uva-dare (digital academic repository) knooppunt halbertsma … · met daarin de belangrijkste in...

31
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Knooppunt Halbertsma : Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869) en andere Europese geleerden over het Fries en andere talen, over wetenschap en over de samenleving de Jong, A.P. Link to publication Citation for published version (APA): de Jong, A. P. (2009). Knooppunt Halbertsma : Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869) en andere Europese geleerden over het Fries en andere talen, over wetenschap en over de samenleving. Hilversum: Verloren. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 25 Mar 2019

Upload: vanhuong

Post on 25-Mar-2019

217 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Knooppunt Halbertsma : Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869) en andere Europesegeleerden over het Fries en andere talen, over wetenschap en over de samenlevingde Jong, A.P.

Link to publication

Citation for published version (APA):de Jong, A. P. (2009). Knooppunt Halbertsma : Joast Hiddes Halbertsma (1789-1869) en andere Europesegeleerden over het Fries en andere talen, over wetenschap en over de samenleving. Hilversum: Verloren.

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: http://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 25 Mar 2019

Bijlagen

337-480 deJong Nawerk.indd 349 21-07-09 16:20

337-480 deJong Nawerk.indd 350 21-07-09 16:20

Tijdlijnmet daarin de belangrijkste in deze studie voorkomende

publicaties van na 1815 in de verschillende Europese gebieden

[Du] 1816: J. Grimm Deutsche Grammatik (eerste deel, eerste druk)[De] 1816-1819: N. Outzen: diverse bijdragen over de Friese taal en geschiedenis in de Kieler Blätter[De] 1817: R. Rask Angelsaksisk Sproglære[De] 1819: editie van Nordfresische Chronik van Anton Heimreich door N. Falck[De] 1819: publicatie van de inzendingen van Werlauff en Outzen op de prijsvraag over het historisch

primaat van het Deens, Duits of Fries in Sleeswijk [It] 1819: publicatie ‘Specimen’ met fragmenten Gotische bijbeltekst door A. Mai en C.O. Castiglioni[De] 1820: J. Grimms recensie van het ‘Specimen’ van de Gotische bijbeltekst in Göttingische gelehrte Anzeigen [Ne] 1822: (gebr.) Halbertsma De lape koer fen Gabe Skroor (eerste druk)[Du] 1822: J. Grimm Deutsche Grammatik (eerste deel tweede druk)[Ne] 1824: J. Halbertsma Hulde aan Gysbert Japiks bewezen (Hulde I)[En] 1824: J. Bowring Batavian Anthology[De] 1825: R. Rask Frisisk Sproglære[Ne] 1826: recensie Rasks Frisisk Sproglære in De Weegschaal[Du] 1826: J. Grimm Deutsche Grammatik (tweede deel)[Ne] 1827: J. Halbertsma Hulde aan Gysbert Japiks (Hulde II) [Ne] 1828: (gebr.) Halbertsma Fryske Heilingen[It] 1829: C.O. Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst, tweede brief van Paulus aan de Corinthiërs[Du] 1829: J. Grimms recensie van Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst (tweede brief van Paulus

aan de Corinthiërs) in Göttingische gelehrte Anzeigen en Wiener Jahrbücher der Literatur[En] 1829: J. Bowring: stukken over Friesland en de Friese letterkunde in diverse Engelse periodieken en

kranten[Ne] 1829: J. Halbertsma: reacties op publicaties van J. Bowring in Vaderlandsche Letteroefeningen[Ne] 1829: J. Halbertsma Het geslacht der Van Harens[Ne] 1829: J. Halbertsma De lapekoer fen Gabe Skroor (tweede, vermeerderde en gewijzigde druk)[Du] 1830: J. Grimm ‘Habilitationsschrift’ over de Hymnen [Du] 1830: editie van de Heliand door J.A. Schmeller [Ne] 1830 J. Halbertsma en M. de Haan Hettema: diverse bijdragen in de Leeuwarder Courant over de spel-

ling van het Fries[Du] 1831: J. Grimm Deutsche Grammatik (derde deel)[Ne] 1832: J. Halbertsma (onder pseudoniem S.S.) twee bijdragen betrekkelijk Schmellers uitgave van de

Heliand in de Leeuwarder Courant[Ne] 1833 M. de Haan Hettema’s vertaling van Rasks Frisisk Sproglære[Ne] 1834: J. Halbertsma Friesche spelling [Ne] 1834: (gebr.) Halbertsma De lapekoer fen Gabe Scroar (derde, vermeerderde en gewijzigde druk) [En] 1834: de Anglo-Saxon controversy in The Gentleman’s Magazine [Du] 1834: H.F. Massmann Skeireins[It] 1834: C.O. Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst, brieven van Paulus aan de Romeinen, en

die aan de Efeziërs, plus eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs[Ne] 1834: J. Halbertsma ‘Fragmenten der vertaling van Ulphilas door graaf Castiglioni (…)’ in AKLB[Du] 1835: J. Grimms recensie van Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst (brieven van Paulus aan

337-480 deJong Nawerk.indd 351 21-07-09 16:20

352 Bijlagen

de Romeinen, en die aan de Efeziërs, plus eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs) in Wiener Jahr-bücher der Literatur

[Du] 1835: J. Grimm Deutsche Mythologie[Ne] 1835: J. Halbertsma’s aankondiging van Grimms Deutsche Mythologie in de AKLB[It] 1835: C.O. Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst, brieven van Paulus aan de Galaten, Filip-

penzen en Colossenzen, en de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicensen [Du] 1835: J. Grimms recensie van Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst (brieven van Paulus aan

de Galaten, Filippenzen en Colossenzen, en de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicensen) in Göt-tingische gelehrte Anzeigen en Wiener Jahrbücher der Literatur

[Ne] 1835: J. Halbertsma ‘De overblijfselen der Gothische taal (…)’ in Vaderlandsche Letteroefeningen [En] 1836 J. Bosworth The Origin of the Germanic and Scandinavian Languages and nations[Ne] 1836: J. Halbertsma ‘Friesic’ in J. Bosworth The Origin of the Germanic and Scandinavian Languages and

nations; ook gepubliceerd in Bosworths Dictionary of the Anglo-Saxon Language[Ne] 1837 J. Halbertsma Berigt wegens de oudste vertaling der psalmen in het Nederlandsch met den XIX psalm

als proeve[Ne] 1837 J. Halbertsma’s melding van het werk van K. von Richthofen aan de Friese rechtsteksten in AKLB[De] 1837 N. Outzen Glossarium der friesischen Sprache[Du] 1837 J. Grimm Deutsche Grammatik (vierde deel) [En] 1838 J. Bosworth Dictionary of the Anglo-Saxon Language[En/Am] 1838 recensies van Bosworths Angelsaksisch woordenboek en Halbertsma’s bijdrage erin in The

New York Review (and quarterly church journal) en The British Critic and Quarterly Theological Review[It] 1839 B. Biondelli Sullo studio comparativo delle lingue[It] 1839 C.O. Castiglioni’s uitgave van Gotische bijbeltekst, brieven van Paulus aan Timotheüs, Titus,

Filemon, en de tweede brief van Paulus aan de Thessalonicensen[It] 1840 B. Biondelli ‘Reliquie della versione gotica delle Epistole di S. Paolo, edite dal Conte Carlo

Ottavio Castiglioni’ in Il Politecnico[Ne] 1840 J. Halbertsma Letterkundige naoogst (eerste deel)[Du] 1840 K. von Richthofen Friesische Rechtsquellen en het Altfriesisches Wörterbuch [Du] 1840 J. Grimm Deutsche Grammatik (eerste deel, derde druk)[It] 1841 B. Biondelli ‘Grammatica di tutte le lingue germaniche, del dott. Jacopo Grimm’ in Il Politecnico [It] 1841 B. Biondelli Atlante linguistico d’Europa (eerste deel)[Du] 1842 L. Diefenbachs recensie van B. Biondelli’s Atlante linguistico d’Europa in Jahrbücher für wissen-

schaftliche Kritik[Ne] 1843 J.H. Halbertsma De Doopsgezinden en hunne herkomst [Ne] 1843 J.H. Halbertsma Het Buddhisme en zijn stichter[Ne] 1844 J. Halbertsma’s oproep aan Nederlanders om teksten in diverse tongvallen te verzamelen voor

Germaniëns Völkerstimmen van J.M. Firmenich in AKLB[Ne] 1845 J. Halbertsma Letterkundige naoogst (tweede deel)[De] 1846 K.J. Clement Der Lappenkorb von Gabe Schneider (mit Zuthaten aus Nord-Frisland)[Du] 1846 (-1866) J.M. Firmenich Germaniëns Völkerstimmen[Ne] J.H. Halbertsma De tongvallen in Nederland[Du] 1847 (-49) H.G. Ehrentraut Friesisches Archiv [Ne] 1848 Halbertsma’s recensie van L. Diefenbachs Vergleichendes Wörterbuch der Gothischen Sprache in

Algemeen Letterlievend Maandschrift[Du] 1848 J. Grimm Geschichte der deutschen Sprache[Ne] 1851 J. Halbertsma Aanteekeningen op het vierde deel van den Spiegel Historiael van Jacop van Maerlant[Ne] 1854 J. Halbertsma: Programma voor intekening op B. Bendsens Die Nordfriesische Sprache[Ne] 1858 J. Halbertsma’s vertaling van het evangelie van Mattheüs in het Fries[De] 1860 B. Bendsen Die Nordfriesische Sprache[Ne] 1863 J. Halbertsma ‘De vertaling des Evangeliums van Mattheüs in het Land-Friesch’ in De Vrije Fries

337-480 deJong Nawerk.indd 352 21-07-09 16:20

Bijlage 1Brief van J.H. Halbertsma aan J. Grimm (6 juni 1838)

[bron: Staatsbibliothek Berlin, Preussischer Kulturbesitz, signatuur Nachl. Grimm 1098 (3)]

6 Juny 1838

Waarde Vriend, Gy moest vriend en Fries zijn om te gevoelen wat ik gevoelde, toen ik uwe deportatie ver-nam. Vriend zijt Gij, maar geen Fries. Gij hebt niets gezien noch geademd dan de monarchie. Ik, gesproten uit eene onverbasterde Germaansche stam, die in de loop van negentien eeuwen nooit hare vrijheid ver-loor, dan om ze luisterrijker te herwinnen; geboren, opgevoed in de praktijk en begrippen van eene oude en diep gewortelde aristocratische republiek; geen andere heerschappij kennende dan die der wet, en al-toos gewapend om den opstand tegen die wet te bedwingen, het zij dan door het gepeupel, het zij door den eersten man van staat aangevangen; kon ik in het feit, waar tegen Gij geprotesteerd hebt, niets anders zien dan een strafbaar oproer. Dewijl ik echter gewoon ben mijne gevoelens door die mijner partij te laten controleren, heb ik een mijner vrienden in Engeland, toegedaan aan de hevige Tory party, waarvan koning Ernest het hoofd was, over de vraag geraadpleegd. En wat antwoordt hij mij? The King of Hanovers con-duct is inexplicable. He is as much blamed in England as by You, Yea even more.

Maar dit alles baat u niet. Alleen de mening des volks, op ene krachtige, algemene en wettige wijze uit-gedrukt, kan u in uwe rechten herstellen. Maar daartoe schynt mij het constitutionele leven der Duitschers nog te zeer in zijne geboorte of kindschheid. Bij de vorsten hebt gij geen heil te wagten; zij allen keuren uwe stap af, en juichen in hun vuist, dat gy door zulk eene even onbesuisde als vaardige hand gestraft zijt. Koning Ernest is na dien coup d’etat de prude homme, de mignon der Duitsche vorsten geworden: alleen wenschten zij wel dat Zijne Majesteit wat minder ruw te werk was gegaan om de geesten niet nodeloos te verbitteren. Het gedrag van den magtigste uwer naburen leert ons, dat een Duitsch Koning liever de schan-de op zich laadt van zijn koninglijk woord te breken dan de wettige controle zijner daden in eene constitu-tie, die door hem in het uur des gevaars beloofd was, aan te nemen. Koning Ernest is daar om eine probe zu machen, en wanneer die proef van afbreking gelukt, zult gij allengskens al de Duitsche constituties van het toneel zien verdwijnen. Voor den bedaarden beminnaar van recht en orde, van rust, beschaving en welvaart is het ondertusschen een walgelijk toneel, dat zij, wier eerste pligt en belang het is om de rust der maatschap-pij te bevestigen, hare eerste grondslagen ondermijnen. Want nooit, nooit, mijn vriend, zal het mogelijk zijn om eene natie, met eene massa van eruditie als de Duitsche, op den duur te overtuigen, dat de volken daar zijn om de vorsten; dat niemand rechten heeft dan de koning; dat de koning niets anders dan rechten en het volk niets anders dan pligten heeft. Wanneer ik stappen zie als die van Koning Ernest, dan is ‘t, of een monarch met een armvol brandhout naar den brandstapel der revolutie loopt, waarin vroeger of later zijn eigen kroon vergaan moet, en die eenmaal ontstoken niet dan door stromen van het dierbaarste bloed van Duitschland kan gebluscht worden. Deze confl agratie kan niet dan door de erkenning van de emanci-patie der volken, die in allen gevalle een fait is, worden voorgekomen. En indien er iemand is, die de legiti-miteit bespottelijk heeft gemaakt is het de legitieme koning zelf, die de constitutie van zijnen niet minder legitiemen voorganger George de IV met voeten treedt. De legitimiteit in oproer tegen de legitimiteit!!!

Dit zijn de eerste regelen, welke ik ooit aan u over Politiek geschreven heb: het grieft mij dat de aan-leiding voor u zo treurig is, maar ik hoop, dat gij met den verbannenen Hugo Grotius de troost gemeen zult hebben, van u eerst als den geleerdsten en vervolgens als den eerlijksten Duitscher aan de wereld ver-toond te hebben.

Uwe berigten omtrent den auteur van het Utrechtsche stukje ten uwen voordele zijn niet juist. Als gij mij zegt, dat Groen van Prinsterer zijn compliment bij Kon. Ernest heeft afgelegd, omdat hij u zeven heeft

337-480 deJong Nawerk.indd 353 21-07-09 16:20

354 Bijlagen

weggejaagd, dat kan ik geloven; want hij is separatist [aanklever der Dortsche Orthodoxie] in de religie, en absolutist in de staatkunde. Tydeman kent den auteur, maar wil hem mij niet noemen. Alleen Groen van Prinsterer is het niet. De toon van het stukje is niet berekend voor de geesten, op welke het werken moest. Het begint met een uitval tegen den koning van Hanover, en dat is mis in de provincie Holland, alwaar men sedert de Belgische revolutie zo gek geworden is van oppositie en opstand, die als geneesmiddel en vergif van elkander verschillen, met elkander te verwarren. Hij moest alleen op uwe letterkundige verdien-sten gedrukt hebben en dan zou het nog de vraag geweest zijn, of zijn voorstel gevolg had gehad. Want in den Senaat te Utrecht, bij voorbeeld, redeneerde men aldus, Indien men Grimm riep, zou hij hier willen komen? Zou hij zich at home vinden in ons climaat, onze societeit, onze zeden? Zou hij op de collegien zich willen schikken naar onze reglementen op het onderwys? Zoude hij in plaats van lezen willen on-derwijzen door vragen en antwoorden van en tot individu? Zou hij de taal van Duitschland met die van Latium wisselen willen? En zo vervolgens.

En nu eenmaal genoeg van politiek, vorsten en beroepintrigues; keren wij tot ons oude onderwerp, de geliefde letteren terug, Awake! my brave Grimm! leave all meaner things To low ambition and the pride of kings.

Voor alles ontfang mijnen dank voor het 4de deel der Grammatica en de beide programmata van Pott en Massmann. Wat zal ik zeggen van de Grammatica? Een oceaan van geleerdheid en schrandere opmer-kingen. Wie er het schrikkelijkst van zwygt, zegt de oude dichter Huygens, heeft u het best gepresen. Het Noordsche schelden [Deutsche Grammatik] 4.295. 955 met den possessiven s staat van het persoonlijk pronomen is noch in Friesland noch in enige der Nederlands[che] dialecten bekend. Het is echt Scandi-navisch. Gij vraagt mij naar meer exempelen van weten in den zin van age p. 944; ik zalze u geven in ene recensie op de Ferguut uitgegeven door Prof. Visscher te Utrecht, die eerstdaags gedrukt wordt. Of gij er echter één of twintig ziet, gij krijgt uit het één zo veel licht als het andere. Ik zal eene explicatie wagen. Het laidingridense, daar Meyer zo met omgehaspeld heeft, hebt gij juist op den kop getroffen, en ik zal het hem publiek en zeer beleefd vertellen. – Castiglioni schrijft mij, dat hij het laatste stuk der Gothica aan den drukker heeft gegeven. Zijne zere ogen hinderen hem op nieuw. Hij heeft ook verscheidene sterfgevallen gehad, zo aan zijne als aan zijn vrouws kant, die hem meer in rechtgeleerde Questien over erfopvolging, dan in de taal van Ulphilas opgevoerd hebben. – Geef mij bij gelegenheid den titel van uwe defensie, die aan den voet der Alpen gedrukt is, want anders krijg ik haar niet te zien. Het stuk behoefde niet verder ge-vlucht te hebben, dan tot mijnen vriend Müller, Hoogduitschen boekverkoper en uitgever te Amsterdam, die het met snelheid over geheel Duitschland gaarne zoude verspreid hebben. Alles wat gij aan mij zendt onder een couvert aan J. Müller, boekverkoper te Amsterdam, en bezorgt bij Krieger te Cassel, wordt be-hoorlijk bezorgd. - Voor het laatst, waardste mijner vrienden, ik zie niet dat ik u in enig ding nuttig kan zijn. Iets heb ik, waarop alle uwe vrienden zich niet kunnen beroemen; ik ben onafhankelijk, en behoudens de rechten van koning en burger, kan ik zo wat schrijven en drukken wat ik wil, zonder dat gunst of ongunst een hair op mijn hoofd krenken kan. Zo deze eigenschap u ooit of ergens te pas kan komen, zal het aan u zijn om er ten uwen voordele over te beschikken. En hiermede voor altoos Uwe Q.N.

337-480 deJong Nawerk.indd 354 21-07-09 16:20

Bijlage 2Brief van J.H. Halbertsma aan F.H. von der Hagen (oktober 1841)

[Bron: Det Kongelige Bibliothek, Kopenhagen, signatuur Bøll. Brevs. U 2°, 134]

Den Hooggeleerden HeereF.H. von der Hagen Berlin

WelEdele HoogGeleerde Heer,

De tegenwoordigheid van mijnen oudsten zoon, die thans zijne studies van Leiden naar Berlijn heeft over-gebragt, geeft mij gelegenheid om u veilig ter hand te stellen een klein werkje van mij getiteld de Naoogst waarvan het 2de stukje eerlang verschijnen zal, en wel één exemplaar voor het Gesellschaft für Deutsche sprache und alterthumskunde en het andere voor U Hooggeleerde.

In het voorjaar van 1838 heb ik de eer gehad een paquet boeken voor het zelfde Genootschap aan U Hooggel. te depecheren, en wel door tusschenkomst der Hahnensche Buchhandlung. Ik twijfel niet of de-zelve zullen u HoogGel. in behoorlijke orde bereikt hebben.

Het is met het uiterste genoegen dat ik twee nummers [3,4, Heft 1835] van het Neues Jahrbuch door-bladerd heb. Het Nederlandsche brokstuk van de Nibelungen is hier nagedrukt, en, zo het heet, door Prof. Meyer verklaard. Ik heb mij veel moeite gegeven om uit te maken, welk het origineel is, de Hoogduitsche of de Nederlandsche tekst, doch dit heb ik tot dusverre niet weten uit te maken. Indien U HoogGel. iets meer van dien aart mogt voorkomen, zal U Hooggel. mij zeer met de moeite der aanwijzing verpligten.

In de schutbladen van een oudfoliand heb ik 4 paginas van een schitterend exemplaar der Parcival ge-vonden beginnende met vers 15534

An orilo ir di h ldedi verlos si ane ir sch ldeder knope an gawane sahmal creatùre mit zorne er sprahUit de confrontatie dezer vier regels met de uitgave van Myllen 1784 te Berlijn 4˚ [de enigste welke ik

bezit] zal U Hooggel. ligt kunnen zien dat het fragment van mij niet alleen zuiverder maar ook ouder is. Ik denk hetzelve in mijn Naoogst uit te geven, nadat ik eerst van U Hooggeleerdes goedheid zal gevergd hebben, om mij de latere edities, welke ik niet ken, op te geven.

Na mijnen zoon aan U Hooggel. goeden raad te hebben aanbevolen noem ik mij met aanbieding van gelijke dienst in wederkerig geval,

Hoog Welgeb. Heer,

U . H. Gel. dienaar en vriend J.H. Halbertsma. Deventer Oct. 1841

P.S. Het zoude mij aangenaam zijn, wanneer U Hooggel. mijn Naoogst in het Berliner Jahrbuch of elders zoude willen aankondigen. U Hooggeb. zal ligt ontwaren dat de kracht van dit eerste stukje in de com-mentarius op G. Japix ligt. Mijne geboorte en mijne langdurige verkering onder het zuiverste gedeelte der Friezen alleen, kon mij in staat stellen andere applicatie der wetenschap op den dichter te doen.

337-480 deJong Nawerk.indd 355 21-07-09 16:20

Bijlage 3Brief van J.H. Halbertsma aan E.C. Werlauff (3 januari 1830)

[bron: Det Kongelige Bibliothek, Kopenhagen, signatuur nks 2387, 4°]

Mag. E.C. WerlauffSecretaire de la Bibliothèque Royale etc. etc. etc. de Coppenhague

Monsieur!

Vos vastes connaissances dans une matière, qui fait longtems l’objet de mes recherches les plus assidues, me donne la liberté de vous importuner par mes lettres. Né Frison, et depuis vingt ans occupé à rassembler les restes vivants et precieux de la langue de mes ancêtres, vous concernez aisement, que j’ai lu avec l’intérêt le plus vif votre Forsøg til det Danske sprogs historie i Hertugdommet Slesvig. La masse prodigieuse de connaissances historiques, que vous rassemblez dans ce traité, ne peut être egalé que par la force de votre sagacité, qui mime [?] les secrets les plus intimes de la langue de la péninsule. Nous ne pouvons y opposer rien d’égal. La litérature du Nord, qui trou[ve]ra ses premiers cultivateurs dans Vulcanius, Merula, Junius et Grotius, languit à présent dans le royaume des Pays bas, et outre une société d’Antiquités Frisonnes encore naissante je me trouve sans appui. Abandonné à moimême je n’ai des relations à l’intérieur que celles que je crée moimême, et vous aurez donc, Monsieur, la bonté de m’aider par votre avis, comme je suis pret à faire de ma part, si vous en avez besoin.

Je suis occupé à dresser une dictionnaire de la langue Frisonne, telle qu’on la parle aujourd’hui dans la Frise proprement dite; province distincte tant d’une autre contrée des Pays bas, dite la Nord Hollande ou la Westfrise, que de l ’Ostfrise, qui est présentement sous la Domaine de la Prusse. Dans les deux derniè-res contrées la langue Frisonne est morte depuis longtemps, tandis qu’elle est encore parlée par cent mille hommes au moins dans ma patrie, la Frise proprement dite. Mais pour connaître une langue, vous savez mieux que tout autre, Monsieur, qu’il faut connaître tous les dialectes. En regardant ses relations les plus intimes, ses frères et soeurs, j’observe les traits de ressemblance, qui les rapprochent à un père commun. Pour ce but les restes de la langue Frisonne dans l’ambt de Bredstedt et dans autres parties de la peninsule sont d’un prix infi ni. Or je ne les connais pas. Feu Monsieur Outzen racconte, qu’il y a rassemblé la ma-tière pour un dictionnaire de l’idiome des Nordfrisons; Monsieur Rask rapporte page 23 de la préface de sa grammaire Frisonne, qu’elle n’etait pas encore imprimée en 1825; l’année passée on m’a assuré, qu’elle voyoit le janvier, mais j’ai fait des recherches inutiles. Enfi n, monsieur, si vous connaissez un tel dictionnai-re imprimé, je vous prie de m’en donner le titre et le nom de l’imprimeur. Au même temps votre bonté m’advertirá, s’il y a quelque chose dans les Kieler Blätter, qui m’intéresse, et de m’en marquer les numéros, mais surtout vous pourriez m’obliger, en me procurant par votre authorité des pieces, qui servent à mon bút, mais qui sont peur être dispersées çà et là dans les collections des oeuvres des sociétés savantes Danoi-ses. Si ce bienfait n’est pas du departement de la librairie, je vous indiquerai une maison de commerce à Coppenhague, ou vous pourriez tirer le montant de tous frais quelconques faits à mon égard.

Les Frisons ont erigé il y a six ans une statue pour leur poète Gysbert Japix: choisi l’orateur du jour j’a donné un précis de la vie du poète, et marqué en même temps les traits caractérisants de son style. Cette première pièce est suivie d’une seconde, qui contient, outre des détails plus amples de la vie et des écrits du poète, le discours presque déperdu de la vie et de la mort de Philippe de Mornay vis à vis de la traduction Frisonne de G. Japix; des échantillons des idiomes de Hindelopen, de Schiermonnikoog, du dialecte com-mun de la Frise; les trois premières poèmes perdues de la collection, dont Lipsius tirait son glossaire, et de la même main qu’une vingtaine de Niederdeutsche psalmen aus Karoliner zeit, que Mr Von der Hagen a

337-480 deJong Nawerk.indd 356 21-07-09 16:20

Bijlage 3 357

donné pour la première fois en 1816. M’est il permis, de vous offrir, Monsieur, ces deux pièces comme une bien faible marque de mon estime pour votre erudition? Si vous me marquez la route la plus facile par la-quelle ils vous atteindront, j’y ayouterai le Lapekoer, opuscule qui contient une collection de chansons po-pulaires, poèmes, dialogues, et récits composés par mon frère et moi pour donner des échantillons de style de tout genre dans le présent idiome Frison.

Avant de fi nir je ne peux m’empecher de vous communiquer, que je posséde quelques livres au double, qu’auront ailleurs une place plus utile. De geschiedenissen kerckelycke en wereldlyck’ van Friesland Oost en West door Christianus Schotanus. Tot Franeker 1658 in folio. 2. Aenleiding tot de kennisse van het ver-hevene deel der Nederlandsche sprake door Lambert ten Kate. 2 Vol. In 4˚. L’auteur est cité et lauré par Mr. Grimm dans sa Grammaire Allemande, comme aussi par Mr. Zahn pag. 69 de la préface de son édition de Ulphilas. 3. Oude Friesche Wetten. Campen en Leeuwarden Bij Chalmat en Seydel. 1782. C’est la première partie de la meilleure édition, enrichie d’une traduction Hollandaise et des notes savantes par Mrs Brands-ma et Wierdsma. 4. Specimen Academicum de vita, moribus et carminibus poeta Frisii G. Jacobi. Praeside Everwins Wassenbergh Ling. Gr. e Antiqq. Gr. Prof. Franequerne. 1793 in 4˚

5. W.F.S. à Burmania de Jure comitiorum. 1751 8˚ C’est à dire comitia Frisiorum antiquissima. 6. Taal-kundige aanmerkingen op enige oud Friesche spreekwoorden door Mr. J.H. Hoefft. Breda 1815. 8˚ J’espère que j’aurai l’honneur de marquer ma vénération pour le zèle de la mayesté le Roi de Danemarc dans la propagation de la litérature du Nord, en enrichissant la bibliotheque Royale des livres susdits, si elle n’en a pas des exemplaires meilleurs.

En fi nissant je me donne l’honneur de vous offrir les sentiments d’une estime profonde pour vos ta-lents, qui inspirent

Monsieurvotre obeissant serviteurJ.H. Halbertsma

Deventerce 3 de janvier 1830

Adresse Deventer Provincie Overijsel. Koningrijk der Nederlanden.

In de bovenstaande transcriptie zijn afwijkingen van de gebruikelijke spelling en fouten stilzwijgend ver-beterd. Om toch een indruk te krijgen van Halbertsma’s Franse schrijfstijl, is de onderstaande lijst bijge-voegd.

Bibliothèque – Halbertsma heeft ‘Bibliotheque’matière – Halbertsma heeft ‘matiere’longtemps – Halbertsma heeft ‘lontems’vivants et precieux – Halbertsma heeft ‘vivantes’ et ‘precieuses’ancêtres – Halbertsma heeft ‘ancètres’intérêt – Halbertsma heeft ‘interet’mime [?] – er staat ‘rime’ maar dat moet vrij zeker een verschrijving zijn.péninsule – Halbertsma heeft ‘peninsule’ (idem verderop in de brief)égal – Halbertsma heeft ‘egal’litérature – Halbertsma heeft ‘literature’ (idem verderop in de tekst)présent – Halbertsma heeft ‘present’ (idem verderop in de tekst)société – Halbertsma heeft ‘societé’ moimême – Halbertsma heeft ‘moimeme’ (idem verderop in deze zin; en bij ‘même’ verderop in de tekst)l’intérieur – Halbertsma heeft ‘l’enterieur’présentement – Halbertsma heeft ‘presentement’dernières – Halbertsma heeft ‘dernieres’

337-480 deJong Nawerk.indd 357 21-07-09 16:20

358 Bijlagen

connaître – Halbertsma heeft ‘connaitre’ (idem verderop in deze zin)frères – Halbertsma heeft ‘freres’ (idem verderop in de tekst)père – Halbertsma heeft ‘pere’un dictionnaire – Halbertsma heeft ‘une dictionnaire’préface – Halbertsma heeft ‘preface’ (idem verderop in de tekst)voyoit le janvier – ‘voyoit’ is een wat merkwaardige term hier, maar het staat er duidelijk; ‘janvier’ is afge-kort tot ‘janr’ met een afkortingsteken boven de n.intéresse – Halbertsma heeft ‘interesse’ numéros – Halbertsma heeft ‘numeros’être – Halbertsma heeft ‘etre’çà et là – Halbertsma heeft ‘cá et lá’égard – Halbertsma heeft ‘egard’précis – Halbertsma heeft ‘precis’caractérisants – Halbertsma heeft ‘caracterisans’pièce – Halbertsma heeft ‘piece’ (idem verderop in de tekst)détails – Halbertsma heeft ‘details’écrits – Halbertsma heeft ‘ecrits’ (idem verderop in de tekst)déperdu – Halbertsma heeft ‘deperdu’premières – Halbertsma heeft ‘premieres’ (idem verderop in de tekst)échantillons – Halbertsma heeft ‘echantillons’ (idem verderop in de tekst) poèmes – Halbertsma heeft ‘poeaùmes’ils – Halbertsma heeft ‘elles’récits – Halbertsma heeft ‘recits’posséde – Halbertsma heeft ‘possede’Christianus Schotanus – Halbertsma heeft ‘Christianum Schotanum’édition – Halbertsma heeft ‘edition’Hoefft – Halbertsma heeft ‘Hooft’espère – Halbertsma heeft ‘espere’vénération – Halbertsma heeft ‘veneration’zèle – Halbertsma heeft ‘zele’sentiments – Halbertsma heeft ‘sentimens’talents – Halbertsma heeft ‘talens’

337-480 deJong Nawerk.indd 358 21-07-09 16:20

Bijlage 4Brief van J.H. Halbertsma aan J. Bowring (14 juli 1829)

[bron: Tresoar, Archief Familie de Crane; toegangsnummer 318-12, inventarisnr. 24]

To John Bowring Esqr.Copye van de letter van de Heer Halbertsma [de brief is (door Bowring?) overgeschreven en aan J.W. de Cra-ne bezorgd]

Deventer den 14 July 1829

Your letter of the 12th June I received yesterday. In it you imputes me the letter in the Letteroefeningen. What argument have you for your imputations? The rumour who is dispersed over all the country? Have you founded your imputations as your facts upon this base only?

The Brothers Halbertsma have personally but one crimination against you. They are peasants of extrac-tion, they are educated with the peasant boys and their juvenile sports, and they look upon it as an honour. In your letter from Grouw our birthplace, of Sunday the 12 oct 1828, you write that these clowns throw every Sunday evening at the public house the cat out the tun with the cudgel, and because you have seen no less than that at the house of my brother the Physician, we have considered this as a whimsical stroke to blame our plumpish recreations. The katkneppeling is despised at the utmost among the frisians, and kat-tekneppelaar is a nickname, given to abuse the lowest canaille. Such a thing we suffer not the king of the Netherlands says us face to face, much less we suffer a particular person, whom we have done no harm, to print it for the eye of the English nation. As long as remembrance the sport of katteknuppeling is not per-formed at Grouw. Return, Sir, to truth again, and we will turn to your former amical sentiments. The re-vocation of this untruth, so humiliating for us, is the fi rst and the last article of peace.

Once again, tell the truth, and though it be to our humiliation, we will not utter a single word. You say we drink so much gin. That is true! You might have added, that we accomplish to overrate us in sipping up daily a great quantity of hot Coffee and Tea. You exalted the chastity of our young peasants and country girls, that they sit up a whole night together without hearing much of indecentness. It is not true Sir! Very seldom there married a pair or the bride is with child.

I have committed two crimes, which your friends will never forgive me. I am of opinion that we are fallen in almost every respect from the height of our former glory. Our knowledge is for the greatest part superfi cial, our national virtues have made room for a sort of domesticated sentimentality, and out of it is followed, from time to time, the small political importance, which is now our part. I was bold enough to utter this opinion while the fl atterers and the leaders of the people exalted our morality and intellectual civilisation above all nations. That was my fi rst crime. My second is my personal acquaintance with the hated and despised Bilderdijk in whom I was so unhappy to respect the great endowments of the Poët and grammarian without praising or following the man, because I was of opinion that geniusses must not be weighed upon the balance of common mortals. After having beguiled my person as well as my writings in the Letteroefeningen, the letter against you was a magnifi cent occasion to attack me a new with united forces: Every where, where you enjoyed a good reception, your party is deeply rooted: Mr. Fontein and my nephew de …[Crane;AdJ], to whom I recommended you, do not write longer to me, some newspapers mock at me; Suringar, a merchant in tickets of lottery, whom you have deemed an admirable man, whom future generations will bless, has written a long letter to exalt you and to blacken me which Prof van der Hoeven shows to my good friends at Amsterdam. By this mighty organs your triumph is accomplished. What do you wish more? What do you matter the esteem of a simple preacher, who cannot but instruct

337-480 deJong Nawerk.indd 359 21-07-09 16:20

360 Bijlagen

you little and harm you not at all. Let him in his obscurity with his Anglosaxons, without disturbing his rest, who produces perhaps some good.

While the precipitation, where with you have written, shall expose you to the criticks of the reviewers, I do not doubt but all the remarks which are made against your mistakes will be inscribed to me. I do not know what will please your adherents to belt out against me on that account. But, pray, persuadet him, that they will ecrase with their hundreds one alone, without his moving neither hand nor feet. As long as they do not burn, like they desired, my Gothes and Anglosaxons, I do know to amuse men in spite of their anger.

You look upon me as your foe, and because you have seen many nations, you do know that you can learn more from your foe as from your friend. Hear then after my word, Sir! You aim either to be instruct-ed deeply by concerning the litterature and manners of our country, or to hear your praises out of a hun-dred mouths, who repeat like the parrots. If you aim at the last, which I do not believe, then you have at present your man; if the fi rst, you must procure yourself a dozen of that sort like Posthumus, Humalda and Hamaker at Leyden, and suffer the rest to make speeches in het Nut van ’t Algemeen.

The enclosed book is only sent to show you on pag. 73, 112, 113 and elsewhere the causes of the grudge, which our duodecimo geniusses and the panegyrists of our age bear me. After this use you can give the book to the fi re, which possess by no means any importance for you.

Homo sum, nihil humane a me alienum puto. But I bear hatred to nobody, and I am willing to pay dou-ble every proof of amical sentiments.

J. Halbertsma

In de bovenstaande transcriptie zijn enkele afwijkingen van de gebruikelijke spelling en fouten stilzwijgend verbeterd. Hier onder volgt de gehanteerde spelwijze, van Halbertsma zelf of van de afschrijver.

letter – steeds gespeld als ‘lettre’Letteroefeningen – de eerste keer gespeld zonder hoofdletter en niet onderstreept.this – gespeld als ‘these’ in ‘this base’ en ‘this truth’peasant – gespeld als ‘peasants’ bride – gespeld als ‘braid’height – gespeld als ‘hight’knowledge – gespeld als ‘knowlegde’ met boven de g een ‘2’ en boven de d een ‘1’political – de kopie heeft ‘politiek’hated – gespeld als ‘hatred’ Letteroefeningen – de kopie heeft ‘Letteroefening’enjoyed – gespeld als ‘enyod’newspapers – de kopie heeft ‘newpapers’who – de kopie heeft ‘which’expose – de kopie heeft ‘empose’belt out – gespeld als ‘belet out’look – de kopie heeft ‘looks’either – de kopie heeft ‘wether’you – de kopie heeft ‘yo’enclosed – de kopie heeft ‘inclosed’

337-480 deJong Nawerk.indd 360 21-07-09 16:20

Bijlage 5 Brief van J.H. Halbertsma aan F. Madden (15 april 1857)

[bron: British Library. Londen, signatuur: Eq. 2846 f. 223]

Sir Frederic Madden. K.H.

Deventer (Holland)April 15th. 1857

Sir,

I have perused your Glossary to the Wycliffi te Versions. Your Gramatical ãkr€beia in citing the words and their modes and fl exions is of a kind, that it inspires the greatest confi dence, and I have enlisted all your words without any scruple in my Frisic Lexicon. This saves me infi nite pain; for without this ãkr€beia, which is rather rare in England, I am allways compelled to confront the cites words with the text. I beg the acceptance of an ‘ãnt€dvron’, being my commentary on the IV tome of the Spiegel Historiael of the Flemish poet Maerlant; I add the volume containing the text, a most negligent and ignorant publication of the gentlemen Van Lennep, father and son, whose blunders I was compelled to correct by hundreds in my commentary. The last part is in Latin.

In case there is anything of literary service I can do for you, Sir, please to give me your ordres:For I am truly

Sir,Your devoted Servant J.H. Halbertsma

De enkele keer dat Halbertsma hier een woord anders heeft gespeld dan nu gebruikelijk is, staat de lees-baarheid zo weinig in de weg dat ik in deze brief niets heb verbeterd.

337-480 deJong Nawerk.indd 361 21-07-09 16:20

Bijlage 6Brieven van C.O. Castiglioni aan J.H. Halbertsma (1834-1838)

[bron: Tresoar, signatuur 6185 Hs]

Brief 11 [Milaan, 1616 september 18341834]

V[ir] C[larissime]

Oculorum aegritudo quae a quatuor mensibus me tenet in causa fuit cur citius tibi pro humanissimis tuis literis totque quibus me cumulasti favoribus gratias non egerim. Haec eadem in causa est ut brevius quam cuperem respondeam, non-dum enim eo convalui ut multum scribere liceat. Rogas quousque in editione fragmentorum Ulphilanae versionis proces-serim. Fragmenta Epist[olarum] ad Rom[anos] ad Cor[inthios] I ad Ephes[ios] quaecumque supersunt edidi, haec ut ad te perveniant enixe curabo. Caeterarum epistolarum fragmenta praelo propemodum jam parata edidissem nisi acerbissimo amatissimi patris [furore?] seriusque ocularum aegritudine impeditus fuissem. Si Deus me hac liberare velit continuo editioni reliquae incumbere in animo est. Pretiosissimum mihi donum sunt veteris Frisionium dialecti reliqui-ae, cum haec prae aliis ejus generis a doctis viris ignoretur, vixque ulla antehac ejus fragmenta mihi innotaverint. Apud humanitatum tuam aegritudinis causa excusatus ero quod hanc epistolam tam male scripserim, ne transcribendae eae in me curam suscipiam quumque latine scribenti transcriptorem non facile invenias. Vale V[ir] C[larissime] mihi que fa-vere perge. Carolus Octavius Castillionaeus.

Mediolani 16 sept. 1834

Opm.: Castiglioni gebruikt de korte vorm voor – ae. Dit geldt ook voor de volgende brieven.

In vertaling:

Zeer eerbiedwaardige heer

Een ziekte aan de ogen die mij sinds vier maanden in de greep heeft, was er de schuld van dat ik u niet snel-ler kon bedanken voor uw zeer vriendelijke brief waarin u mij overlaadt met zoveel gunsten. Ditzelfde is er de schuld van dat ik korter zal antwoorden dan ik wilde want ik ben nog niet zodanig op krachten gekomen dat ik veel kan schrijven. U vraagt tot waar ik gekomen ben met de uitgave van de vertalingen van de frag-menten van de Ulfi la. De fragmenten van de brieven aan de Romeinen, aan de Corinthiërs I, aan de Efeziërs, die in één of andere vorm overgeleverd zijn, heb ik uitgegeven, en ik zal er ijverig zorg voor dragen dat ze naar u toekomen. Fragmenten van de andere brieven die al persklaar waren zou ik hebben uitgegeven als ik niet verhinderd zou zijn geweest door de hevige [koorts?] van mijn zeer geliefde vader en meer nog door de ziekte van mijn ogen. Als God mij hiervan wil verlossen ben ik van plan me onmiddellijk op de overgeble-ven vertalingen toe te leggen. De overblijfselen van de oude dialecten van de Friezen is mij een waardevol geschenk, aangezien deze in vergelijking met andere van dit type niet bekend zijn bij de geleerden, en mij eerder nauwelijks enige fragmenten bekend waren. Ik zal door uwe welwillendheid worden geëxcuseerd dat ik vanwege mijn ziekte deze brief aan u zo beroerd heb geschreven, en ik niet de moeite neem hem over te laten schrijven, omdat je niet gemakkelijk een transcriptor vindt voor iemand die Latijn schrijft. Gegroet zeer eerbiedwaardige heer, blijft u mij alstublieft uw steun betuigen. Carlo Ottavio Castiglioni.

Milaan 16 sept. 1834

337-480 deJong Nawerk.indd 362 21-07-09 16:20

Bijlage 6 363

In de hiernavolgende brieven van Castiglioni aan Halbertsma zijn verschrijvingen of verklarende opmer-kingen in noten verwerkt.

Brief 2 [Milaan, februari 18351835]

V[ir]C[larissime] J. H. fi lio Halbertsma S[alutem]P[lurimam]D[icet] Carolus Octavius Castillionaeus

Quibus verbis gratia tibi agam V[ir] C[larissime] nescio. Qui me notum tibi nomine tantum haud tantum iterum [iti-orumque?] benefi ciis cumulasti, qui me optimis rarissimisque libris, quorum si Ten Kates excipias necdum notitia ad me pervenerat, tam liberaliter ditasti (libros enim paucis diebus post humanissimas tuas literas accepi) quibus nulli oppor-tuniores ad investigationes meas opperiri possunt, nec his tamen contentus, et defensorem meum egisti in ephemeridibus literariis adversus doctos Germaniae viros. Doleo quod gratum animum meum verbis dumtaxat mihi liceat tibi indicare, quod potissimum factis facere cuperem. Restat ut te enixe precor V[ir]Cl[arissime] si qua in re meam qualemcumque operam tibi utilem esse credideris, mihi aperte indices, ut saltem quoad licet benefactis tuis possem respondere, nec ulla res me magis incitat ut me ab editione fragm[entorum] goth[icorum] expediam quam ut expectationi tuae quodammodo satisfaciam. Magnopere gaudeo te in hisce studiis tam intime versatum mecum sentire de indiciis varietatis dialectuum in gothicae linguae superstitibus. Haud infi cias ivero me in multis errasse in editione ad Cor[inthios] immo sagaces d. Grimmii animadversiones me de pluribus rebus meliora docuisse. Sed [ni?] me filaoe€a fallit Cl[arissime]V[ir] male ferens divinationes suas in lingua partim deperdita non semper felicem exitum habuisse, acrius invectus est, quam mihi par videbatur in virum exterae gentis, qui multorum annorum studia in antiquitatum suae gentis studium con-tulerat. Super qua re tamen tantum abest quin V[iro] Cl[arissimo], et herculis ut optime dicis laboribus de linguarum scientia insigniter supra modum merito, ut potius omnem curam adhibendam censuerim quotiescumque ab ejus opinioni-bus dissentiendum sit, ne mea verba ullum asperitatis indicium prodeant. Oculi mei, de quibus, humanitas tuas summa tam sollicita esse apparet, Deo favente adeo convaluerunt ut in mea studia incumbere jam a tribus mensibus liceat, adeo ut brevi continuandam editionem sperem.

Massmann qui in Bavariae Municensi Universitate antiquitatum Germanicarum doctoris gradum sustinet jussionem accepit a fi lio primogenito Regis ut Italiam adiret festinandae editioni1 reliquiarum gothici sermonis.Qui cum Romam venisset multis cum Majo disceptationibus ultro citroque habitis tandem obtinuit ut ei fragmentorum gothicorum quae in Vaticana asservantur edendi potestatem faceret. Haec fragmenta, ut ex Nova Collectione Script[orum] Vet[erum] A[ngelo] Maji innotuerat ad eundem Codicem [P?] pertinuerunt ac nonnulla folia e palimpsestis Mediolanensibus, quorum unam paginam simul cum Majo edideramus in Ulphilae partium ineditarum specimine. Cum Massmann Me-diolanem venisset a me impetravit ut pauca folia Cod[icis] Med[iolanensis] simul cum Romanis ediret. Quod licet aegre concederem utpote partem diffi ciliorem operis, tamen negare ausus non sum cum et partem ejusdem operis essent, et mihi tantum in fragmentis epistolarum ad lucem2 esset praestandum ut nonnisi longo temporis intervallo ad haec alia fragmenta mihi animum intendere liceret. Massmann qui et maxima in his studiis exercitatione pollet, et praeterea sum-mopere aptus [est] ad sustinemdum intensum mentis, et oculorum laborem[,] fragmenta quae x foliis, xx pagellis con-stant edidit Munichii proxime elapso anno, eisque partem expositionis in Evangelium Johannis[;] opus esse Theodori Heracleoti Semi Ariani graeci scriptoris gothici versum plusquam probabilibus argumentis demonstravit. Insigne opus a Massmann praestitum seu quoad philologiam, et historiam sive theologicam, sive gothicae gentis. In eo nunnulla tamen me displicuerunt. Quod acerrime invectus sit in vivum mei amicissimum et de omni antiquitate tam bene meritum Majum, et praeterea quod amori suae gentis regna modum, et fas serviens, irascatur nobis Italis quod gothicam gentem barbaram vocaverimus et indicem vocum barbaricorum, vocat indicem vocum a linguis graeca, et latina depromptarum. Restat ut de eis quae luminossissime mecum communicasti de etymis verborum agam. Summo ingenio et magna lin guae cognitioni videris expediisse analogiam inter voces sanqw, [sote?] quam mihi potius indicare quam extricare licuerat. Apte indicasti3 casum genitivum hujus vocis, quod nescio cur omiserim cum terminatio eum aperte monstret. Quoad vo-cus sim e et affi nes, iis quae docte exposuisti, addam vocem sam©an in Ep. ad Galatas VI, [11?], cujus editioni [??] incumbo, pro placere, simulare occurrere ubi agitur de Christianis qui in favorem Judeorum judaizabant. Quam signifi -cationem licet ex eodem penu depromptam in aliis dialectis mihi occurisse in memoriam non venit. De voce ni k a s quaedam attigit Grimmius Gramm. II, 314, sed etymon hujus verbi tam recte et luculentur exponis ut ne dubium qui-dem superesse possit. An huc pertineat l, et in r mutata kregil4 puer in Gl. a Graff editis (paginam reperire ?? nequeo) et

337-480 deJong Nawerk.indd 363 21-07-09 16:20

364 Bijlagen

Krake pusio in lingua islandica tu videris. Tria errata corrigenda sunt in nupera editione fragmentorum nfaik aist-I xn pro unfaikkasti xn ad Eph. III, v.5, 8. Vox bi hti a bi tan derivanda est nec autem ab binh-ktyx, me fu-git Cl[arissimum] Grimm hoc jam recte observavisse. lismqk is mqan ei aptius separandum vi-

detur klismq k ismqan ei prae eunte Cl[arissimo] Massmann qui etiam ad praecedentia errata indicanda mihi auctor fuit, nec videtur huc facere anglica vox moan quae ab imitationem vocis animalium videtur tracta. Sed haec melius examinanda. Pauca haec attigi ut noscas me iterum studiis meis incumbere nec desperare posse brevi toties interrumptum opus ad exitum perducere. Vale V[ir]C[larissime], et humanissime, meique memor esse.

Mediolani,Febr. MDCCCXXXV

In vertaling:

C.O. Castiglioni brengt de eerbiedigste groet aan de zeer eerbiedwaardige heer J.H. zoon van Halbertsma.

Ik weet niet met welke woorden ik u moet bedanken. U die mij, bij u alleen maar van naam bekend, be-paald niet enkel en alleen keer op keer met gunsten overlaadt, u die mij zo ruimhartig met zeer goede en zeldzame boeken verrijkt waar ik, als je Ten Kate uitzondert, nog niet opmerkzaam op was gemaakt (want de boeken ontving ik luttele dagen na uw zeer vriendelijke brief) en boeken waarvan er geen gevonden kunnen worden die geschikter zijn voor mijn onderzoekingen, en u die, hiermee nog niet tevreden, ook nog eens mijn advocaat speelde tegen de geleerde Duitsers in letterkundige periodieken. Ik betreur het dat ik slechts met woorden mijn dankbare ziel aan u kan tonen, wat ik heel graag met daden wenste te doen. Blijft over dat ik ijverig smeek, zeer eerbiedwaardige heer, dat u het mij duidelijk zult laten weten indien de een of andere inspanning van mijn kant u tot nut schijnt te kunnen zijn, zodat ik dan tenminste, voor zo-ver dat in mijn macht ligt, uw weldaden kan beantwoorden, en niets spoort mij meer aan de uitgave van de gotische teksten op orde te brengen dan de wens dat ik daarmee enigszins aan uw verwachtingen voldoe.

Ik verheug mij ten zeerste te horen dat u, die in deze studies zo geverseerd is, mijn mening deelt over de overgeleverde sporen van de verscheidenheid van dialecten in de gotische taal. Ik zal volstrekt niet ont-kennen dat ik in de uitgave van de Corinthiërs op veel plaatsen gedwaald heb, integendeel hebben de in-telligente aanmerkingen van dr. Grimm mij over vele zaken veel geleerd. Maar als de eigenliefde [Grieks: fi lauteia] mij niet bedriegt, zeer eerbiedwaardige heer, is hij omdat hij er slecht tegen kon dat zijn gissin-gen in een deels bedorven taal niet altijd een gelukkig resultaat hebben, feller van leer getrokken dan mij behoorlijk schijnt jegens een man van een buitenlands volk, die vele jaren van studiën aan het onderzoek van de oudheden van zijn volk heeft gewijd.

Met betrekking tot welke zaak het er toch zo verre van is [dat ik iets soortgelijks zou doen jegens hem], deze zeer eerbiedwaardige man, die bovendien zoveel aan de herculische werken – zoals u het zo uitste-kend uitdrukt – van de taalwetenschap heeft bijgedragen; dat ik liever besluit dat ik heel zorgvuldig te werk moet gaan elke keer dat ik moet afwijken van zijn meningen, opdat niet mijn woorden ook maar enig spoor van grofheid verraden. Mijn ogen, waarover uw enorme welwillendheid zo bezorgd schijnt te zijn, zijn weer op krachten gekomen - omdat God tot dusver genadig is – waardoor ik me al drie maan-den op mijn studies heb kunnen toeleggen, in die mate dat ik hoop binnenkort het werk aan mijn uitgave te zullen voortzetten.

Massmann, die aan de Beierse universiteit in München de graad van doctor in de Germaanse oudheid bekleedt, heeft de opdracht gekregen van de oudste zoon van de koning om naar Italië te gaan om de edi-tie van de overblijfselen van de gotische preken te bespoedigen. Toen hij in Rome was aangekomen, en hij met Mai over en weer veel woorden gewisseld had, kreeg hij uiteindelijk gedaan dat hij de uitgave van de fragmenten die in de Biblioteca Vaticana bewaard worden kreeg toegewezen. Deze fragmenten, zoals hij uit de Nova Collectione Scriptorum Veterum van A. Mai heeft opgemaakt, behoren tot dezelfde codex [P?] als sommige bladzijden die uit de Milanese palimpsesten komen, van welke wij samen met Mai één pagina hebben uitgegeven in het specimen van de onuitgegeven teksten van de Ulfi la. Toen Massmann in Milaan was aangekomen, kreeg hij mij zover dat hij, samen met enkele pagina’s uit de Romeinse, enkele pagina’s

337-480 deJong Nawerk.indd 364 21-07-09 16:20

Bijlage 6 365

uit de Milanese Codex zou mogen uitgeven. Hoewel ik hier met moeite aan toe gaf (want het is immers een betrekkelijk moeilijk gedeelte van het werk) durfde ik geen nee te zeggen vanwege het feit dat èn die folia een deel van hetzelfde werk zijn, èn dat ik in (het uitgeven van) de fragmenten van die brieven zo-veel werk moet steken dat ik alleen met een langere tussenpoos van tijd in staat zou zijn mijn aandacht te wijden aan die andere fragmenten.

Massmann die goed is in de voortreffelijke uitoefening van zijn vak èn bovendien zeer geschikt [is] in het verduren van intense inspanning van geest en ogen, heeft de fragmenten die bestaan uit 10 folia, [of] 20 pagina’s, in München uitgegeven binnen ongeveer een jaar, met daarbij een deel van de preek over het Evangelie van Johannes; dat dit een werk is van de Semi Ariaanse Griekse schrijver Theodori Heracleoti, vertaald in het Gotisch, heeft hij met zeer overtuigende argumenten aangetoond. Het is een uitstekend werk dat Massmann heeft geleverd, zowel met betrekking tot de fi lologie als met betrekking tot de ge-schiedenis, die van de theologie zowel als die van het gotische volk. Enkele dingen echter mishagen mij in hem. Dat hij zo heftig te keer is gegaan tegen Mai met wie ik zo lang ik leef al bevriend ben, en die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de [studie van de] gehele oudheid, en voorts dat hij uit liefde voor zijn volk, zich onderwerpend aan de heerschappij, zeden en gewoonten, boos wordt op ons Italianen omdat wij het Gotische volk barbaars hebben genoemd, en omdat hij een lijst met barbaarse woorden een lijst noemt met woorden die zijn ontleend aan de Griekse talen en het Latijn.

Blijft over dat ik schrijf over de afl eidingen van woorden waarover u met mij op zeer verhelderende wij-ze van gedachten heeft gewisseld. Een zeer groot inzicht en een zeer groot verstand van de taal schijnt u de analogie tussen de woorden sanqW, sote te hebben verschaft, [een analogie] die mij gegeven was meer aan te duiden dan te ontrafelen. Zeer juist heeft u de genitiefvorm van dit woord blootgelegd, die ik om onbe-kende reden weggelaten heb hoewel de uitgang hem duidelijk laat zien. Wat betreft de woorden simwe en aanverwanten, aan de dingen waar u uw geleerde mening over geeft, daaraan voeg ik nog toe dat het woord samGan in de brief aan de Galaten VI, 11, waarvan ik de editie [nu?] voorbereid, voor placere, simulare voor-komt daar waar wordt gehandeld over de Christenen die zich Joods voordoen om in de gunst van de Jo-den te komen. Dat deze betekenis, hoewel onttrokken aan hetzelfde corpus, in andere dialecten voorkomt, kan ik mij niet herinneren. Over het woord ni k a s zegt Grimm z’n Gramm. II, 314 het één en ander, maar de afl eiding van dit woord zet u zo juist en duidelijk uiteen dat er zelfs geen twijfel over kan blijven bestaan. Of hierop betrekking heeft de l, veranderd in r, kregil puer kunt u zien in de Gl. die door Graff zijn gepubliceerd (ik kan de pagina niet terugvinden), en Krake pusio in het IJslands. Drie fouten moeten worden gecorrigeerd in de nieuwe editie van de fragmenten[:] nfaik aisti xn voor nfaikkasti-xn in [de brief aan] de Efezen III, v.8. Het woord bi hti is af te leiden van bi tan en niet van binh –ktyx, het is me ontgaan dat de zeer geleerde Grimm dat al correct had vastgesteld. ismqk is mqan ei

schijnt beter gescheiden te kunnen worden als k ismq klismqan ei, in navolging van de zeer geleerde Massmann, die ook de eerste was om mij op voorgaande fouten te wijzen, maar hier schijnt het Engelse woord moan, dat schijnt te zijn afgeleid van een nabootsing van een diergeluid, niets aan bij te dragen. Maar dat moet ik nog nader onderzoeken. Deze paar dingen heb ik te berde gebracht zodat u op de hoog-te raakt van het feit dat ik me opnieuw in mijn werk verdiep en niet wanhoop dat binnenkort het zovele malen onderbroken werk tot voltooiing gebracht kan worden. Gegroet, zeer eerbiedwaardige en vriende-lijke heer, en houd mij in uw gedachten.

Milaan,Februari, 1835

337-480 deJong Nawerk.indd 365 21-07-09 16:20

366 Bijlagen

Brief 33 [Milaan, 29 mei 1838]

V[ir] C[larissime] J.H. HalbertsmaC. Oct. CastillionaeusS[alutem]

Propositum erat mihi lecta demum accurateque examinata docta opella quam benigne mecum comunicasti, nimis honori-fi ce meam expostulans sententiam tandem humanissimis tuis literis respondere. Sed vix ab occupationibus quibus circum-sistor sat erat otii ut operam in id impendirem, cum laevis oculorum lippitudo novam inducit moram, praesertim cum aga-tur de minutis typis, et de lingua mihi parum nota. Satius ergo duxi protinus respondere, indicans tibi ut scis me tecum omnino convenire circa doctissimi Grimmii theoricen, et interea tibi iterum iterumque de tot donis gratias agere reservans in posterum ut tibi de tua meaque opinione fusius re melius cognita scribam. Dicam tamen apud Germanos Grimmii placita pro legibus passim haberi ita ut me inconsultius egisse putent quasi extremum quotiens ab eis discedo. Ita tamen non sentire eundem Grimm vel ex eo est manifestum quod cum primas meas editiones ob hanc causam satis acerbe com-pescuit, nunc altum passim servet in suis recensionibus silentium si qua perfunctorie theoriae ejus contradixi.Maximas ago habeoque gratias quod tam amice de mea valetudine meisque studiis es sollicitus. Valitudo satis integra Deo favente, prae-sertim si praesentem cum praeterita conferam qua nervorum aegritudine laborabam. Tamen oculorum acies aetatis damna est experta ita ut mihi perspicillis est utendum. Quoad studia, plura fuere in causa ne ad lucem5 ultima ederem Ulphi-lana fragmenta. Acerba funera in mea, et uxoris gente, et subsecuta negotia quae me magis legibus, et comp[artis?] quam libris operam impendere jubent. Nihilominus tamen tandem postremam editionis partem praelo paratam habeo, et typo-graphis tradidi. Mihi saepe saepius in exesa membrorum nam ultimae plagulae mirum in modum deletriciae sunt, potius divinandum quam legendum fuit. Duas tantum pagellas in quibus nulla literarum supersunt vestigia deserui. Caetera legi, utinam recte. Praeterea et magnam his annis proxime elapsis farraginem rerum coacervavi ut indicarem quam saepe a vero aberrent Grimmii canones, et quam certum sit jam inde a Gothorum aevo plures in Germanica gente extitisse dialectos, adeoque gothicam dialectum, licet antiquissimam eorum cujus supersunt fragmenta, haud esse considerandum tanquam matrem omnium aliarum, sed tanquam sororem, eamque non omnino puram, sed admistione quadam infarctam. Quae omnia jam a me in prologo ad II ad Cor. edita, et a Grimmio impugnata immo improbatione [??] donata, in dies verio-ra videntur. Licet autem flam€a me stimulet ut haec omnia in editione residuorum fragmentorum exponam, tamen tot circumsistor occupationibus tantamque urgeor a doctis Germanis, ut satius duxerim in diem fragmenta edere cum paucis-simis notis, in quibus data occasione vix aliquid de multis attingam, serius plura editurus Deo favente, si aetas ad senium vergens, et otium suffecerint. Scias velim V.C. me neque recensionem tuam super editiones meas quas te misisse humanis-sime jam pridem indicaveras, nec fasciculum librorum de quo nuper in tuis literis sermo est me umquam accepisse. Grimmii fatum doleo, et praeterea valetudinis quem indicas statum. Quis enim ejus admirabilem eruditionem non admiret, quan-taque gesserit pro historia linguarum6, et si ejus canones quandoque defi ciunt haud infi ciendum est eum ut [faciat] alios Germanos rectae viae insistere, ut tandem linguarum fontes aperiantur, nisi quod forsan nimis tenaciter illis adheareret, nec satis reputaret anomalias quibus linguae magis quam aliae res humanae subjacent ex tot circumstantibus7quas praevidere est, impossibile, et ex ipso hominis arbitrio. Hoc ni fallor in causa est tot errorum in Germanorum disputationibus obvio-rum, cum eam esse stabilitatem in rebus quas morales dicimus [??] ac in physisis. Cujus erroris causa altius repetenda vi-detur, nempe a confusione materiae cum spiritu. Nescio an haec tibi nimis longe deducta vid? ntur sed hujusmodi persuasio in me nata est ex quo gentis illius lucubrationes in metaphysicis, in linguis, in medicina, in omnibus pro viribus considero.

Nescio quo modo animum meum erga te gratum [ostendam] pro tot [benefi ciis] quibus me tibi visu [??] ignotum et in remota telluris parte degentem, tot benefi ciis tantaque humanitate dignum duxeris. Impense ergo precor si qua tibi utilis esse possum ut rependendis tot meritis qualemcumque operam praestem sive in libris exquirendis sive alio quocum-que modo, quo mea in te offi cia utilia aut grata esse possint. Preterea sinceram puramque animi mei grati recordationem benigne amiceque excipias iterum iterumque rogo.

Mediolani xxix Maij MDCCCXXXVIII

337-480 deJong Nawerk.indd 366 21-07-09 16:20

Bijlage 6 367

In vertaling:

Zeer eerbiedwaardige heer J.H. Halbertsma Carlo Ottavia Castiglioni Een groet

Ik was van plan uw zeer vriendelijke brieven pas te antwoorden nadat ik het geleerde boekje, dat u mij zo welwillend hebt toegezonden, mij daarbij te veel eer betuigend door mij daarover mijn mening te vragen, gelezen en op accurate wijze bestudeerd had. Maar de bezigheden waardoor ik werd omringd lieten mij amper de tijd om er aandacht aan te besteden, of een ontsteking aan mijn linkeroog zorgde voor nieuwe vertraging, vooral omdat het gaat om kleine letters en een taal die mij te weinig bekend is. Ik heb daarom gemeend dat het beter is direct te antwoorden, en u te laten weten dat ik het geheel en al met u eens ben wat betreft de theorie van de geleerde Grimm, onderwijl voor later bewarend dat ik u opnieuw voor alle geschenken bedank, om u uitgebreider te schrijven over uw en mijn mening wanneer ik de kwestie uitge-breider en beter heb leren kennen. Ik zal echter zeggen dat de overtuigingen van Grimm door de Duitsers voor wetten worden gehouden zozeer dat zij menen dat ik steeds onbezonnener handelde, bijna tot in het extreme, elke keer dat ik mij van hen distantieerde. Dat Grimm zelf niet zo denkt is echter alleen al hieruit duidelijk dat, hoewel hij mijn eerste uitgaven om die reden tamelijk scherp de maat had genomen, nu in zijn recensies een doordringende stilte bewaart zodra ik in enig opzicht een beetje afwijk van zijn theorie.

Ik ben heel dankbaar, en breng die dank graag over, dat u zich op een zo vriendelijke manier begaan toont met mijn gezondheid en mijn studies. Mijn gezondheid is redelijk goed, zolang God mij begunstigt, vooral als ik mijn huidige gezondheid vergelijk met die van eerder toen ik leed aan een zenuwontsteking. De scherpte van mijn ogen heeft echter zodanig schade geleden door het ouder worden dat ik een bril moet gebruiken. Wat betreft de studie, veel was er de schuld van dat ik de laatste Ulphila-fragmenten niet heb uitgegeven. Door pijnlijke sterfgevallen in mijn familie en die van mijn vrouw, en daaruit voortvloei-ende zakelijke afwikkelingen, door welke ik mij meer moest bezighouden met wetten en [rekeningen?] dan met boeken. Desalniettemin heb ik echter eindelijk het laatste deel van de uitgave klaar voor de druk-pers, en aan de drukker overhandigd. Steeds vaker was ik genoodzaakt richting de opgeknaagde randen van de bladzijden (want de laatste plagulae ontbreken wonderbaarlijk genoeg) eerder te gissen dan te le-zen. Ik heb slechts twee pagina’s, waarop geen enkel spoor van de letters over was, gelaten voor wat ze wa-ren. Anderen heb ik gelezen, naar ik hoop op de juiste wijze. Verder heb ik uit de afgelopen paar jaar een enorme berg dingen vergaard, met de bedoeling om aan te geven hoe dikwijls de regels van Grimm van de waarheid afwijken, en hoe zeker het is dat veel dialecten al vanaf de tijd van de Goten bij het Germaanse volk opgekomen waren, zozeer dat de Gotische tongval, hoewel de oudste waarvan fragmenten over zijn, niet beschouwd moet worden als de moeder – om zo te zeggen – van alle andere tongvallen, maar – om zo te zeggen – als de zuster, en niet als helemaal zuiver, maar vol met een zekere hoeveelheid vermenging. Al deze dingen, door mij al uitgegeven in het voorwoord bij de tweede brief aan de Corinthiërs, en door Grimm bestreden en zelfs afgestraft met een afkeuring [een onleesbaar (Grieks) woord], schijnen met de dag meer waar te zijn. Hoewel de eigenliefde mij prikkelt om dit alles uiteen te zetten in een uitgave van fragmenten, word ik echter omringd door zoveel bezigheden en word ik zozeer door geleerde Duitsers opgehitst, dat ik het beter heb geacht voor dit moment de fragmenten uit te geven met heel weinig aan-tekeningen, waarin ik, hoewel er gelegenheid toe is, toch nauwelijks iets uit de veelheid zal aanroeren, van plan zijnde later, met Gods hulp, meer uit te geven, als bij het ouder worden tijd van leven, en voldoende vrije tijd beschikbaar is. Ik zou willen dat u weet, zeer eerbiedwaardige heer, dat noch uw recensie over mijn uitgaven, waarvan u hebt aangegeven dat u die mij in alle vriendelijkheid heb opgestuurd, noch het pakje met boeken van welke onlangs in uw brief sprake was, mij ooit bereikt hebben. Ik betreur het lot van Grimm, en ook zijn gezondheidstoestand zoals u die schetst. Want wie bewondert niet de indrukwekkende eruditie van hem, en de zovele heldendaden die hij heeft verricht voor de geschiedenis van de talen, en als de regels van hem eens een keer tekortschieten, moet hij niet te schande gemaakt worden, opdat andere Duitsers doorgaan op de juiste weg, zodat eindelijk de bronnen van de talen geopend worden, en behalve dan dat hij misschien al te zeer aan die regels vasthield, en niet genoeg de anomalieën in overweging nam

337-480 deJong Nawerk.indd 367 21-07-09 16:20

368 Bijlagen

aan welke de talen, meer dan andere menselijke zaken, onderworpen zijn, als gevolg van zovele omstan-digheden waarvan het voorspellen niet mogelijk is, en als gevolg van de menselijke vrije wil zelf. Als ik me niet vergis is dit de schuld van de vele fouten die je tegenkomt in de debatten van de Duitsers, omdat zij dezelfde stabiliteit [veronderstellen] in de zaken die wij moreel noemen als in natuurkundige zaken. Van deze fout schijnt de oorzaak hoger te moeten worden gezocht, namelijk bij de verwarring van de materie met de geest. Ik weet niet of dit aan u al te vergezocht schijnt, maar een overtuiging van dergelijke aard is in mij opgekomen vanaf het moment dat ik, voor zover het in mijn mogelijkheden lag, de traktaten op het gebied van de fi losofi e, de talen, in de medische wetenschap, kortom in alles bestudeer.

Ik weet niet op welke manier ik u dank kan betuigen voor zoveel, zoveel weldaden en zoveel vriende-lijkheid welke u mij, die u van gezicht onbekend is en die in een ver verwijderd gebied verblijft, waard hebt bevonden. Ik bid u daarom met nadruk dat – als ik u ergens mee van dienst kan zijn – u mij, om zovele diensten terug te betalen, welke dienst ook laat verrichten, hetzij in het opsporen van boeken, hetzij in iets anders op welke manier mijn diensten u dan ook maar nuttig of plezierig kunnen zijn.Ten slotte vraag ik steeds opnieuw op welwillende en vriendschappelijke wijze een welgemeende en zuivere herinnering aan mijn dankbare geest te willen bewaren.

Milaan, 29 mei 1838

De hierna volgende brief is geschreven in een ander handschrift en bevat nogal wat verschrijvingen. Naar alle waarschijnlijkheid is hier een afschrijver aan het werk geweest die er met zijn gedachten niet bij was.

Brief 44 [Milaan, 21 juli 1838)

C[larissime]J.H. Halbertsma Car[olus] Oct[avius] Castillionaeus

Ad humanissimas tuas literas quibus tam amice de mea valetudine quesivisti mittens doctum libellum de veteri psalmo-rum versionem datis Martio mense proxime elapso responsum misi per publicos tabeliones quod te accepisse jamdudum spero. Serius alias accepi Janua cum reliqua jurisprudentia frisica8 cum libello de antiquitatibus Yissel superioris cumque gemino Orisbasij libro et destinata Majo epistola quam Romam misi. In animo erat cum escursio mihi in vicinis col-libus esset facienda in otio ruris responsum parare. Sed casu oblitus sum epistulam mecum sumere. Ruri adhuc degens aliam accepi a Domino Bursemaker9 allatam sed dolui cum vidi eum tunc Mediolano jam esse profectum. Ut tandem qua possum gratum pro tot benefactis et tanta humanitate animum tibi ostendam hanc ut certius ad te perveniat Januam mitto ad amicum meum qui eam consuli ut ajunt gentis vestrae tradat. Oculorum lippitudo qua jam diu laboro adhuc vetuit ne libellum tuum quod tamen percupio legam. Licet enim melius agam postquam ruri concessi nequeo tamen sine dolore hoculos in minuta scriptura intendere, et praeterea tot impedior occupationibus ut vix at ne vix quidem tempus suppetat vacandi lectioni et studiis. Ideo excusatum me habebis vir clarissime si adhuc10 difero responsum dare iis quae11 in tuis epistulis ad rem literariam pertinent simulac otium et oculi suffecerint quod perbrevi fore spero, facturus. Vale Vir optime meque tuae humanitatis nuncquam obliviosum credere velis.

Mediolani XXI Julii MDCCC XXXVIII

Hactenus scripseram Haec autem addo ut responsum dem iis quae in humanissimis tuis literis datis idibus juni exposu-isti. Diu haesi an posceres carmina ipsa sicula Meli12 vel horum latinam Raymondi versionem. Verba ipsa hanc posteri-orem respicere videbantur, sed attento quod versionem jam cognoscis, et quod dialectorum Italiae videris sullicitas carmina sicula mitto sed simul precor ut si male intellexi indices ut versionem latinam Panormo accersam. Cupis cognoscere quod-nam melius opus de origine linguae nostrae. Multa de hoc argumento extant opera, cum lis antiqua extet ut scis V[ir] C[larissime] inter Etruscos et alios Italos, an Etruriae dialectus originem dederit linguae, vel an lingua nostra ab origine

337-480 deJong Nawerk.indd 368 21-07-09 16:20

Bijlage 6 369

communis13 fuerit totae Italiae. Quae scripta sunt quoad maximam partem studio partium laborant. Nemo videtur ad-vertisse duo facta aeque certa quae prima fronte inter se pugnare videntur. Primum quod dialectos quae nunc sunt in usu originem habere saltem quoad accentum ab linguis latina antiquioribus. Hoc vel inde certum est quia nulla alia probabilis ratio afferri potest diversi modi quo eaedem voces a variis Italiae gentibus infl ectuntur nisi ab habitu nato ex usu veteris nunc desuetae linguae. Aliud quod huic repugnare videtur est quod vetustissimi Itali scriptores diversis Italiae regionibus et insulis quoad linguam pene consentire videntur. Hanc rem docte, luculenter et accurate exposuit Perticari14 cujus opus quod optimum eorum quae edita sunt hac super re nullus dubito.15 Sed vir in antiquitatibus nostrae linguae apprime doctus rem fusius evidentiusque exposuisset si linguarum et dialectorum exoticorum linguae nostrae affi nium penitiorem habuisset scientiam. Paradoxon de quo verba feci nullo alio modo solvi potest nisi si reputes dialectos vulgares Italiae, jam inde at tempore quo Romanorum rustica lingua, quae recentioribus ortum dedit, pollebat, fuisse diversos, nempe ob diversitatem accentuum e pronunciatione veterum linguarum natam,16 immo forsan ob nonnullas veteres radices serva-tas, sed, jam inde a tempore quo nascens Italorum lingua pro latina ad usus literarios et civiles converti coepta [est], il-lico linguam politiorem toti Italiae communem et ab usu vulgi discretam esse factam. Haec aperte saepe saepius indicat Dantes ut luculenter monstravit Perticari.17 Cum sensim videamus verba omnia linguae rusticae in monumentis latinis jam inde a saeculo sexto irrepere, factum sit ut tandem, his18 verbis pene omnino latinam linguam invadentibus, nova existeret lingua, ab ipsa latina necnon a dialectis vulgaribus diversa, quam romanam passim vocabant quaeque primum in poesi serius in soluta oratione in usu esse coepit. Hanc illustrem vocat ipse Dantes ut a vulgari discernat. Haec om-nia scite exposuit Perticari sed considerare omisit historicam linguae originem dialectorumque veterem varietatem et quae apte ad comparationem ex affi nibus linguis erui poterant. Observandum est quoque in historia cultiorum linguarum semper evenire ut quae sit imperans dialectus passim ignoretur. Qua de re exempla nobis suppetunt fa[??]a Slavorum dialectus et quae accutissime in tuis datis ad Majum epistolis observasti de hodierna Germanorum politiori dialecto. Qua super re oportet indicem tibi mihi semper obscurum fuisse qua de causa Germanica lingua Hochdeutsch vocetur cum ea reapse apud svevos qui ad hanc dialectum pertinent prima incunabula habuerit sed serius apud saxones qui vel omnino vel saltem partim ad inferiorem dialectum accedunt adoleverit. Praeterea a nullo Germanorum qui de veteribus linguae dialectis egerunt observatum reperio quod Suevi eadem gens quae serius hodiernam sueviam incoluere antiquitus ad Balthici maris horas sedem habuere adeoque investigandum foret an Hochdeutsch apud hanc gentem jam inde in usu fuerit ante quam sedes mutaret vel an mutatis sedibus dialectus quoque immutatus19 fuerit quod postremum doctorum illorum virorum opinionibus melius quadrare videtur qui linguae diferentias a natura soli et ab eius planitie vel aspe-ritate conantur derivare. Sed si hoc concedimus concedamus quoque oportet sero dialectos Germanicos extitisse quod haud tantum per se improbabili sed contra monumentorum fi dem ut jam docui et evidentius me doctorum Deo favente spero e collatione reliquiarum dialectorum Germanicorum in latinis scriptoribus necnon e collatione dialecti Alamantie apud veterem coloniam in Venetia degentem cum gothica. Ceterum ut tibi V[ir] C[larissime] quae in mentem veniunt nullo ordine pro tua benignitate exponam20 ipsa dialectorum Italicorum varietas et graduatus transitus persuadent dialectos ita varios jam ante originem linguarum recentorum extitisse. Nam si dialectum nostram cum ea Sub-alpinarum Gen-tium hancque cum ea Allobrogorum contuleris reperies non magis secundam a tertia quam a prima differre. Sic quoque si Provinciae Gallicae dialectum cum subalpina itemque cum Catalaunica contulleris21 eas magis inter se affi nes reputabis quam cum Gallica. Hinc aperte docemur qua tempestate recentiores linguae ortum habuerunt romanicam quae per totam Europae partem ad meridiem vergentem vigebat in affi nes dialectos sensim aliam a vicina diversam fuisse distinctam nec aliam fuisse causam cur ex his linguae magnis gentibus communes extiterint nisi civilior vita et rerum publicarum22 forma qua Italia tunc temporis politicis vinculis colligata unius fere labii extitit cum e contra in Gallia duo nascerentur linguae (des Troubadours, et des Trouveres) nec eorum opinioni assentior qui linguam communem gentis peculiari dia-lecto omnino congruam esse volunt quia ajunt fi eri non posse ut existat lingua quae nullibi terrarum in ore hominium sit.23 Quod aperte falsum vel ex eo evincitur quod si apud gentem qualemcumque civiliter viventem locutionem homi-num cultiorum cum locutione plebis comparabis, primam in eadem gente ubique aequalem alteram ubique diversam et a prima distinctam semper reperies. Hoc fi t in Italia, in Gallia, in Germania, in Magna Brittania. Quae cum ita sint immo fuerint apud Graecos quibus extitit dialectus communis itemque apud latinos quibus lingua scriptorum a rustica vulgi differebat, qua via negabimus linguas communes gentium civiliorum nullibi terrarum in usu vulgi esse vel fuisse idemque jam inde a Dantis tempore de nostra lingua verum24 fuisse. Ut tandem nimis prolixae epistolae fi nem impo-nam addam dialectum nostram insubricam plus ipsa lingua Germanicis vocibus redundare sed cum iteratis dicibus varie Germanicae gentes Italiam invaserint vix sperandum omnium singillatim causas originemque persequi posse. Gothicae originis plura indicavi. Langobardice plura supersunt (lama, palus), (barbanus, avunculus) (striga, strega) italice si tamen

337-480 deJong Nawerk.indd 369 21-07-09 16:20

370 Bijlagen

voces ipsae sunt Germanicae non aliae, ut fi eri potest, originis. Aliae voces Germanicae sunt lega lis; tattera meretrix; scofs gremium, brazadella panis oleo conspersus (bretzen lobbia e laub Germanorum), arengo e ring germanorum; mota concilium quae voces vel adhuc sunt in usu vel viguere. Pluras alias adducere possem nisi timerem tua abuti patientia. Duo libellos meos adjungo recensiones operis de slavica et vocabularii25 copticae linguae in quibus de linguarum natu-ra et fatis mihi fuit disserendi occasio. Addidi26 etiam opusculam in quo egi de lingua indigenaro ((sic)) africae borealis. Gratias ago quam maximas de Kiliani vocabulario quod tantum ex aliorum citationibus cognosco. Sed vellem si venalis prostat apud bibliopolas vestros ut eum pro me acquireres michique pretium indicares. Nimis jam erubesco tot a te cu-mulatus27 donis cum vix quisquilias hucusque obtulerim. Iterum iterumque precor si quid cupis habere de libris in Italia editis ut indices. Hanc epistolam cum libellis Januam mitto sperans per indicatam a te [inscriptionem] via amici tui Amstelodamensis tuto ad te perventuram. Vale iterum.

In vertaling

Zeer eerbiedwaardige heerJ.H. HalbertsmaCarlo Ottavio Castiglioni

In reactie op uw zeer vriendelijke brief van maart, waarin u zo vriendschappelijk informeerde naar mijn gezondheid, en waarbij u een geleerd werkje met een oude psalmvertaling meestuurde, heb ik een maand later via de publieke postdienst een antwoord gestuurd dat u – naar ik hoop – spoedig heeft ontvangen. Iets later heb ik andere zendingen ontvangen, zoals die met de beknopte verhandeling met overblijfselen van de Friese rechtspraak [zie noot 8], met het boekje over de oudheden van Overijssel, en met het tweedelige boek van Oribasius, en een brief bestemd voor Mai, die ik naar Rome heb gestuurd. Ik was van plan om een antwoord te schrijven tijdens mijn vrije dagen op het land toen ik een tochtje moest maken naar de heuvels hier in de buurt. Maar het geval wil dat ik de brief ben vergeten mee te nemen. Terwijl ik op het land was heb ik een brief van meester Bursemaker [Bussemaker; zie noot 9] ontvangen, maar het speet mij toen ik zag dat hij alweer uit Milaan was vertrokken. Om dan eindelijk zo goed als ik kan u mijn dankbare geest te tonen, voor zovele weldaden en zoveel vriendelijkheid, stuur ik de beknopte verhandeling naar een vriend van mij die hem aan de consul van uw volk – zoals ze hem noemen – zal overhandigen, opdat het u met meer zekerheid bereikt. De ontsteking aan mijn ogen, waaraan ik al lange tijd lijd, verhindert dat ik uw boekje lees, wat ik echter heel graag zou willen. Want, hoewel het nu beter gaat nadat ik me op het land heb teruggetrokken, kan ik niet zonder pijn mijn ogen op dat kleine handschrift instellen, en word ik bovendien gehinderd in alle bezigheden zodat er amper, en zelfs niet eens amper, tijd overblijft om te lezen en te studeren. Daarom zult u het mij vergeven, zeer eerbiedwaardige heer, dat ik zo lang uitstel te antwoorden op die dingen die in uw brieven over zaken van letterkundige aard gaan, wat ik zal doen zo-dra vrije tijd en ogen het toestaan, wat naar ik hoop spoedig het geval zal zijn. Gegroet, uitnemende heer, en wil geloven dat ik uw vriendelijkheid altijd indachtig zal zijn.

Milaan, 21 juli 1838

Tot zover had ik geschreven. Dit echter voeg ik nog toe opdat ik antwoord op dingen die u in uw zeer vriendelijke brief van 13 juni uiteenzet. Lang heb ik getwijfeld of u vroeg om de Siciliaanse verzen van Meli [zie noot 12] zelf, of de Latijnse vertaling van die verzen door Raymondus. Uw woorden zelf schij-nen op deze laatste betrekking te hebben, maar ik merk dat u die reeds kent, en dat u uit schijnt te zijn op Italiaanse dialecten; ik stuur u de Siciliaanse verzen maar verzoek u tegelijkertijd aan te geven als ik het verkeerd begrepen heb, zodat ik de Latijnse versie uit Palermo laat halen. U verlangt te weten welke toch het betere werk over de oorsprong van onze talen is. Er zijn veel werken over dit onderwerp, aangezien er, zoals u weet, zeer eerbiedwaardige heer, een oude strijd is tussen de Etrusken en andere Italianen, (over de vraag of) het dialect van Etrurië de grondslag aan onze talen heeft gegeven, of dat onze taal vanaf het be-gin gemeenschappelijk was voor heel Italië. De werken die geschreven zijn gaan voor het grootste deel gebukt onder partijgeest. Niemand schijnt twee feiten die in gelijke mate zeker zijn te hebben opgemerkt,

337-480 deJong Nawerk.indd 370 21-07-09 16:20

Bijlage 6 371

feiten die op het eerste gezicht met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. Ten eerste dat dialecten die nu in gebruik zijn hun oorsprong hebben in talen die nog ouder zijn dan het Latijn, althans voor wat betreft hun accent. Dit is vooral zeker omdat er geen andere waarschijnlijke reden kan worden aangedragen voor de uiteenlopende wijze waarop dezelfde woorden door de verschillende Italische volkeren worden verbogen dan door de gewoonte die is voortgekomen uit het gebruik van een oude in onbruik geraakte taal. Het andere, dat hiermee in tegenspraak lijkt te zijn, is dat de oudste Italiaanse schrijvers uit de verschillende ge-bieden en eilanden van Italië vrijwel schijnen overeen te stemmen voor wat betreft de taal. Deze kwestie legt Perticari [zie noot 14] op een intelligente, knappe en accurate wijze uit, wiens werk ik zonder aarze-ling het beste noem van alle die gepubliceerd zijn over deze zaak. Maar de in onze oude talen zozeer ge-leerde heer had de kwestie omvattender en duidelijker uitgelegd als hij diepgaande kennis had gehad van de exotische talen en dialecten die verwant zijn met onze talen. De paradox waaraan ik enkele woorden gewijd heb, kan alleen worden opgelost als je overweegt dat de volksdialecten van Italië (al vanaf de tijd waarop de boerentaal van de Romeinen, die de oorsprong heeft gegeven aan de meer recente talen, vi-geerde) verschillend waren, namelijk vanwege het verschil in accenten dat voortkwam uit de uitspraak van oude talen, ja zelfs misschien vanwege sommige bewaarde oude sporen, maar dat – vanaf de tijd waarin de zich ontwikkelende taal van de Italiërs voor letterkundige en ambtelijke doeleinden begon te worden aan-gewend in plaats van het Latijn – die [zich ontwikkelende taal die voortkomt uit de boerentaal van de Ro-meinen] prompt een gemeenschappelijke en beschaafde taal van heel Italië wordt en onderscheiden wordt van het taalgebruik van het volk. Dit wijst Dante meermalen uit zoals Perticari helder laat zien.Terwijl wij al vanaf de zesde eeuw geleidelijk allerhande woorden uit de boerentaal de Latijnse geschriften zien bin-nensluipen, is het een feit dat, terwijl het Latijn vrij algemeen doortrokken raakt van deze woorden, uit-eindelijk een nieuwe taal ontstond die verschillend is van het Latijn en beslist ook van de volksdialecten, een taal die ze de Romeinse noemen en die eerst in poëzie en later in vrijer taalgebruik aangewend wordt. Dante noemt dit een prachtige taal omdat hij die van de gewone taal onderscheidt. Perticari legt dit alles adequaat uit maar hij laat na de historische herkomst van de taal en de oude verscheidenheid in de dialec-ten in overweging te nemen, evenals dingen die op een passende manier tot deze vergelijking uit verwan-te talen opgedolven kunnen worden. Ook in de geschiedenis van de meer beschaafde talen moet worden opgemerkt dat het altijd zo is dat het overheersend dialect bij slechts een gering aantal mensen bekend is. Van welke zaak ons het dialect van de Slaven en aspecten in het beschaafde dialect van de Duitsers van van-daag de dag, die u zeer accuraat opmerkte in uw aan Mai geschreven brief, ons rijkelijk voorbeelden leve-ren. Over welke zaak ik u moet zeggen dat het mij altijd duister is geweest om welke reden de Germaan-se taal Hochdeutsch wordt genoemd terwijl die in werkelijkheid haar wieg had bij de Suevi, die onder deze taal vallen, maar later krachtig werd bij de Saksen die of geheel en al of tenminste voor een deel zich tot een lager dialect wendden. Bovendien vind ik bij niemand van de Duitsers, die over de oude dialecten van de taal hebben geschreven, opgemerkt dat de Suevi – hetzelfde volk dat later het huidige Zwabenland bewoonde – van oudsher aan de Baltische zee haar standplaats had, en dat dus onderzocht moet worden of het Hochdeutsch bij dit volk reeds in gebruik was voordat het van woonplaats veranderde, of dat het dialect mee veranderde bij het veranderen van woonplaats, hetgeen in laatste instantie beter schijnt te pas-sen bij de meningen van de geleerde heren die de verschillen tussen de talen uit de natuur alleen, en of die vlak of geaccidenteerd is, proberen af te leiden. Maar als wij hiermee instemmen, moeten wij er ook mee instemmen dat de Germaanse dialecten pas laat zijn opgekomen, wat in zichzelf geenszins onwaarschijnlijk is, maar tegen de evidentie van de bronnen ingaat, zoals ik heb uiteengezet en duidelijker hoop uiteen te zullen zetten, als God mij genadig is, door een vergelijking van de overblijfselen van de Germaanse dialec-ten in Latijnse teksten en ook door een vergelijking van Alemannische dialecten, bij een oude kolonie die in (de regio) Veneto woont, met het Gotisch. Voorts – als ik gebruik mag maken van uw welwillendheid, zeer eerbiedwaardige heer, om zonder enige orde aan u uiteen te zetten wat in mij opkomt – diezelfde verscheidenheid en trapsgewijze ontwikkeling van de Italiaanse dialecten leveren een overtuigend bewijs dat de zo verschillende dialecten al voor de oorsprong van de recentere talen opkwamen. Want als je ons dialect met dat van de volkeren aan de voet van de Alpen, en deze laatste met dat van de Allobrogen ver-gelijkt, zul je vinden dat het tweede niet meer verschilt van het derde dan van het eerste. Zoals ook wan-neer je het dialect van de provincie Gallië vergelijkt met het dialect van aan de voet van de Alpen en het

337-480 deJong Nawerk.indd 371 21-07-09 16:20

372 Bijlagen

Catalaanse: je zult meer verwantschappen tussen deze laatste onderling opmerken dan met het Gallische dialect. Dit leert ons duidelijk in welk tijdsgewricht de recentere talen hun oorsprong hebben, en ook dat de Romeinse taal – die in het hele deel van Europa dat naar het Zuiden ligt vigeerde – geleidelijk afbuigt in de richting van de verwante dialecten, steeds op een andere manier, en verschillend van de naburige taal; en dat er geen andere reden is waarom hieruit [uit het Romeins geënt op plaatselijke dialecten] talen zijn ontstaan die de grote volken gemeenschappelijk hebben dan meer beschaving en een vorm van staatsbestel waaruit Italië – toentertijd door politieke banden samengesmeed – met bijna één en dezelfde tongval te-voorschijnkwam, hoewel juist in Gallië twee talen ontstonden (die van de Troubadours en die van de Trou-vères). En ik ga niet mee met die meningen die willen dat de gemeenschappelijke taal van een volk geheel en al overeenkomt met één bepaald dialect, omdat zij beweren dat het niet kan gebeuren dat er een taal bestaat die op geen enkele plaats in de wereld in de mond van de mens gevonden wordt. Dat dit onjuist is wordt alleen al hieruit onomstotelijk bewezen dat als je bij welk volk dan ook – dat in een toestand van beschaving leeft – de uitspraak van de meer beschaafde mensen gaat vergelijken met de uitspraak van de gewone mensen, je altijd zult vinden dat de eerste [uitspraak, nl. die van de meer beschaafde mensen] bij elk volk overal hetzelfde is, en de tweede [uitspraak, nl. die van de gewone mensen] overal verschillend en afwijkend van de eerste. Dit komt voor in Italië, in Gallië, in Germanië, in Groot-Brittanië. Aangezien deze dingen zo zijn, ja zelfs, al zo geweest zijn bij de Grieken, bij wie een gemeenschappelijk dialect ontstond, en evenzeer bij de Latijnen, bij wie de taal van de schrijvers ging verschillen van de boerentaal van het ge-wone volk, moeten wij aan de hand van dit argument ontkennen dat gemeenschappelijke talen van de meer beschaafde mensen op geen enkele plaats ter wereld door het gewone volk worden gebruikt, of lie-ver werden gebruikt, en dat dit voor onze taal al zou gelden sinds de tijd van Dante. Opdat ik eindelijk deze al te uitgebreide brief beëindig, zeg ik tenslotte dat onze Milanese tongval, meer dan de taal, over-vloeit van Germaanse woorden, maar hoewel verschillende Germaanse volkeren met hun leiders Italië zijn binnengevallen, kun je nauwelijks hopen van elk (woord) afzonderlijk de oorzaken en de herkomst te ach-terhalen. Van de Gotische herkomst heb ik de meeste aanwijzingen gevonden. Van het Longobardisch is veel over (lama, palus), (barbanus, avunculus), (striga, strega in het Italiaans), als de woorden zelf inderdaad van Germaanse herkomst zijn, en niet van andere, zoals het geval kan zijn. Andere Germaanse woorden zijn lega – lis strijd; tattera – meretrix publieke vrouw; scofs – gremium schoot; brazadella – panis oleo cons-persus brood besprenkeld met olie (het bretzen lobbia en laub van de Duitsers), arengo en ring van de Duitsers, mota – concilium kring, welke woorden ofwel tot op heden in gebruik zijn, ofwel in gebruik ge-weest zijn. Vele anderen zou ik kunnen toevoegen als ik niet zou vrezen, misbruik te maken van uw geduld. Ik sluit twee boekjes van mij in, recensies van boeken over het Slavisch en vocabularia van de Koptische taal, waarin ik de gelegenheid kreeg het wezen en de bestemming van de talen te bespreken. Ik doe er bo-vendien een boekje bij waarin ik heb uitgeweid over de inheemse taal van Noord-Afrika. Ik dank u aller-hartelijkst voor het vocabularium van Kiliaan die ik alleen uit aanhalingen van anderen ken. Maar ik zou willen dat u, als hij bij jullie boekhandelaren te koop wordt aangeboden, hem voor mij zou kopen en mij de prijs zou willen opgeven. Reeds al te zeer schaam ik mij dat ik, bedolven onder zoveel geschenken van u, tot hiertoe niet veel meer dan niemendalletjes aan kan bieden. Opnieuw bid ik dat, als u iets wilt heb-ben van de boeken die in Italië zijn uitgegeven, dat u dat dan aangeeft. Deze brief, de beknopte verhande-ling, en de boekjes stuur ik, hopende dat het met het door u aangegeven [adres] via uw vriend in Amster-dam allemaal uiteindelijk bij u aankomt. Nogmaals gegroet.

337-480 deJong Nawerk.indd 372 21-07-09 16:20

Bijlage 7 Brief van A. Mai aan J.H. Halbertsma (9 december 1838)

[bron: Tresoar, signatuur 6185 Hs]

Viro illustrissimoJusto H. Halbertsma

Quae mihi, Vir inclyte, scripsisti litterae, humanitatis et offi cii plenas, eas grato laetantique animo excepi, tum quia sin-gularem tuam ergo me benivolentiam studiumque ostentebant, tum quia de gothica lingua et de Ulphila Te insigniter meritum esse cernebam; id quod egregius quoque Castillionaeus nuper mihi testatus est. Quod autem narras de Ger-mano quodam docto homine, qui in me pro tuo libito invectus est, id equidem non ignorabam, sed uti par erat fl occi feceram: nulla enim irarum causa fuit alia, nisi quod gothicas paginas a me iamdiu detectas, per calligraphum etiam meo nutu exscriptas, et prelo paulo post committendas, ad meum ius pertinere arbitratus sum. Ceteroquin iniuriarum sponte obliviscor, neque ullam umquam simultatum adversus quempiam fovebo. Superest igitur ut de misso Ovibagii libello, quam libentissime aspexi, gratias agam; doctoque Interpreti et editori studiosissime faveam. Vale, Vir doctissime; meque, ut facis, dilige. Vale iterum.

Romae ix.Kal. Decemb/ m.dccc.xxxviii

Ad offi cia ergo Te paratissimus Angelus Maius Cardinalis

In vertaling:

Zeer doorluchtige heer

Joost H. Halbertsma

Zeer beroemde heer, de van vriendelijkheid en dienstvaardigheid doortrokken brief die u mij hebt ge-schreven, heb ik met een dankbaar en verheugd gemoed ontvangen, enerzijds omdat hij blijk gaf van uw uitzonderlijke welwillendheid en belangstelling jegens mij en anderzijds omdat ik eruit opmaakte dat u zich verdienstelijk maakt op het gebied van de Gotische taal en de Ulfi las-tekst; zoals de uitmuntende Cas-tiglioni mij onlangs ook heeft meegedeeld. Wat u echter zegt over een zekere Duitse geleerde die mij – zo u wilt – heeft aangevallen, dat was mij zeker niet ontgaan, maar ik heb gedaan alsof het niets was: want de reden van zijn toorn was niets anders dan dat ik heb gemeend aanspraak te kunnen maken op die Gotische pagina’s die al eerder door mij waren ontdekt, vervolgens op mijn verzoek door een afschrijver waren af-geschreven en korte tijd later aan de drukpers zouden worden toevertrouwd. Overigens vergeet ik beledi-gingen simpelweg, en heb ik nooit enige vijandigheid gekoesterd jegens wie dan ook. Rest mij dan alleen nog te bedanken voor het sturen van het Ovibagius-boek, hetwelk ik met het grootste genoegen heb be-studeerd; ik heb de grootste waardering voor de geleerde vertaler en tekstbezorger. Gegroet, zeer geleerde heer, en schenk mij, zoals u ook al doet, uw vriendschap. Nogmaals gegroet.

Rome, 9 December 1838

Tot wederkerige dienst aan u bereid kardinaal Angelo Mai

337-480 deJong Nawerk.indd 373 21-07-09 16:20

Bijlage 8Brieven van B. Biondelli aan J.H. Halbertsma (1839-1840)

[bron: Tresoar, signatuur 6185 Hs]

Brief 1 [Milaan, 19 maart 1839]

Monsieur!

Le nouvel interêt et l’impulsion que les lettres et les sciences viennent de recevoir dans toutes les contrées de l’Europe, n’ont prouvé que trop clairement la nécessité de rassembler, autant que possible, tous les ef-forts épars de chaque nation particulière, afi n de faciliter et multiplier les progrès de la science, patrimoine commun du genre humain. Pénetré par cet esprit et impatient d’ouvrir un champ plus vaste aux rapports du midi avec le nord, je résolus, de concert avec plussieurs savans versés dans les langues septentrionales, d’insérer dans un nouveau Journal politecnique une Revue des principaux travaux littéraires des nations septentrionales d’Europe, dans le but de tenir mes concitoyens au courent de tout ce qui arrive de remar-quable, en fait de science, au déhors. Voilà pourquoi, Monsieur, j’ose à présent m’adresser à vous, sans avoir l’honneur de vous connaître personnellement, mais encouragé par la lecture de vos savans ouvrages, et par les honorables témoignages de mon savant ami, Mr le comte Castiglioni. Il me faut avant tout un apperçu historique des progrès que la littérature frisonne a fait depuis le commencement du IXe siècle jusqu’à nos jours, pour pouvoir mettre mes lecteurs à la portée de suivre le fi l des travaux futurs de tant de patriotes zélés. Vous, qui avez tant mérité de cette littérature, vous pouvez sans doute me fournir les matériaux né-cessaires, qui me manquent et que l’on chercherait envain dans nos pays. C’est précisement ce que j’ose demander à votre bonté, en vous priant d’en vouloir faire autant de moi en tout ce, dont vous me jugerez capable en Italie. Pour ce qui concerne les autres littératures du nord, je me suis appuyé à quelques amis et collègues des sociétés savantes, auxquelles j’ai l’honneur d’appartenir.

Si vous ètes disposé à pardonner cette indiscrétion à l’amour de la science, j’ai une autre faveur à vous de-mander. Comme dans le commencement de l’année prochaine j’espère pouvoir publier la première partie de ma Grammaire comparée de toutes les langues de l’Europe, destinée à en faciliter l’étude aux linguistes, aussi je désire savoir si, après les savans ouvrages de Wiarda pour l’ancien frison, la Grammaire de R. Rask et le Dictionnaire d’Outzen pour le moderne, il est sorti quelqu’autre ouvrage philologique, qui puisse me fournir de nouvelles connaissances sur cet argument. Dans ce cas, je serais assez indiscret pour vous prier à vouloir les unir à votre excellent traité Friesche Spelling, et les envoyer sous mon adresse à Milan, recom-mandés à Mrs. Meiners et Fils libraires et mes commissionnaires, ou bien, s’il vous plait, à Gênes, recom-mandés à M. Louis Marchese, capitaine à l’hôpital militaire de la Chiappella. Quant au prix, vous pouvez en disposer à votre aise, étant toujours prêt à le faire payer dans la lieu et à la personne que vous aurez la complaisance de m’indiquer.

Dans l’espoir qu’il vous plaira m’honorer d’une réponse, je ne puis que vous faire mille excuses, et vous anticiper en tout cas le plus sincères remerciemens, en vous assûrant que, toujours prêt à vos ordres, je ne désire que l’occasion de pouvoir vous témoigner la profonde estime et considération, avec lesquelles je vous demande la permission de me dire

Milan ce 19 Mars 1839de Vous MonsieurTrès-Humble Obéissant ServiteurBernardin Biondelli

337-480 deJong Nawerk.indd 374 21-07-09 16:20

Bijlage 8 375

Brief 22 [Milaan, 6 mei 1839]

Monsieur!Milan ce 6 Mai 1839

Charmé par la généreuse complaisance, avec laquelle il vous a plu répondre distinctement à mes questions, je ne puis que vous offrir en échange les sincères sentimens de la plus vive reconnaissance. Après avoir re-çue votre précieuse lettre, je me suis empressé à m’acquitter de votre commission envers notre honorable ami, Mr. le comte Castiglioni, qui très-reconnaissant à votre aimable souvenir me charge de vous dire mille choses de sa part. Il est cependant fâché de ne pouvoir satisfaire à vos souhaits ainsi qu’à ceux de votre ho-norable candidat. Après les longues investigations faites dans les MSS. de l’Ambroisienne par le savant Car-dinal Mai, qui fi t subir à tous les parchemins les plus durs expérimens chimiques l’on chercherait envain dans ce riche dépôt, de nouveaux trésors à exploiter; d’ailleurs les savans Dr. Schmeller et Graf de München sont venus dernièrement fouiller de nouveau dans les coins les plus écartés, et ils y laissèrent le champ par-faitement moissonné. Je regret dans ma part de ne pouvoir contribuer pour la première fois à vous servir, et je veux espérer que, dans un champ aussi vaste que celui de la littérature classique, et sous votre direc-tion, votre fi ls trouvera aisément la manière de se distinguer----- Mr. Castiglioni désire savoir si vous avez reçu un paquet de livres avèc une de ses lettres, qu’il vous a envoyé depuis quelques mois; comme j’ai été chargé moi-même de cette expedition, que j’ai adressée à Mr. Pinappel à Amsterdam, par le moyen de Mr. le consul hollandais à Gênes, il y a aussi de mon interêt à savoir, si ces livres sont heureusement parvenus à leur destination, pour les faire rechercher en cas contraire.

Je vous remercie de tout mon coeur pour les ouvrages dont vous m’annoncez l’expédition prochaine, et que j’attends avec impatience, pour continuer les études commencés depuis quelque tems. J’espère que vous voudrez me procurer l’honneur de vous rendre, au moins en partie, de pareils services, toutes les fois que vous prendrez intérêt à la littérature ou aux affaires d’Italie; ce ne sera que par une telle correspondan-ce, que j’oserai d’orénavant profi ter de vos généreux offres, que je regarderai toujours comme témoigna-ges d’une âme bien faite et d’un coeur franc et sincère. Quant à votre excellent prospectus de la littérature frisonne, je le possieds depuis une année dans l’ouvrage du Revd. Bosworth et je m’en suis même servi dans le coup-d’oeil que je viens d’ebaucher de la même littérature; c’est là précisément où j’ai pris notice de votre Friesche Spelling, et d’où nacquit mon désir d’avoir quelques conférences sur cet argument avec l’auteur même, pour suppléer, autant que possible, aux livres qui me manquent, et qui pourtant me sont nécessaires pours rédiger la Grammaire de cette langue. J’ai vu quelques-uns de vos ouvrages chez Mr. le comte, qui a eu même la bonté de me les prêter, et j’en ai tiré quelqu’ importante observation. Ce qui m’intéresserait beaucoup de voir, ce sont les chansons nationales actuellement chantées par le peuple dans les différens dialectes de Molkweren, des îles Wangeroog, Schilkeroog ecc. ainsi que dans les îles situées au-près du Schleswig; mais je m’apperçois que c’est une tâche très-diffi cile à remplir, et qui d’ailleurs ne pour-rait amener qu’à des incertaines conséquences.

Il ne me reste, Monsieur, qu’à vous renouveller les assûrances de ma sincère reconnaissance et profonde considération, et à vous répéter que je serai très-heureux toutes les fois que je pourrai vous témoigner par des faits les sentimens, avec lesquels j’ai l’honneur de me dire

de Vous Mr. le Dr.

Très-Humble Obéist. ServiteurBernardin Biondelli.

337-480 deJong Nawerk.indd 375 21-07-09 16:20

376 Bijlagen

Brief 33 [Valence, 25 februari 1840]

Très-honorable Monsieur J.H. Halbertsma!

Valence ce 25 fevrier 1840

Possesseur de votre aimable lettre, je m’empresse à répondre aux questions qui vous intéressent. Je suis vrai-ment fâché de ce que vous n’ayez pas encore reçu le paquet des livres, avec la lettre, qui vous étaient ad-dressés par l’honorable ami commun Mr. le comte Castiglioni. C’étaitent quelques ouvrages de nos litté-rateurs distingués Perticari, Manzoni et autres, sur la langue italienne, et Mr. le comte vous remerciait des ouvrages, dont vous avez eu la bonté de lui faire un présent. J’ai de suite écrit à Gênes, a mon ami chargé de cette expédition, pour en avoir des renseignemens, et j’espère de pouvoir le retrouver quelque part. Le paquet était addressé à Mr. Jean Pinappel à Amsterdam. Cependant, si nous ne pourrons pas venir à bout de le trouver, vous n’y perdez rien, Monsieur, car ce sera de mon devoir de renouveller l’expédition des mêmes livres, et de vous procurer une autre lettre du comte Castiglioni, qui m’a demandé souvent de vos nouvelles et qui était impatient de savoir si ces livres vous ont été remis. Dommage, que vous ayez attendu jusqu’à présent à m’en donner avis.

Quant aux expéditions que vous avez eu la bonté de m’addresser, et de m’annoncer dans votre lettre, elles n’ont pas été plus heureuses que la mienne, car jusqu’à présent, je n’ai rien reçu, ce qui me cha-grine d’autant plus, que j’étais impatient de voir ces ouvrages. Vous avez très-bien fait de m’en avertir, car je vais écrire à un de mes amis à Vienne, afi n qu’il demande compte à l’ambassade hollandaise. Celle que vous avez envoyé par mer ne pouvait pas manquer si vous l’avez recommandée à Mr. Louis Marchese ca-pitaine à l’hôpital militaire de la Chiapella à Gênes. Je lui ai écrit depuis hier, et j’espère de pouvoir ve-nir à bout de quelque chose. Deux autres expéditions qui m’ont été addressés dès le 1838 par mon ex-cellent ami le Chevr. Chs. Rafn de Copenhague, ne sont pas encore arrivées! Il faut avoir patience! En attendant ayez la complaisance, Monsieur, de m’indiquer le moyen dont vous vous etes servi pour ces expéditions, et l’époque, afi n que je puisse faire les recherches nécessaires – Pour ce qui concerne le Journal il Politecnico dont nous avons publié seulement VIII numeros, tandis que la neuvième est sous presse, ca sera un vrai plaisir pour moi de vous en envoyer un exemplaire, que je dirigerai à Messieurs J. Müller et Co. à Amsterdam, comme vous écrivez. J’y unirai encore quelques Mémoires que je viens de publier, entr’autres une nouvelle théorie linguistique, sur laquelle je demande vous respectable opi-nion. Je suis depuis peu de jours à Valence en Piemont, où je m’arrêterai encore à-peu-près une semaine. A mon retour à Milan je m’empresserai de vous faire cette expédition, d’autant plus que je dois envoyer les derniers quatre numeros du Politecnico à Mr. le Chev. Rafn à Copenhague, et à le baron Berzelius à Stockholm. J’ai sous presse un article rélatif à la version gothique d’Ulphilas, dont Mr. le comte Cas-tiglioni vient de publier la dernière livraison. Vous en aurez un exemplaire, aussitôt qu’il sera publié.

Je vous remercie de la bonté, avec laquelle vous m’indiquez l’Apperçu de l’ancienne littérature Néerlan-daise par Mone; c’est un excellent ouvrage qu’on m’a envoyé depuis quelques mois de Leipzig, et ou j’ai trouvé avec plaisir l’Appendice: Versuch einer Literatur der friesischen Sprache. J’attends avec impatience le savant ouvrage que vous allez publier sous peu, et je vous anticipe mes sincères remerciemens.

Si je puis vous être utile en quelque chose en Italie daignez, Monsieur, m’honore de votre ordres; je vous assûre, que les plus beaux jours de ma vie sont ceux que je puis consacrer aux personnes que j’aime et que j’estime.

En me réservant à vous annoncer par lettre de Milan la jour et la moyen dont je me servirai pour vous faire la dite expédition, je vous prie à vouloir agréer les sentimens de ma vive reconnaissance et de ma plus haute considération, avec lesquelles j’ai l’honneur de me dire

de Vous Monsieur

Très-humble et très-obéist. ServiteurBernardin Biondelli

337-480 deJong Nawerk.indd 376 21-07-09 16:20

Bijlage 8 377

Brief 44 [Milaan, 26 april 1840]

Monsieur J.H. HalbertsmaMilan ce 26 avril 1840

Je réponds fi nalement à votre aimable lettre 15 Mars, et je vous remercie des savantes observations que vous avez bien voulu me communiquer sur les dialectes germaniques anciens, et sur le système phoné-tique des Allemands, observations qui sont très-justes et parfaitement conformes à mon opinion. Mon ar-ticle sur les Goths et sur la traduction d’Ulphilas, est déjà imprimé, et il sera publié dans huit jours; je ne me suis pas trop arrêté sur la langue gothique; seulement j’ai donné un Apperçu de l’histoire des Goths et de leur langue, en présentant un résumé des travaux de notre bon ami le comte Castiglioni et des Al-lemands, Anglais, Suédois, etc. qui se sont ocupés des restes gothiques. Je me réserve à parler du systhème du Dr. J. Grimm, dans une Revue, que j’ai déjà commencée, de sa Deutsche Grammatik. C’est un article long et pénible, dans lequel je présenterai une quantité d’observations tout-à-fait originales, contraires au systhème de ce célebre linguiste; monsieur le comte Castiglioni m’en a procuré d’autres, ainsi j’espère que cet article sera beaucoup intéressant, quoique mal vu des Allemands, excepté Mr. Bopp, qui dans son Vo-calismus etc. m’a fourni d’intéressans matériaux. Aussitôt que je l’aurai fi ni et publié je m’empresserai de vous en envoyez un exemplaire, en vous priant de me communiquer votre opinion. En attendant je vous ai adressé un exemplaire de Politecnico, c’est-à-dire des premiers X numeros qui sont sortis jusqu’à présent; j’y ai uni un exemplaire de la dernière livraison des Versiones gothica d’Ulphilas, que monsieur Castiglioni m’a chargé de vous offrir de sa part, et un autre exemplaire d’un de mes mémoires sur la linguistique, que je vous prie à vouloir lire en critique sévère, pour juger franchement et sincèrement de la nouvelle théorie que j’y ai exposée. J’ai encore pris la liberté d’unir au même pacquet trois exemplaires séparés du même Mémoire pour l’Institut royal d’Amsterdam, et pour les Sociétés Royale, et des Antiquaires d’Edimbourg, dans l’intention de supplier votre bonté à vouloir les faire parvenir à leur destination. J’espère que ce pa-quet n’ira pas s’egarez, comme l’autre que je vous ai envoyés, et comme les deux expéditions que vous avez eu la complaisance de m’annoncer. J’ai fait plusieurs recherches pour les retrouver; à Gênes on n’en a pu avoir le moindre indice, et Mr. Castiglioni n’a rien reçu de Vienne, comme vous venez de m’annoncer.

Ayant écrit à plusiers de mes amis, pour avoir des nouvelles du paquet que Mr. Castiglioni vous a adressé, on m’a répondu, que ce paquet a été envoyé a Paris par la Ministère des Affaires étrangeres de Piemont, à Mr. le marquis Brignoli, chargé d’affaires dans la même capitale; ayant interrogé le marquis Brignoli, il m’a répondu qu’il a envoyé votre paquet a la Haie au Ministre piémontais, avec ordre le l’adresser au Consul de S. M. Sarda à Amsterdam, qui devait le remettre à Mr. Pyn-Appel. Voilà le fi l que vous pourrez suivre, pour en savoir quelque chose. Je serai bien aise de savoir, si fi nalement vous pourrez le recevoir—Quant au dernier paquet que je viens de vous adresser, je l’ai envoyé par le moyen de mon ami le comte Gråberg de Hemsö consul général de S.M. Suédoise à Florence, et je l’ai adressé à Mr. Johannes Müller libraire, Kalver-straat près du Dam No. 9, à Amsterdam, en y écrivant dans un coin, pour Mr. J.H. Halbertsma. Ayez donc la complaisance d’avertir en avance Mr. Müller.

Aussitôt que vous aurez lu le Politecnico, et que vous l’aurez fait connaitre aux Hollandais, je vous prie, Monsieur, de vouloir m’envoyer un exemplaire de votre article, par le moyen de la Poste, qui est le plus prompt et le plus sûr. Ensuite je vous enverrai régulièrement les autres Numeros, s’il vous plaira; ayez seule-ment la complaisance de m’en indiquer le moyen. En attendant je vous remercie de la bonne intention que vous avez eu de me procurer votre Friesche Spelling et les autres livres frisons, qu’on ne peut pas avoir dans nos pays, et qui auraient le plus grand intêret pour moi. Si, dans l’avenir, vous désirez m’adresser quelque chose, je pense que le chemin le plus sûr c’est celui du consul Danois à Amsterdam pour le consul Danois à Livourne. Vous pourrez adresser tout à Mr. le comte Jacques Gråberg de Hemsö à Florence, en écrivant dans un coin de l’adresse, pour Mr. B. Biondelli; j’espère que ça pourra réussir.

Mais pardonnez à ces longs griffonnages; si je puis vous servir en quelque chose en Italie, honorez moi de vos ordres, et je m’empresserai toujours de vous témoigner par les faits la profonde considérations et parfaite estime avec lesquelles je suis

de Vous Monsieur

Très-Humble et Obéist. ServiteurBernardin Biondelli

337-480 deJong Nawerk.indd 377 21-07-09 16:20

378 Bijlagen

Brief 55 [Valence, 10 juni 1840]

Monsieur!Valence du Po, ce 10 Juin 1840

Finalement j’ai le plaisir de vous annoncer, que les deux livres Friesche Spelling, et Gesta Frisonum, qu’il vous a plu m’envoyer à l’addresse de notre commun ami le comte Castiglioni, sont arrivés à Milan, et m’ont été remis par le comte même, qui me chargea en même tems de vous dire tant de choses de sa part, et de vous assûrer de sa parfaite estime et considération. Quant à moi, je vous renouvelle mes plus sincères re-merciemens, et je vous prie à vouloir toujours me regarder, comme un débiteur, qui désire de pouvoir vous témoigner sa profonde reconnaissance.

En attendant je suis impatient de savoir si le Politecnico, l’Ulphilas et les autres Mémoires, que j’ai envoyés à la maison J. Müller, depuis le 25 avril, vous ont été remis. J’ai préparés les autres Numeros qui sont sortis après cette époque, et aussitôt qu’ils seront six, je m’empresserai à vous les envoyer par le même moyen. Vous trou-verez dans ces dernieres cahier mon Mémoire sur les palimpsestes gothiques du comte Castiglioni, et deux autres Mémoires que je viens de publier sur l’origine de la langue italienne et de la portugaise. Dans quelques jours je publierai encore la revue critique de la Grammaire du Dr. J. Grimm, où j’ai eu occasion de citer votre nom et vos ouvrages. Dans cet article vous trouverez sans doute des observations conformes aux principes que vous m’avez manifestés dans vos aimables lettres; il me tarde de connaître votre opinion à cet égard.

Dans l’espoir qu’il vous plaise m’honorer encore quelquesfois de vos précieux écrits, je vous prie, Mon-sieur, à vouloir m’indiquer, si vous avez publié la seconde et la troisième partie de votre excellent Essai sur la langue frisonne, inséré dans l’intéressant ouvrage du Rev. Bosworth, qui a pour titre: Origin of the ger-manic and scandinaian languages, ecc; c’est un argument qui m’intéresse beaucoup, et dont je souhaite voir le complément. Dans cette heureuse attente, je vous prie à vouloir m’honorer franchement de vos ordres, et à me croire avec la plus parfaite estime et sincère affection

Votre très-humble dévoué Servr.Bernardin Biondelli

Brief 6 [Valence, 18 juni 1840]

Monsieur!Valence en Piémont ce 18 Juin 1840

Après tant de recherches j’ai pu fi nalement réussir à avoir des nouvelles précises du malheureureux paquet, qui vous a été adressé par monsieur le comte Castiglioni, depuis le mois de Janvier 1839. On m’écrit de Paris, qu’il se trouve depuis une année à la Haie, dans la maison et chez la famille du Ministre Hollandais à Paris. Ce Ministre l’a envoyé de Paris à la Haie, à sa famille, et comme il n’y avait pas l’adresse précis de monsieur Jean Pynappel, on l’a gardé juqu’à présent. Ayez donc la complaisance de le faire retirer, si vous avez quelques amis à la Haie.

Quant à l’autre paquet contenant le Politecnico, ecc. il est parti depuis deux mois de Livourne, avec le petit navire hollandais l’Aurora, et recommandé au capitaine monsieur J.H. Hinlopen, qui est chargé de le remettre à Mr. Jean Müller du Kalverstraat. J’espère que vous aurez la complaisance d’en faire recherche, et de m’en avertir, aussitôt que vous les aurez reçu---Dans deux mois tout-au-plus je vous enverrai six nu-meros du Politecnico, avec plusieurs de mes articles linguistiques.

En attendant, agréez, Monsieur, les assûrances de ma profonde estime et sincère reconnaissance, et croyez-moi à toute épreuve

Votre très-humble Obéist. ServiteurBernardin Biondelli

337-480 deJong Nawerk.indd 378 21-07-09 16:20