opzichte van CT (FDG PET-CT sensitiviteit: 87%–100%, specificiteit: 75%–100%, CT 809 sensitiviteit: 75%–98%, specificiteit: 25%–100%). Patel suggereerde uit een overzicht van 6 810 prospectieve en retrospectieve studies (totaal 440 patiënten met aangetoonde levermetastasen) dat 811 FDG PET-CT op patiëntbasis een hogere accuratesse heeft dan CT voor het aantonen van intra- en 812 extra-hepatische metastasen bij patiënten met verdenking op gemetastaseerd colorectaal carcinoom 813 [Patel 2011]. Voor de detectie van intra-hepatische metastasen (5 studies, 316 patiënten) zou FDG 814 PET-CT sensitiever (91%–100%) en specifieker (75%–100%) zijn dan CT (sensitiviteit: 78%–94%, 815 specificiteit: 25%–98%). Voor extra-hepatische metastasen (3 prospectieve studies) zou FDG PET-816

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 20

    CT sensitiever (61%-97%) zijn dan CT (64%-88%), maar vergelijkbaar specifiek: FDG PET-CT (95%-817 96%) en CT (87%-97%). Chan vergeleek de accuratesse van FDG PET, FDG PET-CT en CT tussen 818 zeven prospectieve studies [Chan 2012]. De auteurs wijzen op de meerwaarde die FGD PET of FDG 819 PET-CT kan hebben voor met name patiënten met verdenking op colorectale levermetastasen die in 820 aanmerking komen voor chirurgie. Bij die patiënten kan FDG PET of FDG PET-CT de besluitvorming 821 ondersteunen door verdere metastasering aan te tonen die door CT alleen gemist zou worden. Deze 822 conclusie werd gebaseerd op lesion based analyses. 823 Verschillende soorten bias, geïntroduceerd door de opzet van de bovengenoemde primaire studies 824 (sampling bias, differentiële- of partiële verificatie bias en interpretatie- bias) kunnen hebben geleid tot 825 onderschatting en overschatting van de accuratessegegevens. Hierdoor is het niveau van bewijs van 826 de conclusies van de systematische reviews beperkt. 827 In een prospectieve studie met 57 patiënten, waarbij als gouden standaard tweehandige palpatie 828 tijdens laparotomie en intra-operatieve US (IOUS) werd gebruikt, had FDG PET-CT een sensitiviteit 829 van 100% en een specificiteit van 96% voor de detectie van levermetastasen. CE-MDCT had een 830 sensitiviteit van 83% en een specificiteit van 96%. Het verschil tussen FDG PET-CT en CE-MDCT 831 was niet significant [Maintenti 2010]. 832 Er is een kleine groep patiënten met verdenking op colorectale (lever)metastasen op basis van een 833 verhoogd serum CEA gehalte, waarbij conventionele diagnostiek (inclusief een diagnostisch CT 834 onderzoek) negatief is. Hoewel de literatuur beperkt is tonen de gepubliceerde studies een hoge 835 sensitiviteit van FDG PET-CT bij deze patiënten voor het aantonen van metastasen, waarbij het 836 vooral gaat om het aantonen van extra-hepatische ziekte [Ozkam 2012; Mittal 2011; Metser 2010]. 837 838 Tabel 1: op patiënt basis geanalyseerde sensitiviteit en specificiteit van FDG PET-CT en CT voor de 839 detectie van levermetastasen en extrahepatische metastasen van colorectaal carcinoom. 840

    Levermetastasen Extrahepatische metastasen

    Sensitiviteit (%) Specificiteit (%) Sensitiviteit (%) Specificiteit (%)

    FDG

    PET-CT CT

    FDG

    PET-CT CT

    FDG

    PET-CT CT

    FDG

    PET-CT CT

    Niekel, 2010

    (pooled)

    97

    (95%BI

    94-98)

    84

    (95%BI

    67- 93)

    97

    (95%BI

    93-99)

    95

    (95%BI

    93-96)

    Brush, 2011

    (pooled)

    91

    (95%BI

    87-94)

    76

    (95%BI

    58-88)

    Brush, 2011

    (range) 87-100 75–98 75–100 25–100

    Patel, 2011

    Bellomi, 2007 100

    (80-100)

    94

    (71-100)

    100

    (93-100)

    98

    (90-100)

    75

    (35-97)

    100

    (63-100) NA

    100

    (94-100)

    Chua, 2007 94

    (85-98)

    91

    (82-97)

    75

    (35-97)

    25

    (3-65)

    Ramos, 2008 55

    (46-64)

    78

    (70-85)

    100

    (66-100)

    56

    (21-86)

    Rappeport,

    2007

    93

    (76-99)

    100

    (88-100)

    100

    (29-100)

    33

    (1-91)

    83

    (52-98)

    58

    (28-85)

    96

    (78-100)

    87

    (66-97)

    Selzner, 2004 91

    (81-97)

    90

    (80-96)

    90

    (55-100)

    88

    (47-100)

    89

    (74-97)

    64

    (46-79)

    95

    (83-99)

    97

    (87-100)

    Mainenti,

    2011 100 83 96 96

    841 Klinisch nut 842

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 21

    De klinische waarde van het verrichten van een FDG-PET onderzoek voor het aantonen van extra-843 hepatische ziekte is inmiddels door meerdere studies aangetoond. De opbrengst van FDG-PET is 844 afhankelijk van de clinical risk score. Zo is de opbrengst van het onderzoek laag, indien er sprake is 845 van een solitaire metachrone levermetastase op conventioneel beeldvormend onderzoek [Schussler-846 Fiorenze 2004]. De gerandomiseerde POLEM studie, met 150 patiënten en een follow-up duur van 3 847 jaar, berekende een significante afname van het percentage niet-zinvolle laparotomieën voor 848 patiënten met levermetastasen in de FDG PET-CT groep (28%) ten opzichte van de CT-groep (45%), 849 een relatieve risico reductie van 38% (95%BI 4-60%, p=0,042) [Ruers 2009]. 850 De overleving (OS) en ziektevrije overleving (DFS) waren niet verschillend tussen de FDG PET-CT 851 groep en de CT groep (FDG PET-CT groep: OS: 61%, DFS: 36%; CT groep: OS: 66%, DFS: 30%, p= 852 0,378 en p= 0,194 respectievelijk). Daarnaast vatte één systematische review van 5 studies de 853 effecten samen van FDG PET-CT op het behandelbeleid van patiënten met potentieel lokaal te 854 behandelen levermetastasen [Patel 2011]. Na herstadiëring met FDG PET-CT werd van operatie 855 afgezien in 13-21% van de patiënten, onderging 8-13% van de patiënten een aangepaste operatie en 856 werd voor 9-21% van de patiënten het behandelbeleid aangepast. Een recente RCT liet een wat 857 lagere opbrengst van FDG-PET(CT) zien met een vermindering van het aantal niet-zinvolle 858 laparotomieën van 4% [Moulton 2011]. 859 860 Conclusies 861

    Niveau 4

    Omdat de additionele waarde van CT van de rest van de buik, aansluitend aan de CT

    lever, voor extrahepatische afwijkingen niet is onderzocht, kan geen conclusie getrokken

    worden.

    D Mening van de werkgroep

    862

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat bij patiënten met een negatieve X-thorax de additionele waarde

    van CT thorax beperkt is.

    C Kronawitter 1999; Povoski 1998

    863

    Niveau 2

    Bij patiënten met verdenking op, of aangetoonde levermetastasen van primair colorectaal

    carcinoom kan een FDG PET-CT de levermetastasen niet accurater detecteren dan CT.

    B Patel 2011; Mainenti 2010; Brush 2009

    864

    Niveau 2

    Het detecteren van extra-hepatische metastasen bij patiënten met verdenking op, of

    aangetoonde levermetastasen van primair colorectaal carcinoom heeft de FDG PET-CT

    een hogere sensitiviteit dan CT.

    B Patel 2011; Niekel 2010; Mainenti 2010; Brush 2009

    865

    Niveau 2

    Bij patiënten met potentieel operabele levermetastasen van colorectaal carcinoom leidt

    aanvullende diagnostiek met FDG PET-CT in 13%-21% van de patiënten tot aanpassing

    van het behandelbeleid.

    B Patel 2011; Chan 2012; Ruers 2009

    866

    Niveau 3

    Bij patiënten die in aanmerking komen voor chirurgie op basis van op diagnostische CT

    aangetoonde colorectale levermetastasen, kan FDG PET of FDG PET-CT de

    besluitvorming ondersteunen door extrahepatische metastasering aan te tonen die door

    CT alleen gemist zou worden.

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 22

    B Chan 2012

    867

    Niveau 3

    Bij patiënten met een verhoogd serum CEA gehalte in de follow-up van colorectaal

    carcinoom en negatief conventioneel onderzoek kan een FDG PET-CT onderzoek

    overwogen worden om metastasen op te sporen.

    C Ozkam 2012; Mittal 2011; Metzer 2010

    868 Overige overwegingen 869 Verschillende studies, inclusief de Nederlandse POLEM studie, laten zien dat FDG PET-CT van 870 waarde is om extracolonische ziekte aan te tonen bij patiënten die als potentieel resectabel worden 871 beschouwd op grond van CT thorax en abdomen. Het heeft bij deze patiënten klinisch relevante 872 impact op de (keuze van de) behandeling. 873 874 Het bewijs over het gebruik van FDG PET-CT bij een verhoogd CEA gehalte bij negatieve 875 conventionele diagnostiek (inclusief CT van de thorax/abdomen) is beperkt, maar de ervaring leert 876 dat FDG PET-CT hierbij van waarde kan zijn, vooral voor het aantonen van extrahepatische ziekte. 877 Het is overigens onduidelijk welke grenswaarde voor het CEA hierbij gehanteerd dient te worden. 878 879 Aanbevelingen 880 Ten tijde van de behandeling van de primaire tumor wordt geadviseerd om voor het aantonen van 881 longhaarden de beeldvormende diagnostiek te beperken tot een X-thorax, gezien de lage prevalentie 882 van longmetastasen en de fout-positieve bevindingen bij routinematige CT-thorax. 883 884 In de follow-up periode na behandeling van de primaire tumor, wordt uit praktische overwegingen 885 geadviseerd om bij een indicatie voor CT-lever, ook de gehele buik in beeld te brengen. 886 887 Bij een verdenking van longmetastasen op de X-thorax is een CT thorax geïndiceerd voor het 888 nauwkeurig in kaart brengen van de longhaarden. 889 890 Bij colorectale levermetastasen, die op grond van CT thorax en abdomen als lokaal behandelbaar 891 beschouwd worden, dient een FDG PET-CT als aanvullend onderzoek overwogen te worden om 892 eventuele extrahepatische metastasering aan te tonen die tot verandering van de behandeling kan 893 leiden. 894 895 Bij verdenking op een recidief op basis van een verhoogd serum CEA gehalte bij negatieve 896 conventionele diagnostiek (inclusief diagnostische CT van de thorax en het abdomen) dient een FDG 897 PET-CT onderzoek worden overwogen. 898

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 23

    4 PATHOLOGIE 899 Het pathologieonderzoek van het resectiepreparaat is van cruciale betekenis voor de prognose en 900 voor het bepalen van het adjuvante beleid. Ten behoeve van het pathologieverslag dient de 901 patholoog adequate informatie te ontvangen omtrent de verrichte ingreep en de eventuele 902 neoadjuvante therapie. In dit hoofdstuk wordt besproken aan welke eisen het pathologieverslag dient 903 te voldoen en wat de (aanvullende) waarde is van een aantal pathologische kenmerken. Aan het 904 einde van dit hoofdstuk worden de gebruikte begrippen gedefinieerd. 905 906 In het kader van dit hoofdstuk zijn de volgende uitgangsvragen geformuleerd: 907

    1. Wat zijn de minimaal vereiste klinische gegevens die door de chirurg vermeld moeten worden 908 op het aanvraagformulier? 909

    2. Welke informatie dient het standaard pathologieverslag ten minste te bevatten? 910 3. Wat is het minimum aantal lymfklieren dat moet worden onderzocht voor het vaststellen van 911

    het N stadium? 912 4. Welke editie van TNM geniet de voorkeur? 913 5. CRM en kwaliteit van chirurgie 914 6. Beoordeling na neoadjuvante therapie 915 7. Moleculaire analyses 916 8. Leverdiagnostiek 917

    4.1 Vereiste klinische gegevens 918

    Voor een optimale pathologische beoordeling van een resectiepreparaat is goede klinische informatie 919 onmisbaar. In het algemeen is de tumor in het preparaat eenvoudig zichtbaar of palpabel, echter er 920 zijn een aantal omstandigheden waarin dit moeilijker is, zeker gezien de recente ontwikkelingen op 921 gebied van neoadjuvante therapie. Histologisch complete en partiële remissies zijn beschreven. 922 Voor een optimale risico-inschatting van met name patiënten zonder lymfkliermetastasen is het van 923 belang te weten of er sprake was van obstructie of perforatie. Daarnaast is het belangrijk om 924 geïnformeerd te zijn over risicofactoren van een patiënt, zoals een erfelijk kankersyndroom of 925 chronische darmontsteking. Voorts is het voor de patholoog van belang om te weten wat voor type 926 operatie is uitgevoerd. 927 928 Aanbevelingen 929 Voor een optimale beoordeling van een resectiepreparaat is het noodzakelijk dat de patholoog 930 beschikt over de volgende klinische informatie: 931

    neoadjuvante therapie 932

    lokalisatie van de tumor 933

    type operatie 934 aanvullende klinische gegevens: obstructie, perforatie, familiaire belasting, IBD 935

    4.2 Minimale rapportage in conclusie 936

    Het doel van een pathologisch verslag is drieledig: 937 1. Het verschaffen van voldoende informatie voor een goede besluitvorming betreffende het beleid 938

    voor de individuele patiënt. 939 2. Het verschaffen van voldoende prognostische informatie. 940 3. Het verschaffen van voldoende informatie voor een eventuele audit van medisch handelen. 941 Uit diverse studies is gebleken dat het gebruik van standaardformulieren de verslaglegging van de 942 pathologie verbetert [King 2004; Lankshear 2012]. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een minimale 943 dataset, die nodig is voor bovengenoemde 3 punten. 944 945

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 24

    De minimale dataset opgesteld door de Royal College of Pathologists in 1998 bestaat uit informatie 946 over het stadium, type en gradering van de tumor, invasiediepte, aantal geëxcideerde en aangedane 947 lymfklieren, resectie marges en macroscopische beschrijving van de tumor. In de NICE richtlijn wordt 948 tevens geadviseerd om de grootte en de macroscopische beschrijving van de tumor op te nemen. 949

    Bij het opstellen van criteria voor verslaglegging kunnen verschillende doelen worden nagestreefd. 950 Onderscheid kan worden gemaakt tussen kenmerken/items die van belang zijn voor de 951 kankerregistratie en kenmerken/items ten behoeve van het bepalen van het beleid voor de individuele 952 patiënt. In het tweede geval is het verslag uitgebreider dan in het eerste geval. De bijlage bevat een 953 overzicht van alle items die werden genoemd in de acht artikelen die melding maakten van een 954 standaard. Compton heeft geen aanbevelingen gegeven voor de verslaglegging maar de bewijskracht 955 bepaald van alle factoren die van belang zijn voor de prognose van patiënten met colorectaal 956 carcinoom. De meeste hiervan hebben betrekking op eigenschappen van de tumor en zijn dus ook 957 relevant voor het pathologieverslag. Het bewezen prognostisch belang is toegevoegd in bijlage. Uit 958 de bijlage wordt duidelijk dat de 10 items uit de minimale dataset van de Engelse Royal College of 959 Pathologists goed onderbouwd zijn en door vrijwel alle auteurs worden ondersteund. 960 961 Overige overwegingen 962 Minder goed onderbouwd maar wel opgenomen in de meeste standaarden zijn de tumorgrootte, de 963 afstand van de tumor tot de distale (of dichtstbijzijnde) resectierand en de lengte en macroscopische 964 beschrijving van het preparaat. 965 966 Aanbevelingen 967 Het pathologieverslag dient informatie over ten minste de volgende kenmerken te bevatten: 968 969 Macroscopie: 970

    Locatie van de tumor 971

    Maximale tumor diameter 972

    Afstand tot het dichtstbijzijnde resectievlak 973

    Tumor perforatie 974

    Kwaliteit van chirurgie 975 976 Microscopie: 977

    Histologische typering van de tumor 978

    Histologische gradering van de tumor 979

    Invasiediepte (T-stadium) 980

    Lymfatische invasie 981

    Resectieranden 982

    Aantal onderzochte en aangedane lymfklieren (N-stadium) 983

    Extramurale vaatinvasie 984

    Circumferentiële marge (positief, negatief, afstand in mm) voor rectumcarcinoom 985

    Kwaliteit van chirurgie (zie paragraaf kwaliteit chirurgie) 986

    Aanwezigheid van significante tumorregressie (na neoadjuvante therapie) 987

    Histologisch geverifieerde metastasen op afstand 988 989 Optioneel is informatie over 990

    Perineurale invasie 991

    Groeipatroon/budding 992

    Tumor infiltrerende lymfocyten 993

    Macroscopische beschrijving van de tumor 994 995 Het gebruik van een standaardverslag voor resectiepreparaten is verplicht. 996

    http://www.oncoline.nl/richtlijn/item/pagina.php?id=26492&richtlijn_id=564%22

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 25

    997 De werkgroep is van mening dat het maken en bespreken van foto’s van macroscopie van de 998 resectiepreparaten tot de standaard zorg behoort. 999 1000 Voor resectiepreparaten van patiënten die neoadjuvante therapie hebben ondergaan gelden andere 1001 kenmerken, zie hier voor paragraaf beoordeling na neoadjuvante therapie'. 1002 1003 Voor gebruikte definities pathologie zie bijlage 12. 1004

    4.3 Minimum aantal lymfklieren 1005

    Er zijn een aantal factoren die mede het aantal onderzochte lymfklieren bepalen. Bepaalde 1006 eigenschappen van de patiënt (zoals BMI, leeftijd, geslacht), eigenschappen van de tumor (grootte, 1007 differentiatiegraad, ontstekingsreactie, localisatie), maar ook chirurgische karakteristieken 1008 (operatietechniek, uitgebreidheid en kwaliteit van de resectie), neoadjuvante therapie en inspanning 1009 van de patholoog spelen hierbij een rol [Mekenkamp 2009]. 1010 Uit diverse studies blijkt dat het aantal onderzochte lymfklieren in stadium II en III colorectaal 1011 carcinoom is geassocieerd met prognose, zowel in de zin van overleving als recidiefpercentage. Alle 1012 artikelen beschrijven de resultaten van observationele studies zonder controlegroep. Een absoluut 1013 aantal of afkapwaarde is op grond van literatuuronderzoek niet te bepalen. 1014 In een beperkte hoeveelheid artikelen wordt ingegaan op de situatie na chemoradiotherapie. De 1015 trends die in deze studies beschreven worden komen overeen met het bovenstaande: hoe meer 1016 lymfklieren er onderzocht worden, hoe beter de prognose van de patiënt. Ook hier kan niet een 1017 absoluut afkappunt worden gegeven. 1018 1019 Conclusies 1020

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat naarmate het aantal onderzochte lymfklieren hoger is, er een

    betere schatting kan worden gemaakt van het stadium en de prognose

    A2 Chang 2007

    1021

    Niveau 4

    Het minimum aantal lymfklieren dat moet worden onderzocht, loopt uiteen van 9 tot zoveel

    mogelijk.

    D

    1022 Overige overwegingen 1023 In de literatuur zijn geen harde criteria te vinden over het minimale aantal te onderzoeken lymfklieren. 1024 Er is geen evidence voor de 12 lymfklieren, zoals geadviseerd door TNM. De stagering zoals die op 1025 dit moment gehanteerd wordt voor colorectale tumoren is gebaseerd op HE onderzoek zonder 1026 speciale voorbehandeling. Derhalve wordt het gebruik van immunohistochemische kleuringen voor 1027 het aantonen van metastasen en het voorbehandelen van het preparaat met azijnzuur en dergelijke 1028 niet geadviseerd. Voor de selectie van patiënten met TNM II tumoren met een verhoogd risico wordt 1029 in toenemende mate een aantal van minder dan 10 lymfklieren gebruikt, derhalve lijkt het zinvol om 1030 een minimum van 10 lymfklieren aan te houden. 1031 Gezien de hoeveelheid factoren die mede het aantal lymfklieren bepalen, komt het voor dat minder 1032 lymfklieren dan gewenst worden onderzocht. Het is niet realistisch om in alle gevallen meer dan 10 1033 lymfklieren te onderzoeken. Wel moet ernaar gestreefd worden om alle in het preparaat aanwezige 1034 lymfklieren te onderzoeken. Wanneer lymfklieraantallen als indicator worden gebruikt, dient rekening 1035 te worden gehouden met deze bekende variatie en moet slechts naar medianen en gemiddelden 1036 worden gekeken op populatie niveau. 1037 1038

    http://www.oncoline.nl/richtlijn/item/pagina.php?id=26491&richtlijn_id=564&tab=2%22http://fab.oncoline.nl/richtlijn/bijlage.php?bijlage_id=12&check=t

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 26

    Aanbeveling 1039 Voor het vaststellen van de lymfklierstatus van een patiënt moeten zoveel mogelijk lymfklieren 1040 worden onderzocht met conventionele technieken (HE, geen voorbehandeling). Er wordt geadviseerd 1041 een minimum van 10 lymfklieren voor het vaststellen van een negatieve lymfklierstatus te 1042 onderzoeken. 1043

    4.4 TNM 1044

    Welke editie van de TNM geniet de voorkeur 1045 Het belangrijkste verschil tussen de meest recente (2009) en de vorige edities (2002, 1997) van de 1046 TNM bevindt zich in de definitie van een positieve lymfklier. In 1997 werden tumor deposits gerekend 1047 tot de positieve lymfklieren indien ze groter waren dan 3 mm. In de editie van 2002 is de 3 mm regel 1048 verlaten en is de contour van de deposit beslissend. Tumor deposits met een gladde contour en de 1049 vorm van een lymfklier moeten als positieve lymfklier worden beschouwd, terwijl tumor deposits die 1050 onregelmatig van vorm zijn moeten worden beschouwd als discontinue tumor uitbreiding en vallen 1051 onder het T-stadium (i.e. T3). Deze regel lijkt tot een classificatie die minder voorspellende kracht 1052 heeft dan de 5

    de editie van TNM [Nagtegaal 2011]. In de meest recente versie van TNM (7

    de edition, 1053

    2009), wordt geen definitie gegeven voor een positieve lymfklier, de patholoog mag hierover een 1054 beslissing nemen. 1055 1056 Prognostische histopathologische factoren in het TNM II stadium 1057 Zaniboni bespreekt in een niet systematische literatuurreview de mogelijk prognostische factoren bij 1058 coloncarcinoom stadium II [Zaniboni 2004]. Dit is van belang om het adjuvante beleid te bepalen. 1059 Mogelijk bestaat er een subgroep van patiënten die weinig baat heeft van radio- of chemotherapie. 1060 1061 Conclusies 1062

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat de aanwezigheid van tumordeposits in het pericolon of

    mesorectale weefsel een ongunstige invloed heeft op de prognose.

    C Nagtegaal & Quirke 2007

    1063

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat de reproduceerbaarheid van de beoordeling van tumordeposits in

    TNM6 slecht is en ook de prognostische waarde beperkt is

    C Nagtegaal 2011

    1064 Overige overwegingen 1065 Welke editie van de TNM geniet de voorkeur 1066 Er is geen bewijs voor het gebruik van zowel TNM 1997 als TNM 2002 met betrekking tot de definitie 1067 van een lymfklier. Gezien het gebrek aan reproduceerbaarheid bij het loslaten van definities zoals bij 1068 TNM7 raadt de richtlijncommissie het gebruik van TNM7 af. Er zijn geen argumenten om TNM6 te 1069 gebruiken, derhalve wordt aangeraden om TNM5 te gebruiken voor de stadiering van het colorectaal 1070 carcinoom. De 3 mm regel is praktisch toepasbaar en reproduceerbaar, terwijl de contour regel 1071 eigenlijk niet reproduceerbaar is. Het gebruik van die regel zou alleen gerechtvaardigd zijn omdat het 1072 de laatste versie van de TNM betreft. In een aantal andere Europese landen (Groot-Brittannië, België) 1073 wordt de 3 mm regel eveneens gebruikt. 1074 1075 Prognostische histopathologische factoren in het TNM II stadium 1076 Vanuit de oncologie is belangstelling voor het definiëren van een subgroep van patiënten met TNM II 1077 tumoren, om deze patiënten met aanvullende chemotherapie te behandelen (zie hoofdstuk adjuvante 1078 chemotherapie) Selectie wordt gemaakt op grond van een aantal factoren: slechte differentiatie (zie 1079 gebruikte definities de bijlagen), perforatie en pT4 tumoren, veneuze invasie, minder dan 10 1080

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 27

    lymfklieren en obstructie (klinische parameter). In de huidige literatuur is geen bewijs voor deze 1081 selectie, maar in de praktijk wordt deze wel gebruikt. 1082 1083 Aanbevelingen 1084 Welke editie van de TNM geniet de voorkeur 1085 De werkgroep is van mening om de TNM 5 (1997) te gebruiken, waarbij opgemerkt wordt dat het 1086 verstandig is om het al dan niet aanwezig zijn van tumordeposities en hun karakteristieken apart aan 1087 te geven. 1088 1089 Prognostische histopathologische factoren in het TNM II stadium 1090 Er wordt geadviseerd voor de identificatie van patiënten met een hoog risico TNM stadium II de 1091 ASCO richtlijnen te volgen. Hierbij worden de volgende histopathologische kenmerken beschouwd als 1092 ongunstig: 1093

    perforatie, 1094

    T4, 1095

    EMVI 1096

    slecht- tot ongedifferentieerde tumoren 1097

    minder dan 10 lymfklieren. 1098 1099 Operatie in een spoedsituatie, zoals bij obstructie, wordt gezien als een hoog risico factor. 1100

    4.5 CRM en kwaliteit chirurgie 1101

    In een systematische review met meer dan 17.500 patiënten is beschreven dat er een significante 1102 relatie is tussen een positieve circumferentiële resectie marge en lokaal recidief (HR 6,3 na 1103 neoadjuvante therapie, HR 2,0 na chirurgie), metastasen op afstand (HR 2,8) en overleving (HR 1,7) 1104 [Nagtegaal 2007, Quirke 2008]. Opvallend is dat een positieve CRM na neoadjuvante therapie een 1105 significant hoger risico op lokaal recidief geeft in vergelijking met een positieve CRM na chirurgie 1106 alleen. In een systematische review met 3.209 patiënten afkomstig uit 12 studies [Bosch 2012] is de 1107 relatie tussen de kwaliteit van chirurgie bij het rectumcarcinoom op de prognose van patiënten 1108 onderzocht. Er werd aangetoond dat een incomplete TME een hoger lokaal recidiefpercentage tot 1109 gevolg heeft (HR 2,7). Deze groep heeft ook een hoger risico op ziekteterugkeer in het algemeen (HR 1110 2,0) en een slechtere overleving [Nagtegaal 2002]. 1111 In analogie met de kwaliteit van chirurgie van het rectum kan ook de kwaliteit van een colonresectie 1112 worden bepaald door de patholoog [West 2008]. Alhoewel er nog geen grote series zijn gepubliceerd 1113 of systematische reviews zijn verricht, lijkt dit een duidelijke prognostische waarde te hebben (zie ook 1114 illustraties). 1115 1116 Conclusies 1117

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat bij het rectumcarcinoom een positieve circumferentiële resectie

    marge een ongunstige invloed heeft op het ontwikkelen van lokaal recidief, recidief op

    afstand, en de overleving, zowel na chirurgie alleen als na neoadjuvante therapie.

    C Nagtegaal 2008

    1118

    Niveau 3

    Er zijn aanwijzingen dat de compleetheid van TME van invloed is op het lokaal

    recidiefpercentage bij het rectumcarcinoom.

    C Nagtegaal 2005; Quirke 2009; Bosch 2012

    1119

    Niveau 4 Er zijn aanwijzingen dat de compleetheid van colonresecties prognostische waarde heeft.

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 28

    D Mening van de werkgroep op basis van West 2012; West 2010; West 2008

    1120 Overige overwegingen 1121 De bepaling van de circumferentiële marge (CRM) is belangrijk voor de prognose van patiënten met 1122 een rectumcarcinoom. Een marge van 1 mm of minder wordt gezien als positief. Wanneer de marge 1123 groter is dan 1 mm wordt aangeraden de exacte marge te vermelden in het verslag, omdat de kans 1124 op recidief afneemt met een toenemende marge. 1125 1126 Er zijn aanwijzingen dat een positieve CRM alleen een negatieve impact op de prognose heeft 1127 wanneer deze wordt veroorzaakt door de primaire tumor. Wanneer een positieve lymfklier in de 1128 resectie marge ligt, is de kans op lokaal recidief niet verhoogd. Daarom lijkt het zinvol om alleen 1129 consequenties te verbinden aan de positieve marge op basis van de primaire tumor (zie hoofdstuk 1130 radiotherapie). De aanwezigheid van de positieve lymfklier moet wel in het verslag vermeld worden. 1131 1132 In de TNM wordt gesteld dat de circumferentiële of radiale marge te classificeren is in de R 1133 classificatie. Dit wordt niet aanbevolen. De R classificatie maakt onderscheid tussen microscopisch 1134 en macroscopisch aanwezige tumor, onafhankelijk van de plaats (lokaal, regionaal of op afstand). 1135 Bovendien gaat de R classificatie uit van een 0 mm marge, zodat het gebruik hiervan kan leiden tot 1136 verwarring en tot een onderschatting van het aantal positieve marges. 1137 1138 Het beoordelen van de kwaliteit van chirurgie van TME preparaten is een relatief nieuwe 1139 pathologische parameter, waarbij in een systemische review een duidelijke relatie met prognose is 1140 aangetoond. Uit praktisch oogpunt en ook met het oog op het objectiveren van de bevindingen wordt 1141 aangeraden om in plaats van over kwaliteit van chirurgie of compleetheid van excisie, het niveau van 1142 de resectie te bepalen. Het diepste niveau moet beoordeeld worden. Fotografische documentatie 1143 wordt aangeraden. 1144 1145 Aanbevelingen 1146 Bij het rectumcarcinoom dient standaard de circumferentiële marge beoordeeld te worden. Een 1147 marge van 1 mm of minder wordt beschouwd als positief. De marge kan zowel door de primaire 1148 tumor als door een lymfklier bepaald worden en dient in voorkomende gevallen voor beiden separaat 1149 te worden gemeten. 1150 1151 De werkgroep is van mening dat het niveau van resectie moet worden aangegeven bij de beoordeling 1152 van zowel het rectum resectiepreparaat als het colon resectiepreparaat. Voor bespreking in het 1153 multidisciplinaire overleg is fotografische documentatie van groot belang. 1154 1155 De volgende niveaus worden voorgesteld voor het rectumcarcinoom: 1156 • Niveau van de resectie op de muscularis propria (voorheen incompleet) 1157 • Niveau van de resectie in het mesorectale vet (voorheen vrijwel compleet) 1158 • Niveau van de resectie op de mesorectale fascie (voorheen compleet). 1159 1160 Wanneer een abdominoperineale resectie heeft plaatsgevonden (anale regio ook in de resectie) kan 1161 dit gebied als volgt worden beoordeeld: 1162 • Niveau van de resectie in de submucosa/perforatie 1163 • Niveau van de resectie in het gebied van de sfincters 1164 • Niveau van de resectie buiten de sfincters 1165 1166 Bij een colonresectie worden de volgende niveaus beoordeeld: 1167 • Niveau van resectie op de muscularis propria 1168 • Niveau van de resectie in het mesocolische vet 1169 • Niveau van de resectie op het mesocolon 1170

  • Richtlijn Colorectaal carcinoom en Colorectale levermetastasen 2013 - CONCEPT 29

    4.6 Beoordeling na neoadjuvante therapie 1171

    Wanneer patiënten behandeld zijn met neoadjuvante therapie, is de pathologische beoordeling 1172 anders dan wanneer er geen voorbehandeling is gegeven. Naast de beoordeling van de 1173 tumorrespons (ook wel regressie genoemd), veranderen een aantal traditionele parameters. Dit wordt 1174 besproken in de overwegingen. 1175 In 10 studies werd de relatie tussen de tumorrespons en het lokaal recidief bestudeerd [Bedrosian 1176 2004; Bouzourene 2002; Diez 2003: Luppi 2005; Rullier 2005; Ryan 2005; Theodoropoulos 2002; 1177 Vecchio 2005; Wheeler 2004; Chan 2005], in 3 studies de relatie met metastasen op afstand [Gavioli 1178 2005; Rullier 2005; Vecchio 2005] (metastasevrije overleving) en in 12 studies de relatie met (overall 1179 of ziektevrije) overleving [Bedrosian 2004; Bouzourene 2002; Diez 2004; Gavioli 2005; Pucciarelli 1180 2004; Rodel 2005; Rullier 2005; Shia 2004; Theodoropoulos 2002; Vecchio 2005; Wheeler 2004; 1181 Chan 2005]. 1182 1183 Een relatie tussen tumorrespons en lokaal recidief werd bevestigd in 9 van de 10 studies, terwijl de 1184 relatie met metastasen op afstand werd bevestigd in alle 3 de studies. Een effect van tumorrespons 1185 op overleving werd niet gevonden in 2 van de 12 studies [Bedrosian 2004; Pucciarelli 208] in 3 van de 1186 12 werd een borderline significant resultaat gevonden [Shia 2004; Wheeler 2004; Gavioli 2005] (trend 1187 naar overlevingsvoordeel, p=0,1), en in de overige 7 studies werd een duidelijk verband aangetoond 1188 [Chan 2005]. In 4 studies werd tumorregressie beoordeeld aan de hand van de schaal van Mandard, 1189 waarbij tumorregressie van 1 tot en met 5 is geclassificeerd (TRG 1-5) [Mandard 1994; Bouzourene 1190 2002; Pucciarelli 2004; Rodel 2005; Vechio 2005]. Bij 2 studies werd tumorregressie beoordeeld 1191 volgens Wheeler (RCRG1-3) [Wheeler 2004; Box 2005]. Bij 1 studie werd de indeling volgens Dworak 119