romeinen - raymond r. hausoul

210
Romeinen Romeinen Rechtvaardig in Christus Raymond R. Hausoul

Upload: others

Post on 15-Oct-2021

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

RomeinenRomeinenRechtvaardig in Christus

Raymond R. Hausoul

ROMEINENRechtvaardig in Christus

RomeinenRechtvaardig in ChristusVersie: 20.05 (januari 2021).

Dr. Raymond R. Hausoul

© 2021 Raymond R. HausoulVind de nieuwste materialen op https://raymondhausoul.be.## 219-73632-440528 ##

© 2021 –All rights reserved.No part of this publication may be reproduced or be shared in any form

without permission in writing from the autor.

RomeinenRechtvaardig in Christus

Raymond R. Hausoul

Inhoudsopgave

1 Inleiding........................................................................................................ 111.1 De eerste brief.......................................................................................................111.2 Invloedrijke woorden............................................................................................121.3 De apostel Paulus..................................................................................................131.4 Datering en schrijfplaats.......................................................................................13

1.4.1 Datering van de brief...................................................................................131.4.2 Een brief uit Korinthe..................................................................................13

1.5 Ontvangers............................................................................................................141.5.1 De gemeente te Rome..................................................................................141.5.2 Het Romeinse rijk en de christenen in Rome.............................................14

1.6 De taal van de brief...............................................................................................151.7 Canonieke plaats...................................................................................................151.8 Indelingen van de brief aan de Romeinen............................................................15

1.8.1 Opvallendheden binnen de indeling van de brief.......................................151.8.2 Indeling volgens de rechtvaardigheid.........................................................171.8.3 Systematische indeling.................................................................................19

2 Groet en inleiding (1:1-17)............................................................................21

3 Gods rechtvaardiging voor heidenen (1:18-32)..............................................35

4 Gods rechtvaardiging voor moralisten (2:1-16).............................................43

5 Gods rechtvaardigheid voor Israëlieten (2:17-3:8).........................................49

6 Gods rechtvaardiging voor alle mensen (3:9-20)...........................................57

7 De bron van de rechtvaardiging (3:21-31).....................................................61

8 De voorbeelden van de rechtvaardiging (4:1-25)...........................................67

9 De zegeningen van de rechtvaardiging (5:1-11)............................................77

10 De toewijzing van de rechtvaardiging (5:12-21)..........................................81

11 Dood en Leven (6:1-23)...............................................................................89

11.1 Dood voor de zonde (6:1-11)..............................................................................8911.2 Een machtswisseling (6:12-14)...........................................................................9511.3 Levend voor God (6:15-23).................................................................................96

12 De foute heiliging (7:1-25).........................................................................101

13 De juiste heiliging (8:1-39).........................................................................11113.1 De Geest van het leven (8:1-11)........................................................................11113.2 De Geest van het zoonschap (8:12-17).............................................................11413.3 De Geest als eersteling (8:18-30).......................................................................11713.4 De triomf van God (8:31-39).............................................................................123

14 Israëls toekomst (9:1-11:36).......................................................................12914.1 Israëls uitverkiezing in het verleden (9:1-33)..................................................12914.2 Israëls tegenwoordige verharding (10:1-21).....................................................14414.3 Israëls toekomstige bekering (11:1-36).............................................................151

15 De wandel van de rechtvaardige (12:1-21).................................................163

16 De wandel in de wereld (13:1-14)..............................................................177

17 Eenheid tussen sterken en zwakken (14:1-15:13)......................................18117.1 Sterken-zwakken: veroordeel elkaar niet (14:1-12).........................................18117.2 Sterken: laat zwakken niet geestelijk ontsporen (14:13-23)............................18617.3 Sterken dienen de zwakken te tolereren (15:1-6)............................................18917.4 Sterken-zwakken: accepteren elkaar (15:7-13)................................................190

18 Paulus’ reisplannen (15:14-33)...................................................................193

19 Slotwoord, groet en zegen (16:1-27)..........................................................199

20 Literatuurlijst.............................................................................................211

Over de auteurDr. Raymond R. Hausoul (1979) is predikant in Ieper enspreekt regelmatig in andere kerken. Als spreker en docentis hij met verschillende organisaties verbonden. Zijnacademisch onderzoek richt zich op de thematiek van denieuwe schepping, het koninkrijk van God en devernieuwing door Gods Geest. Raymond is gehuwd met

Belinda en beiden genieten van hun twee zonen, Adriël en Ilja.

https://raymondhausoul.be

R O M E I N E N 9

Afkortingen van BijbelboekenGn GenesisEx ExodusLv LeviticusNm NumeriDt DeuteronomiumJz JozuaRe RechtersRt Rut1Sm 1 Samuël2Sm 2 Samuël1Kn 1 Koningen2Kn 2 Koningen1Kr 1 Kronieken2Kr 2 KroniekenEa EzraNe NehemiaEs EsterJb JobPs PsalmenSp SpreukenPr PredikerHl Hooglied

Js JesajaJr JeremiaKl KlaagliederenEz EzechiëlDn DaniëlHs HoseaJl JoelAm AmosOb ObadjaJn JonaMi MichaNa NahumHk HabakukSf SefanjaHg HaggaïZc ZachariaMl MaleachiMt MatteüsMc MarcusLc LucasJh JohannesHd Handelingen

Rm Romeinen1Ko 1 Korintiërs2Ko 2 KorintiërsGl GalatenEf EfezeFp FilippenzenKo Kolossenzen1Ts 1 Tessalonicenzen2Ts 2 Tessalonicenzen1Tm 1 Timoteüs2Tm 2 TimoteüsTt TitusFm FilemonHb HebreeënJk Jakobus1Pt 1 Petrus2Pt 2 Petrus1Jh 1 Johannes2Jh 2 Johannes3Jh 3 JohannesJd JudasOp Openbaring

Andere werkenTob TobitJud JuditTEs Ester (Grieks)1Mak 1 Makkabeeën

2Mak 2 MakkabeeënWijs WijsheidSir SirachBar Baruch

BJr Brief van JeremiaTDn Daniël (Grieks)Man Manasse

BijbelvertalingenBGT Bijbel in Gewone Taal (2014)GNB Groot Nieuws Bijbel (1996)HB Het Boek (1997)HSV Herziene Statenvertaling (2010)LXX Griekse Septuaginta (250–50vC)NB Herziene Naardense Bijbel (2014)

NBG Nieuwe Vertaling (1951)NBV Nieuwe Bijbelvertaling (2004)SV Statenvertaling (1977)TE Telosvertaling (1982)Vg Latijnse Vulgaat (390–405nC)WV Willibrordvertaling (1995)

Bij de hoofdstuk- en versindeling is gekozen voor de indeling van de NBV, aangeziendeze brede ondersteuning vindt in wetenschappelijke uitgaven van de Hebreeuwse(BHS) en Griekse tekst (NA28). Waar geen Bijbelboek genoemd wordt, gaat het steedsom het boek dat eerder in de context is vermeld. Verder wordt de Godsnaam getrouwweergeven met ‘Jahweh’ en niet eigenhandig door HERE of iets dergelijks vervangen.

10

R O M E I N E NINLEIDING

11

1 Inleiding

‘Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou demens rechtvaardig zijn bij God?’

(Job 9:2)

‘De theologie van Paulus in de Romeinenbrief isten diepste een “koninklijke” theologie’ (Tom

Wright)1

1.1 De eerste briefDe Romeinenbrief is de eerste brief in het Nieuwe Testament. Paulus

schreef de brief aan de keizerstad Rome dat zich presenteerde als eeuwigeplaats met een eeuwige goddelijke keizer. De keuze voor dit schrijvenheeft iets van een raadsel: Paulus is nooit in Rome geweest en toch schrijfthij zijn langste brief aan juist deze gemeente. Wat bewoog hem? JacobJervell dacht dat de apostel de Romeinenbrief als verdedigingsrede schreefvoor het overbrengen van de opbrengst van de collect.2 De brief zelf geeftdaartoe echter weinig aanleiding.

Een andere mogelijkheid is dat de apostel Paulus in de Romeinenbriefde christenen wil tonen hoe God reageert op de houding van de mens.Door middel van de vraag- en antwoordmethode geeft de schrijver demeest systematische uiteenzetting van de christelijke leer die in de Bijbelte vinden is. De brief geeft een bondige uiteenzetting van de hoofdlijnenbinnen de christelijke geloofsleer en is door Philip Melanchthon gebruiktals rode draad voor zijn eigen systematiek.3 Paulus focust zich op hetgenadewerk van God ter rechtvaardiging van goddeloze zondaren, door dedood en opstanding van Jezus Christus en de aanneming van de gelovigen

1 N. Tom Wright, Paulus van Tarsus: Een kennismaking met zijn theologie, Evangelicale theologie (Zoetermeer:Boekencentrum, 1998), 54.

2 Jacob Jervell, ‘The Letter to Jerusalem’, in Romans Debate, Karl P. Donfried (Peabody: Hendrickson Publishers,2001), 56; Günther Bornkamm, Geschichte Und Glaube, Gesammelte Aufsätze 5 (München: Kaiser, 1971), 120–139;Vgl. Ulrich Wilckens, Der Brief an Die Römer: Röm 1-5, vol. 2, Evangelisch-Katholischer Kommentar zum NeuenTestament 6 (Zürich: Benziger, 1978), 46; Klaus Haacker, Der Brief des Paulus an die Römer, TheologischerHandkommentar zum Neuen Testament 6 (Berlin: Evangelische Verlagsanstalt, 2006), 13.

3 Karl Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (München: Kaiser, 1956), 11.

12

in Christus.4 Daardoor hoopt hij de gelovige te versterken in datgene wathij geloof en de gemeente te beschermen voor dwalingen en scheuringen.

De brief zelf bevat meer dan zeventig citaten uit het Oude Testament.Dat zijn meer citaten dat we in alle brieven van Paulus tezamenterugvinden. Voornamelijk uit de Psalmen en de profeet Jesaja citeert deapostel daarbij.

1.2 Invloedrijke woordenDe Romeinenbrief heeft grote invloed gehad op grote

persoonlijkheden zoals de grote kerkvader Augustinus (354-430), deReformator Maarten Luther (1483-1546) en zijn Franse collega JohannesCalvijn (1509-1564).

Aurelius Augustinus kwam in 380 tot geloof door het lezen vanRm13:13-14. Hij zat huilend in de tuin van zijn vriend Alypius; vertwijfeltmet de wens een nieuw leven te beginnen. Toen werd hij bemoedigd doorhet lied van een kind. Hij nam de boekrol die bij zijn vriend lag en las:‘Laten wij, als op de dag, welgevoeglijk wandelen, niet in zwelgpartijen endronkenschappen, niet in ontuchtigheden en uitspattingen, niet in twisten jaloersheid; maar doet de Heer Jezus Christus aan, en wijdt geen zorgaan het vlees om aan begeerten te voldoen.’ (Rm13:13-14). Verder wildehij niet lezen. Meer had hij niet nodig. Aan het eind van Rm13:14 scheenhet licht in zijn hart en moest de duisternis wijken.5

Martin Luther, monnik en professor voor nieuwtestamentischetheologie aan de Wittenbergse universiteit, begon met een uitleg van Rmvoor zijn studenten. Hij verlangde ernaar de brief te begrijpen. Plotselingkwam hij de uitspraak ‘de rechtvaardiging Gods’ in 1517 tegen. Dag ennacht dacht hij erover na wat dit precies betekende en hoe het pastebinnen dat wat hij van God gezien en gehoord had. Toen hij de waarheidvan de uitdrukking ontdekte kreeg de hele Bijbel voor hem een nieuwebetekenis.6

Johannes Calvijn schreef dat de Romeinenbrief:7 ‘Een open deur is totalle diepgaande schatten in de Bijbel.’ Frédéric Godet noemde deze brief:‘De kathedraal van het christelijke geloof’. En de kerkvader Chrysostomus

4 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 13.5 Augustinus, Belijdenissen VIII.29.6 Martin Luther, Martin Luthers Werke: Kritische Gesamtausgabe, Weimarer Ausgabe (Weimar: Böhlau, 1883–2009),

Bd. 54.7 Jean Calvin, Calvin’s Bible Commentaries (Albany: Forgotten Books, 2007), inleiding op Rm.

R O M E I N E NINVLOEDRIJKE WOORDEN

13

(345-407) verlangde ernaar dat deze brief hem elke week tweemaal werdvoorgelezen.

1.3 De apostel Paulus

1.4 Datering en schrijfplaats

1.4.1 Datering van de briefTijdens Paulus derde zendingsreis (53-57n.Chr.) werkte hij drie jaar in

de omgeving van Efeze (Hd19:1; 53-56n.Chr.). Daarna besloot hij in56n.Chr. via Macedonië naar Jeruzalem terug te keren en de gelovigendaar een geldoffer te brengen (Rm15:26,31; Hd19:21). Waarschijnlijk konhij daardoor niet spoedig naar Rome komen en schreef hij deze briefomstreeks die tijd.

De brief zal geschreven zijn voor het jaar 60n.Chr., het jaar waarinPaulus gevangen naar Rome werd gebracht (Hd24:27). We houdenvandaar een datering aan tussen 56 en 58n.Chr.8

1.4.2 Een brief uit KorintheVoor zover we kunnen nagaan schrijft Paulus deze brief vanuit

Korinthe of de nabijgelegen havenstad Kenchrea (Rm16:1). Aanwijzingendaarvoor zijn:

(1) Paulus noemt Gajus, bij wie hij gastvrijheid geniet (Rm16:23); inKorinthe heeft Paulus iemand met deze naam gedoopt (1Ko1:14).

(2) Erastus en Timoteüs bevinden zich in Paulus’ gezelschap(16:21,23), dat past bij het moment waarop hij in Achaje was(Hd19:22).

(3) Op dat moment is Paulus op reis om een geldoffer naar Jeruzalemte brengen (Rm15:25-26; Hd19:21-22).

Er zijn vandaar goede redenen te noemen om ervan uit te gaan dat debrief vanuit Korinthe geschreven werd. Mogelijk heeft Febe de briefvanuit Korinthe meegenomen naar Rome (Rm16:1).

8 Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes, 9.

14

1.5 Ontvangers

1.5.1 De gemeente te RomeUit de slotwoorden van Rm kunnen we opmaken dat er meerdere

gemeentes in deze stad waren: ‘bij Prisca en Aquila thuis’ (1Ko16:5); ‘rondAristobulus’ (1Ko16:10); ‘bij Narcissus’ (1Ko16:11); ‘de groep rondAsyncritus en anderen’ (1Ko16:14); en ‘de groep bij Filologus en anderen’(1Ko16:15). Deze gemeentes bestonden uit Joden als heidenen, watindirect kan blijken uit het feit dat Paulus beiden noemt in zijn brief enomdat veel Joden door keizer Pompejus naar Rome werden gebracht.9

Over de stichter van de gemeente te Rome wordt ons in de Bijbelniets medegedeeld. Ambrosiaster schrijft dat de gemeente in Romegesticht werd ‘door de joodse rituelen, zonder enig teken of machtig werkvan de apostelen’.10 Dat Paulus of Petrus deel hadden aan de stichting vande gemeente in Rome blijft daardoor in het ongewis.11 Paulus verwijst geenenkele keer naar Petrus in zijn brief, terwijl hij dat wel in andere brievendoet (1Ko3:22; 9:5; 15:5; Gl1:18; 2:7-8,14), en geeft zelf te kennen dat hijnog niet in Rome geweest is: ‘terwijl ik altijd in mijn gebeden bid of ikwellicht nu eens door de wil van God het voorrecht mocht hebben totjullie te komen. [...] Maar ik wil niet dat jullie onbekend is, broeders enzusters, dat ik mij dikwijls voorgenomen heb tot jullie te komen (en tot nutoe verhinderd ben), om ook onder jullie enige vrucht te hebben, evenalsonder de overige volken.’ (Rm1:10,13). Dat laatste maakt ons eveneensvoorzichtig voor de gedachte dat Paulus de eerste bisschop van Rome was.

Velen hebben vandaar gedacht dat de gemeente in Rome ontstaan zouzijn door gelovigen die op de Pinksterdag in Hd2 het evangelie vernamenof door Aquila en Prisca.

1.5.2 Het Romeinse rijk en dechristenen in Rome

Keizer Tiberius had rond 26n.Chr. eenverbanningsoordeel over de Jodenuitgesproken. Ze dienden Rome te verlaten.Na de moord van Caligula werd Claudius in9 Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae: De oude geschiedenis van de Joden, vert. Fik J.A.M. Meijer en Marinus A.

Wes (Baarn: Ambo, 1996–1998), XVIII.2-3.10 Genoemd in David Peterson, The Acts of the Apostles, Pillar New Testament Commentary (Grand Rapids:

Eerdmans, 2009), 137.11 Irenaeus, Tegen de ketters III.3.2-3; Eusebius, Kerkgeschiedenis III.2,4,13,21; V.6.

R O M E I N E NONTVANGERS

15

januari 41n.Chr. keizer. Aanvankelijk had hij een positief beeld van deJoden, maar vanwege onrusten in synagogen ‘vanwege een Chrestus’,kondigde hij in 48n.Chr. een verbanningsoordeel aan (Hd18:2). In54n.Chr. stierf Claudius en werd zijn oordeel ontkrachtigd. Gelovigenkeerden daarop terug naar de Romeinse hoofdstad.

Keizer Nero zou in 64n.Chr. de volgende christenvervolgingveroorzaken. Deze ontstond doordat de Romeinse burgers beseften, dat dechristenen geen Joodse sekte, maar een zelfstandige religie vormden.Tijdens deze vervolgingen werden Petrus en Paulus geëxecuteerd.

1.6 De taal van de briefUitleggers hebben moeite gehad met de gedachte dat een brief aan

Romeinen in het Grieks werd geschreven. Het Latijn zou veel meer voorde hand liggen. Rm zou zo pas later in het Grieks zijn vertaalt. Diehypothese vergeet echter dat (1) Romeinen Grieks van jongs af aanleerden;12 (2) de christenen vertrouwd werden gemaakt met de Grieksevertaling van het Oude Testament, de Septuaginta; (3) Paulus meer methet Grieks dan met het Latijn vertrouwd was.

1.7 Canonieke plaatsRm neemt de eerste plaats in van de brieven, ondanks dat hij later

geschreven werd. Reden hiervoor kunnen zijn: (1) Rm is de langste briefvan Paulus; (2) Rm behandeld de algemene christelijke geloofsleer, terwijlde andere grote brieven dikwijls specifieker zijn; (3) Rm is geschreven aande hoofdstad van het Romeinse rijk.

1.8 Indelingen van de brief aan de Romeinen

1.8.1 Opvallendheden binnen de indeling van de briefZelden wordt er nagedacht over de plaats van Rm9-11. Dit gedeelte is

geen zwerfsteen.13 We mogen ze eerder zien als de kern van Rm,waaromheen de andere zegeningen gerangschikt zijn.

Een goede titel voor Rm1-8 zou geloof zijn, terwijl we voor Romeinen12-16 gehoorzaamheid zouden kunnen gebruiken. De eerste elf

12 Cicero, Pro A. Licinio Archia; Tacitus, Dialogus de oratoribus 29; Juvenalia, Saturae VI.185.13 Hendrik Berkhof, Christus, de zin der geschiedenis (Nijkerk: Callenbach, 1958), 132.

16

hoofdstukken zijn leerstellig; de laatste vijf hoofdstukken, zijn praktisch,om het oordeel te verhelderen en het leven te hervormen.

R O M E I N E NINDELINGEN VAN DE BRIEF AAN DE ROMEINEN

17

1.8.2 Indeling volgens de rechtvaardigheidRm1-8 Gods gerechtigheid geopenbaard in het evangelie

Rm1:1-17 Groeten en inleiding

Rm1:18-3:20

Gods rechtvaardiging is noodzakelijk

Rm1:18-32

Voor onrechtvaardige heidenen

Rm2:1-3:8

Voor onrechtvaardige Israëlieten

Rm3:9-20

Voor onrechtvaardige mensen

Rm3:21-5:21

Gods rechtvaardiging staat klaar

Rm3:21-31

De bron van de rechtvaardiging

Rm4:1-25

Het voorbeeld van de rechtvaardiging

Rm5:1-11

De zegeningen van de rechtvaardiging

Rm5:12-21

De toewijzing van de rechtvaardiging

Rm6:1-8:39 Heilige reacties op Gods rechtvaardiging

Rm9-11 Gods gerechtigheid geopenbaard in zijn omgang met Israël

Rm9:1-11:36

Israëls uitverkiezing en Gods rechtvaardigheid

Rm12-16 Gods gerechtigheid geopenbaard in de wandel van degelovige

Rm12:1-15:13

De nieuwe wandel volgens de rechtvaardigheid

Rm15:14- Slotwoord, groeten en zegen

18

16:27

Wat weet je over het Rome van de eerste eeuw?

Welke omstandigheden zorgde ervoor dat Paulus dezebrief schreef?

Denk je dat de volgende teksten iets te maken hebbenmet het doel waarom Paulus deze brief schreef(Rm1:10vv.; 15:24, 30v.; 16:1).

R O M E I N E NINDELINGEN VAN DE BRIEF AAN DE ROMEINEN

19

1.8.3 Systematische indeling1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16

Inle

idin

g op

de

brie

f

De gerechtigheid Gods geopenbaard in het evangelie (Rm1:16-17)

Leerstellig gedeelte Praktisch gedeelte

De leer van de soteriologieDe geschiedenis van de

soteriologieVerloren Bevrijd van ...

straf macht

...van de zonde

wet

Leven in deGeest

Keuze vande genade

Israëls...

...On-geloof ...be-kering

De toepassing van de soteriologie

De

natie

s

De

Jode

n

De

gehe

le w

erel

d

Fund

amen

t, m

idde

l, ui

twer

king

Zond

e

Wet

Verdoemenis Rechtvaardiging Heiliging De

heili

ge G

eest

Het

zoo

nsch

ap

Isra

ëls u

itver

kiez

ing

Isra

ëls v

erha

rdin

g

Isra

ëls b

eker

ing

Lofp

rijz

ing

In d

e ge

mee

nte

buite

n de

gem

eent

e

De

over

heid

, lie

fde,

dag

des

Her

e

Ver

antw

oord

elijk

heid

ond

er e

lkaa

r

Zwak

kere

en

ster

ken

Afs

luiti

ng, g

roet

en

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

21

2 Groet eninleiding (1:1-17)

(1) Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God (2) (dat Hij tevoren had beloofd door zijn profeten in heilige Schriften) (3) aangaande zijn Zoon (die geworden is uit het geslacht van David naar het vlees, (4) die verklaard is als Gods Zoon in kracht naar de Geest van de heiligheid, door dodenopstanding), Jezus Christus onze Heer – (5) door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben voor zijn naam, tot geloofsgehoorzaamheid onder alle volken (6) (waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus) – (7) aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen: genade jullie envrede van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus. (8) Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus over jullie allen, omdat jullie geloof wordt rond verteld in de hele wereld. (9) Want God, die ik dien in mijn geest in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige hoe ik onophoudelijk aan jullie denk, (10) terwijl ik altijd in mijn gebeden bid of ik wellicht nu eens door de wil van God het voorrecht mocht hebben tot jullie te komen. (11) Want ik verlang zeer jullie te zien, om jullie enige geestelijke genadegave mee te delen tot jullie versterking; (12) dat is, om in jullie midden mee vertroost te worden door elkaars geloof, zowel dat van jullie als dat van mij. (13) Maar ik wil niet dat jullie onbekend is, broeders en zusters, dat ik mij dikwijls voorgenomen heb tot jullie te komen (en tot nu toe verhinderd ben), om ook onder jullie enige vrucht te hebben, evenals onder de overige volken. (14) Van Grieken en barbaren, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar. (15) Zo ben ik dan, wat mij betreft, bereid ook aan jullie die in Rome zijn, het evangelie te verkondigen. (16) Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek. (17) Want gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard op grond van geloof tot geloof, zoals geschreven staat: ‘Maar de rechtvaardige zal op grond van geloof leven’.

|1| Paulus, slaaf van Christus Jezus, geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelievan God

In de oudheid werd de afzender meteen bovenaan de brief gezet(Ea1:2; 7:12; Dn4:1; Hd23:26-30). Paulus begint zijn brief eveneens op diemanier en schrijft een eerste zin die meteen zeven verzen in beslag neemt(Rm1:1-7).

22

In zijn aanhef verwijst de apostel naar zichzelf als ‘slaaf van JezusChristus’. Hij gebruikte niet de titel ‘rabbi’ zoals Joodse schriftgeleerde datdeden, maar zag zichzelf als een slaaf van zijn Heer (Gl1:10; Tt1:1). Eenvreemde benaming voor een Godsman en Romeinse staatsburger die delezer meteen al aan het denken zet over zijn eigen positie in Christus.

Paulus was als apostel door Christus geroepen (Hd9:15). Hij had zichniet zelf geroepen, maar was door God al in de moederschoot afgezonderdvoor deze dienst (Gl1:15). Hij was afgezonderd voor het evangelie. Eenfarizeeër in de diepste betekenis van het woord.

De farizeeërs waren beroemd vanwege hun ‘afzondering’ om de Thorate onderzoeken. Vandaar kregen ze de naam ‘farizeeër’ (bet.‘afgezonderde’). Paulus was een farizeeër van de Thora van God: Godsevangelie. God had een goede boodschap voor de hele wereld, voor Jodenen heidenen. Het was een boodschap die precies het tegenovergesteldbevatte van datgene dat de mensen van God normaal dachten. Paulus wasvolledig toegewijd aan deze boodschap. De ‘goede boodschap’. Hetevangelie, waarbij de Romeinse burger onvermijdelijk dacht aan deparallel met de ‘goede boodschappen’ die hun staatshoofd gebruikte. Als dekeizers iets te melden hadden, noemden ze dat evangelion, los van devraag of de inhoud van hun boodschap wel zo vrolijk of aangenaam was.1

Het was niet louter informatief, maar performatieve taal. Niet alleenmededeling, maar ook actie. Zo werd het bijvoorbeeld gebruikt voor detroonsbestijging van de keizer.2 In Rm1 horen we over dit evangelie. Deapostel maakt zijn lezers de volgende punten duidelijk:

(1) De oorsprong van het evangelie is God (Rm1:1)(2) Het evangelie werd voorspeld in het Oude Testament (Rm1:2)(3) Het evangelie bevat de blijde boodschap van Jezus Christus, Gods

Zoon (Rm1:3)(4) Het evangelie is een kracht Gods tot verlossing (Rm1:16) (5) Het evangelie is voor alle mensen die geloven, zowel Joden als

Heidenen (Rm1:16)(6) Het evangelie bestaat uit geloof (Rm1:17)

|2| (dat Hij tevoren had beloofd door zijn profeten in heilige Schriften)De meesten onder ons zijn minder geïnteresseerd in theoretische

geloofsbeschouwingen en verkiezen veelmeer zich bezig te houden met de

1 Joseph Ratzinger, Jezus van Nazareth: Deel I (Tielt: Lannoo, 2007), 66.2 W. Dekker, C.B. Stam, and L. Wüllschleger, Context: Achtergrondinformatie over de Bijbelboeken van Het Nieuwe

Testament (Utrecht: De Banier, 1997), 53.

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

23

praktische kant van het geloof. Ondanks dat Paulus vanaf Rm12 op datlaatste dieper zal ingaan, geeft hij zijn lezers toch eerst een overzicht vandatgene wat God voor hen gedaan heeft. De gelovigen moeten eerst wetenwat ze geloven en dan pas wat ze moeten doen.

Als eerste legt Paulus kort uit wat het evangelie is. Dit wasnoodzakelijk omdat er veel dwaalleraars in omloop waren die van alles aande christenen probeerden te verkondigen (2Ko11:12).

De apostel legt uit dat het evangelie geen pas ontstaan leerstuk is. Hetwas geen nieuwe Paulus-religie, zoals de Joden dat dachten (Hd21:28). Hetwas al van tevoren medegedeeld in de beloften en voorzeggingen van hetOude Testament. Dit zien we zowel in tekstplaatsen (Dt18:15; Ps40:6-10;Js7:14; 53:7-8; Hk2:4; vgl. Lc1:79; Rm16:26; 1Pt1:10) als in verhalen (deark van Noach; de bronzen slang; de offers). Later zal Paulus dit nogverschillende keren benadrukken. Het is opvallend dat de apostel alleenhier naar het Oude Testament verwijst met de uitdrukking ‘heiligeSchriften’. De uitdrukking wordt verder nog gebruikt in de BabylonischeTalmoed.3

|3| aangaande zijn Zoon (die geworden is uit het geslacht van David naar het vlees,Christus was de kern van het evangelie. Hij was het voorwerp en de

inhoud van het door hem gepredikte evangelie. En daarbij bleef het niet.Door deze uitspraak benadrukt Paulus dat Christus de profetieën in hetOude Testament vervulde. Hij is de ware schat, in de akker van deSchriften verborgen.

Met het vlees wordt verwezen naar de menswording van Christus, Hijontving namelijk net zoals alle mensen een lichaam van vlees en bloed. DeZoon van God werd geboren door de maagd Maria, die net als zijnwettelijke vader uit het geslacht van koning David kwam (Lc1:27; Mt1:1;Lc2:27). De naam ‘David’ herinnert de Joodse lezer aan de belofte die Godhet volk gaf aangaande de Messias en zijn koninkrijk (2Sm7:12-13; Ps89:3-4; 132:11; Js11:1-5; Jr23:5-6).

|4| die verklaard is als Gods Zoon in kracht naar de Geest van de heiligheid, doordodenopstanding), Jezus Christus onze Heer –

Duidelijk verkondigt de apostel de Heer Jezus als Zoon van God. Dezeterm kwam normaal de keizer van Rome toe. Door deze term nu enkel en

3 Babylonische Talmoed, traktaat Jadaim 3.5.

24

alleen toe te passen op Jezus Christus verklaart Paulus de keizerlijke titelals onterecht.

Rm1:4 werd net als Mc1:11 in de kerkgeschiedenis ter ondersteuningvan de onjuiste gedachte gebruikt dat Christus niet de Zoon van God was,maar werd. Hij zou door God geadopteerd zijn geworden bij de opstandingen pas toen Zoon van God zijn geworden.

Daar tegenover stelt de Schrift dat ondanks dat God de Zoon menswerd, Hij niet de Zoon van God hoefde te worden. Zoon van David werdHij door geboorte; Zoon van God was Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid(Jh1:18). Dat wordt aangetoond in het evangelie en bewezen door deopstanding uit de dood. Zo is ook Rm1:4 te verstaan. De Geest van deheiligheid wekte Christus op uit de dood en verklaarde daarmee dat Hij deZoon van Gods was (niet werd!).

In zijn opstanding was de wonderbare kracht van de heilige Geest tenvolste werkzaam. Hij werd levend gemaakt en gerechtvaardigd in de Geest(1Pt3:18; 1Tm3:16). Daarbij mogen we niet de fout maken deze zaken tebeperken tot de Geest. De Schrift maakt duidelijk dat het God zelf was dieHem uit de doden opwekte (Hd2:24,32; 3:15,26; 4:10; 5:30; 10:40;13:30,33-34; 17:31; Rm10:9; Ef1:20).

|5| door wie wij genade en het apostelschap ontvangen hebben voor zijn naam, totgeloofsgehoorzaamheid onder alle volken

Paulus ontving de genade en het apostelschap van God de Zoon(Hd26:16-17; Gl1:1), evenals alle andere apostelen dat ontvingen. De wij-vorm kan verwijzen naar deze andere apostelen. Paulus, ‘de allerminstevan alle heiligen, ontving deze genade om onder de heidenen door hetevangelie de onnaspeurlijken rijkdom van Christus te verkondigen (Ef3:8).Dat evangelie kwam niet alleen tot Israël maar ging ook tot de volken(Mt28:19; Mc16:15; Hd9:15). Tegenwoordig is deze laatste gedachte nietmeer sensationeel. In de tijd van Hd lag dat anders. Zo toont datBijbelboek de verschrikkelijke joodse reacties op de idee dat het evangelieook voor de volken was bestemd (vgl. Hd22:21-22).

Aan het slot van dit vers spreekt de apostel over degeloofsgehoorzaamheid. Hiermee laat hij zien dat het evangelie meer isdan enkel verstandelijk geloof. Het is een wandel in geloof of een geloofdat door liefde werkt. Dat is het geloof dat zich openbaarde in deoudtestamentische geloofshelden (Hb11). Waar deze gehoorzaamheidontbreekt, kan er geen sprake zijn van oprecht geloof. Er is dan enkel

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

25

sprake van sympathie, terwijl een totale overgave van de mens aan Godontbreekt. Wie wandelt in geloofsgehoorzaamheid zal de Heer Jezus nietenkel zien als een ‘middel’ of ‘medium’ tot redding, maar als het doel vande redding.

|6| (waartoe ook u behoort, geroepenen van Jezus Christus) –Waarschijnlijk was het merendeel van de christenen in Rome

afkomstig uit de heidenen, waardoor Paulus bij het woord ‘heidenen’ invs5 meteen aan hen moet denken.

|7| aan alle geliefden van God die in Rome zijn, geroepen heiligen: genade jullie envrede van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus.

Paulus schrijft deze brief aan allen die te Rome zijn. Uit Romeinen 16weten we dat er in Rome meerdere plaatselijke gemeentes waren. Allenmocht ze zich zien als ‘geliefden Gods’, een uitdrukking die normaal alleenvoor Israëlieten gebruikt zou worden. De gelovigen mochten zich kennenals ‘geroepen heiligen’. Ook dit maakt deel uit van hun nieuwe identiteit.De term ‘heilig’ komen we ongeveer zestig keer in het Nieuwe Testamenttegen. De gelovigen waren geroepen om in toewijding aan Christus televen. Daarvoor waren ze ‘geheiligd’, ofwel ‘afgezonderd’ (vgl. 1Pt1:15-16).

Na deze prachtige positie, die de gelovigen hadden ontvangen, tehebben beschreven. Wenst de apostel de gelovigen ‘genade en vrede vanGod, onze Vader en de Heer Jezus Christus’ toe.

Naar ‘genade’ en ‘vrede’ smacht de mensheid. Beiden begrippen horenbij elkaar. De genade van God is de fontein van alle vrede en voorspoed opaarde en zijn verlangen naar vrede is de basis van zijn genade. Deze genadewil zich rijkelijk uiten in het leven van de christen. Als zonen van God deVader mogen wij in zijn nabijheid wandelen en zijn vrede tonen in dezegeningen en harmonie die we op aarde brengen door de kracht van GodsGeest. Dat is de genade en vrede waarvan de Bijbelboeken getuigen enwaarnaar veel mensen uitzien en die al doorklinkt in de hogepriesterlijkezegen: ‘Jahweh verheft zijn aangezicht over jou en schenkt je vrede’(Nm6:26).

|8| Allereerst dank ik mijn God door Jezus Christus over jullie allen, omdat julliegeloof wordt rond verteld in de hele wereld.

26

Voordat de apostel ook maar één persoonlijk woord aan de Romeinengeschreven heeft, dankt hij God voor hun en doet hij voorbede voor zijnmedegelovigen in Rome (vgl. 1Ko1:4; Fp1:3-4; Ko1:3; 1Ts1:2; 2Ts1:3;2Tm1:3; Fm1:4). Paulus dankt God door Jezus Christus over hen allen envraagt de Heer dat hun geloof in de hele wereld verkondigd mag worden.

Rome was immers het centrum van de toen bekende wereld. We ziendat nog terug in de naam ‘Middellandse Zee’, de zee tussen de tweelandhelften van het rijk. Een snelle verspreiding van het evangelie vanuitRome was dus mogelijk. De gemeente heeft invloed in haar omgeving.Wat weet onze omgeving over ons als gemeente?

|9| Want God, die ik dien in mijn geest in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuigehoe ik onophoudelijk aan jullie denk,

God was Paulus Getuige dat hij zonder nalaten aan zijnmedegelovigen in Rome dacht. Bijna in elke brief van de apostel lezen wedit getuigenis (1Ko1:4; Ef1:16; Fp1:4; Ko1:3; 1Ts1:2; 2Ts1:3; Fm1:3). Hijdacht aan de gelovigen die hij kende en bad voor hen. Daarin is hij eenvoorbeeld voor alle mannen en vrouwen Gods vandaag de dag.

Het is opvallend dat hoewel er in vs1 sprake was van Gods evangeliede apostel nu spreekt over het evangelie van zijn Zoon. In vs1 wordteerder verwezen naar de bron van het evangelie, terwijl in vs9 gewezenwordt op de weg van het evangelie: het ging via Gods Zoon.

|10| terwijl ik altijd in mijn gebeden bid of ik wellicht nu eens door de wil van God hetvoorrecht mocht hebben tot jullie te komen.

Het was Paulus verlangen in zijn reisplannen de wil van God te doen.Zo vraagt hij God in zijn gebeden of het mogelijk is om naar Rome te gaan.In Rm15:23 lezen we dat dat verlangen groot was. Paulus wilde hun graagontmoeten. De verre reis, vrees voor mogelijke gevaren in de groteheidense wereldstad of welke redenen dan ook konden hem van zijnvoornemen niet afbrengen. Welk een verandering had er in deze man, dievroeger een christenvervolger was, plaatsgevonden. Brockhaus schrijft:4

‘Waarlijk, als er ooit een man is geweest, die met het hart vanJezus Christus zorg heeft gedragen voor het geestelijk welzijn derkudde, dan was het Paulus.’

4 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 26.

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

27

Het is onduidelijk of Paulus de gelovigen in Rome nog ontmoet heeftvoor zijn gevangenname. In elk geval zou hij later als gevangene in hetjaar 60n.Chr. naar Rome worden gebracht (Hd 28:16; 19,21). Godverhoorde zijn gebed wellicht dan anders als hij verwachtte. Maar deapostel kon erop rekenen dat God datgene deed wat goed was (vgl.Rm8:28).

|11| Want ik verlang zeer jullie te zien, om jullie enige geestelijke genadegave mee tedelen tot jullie versterking;

Paulus uit zijn intense verlangen om de christenen in Rome teversterken door hen geestelijke gaven mee te delen (vs11), door hen tebemoedigen in het geloof (vs12), door vrucht te dragen, zoals hij eldersdoet (vs13) en door er het evangelie te prediken (vs15; vgl. Hd19:21).

Voorop staat zijn verlangen om de christenen gaven (χάρισμα) mee tedelen. Aan welke gaven denkt de apostel? Vanuit de opsomming vangaven in Romeinen 12 is er gedacht aan het mededelen van Geestesgaven(χάρισμα).5 Het Grieks gebruikt voor deze exact hetzelfde woord als Paulusin Romeinen 1:11 gebruikt. Hoewel de gaven met Gods Geest verbondenzijn (1Ko1:7; 12:7-9; 1Pt4:10), mogen christenen naar gaven streven(1Ko12:31; 14:2) en schenkt God gaven terwijl de apostel zijn handen opiemand legt (2Tm1:6). De Geestesgaven werken samen met de mens in aldeze situaties.

De meeste uitleggers stellen echter dat Paulus in Romeinen 1:11erover spreekt dat hij de gemeente vanuit de eigen gaven gaat bemoedigenen zegenen. Deze zegening is meer dan een algemene zegen, een inzicht ofde prediking.6 Paulus spreekt in het volgende vers over de vertroostingenwaarmee hij anderen wil versterken (Rm1:12; vgl. Hd14:22).7 Sommigendenken dat Paulus concreet op het uitleggen van het evangelie doelt. Datdoel bereikt hij door het schrijven van deze brief.8 Een moeilijkheid hierbijis dat Paulus’ verlangen om naar Rome te komen ook na het schrijven van

5 Anthony D. Palma, ‘Spiritual Gifts-Basic Considerations’, Pneuma 1.1 (1979): 5; J.K. Parratt, ‘Romans i.11 andGalatians Iii.5: Pauline Evidence for the Laying on of Hands?’, Expositor Times 79 (1967): 151–152.

6 William Hendriksen, Exposition of Paul’s Epistle to the Romans, New Testament Commentary (Grand Rapids:Baker Book House, 1982), 51–52; Ernst Käsemann, An die Römer, 3. Aufl., Handbuch zum Neuen Testament(Tübingen: Mohr Siebeck, 1974), 19; Zie echter: Thomas R. Schreiner, Romans, Baker Exegetical Commentary onthe New Testament 6 (Grand Rapids: Baker Books, 1998), 54; James D.G. Dunn, Romans 1-8, Word BiblicalCommentary 38A (Dallas: Word Books, 1988), 30.

7 John E. Toews, Romans, Believers Church Bible Commentary (Scottdale: Herald, 2004), 44; Leon Morris, TheEpistle to the Romans, Pillar New Testament Commentary (Leicester: Apollos, 1988), 60.

8 Schreiner, Romans, 54; Gordon D. Fee, God’s Empowering Presence: The Holy Spirit in the Letters of Paul(Peabody: Hendrickson, 1994), 487–488; Karl Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (München: Kaiser, 1956),17–18.

28

de brief intens aanwezig blijft. Uit de intense en hoopvolle formuleringblijkt dat de apostel meer wil geven dan wat hij in de brief kwijt kan.

Een impasse uit beide mogelijkheden vindt plaats als we ons realiserendat Paulus bewust in zijn omschrijving vaag blijft.9 De apostel weet zelfnog niet exact wat er zal gebeuren. Hij verlangt er wel naar om, naast dezebriefinhoud, ook persoonlijk naar Rome te komen en er de christenen tebemoedigen door hen gaven mee te delen. Hij wil met Geestesgaven degemeente zegenen. Dat betekent meer dan alleen het verrichten van eenprediking of specifieke Geestesgave als tongentaal of profetie meedelen.Het is Paulus’ verlangen om de christenen te versterken en op te bouwen(vgl. Rm16:25). In Romeinen 1 raakt de apostel echter niet verder danenkel zijn verlangens te uiten. Deze zijn verbonden met zijn vertrouwenin Gods werk door hem (1:5).

|12| dat is, om in jullie midden mee vertroost te worden door elkaars geloof, zowel datvan jullie als dat van mij.

Paulus wilde graag zijn ervaringen met Christus delen met anderen.Het ging er niet om hoger te staan dan de andere gelovigen. Het ging eromelkaar op te bouwen tijdens het samenkomen en elkaar te stichten entroosten.

|13| Maar ik wil niet dat jullie onbekend is, broeders en zusters, dat ik mij dikwijlsvoorgenomen heb tot jullie te komen (en tot nu toe verhinderd ben), om ookonder jullie enige vrucht te hebben, evenals onder de overige volken.

De gemeentes in Rome mochten weten dat Paulus’ wens om hun tebezoeken al oud was. De apostel was tot nu toe echter verhinderd geweest(Rm15:22). Graag wilde hij echter tot hen komen om ook onder gelovigein Rome enige vrucht te hebben.

Het beeld dat de apostel gebruikt is dat van de landbouwer, die deaarde bewerkt om vrucht eruit te laten voortkomen.10 Paulus verlangdenaar ‘vruchtvol christenzijn’. Hij had hier al ervaring mee gehad onder deandere heidenen, waarbij we mogen denken aan de gelovigen in Syrië,Galatië, Klein-Azië, Macedonië en Achaja.

|14| Van Grieken en barbaren, van wijzen en onwetenden ben ik een schuldenaar.

9 Robert Jewett, Romans: A Commentary, Hermeneia (Minneapolis: Fortress, 2007), 124.10 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 24.

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

29

Voor Grieken en barbaren was Paulus een schuldenaar. Zoals hetwoord ‘barbaren’ verwijst naar de onbeschaafde volkeren, verwijst hetwoord ‘Grieken’ naar de beschaafde volkeren. Paulus voelde zich eenschuldenaar voor ontwikkelde en onontwikkelde mensen.

Als hij het evangelie verkondigde, was het voor hem geen roem. Hetwas hem opgedragen door de Heer Jezus Christus (Hd9:15). De nood washem opgelegd en wee hem, als hij het evangelie niet verkondigde(1Ko9:16)!

|15| Zo ben ik dan, wat mij betreft, bereid ook aan jullie die in Rome zijn, het evangeliete verkondigen.

Paulus wilde aan de gelovigen in Rome het evangelie verkondigen.Dat laatste klinkt vreemd als men beseft dat een gelovige iemand is die hetevangelie gelooft. De apostel wil echter de diepte, breedte, hoogte enlengte van het evangelie aan de gelovigen verkondigen. Het ging hem nietenkel om het A-B-C van hoe kom ik tot geloof, maar om de verdereschoonheden van het evangelie. De apostel wilde de gelovigen graag ingeuren en kleuren het evangelie uit de doeken doen.

|16| Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht totbehoudenis voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.

In Filippi werd Paulus gevangen genomen vanwege het evangelie(Hd17:10), in Berea moest hij vluchten (Hd17:14), in Tessalonica werd hijgegeseld (Hd17:10), in Athene uitgelachen (Hd17:32), in Korinthe ‘dwaas’genoemd (1Ko1:18,23), en in Galatië gestenigd (Hd14:19). Ondanks dezemoeilijkheden schaamde Paulus zich niet voor het evangelie. Ook al klonkhet een dwaasheid voor degene die verloren gingen, dan nog liet deapostel zich niet van zijn voornemen afbrengen. Hoe kwam het dat hij zovol ijver was? Het antwoord op die vraag vinden we in dit vers. Deze manhad de geweldige kracht van het evangelie ontdekt. Het was Gods krachttot behoudenis voor ieder die gelooft. SV vertaalt minder juist ‘zaligheid’,maar het gaat niet enkel om de zaligheid van de hemel, maar om de helebehoudenis van de christen.

Het evangelie was de kracht van God. Het had geen kracht, maar waseen kracht.11 Het was krachtig genoeg om iemand te verlossen. Het hoefdeniet verdedigd te worden, want het was sterk in zichzelf en kon mensenverlossen van aan alcohol-, drugs-, sex- en vele andere verslavingen. Het

11 Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes, 20.

30

kon gebroken huwelijke herstellen, buitenechtelijke relatie opgeven. Hetevangelie kwam eerst tot de Jood en ook tot de Griek. Eerst de Jood, wanthet heil is uit de Joden (Jh4:22) en de prediking van het evangelie diendete beginnen in Jeruzalem (Lc24:48; Hd1:8). En ook de Griek, ofwel: deniet-Jood.

Het evangelie was zo toegankelijk voor alle mensen ongeacht welkeafkomst ze hadden. Was er in het OT enkel een ondergeschikte plaats voorde vreemdeling, dan was er in het NT geen verschil in positie meer tussende Jood en de heiden. Beide waren één gemaakt in Christus (Rm2:9;Ef2:14). De deur was voor alle mensen geopend.

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

31

|17| Want gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard op grond van geloof totgeloof, zoals geschreven staat: ‘Maar de rechtvaardige zal op grond van geloofleven’.

Paulus schrijft alles aan God toe. Het is Gods evangelie, Gods kracht(1:16) en Gods gerechtigheid (1:17). Bij deze ‘gerechtigheid van God’ gaathet om de gerechtigheid die God toebehoort. Het gaat om Gods eigenreddende barmhartige gerechtigheid (genitivus subjectivus). Toch denkenvelen bij de ‘gerechtigheid van God’ aan een gerechtigheid die uit Godkomt (genitivus auctoris). Wie zien dat terug bij Augustinus, Luther enCalvijn.12 De nadruk ligt bij hen dan niet op een straffende gerechtigheid,maar op een geschonken gerechtigheid.

Paulus verduidelijkt echter dat de ‘gerechtigheid van God’ gebaseerdis op Gods keuze voor Christus: ‘Hiermee bewijst God dat Hij rechtvaardigis’ (Rm3:24-26).13 Dat brengt veel theologen ertoe om bij de term‘gerechtigheid van God’ in de Romeinenbrief voor Gods eigen liefdevollegerechtigheid te pleiten.14 Bij de ‘gerechtigheid van God’ (1:17) en ‘toornvan God’ (1:18), gaat het dan om het diepst van Gods wezen die zich zowelin genade als oordeel uit. Aan deze ‘gerechtigheid van God’ onderwerpenmensen zich echter niet. Ze plaatsen hun eigen gerechtigheid dan bovendie van God (10:3).

De kern van Paulus’ Romeinenbrief is dus niet Gods liefde, maar Godsgerechtigheid. Dat is van grote betekenis. Niet de liefde van God staat bijde beschrijving van het evangelie centraal, maar Gods gerechtigheid.15 Godis niet simpelweg de liefdevolle Rechter, die medelijden met ons heeft endaarom zijn beschuldigingen laat vallen. Hij is de rechtvaardige Rechter

12 Alister E. McGrath, Iustitia Dei: A History of the Christian Doctrine of Justification, 4th ed. (Cambridge: CambridgeUniversity, 2020), 392. Zie naast de genoemde personen: Hermann L. Strack und Paul Billerbeck, Kommentar zumNeuen Testament aus Talmud und Midrasch, 10. Aufl. (München: Beck, 2009), III:29,163; Bruce Demarest, TheCross and Salvation: The Doctrine of Salvation, Foundations of Evangelical Theology 1 (Wheaton: Crossway, 2006),175–176.

13 Herman N. Ridderbos, Paulus: Ontwerp van zijn theologie (Kampen: Kok, 1978), 85–87; Karl Barth, DerRömerbrief (Zweite Fassung) (Zürich: Theologischer Verlag, 1922).

14 Willem J. Ouweneel, Het heil van God: Ontwerp van een soteriologie, Evangelisch-Dogmatische Reeks 6(Heerenveen: Medema, 2010), 180–182; Joseph Shulam and Hilary Le Cornu, A Commentary on the Jewish Rootsof Romans (Baltimore: Messianic Jewish Publishers, 1998), 112–117; Medema, Der Brief an Die Römer, 28; J.A.C.Van Leeuwen en D. Jacobs, De brief aan de Romeinen, Korte verklaring der Heilige Schrift (Kampen: Kok, 1985),34–36; Seakle Greijdanus, De brief van den apostel Paulus aan de gemeente te Rome, Kommentaar op het NieuweTestament 6 (Utrecht: Wristers, 1983), II:96-97; Käsemann, An die Römer; Gottlob Schrenk, ‘Δίκη, Δίκαιος,Δικαιοσύνη, Δικαιόω, Δικαίωμα, Δικαίωσις, Δικαιοκρισία’, in Theological Dictionary of the New Testament, eds.Gerhard Kittel and Gerhard Friedrich, vol. 2 (Grand Rapids: Eerdmans, 1964), 203–204; Brockhaus, Meer DanOverwinnaars, 29; Charles A. Coates, An Outline of the Epistle to the Romans (London: Morrish, 1927), 20–25;Barth, Römerbrief, 16–17, 67–68, 80.

15 Medema, Der Brief an Die Römer, 27.

32

die een rechtvaardige basis vindt om ons te verlossen. God bewijst zijngerechtigheid wanneer Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is(Rm3:26). De Rechter is daardoor de Redder.

Deze gerechtigheid wordt geopenbaard in het evangelie. ‘Wantgerechtigheid Gods wordt daarin geopenbaard ‘uit geloof tot geloof’. Dezeuitdrukking is een idioom dat op een toename van het geloof wijst. Als wijzeggen ‘van kwaad tot erger’, doelen we op een toename van het kwaad. Inhet Grieks zegt men: ‘van kwaad tot kwaad’. Bij de toename van het geloofgaat het dus niet om persoonlijke geloofsgroei (WV). De uitdrukking wijstop gemeenschapsgroei. Het aantal gelovigen uit de volken neemtspectaculair toe.16 Lag het zwaartepunt van het christendom aanvankelijkin het Midden-Oosten, later zou het christelijke geloof vooral in Europa enAmerika grote invloed kennen om vervolgens verder te gaan in Afrika enAzië.

Als verduidelijking van dit alles citeert Paulus een tekst uit Habakuk:‘De rechtvaardige zal uit geloof leven’.

De rechtvaardige zal door zijn geloof leven (vgl. Gn15:6). In deTalmoed wordt deze uitspraak de samenvatting van alle gebodengenoemd:17

‘Rabbi Simlai zei tijdens zijn preek: “Zeshonderddertienprincipes werden aan Mozes doorgegeven [...] David kwam enreduceerde ze tot elf [...] Jesaja kwam en reduceerde ze tot zes[...] Micha kwam en reduceerde ze tot drie [...] Opnieuw kwamJesaja en reduceerde ze tot twee, zoals geschreven staat:‘Onderhoudt het recht en doet gerechtigheid’ [Js56:1]. Amoskwam en reduceerde ze tot één, zoals geschreven staat: ‘ZoektMij en leeft’ [Am5:4]. Tegenover dit sprak rabbi Izaäk benNahman samenvattend: “Zoek me door opmerkzaam te zijn voorde hele Thora en leef?” Maar het is Habakuk die kwam en zeallemaal tot één principe terug leidde, zoals geschreven staat: ‘derechtvaardige zal door zijn geloof leven’ [Hb2:4].

16 P.H. Rob van Houwelingen, Handbagage voor Jezusvolgers: Twintig inzichten om mee te nemen (Amsterdam:Buijten & Schipperheijn Motief, 2016), 86.

17 Babylonische Talmoed, traktaat Makkoth 23b-24a.

R O M E I N E NGROET EN INLEIDING (1:1-17)

33

Deze uitspraak kan vandaar worden gezien als de samenvatting van deSinaï-Thora. De rechtvaardigheid vindt haar houvast niet in degebeurtenissen rondom iemand, maar in het vertrouwen in Gods Persoon.Het klagen en de vrees van de gelovige veranderen zich in geloof envertrouwen. Angst wordt tot aanbidding, vrees tot vertrouwen.18

De apostel Paulus lijkt een bijzondere relatie met de profeet Habakukte hebben gehad. In Hd13:41 citeert Paulus aan het einde van zijn preek teAntiochië uit Hk: ‘Ziet, verachters, en verwondert jullie en verdwijnt;want Ik werk een werk in jullie dagen, een werk, dat jullie voorzeker nietzullen geloven, als iemand het jullie verhaalt’ (Hd13:41; vgl. Hk1:5: ‘Zietonder de heidenen en let op, en verbaas jullie, ontzet jullie, want Ik doeeen werk in jullie dagen, dat jullie niet zouden geloven, wanneer hetverteld wordt’).

Ook Hk2:4 wordt drie keer in het Nieuwe Testament geciteerd,waarbij telkens een andere nadruk komt te liggen: ‘Want gerechtigheidGods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschrevenstaat: De rechtvaardige zal uit geloof leven’ – Hij komt uit geloof en leidttot geloof (Rm1:17, cursief RRH); ‘En dat door de wet niemand voor Godgerechtvaardigd wordt, is duidelijk; immers, de rechtvaardige zal uitgeloof leven’ – niet op grond van werken der wet (Gl3:11, cursief RRH);‘Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op zichlaten wachten, en mijn rechtvaardige zal uit geloof leven; maar als hijnalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen welbehagen’ – leven, enniet met de goddelozen in het verderf omkomen (Hb10:37-38, cursiefRRH). Op die manier kunnen we schertsend zeggen dat er drienieuwtestamentische boeken gebruikt worden om dit ene vers teverklaren en toe te passen!19

Leg op op een blad papier eens uit wat volgens jou deboodschap van het evangelie is.

Wat was het resultaat bij de gelovigen in Rome die hetevangelie aannamen?

Welke zaken worden in Rm1 over het evangelie vermeld?

Hoe reageert onze omgeving op de gemeente?

Waarin voelt Paulus zich een schuldenaar? Voel jij je ookeen schuldenaar? Verklaar.

18 J. Ronald Blue, ‘Habakuk’, in Das Alte Testament. Erklärt und Ausgelegt, Hrsg. John F. Walvoord und Roy B. Zuck,Bd. 3 (Holzgerlingen: Hänssler, 2000), 618.

19 Warren W. Wiersbe, The Wiersbe Bible Commentary. The Complete Old Testament (Eastbourne: David C Cook,2007), 411.

34

Hoe belangrijk is het voor jou om ‘voortdurend’ tedanken voor je medegelovigen?

Welke relaties heeft het evangelie met het OudeTestament?

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR HEIDENEN (1:18-32)

35

3 Godsrechtvaardigingvoor heidenen

(1:18-32)

(18) Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, (19) daarom dat wat van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. (20) Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. (21) Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. (22) Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, (23) en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren.(24) Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. (25) Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid. Amen.(26) Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwen hebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke. (27) Eveneens hebben de mannende natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voorhun afdwaling in zichzelf ontvangende. (28) En daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: (29) vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; (30) oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers, vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam; (31) onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid. (32) Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood

36

verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven.

|18| Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid enongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onderhouden,

Werd in vs17 gerechtigheid geopenbaard, zo wordt nu de toorn vanGod geopenbaard. Gerechtigheid en toorn zijn uitingen van God dieopenbaar worden en over bepaalde mensen komen. Gerechtigheid komtover de gelovigen, toorn over de goddeloze. Brockhaus wijst erop dat webij de toorn niet enkel hoeven te denken aan het laatste oordeel. Zowelhet een als het ander vindt plaats in de tegenwoordige tijd.1

Het evangelie begint niet met een blijde boodschap, maar met Godstoorn die als een scherp mes over de ongerechtigheid hangt. Derechtvaardige God moet de ongerechtigheid straffen. Dat is meteen deoorzaak van de noodzaak van het evangelie. Pas toen de Zoon van Godzijn verzoeningswerk volbracht en zo de grondslag voor onze verlossinglegde, kwam echter ten volste aan het licht wie God was en wat de mensen de zonde was.2

|19| daarom dat wat van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heefthet hun geopenbaard.

God let op dat wat van Hem gekend kon worden in het openbaar.Daarmee geeft de apostel een antwoord op de vraag of de heidenen weetkonden hebben van God. De schepping openbaart de mens iets van God.In hoeverre de mens dit verstandelijk, dus zonder openbaring, kanontdekken blijft een punt van discussie. Hoe sterk kan men stellen dat hetmenselijke verstand de bron is van het kennen van God? We kunnenstellen dat iedereen vanuit de natuur dit inzicht wordt geschonken en datGod daar in principe achter staat. Een andere mogelijkheid is te stellen datde bewijzen voor Gods goddelijkheid en eeuwige kracht aanwezig zijn inde schepping maar door God specifiek aan de mens onthuld dienen teworden.3 Bij dat laatste is de mens afhankelijk van Gods verlichting, bij heteerste ontvangt de mens die verlichting door de schepping.

1 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 32.2 Ibid.3 S. van Doorn, ‘Tussen Darwin en Calvijn,’ Geleerd & Gelovig, red. C. Dekker (Kampen:Ten Have, 2008), 46.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR HEIDENEN (1:18-32)

37

|20| Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht engoddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met hetverstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.

In de schepping kan de mens iets zien van Gods kracht engoddelijkheid. Hij erkent dat hij veel dingen in dit universum niet kanvatten.4 Niemand zich later vandaar verontschuldigen dat hij absoluutgeen sporen van Gods goddelijke scheppingskracht en majesteit kon zienin de kosmos. Het was zeker mogelijk. De bewijzen waren aanwezig in deschepping.

De schepping toont ons Gods macht, orde, zorg, schoonheid en liefde.Een God die alle dingen beheerst. De zwaluw vliegt tienduizend kilometerver, zonder reisgids of wegwijzer, en zij vindt ook haar weg weer naar onsland terug. Een spin spint zonder spinnewiel de fijnste draden en bouwtdaarmee zijn eigen werkplaats. De bever bouwt zonder gereedschapbruggen, tunnels, straten, kanalen en dammen, die jarenlang intact blijven.Bijen, wespen en mieren bouwen hun waterdichte woningen met goedeluchtcirculatie en zo praktisch mogelijk ingericht. ‘Wie weet van al dezedingen niet: Jahweh heeft ze tot stand gebracht’ (Jb12:9). ‘Kijk omhoog:wie heeft dit alles geschapen? Hij laat het leger sterren voltallig uitrukken,hij roept ze bij hun naam, een voor een; door zijn kracht en onmetelijkegrootheid ontbreekt er niet één’ (Js40:26). ‘De hemel verhaalt van Godsmajesteit, het uitspansel roemt het werk van zijn handen’ (Ps19:2).

Van Gods liefde en heiligheid vinden we geen getuigenis in deschepping. Deze wordt pas volkomen geopenbaard in de Heer Jezus. ‘Deeniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft Hemverklaard’ (Jh1:18). Alles wat wij verder over God weten, weten we doorHem.

|21| Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt ofgedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duistergeworden in hun onverstandig hart.

Brockhaus beperkt de uitspraak ‘hoewel zij God kenden’ tot de tijdvan de zondvloed.5 De tekst geeft geen aanleiding daartoe om de teksttijdelijke te beperken. In het algemeen kan gesteld worden dat de mensenwaarover Paulus schrijft, mensen zijn die God niet willen erkennen. Demens probeerde de waarheid te verbergen. Dat was de wortel van allekwaad. Zijn val begon door God niet te verheerlijken. Verduisterd in het

4 Vgl. K. Armstrong, Een geschiedenis van God. (Amsterdam:Flamingo, 2000), 93.5 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 35.

38

verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid,die in hen is, door de verharding huns harten (Ef4:18).

|22| Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden,De wijzen worden beschaamd; ze hebben het Woord van God

verworpen. Vanaf dat moment is hun afgang naar beneden begonnen.Sommige uitleggers zien een duidelijk dalende lijn naar beneden in devolgende verzen.6 Daarbij wordt echter uit het oog verloren dat bepaaldezonden parallel met elkaar optreden. De apostel geeft vandaar geenchronologie, maar een thematische volgorde. De mensen verwerpen God(vs21), ze vormen hun eigen ideeën over God (vs23), ze verhouden zichnaar hun eigen ideeën (vs24ev.), ze krijgen een welgevallen aan hun eigendaden (vs31). In vs22-23 noemt de apostel vandaar vier tegenstellingen:7

wijsheid-dwaasheid (vs22); God-mensen, gevogelte, gedierten (vs23);onverderfelijk-verderfelijk (vs23) en heerlijkheid-gelijkenis (vs23).

|23| en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeengelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige envan kruipende dieren.

De mens is van nature religieus en zoekt steeds naar iets dat hijvereren en aanbidden kan. Te vaak probeert de mens zijn eigen ‘goden’ temaken. Het deuterocanonieke werk Wijsheid van Salomo wijst op dedwaasheid van deze praktijk: ‘Neem bijvoorbeeld een timmerman die eengeschikte boom heeft omgezaagd. Vakkundig verwijdert hij de hele schors,dan maakt hij er met al zijn vakmanschap een nuttig voorwerp van voordagelijks gebruik. Het hout dat na dit werk overblijft gebruikt hij voor hetkoken van zijn eten, waaraan hij zich te goed doet. Uit het restant,waardeloos afval, neemt hij een krom stuk hout, een en al knoest,waarmee hij in zijn vrije tijd aan de slag gaat. Heel precies bewerkt hij het,in alle rust; hij geeft het vorm en maakt er een menselijke figuur van, ofmisschien iets dat lijkt op een of ander dier. Dan smeert hij het in met rodeoker en maakt de hele buitenkant vuurrood; elk vlekje wordt erdoorbedekt. Hij maakt er een passende nis voor in de muur, en bevestigt hetbeeld met ijzers. Zo wil hij voorkomen dat het omvalt, omdat hij beseft dathet niet in staat is zichzelf te helpen; het is immers een beeld, datgeholpen moet worden. Desondanks schrikt hij er niet voor terug tot dat

6 L.O. Richards, Praxisbuch Hausbibelkreis. Bnd. I (Neuhausen-Stuttgart:Hänssler, 1993), 783.7 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 31.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR HEIDENEN (1:18-32)

39

levenloze ding te gaan bidden voor zijn bezit, zijn huwelijk en zijnkinderen. Hij roept iets zwaks aan voor zijn gezondheid, smeekt een doodding om leven en vraagt het stompzinnigste om raad. Iets dat geen voetkan verzetten, vraagt hij om een voorspoedige reis, iets dat volslagenkrachteloos is, om kracht, opdat hij middelen van bestaan, werk envoorspoed in zaken zal hebben’ (Wijs13:11-19). Zijn ‘god’ kan echter nietspreken en moet gedragen worden. Welk een gruwelijke afgoden creërenmensen! Geen van die goden reikt ook maar een promille aan deheerlijkheid en glorie van de ware God.

Ze maakten niet – zoals vele denken – van vele goden één God, maarvan één God vele goden. Goden die men zelf kan beheersen. Zo zijn zedwaas geworden. Ze vervingen de onvergankelijke God door het beeld vaneen mens, van vogels, van viervoetige of van kruipende dieren. Misschiendacht Paulus aan de Grieken die de ‘vergankelijke mens’ Apollosaanbaden, aan de Romeinen die de adelaar aanbaden, aan de Assyriërs diede ‘viervoetige’ stier aanbaden en de Egyptenaren die de ‘kruipende’ slangaanbaden.

|24| Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bijhen het lichaam onteerd wordt.

Doordat de mensheid zich een beeld van God dacht te kunnen maken,geeft de Heer hen over aan hun eigen verlangens. Drie keer benadruktPaulus dit overgeven van God in dit tekstgedeelte (vs24,26,28). De tijd vanvs24 is daarbij actief, wat aantoont dat God niet de hele mensheid in éénkeer overgaf, maar nog steeds mensen die ervoor kiezen om de afgoden tedienen aan de wetteloosheid overgeeft. God handelt nog zo, omdat Hij eenrechtvaardig God is. Als de mensen God verwerpen, zal Hij hen verwerpen(Re10:13; 2Kr15:2; Ps81:11).

God liet hun gedachten toe, waardoor ze hun eigen seksuelebegeerten volgden. Ze wandelden in hun eigen raadslagen (Ps81:13). Hetis goed erop te letten dat niet God de mensen deze begeerten gaf. God kanniemand tot zondigen verzoeken (Jk1:13). Het waren begeerten uit huneigen onreine hart. De mens dacht vrij te zijn, maar was gevangen door dezonde. Ze dachten vrije burgers te zijn, maar waren slaven van de zonde(Ef4:19). De gelovigen hadden zich eveneens hieraan vroeger schuldiggemaakt. Hun leven was echter veranderd, ze werden verlost uit detoestand van de dood en gebracht in het leven (vgl. 1Ko6:9-11).

40

|25| Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepselvereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid.Amen.

In zijn goddeloosheid verwierp de mens God en koos hij voor deleugen. Hij vereerde niet meer de Schepper maar het schepsel; niet meerGod maar een af-god.

|26| Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke lusten, want hun vrouwenhebben de natuurlijke omgang vervangen door de tegennatuurlijke.

Doordat de mensheid zijn Schepper verwerpt, geeft God hen over aande schandelijke lusten van hun eigen verlangens. Het kost Paulus geenenkele moeite om dit verschijnsel in zijn dagen aan de orde te stellen indeze brief. De mensheid wordt door de aanbidding van de afgoden eenspeelbal van het kwaad. God dwingt de mens niet om met Hem te leven.Hij geeft de mens de vrijheid om dat te doen waarnaar deze verlangt. WieGods openbaring negeert, wijdt zich toe aan zijn eigen ‘openbaring’. WieGods wijsheid negeert, wijdt zich toe aan zijn eigen ‘wijsheid’.

Paulus noemt hierbij het voorbeeld van de vrouwen die de Godverwierpen en de natuurlijke (seksuele) omgang met mannen vervingenmet een tegennatuurlijk omgang.

|27| Eveneens hebben de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, enzijn in wellust voor elkander ontbrand, als mannen met mannenschandelijkheid bedrijvende en daardoor het welverdiende loon voor hunafdwaling in zichzelf ontvangende.

Net als de goddeloze vrouwen in vs26 kiezen de goddeloze mannenervoor om de natuurlijke omgang met de vrouw op te geven en branden zeerop seksuele omgang te hebben met andere mannen. Deze seksueleomgang bij mensen van hetzelfde geslacht maakte in de oudheid dikwijlsdeel uit van religieuze ceremoniën (vgl. Js3:9; Kl4:6; vgl. Lv18:22; 20:13;Dt23:17,18; Re19:22-24; 1Kn14:24; 15:12; 22:47; 2Kn23:7). Ook in zijnbetoog plaatst Paulus zijn uitspraken over homoseksuele omgang drie keerin de context van religieuze ceremoniën die gewijd zijn aan de afgoden(vs23-24; vs25-26; vs28). Hierdoor is het mogelijk dat de apostel ook bijdeze seksuele gebruiken specifiek denkt aan homoseksualiteit in eenreligieuze setting.

Ondanks dat verband, rechtvaardigt dit echter niet bij voorbaat hetalgemene homoseksueel gedrag. Paulus’ opmerking dat het gaat om een‘onnatuurlijke omgang’ kan al erop wijzen dat seksualiteit niet op deze

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR HEIDENEN (1:18-32)

41

wijze is bedoeld, doordat zij niet correspondeert met de natuurlijkebedoelingen van de geslachtsorganen die de Schepper de mens gaf. Eendefinitieve uitspraak over homoseksualiteit dient echter ingebed te zijn ineen grote Schriftuurlijk kader dat meer omvat dan enkel losseBijbelteksten.

|28| En daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegevenaan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt:

Ten slotte noemt de apostel nog de perversiteit die ontstaat in de mensdie niets met God te maken wil hebben. Het is opvallend dat de zondendie hieronder genoemd worden, teruggevonden worden in 2Tm3. Daargaat het echter niet enkel om zondaren die deze dingen doen, maar ommensen die daarbij ook nog pretenderen christen te zijn! Ze lijken eengodsvruchtig leven te leiden maar verloochenen de kracht daarvan(2Tm3:5). Het zijn charlatans die anderen proberen te misleiden (vs10). InRm1 vermeldt de apostel het echter nog niet dat de zonden die hij hieropsomt ook straks een deel van de christenheid kenmerken.

|29| vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd,moord, twist, list en kwaadaardigheid;

Hoeveel heeft Gods heilige oog in de afgelopen eeuwen op deze aardezien gebeuren en hoeveel ziet het nog heden! We lezen vier dingen waarde zondige mens vervult mee is en vijf dingen waar de mens vol van is.

|30| oorblazers, lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers,vindingrijk in het kwaad, hun ouders ongehoorzaam;

Na de vorige punten noemt de apostel tenslotte nog twaalfzelfstandige naamwoorden die duidelijk maken wat de mens is. De eersteacht van deze begrippen vormen een eenheid.8

|31| onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid.

|32| Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk, dat zij, die zulke dingenbedrijven, de dood verdienen, doen zij ze niet alleen zelf, maar schenken ooknog hun bijval aan wie ze bedrijven.

Het is vreselijk te zien dat mensen die geconfronteerd worden meteen rechtvaardige God en de zonden die zij maken, toch verder gaan in

8 Ibid., 33.

42

hun praktijken. Het kan hun niets schelen en ze lachen er mee als zezondigen. Ze hebben een welbehagen in de ongerechtigheid. ‘De menszonder God prijst wat hij najaagt, en als hij rijk is, vervloekt en veracht hijJahweh’ (Ps10:3) Ziet hij een dief, hij loopt met hem mee en bijoverspeligen voelt hij zich thuis (Ps50:18).

Is er iemand die een excuus heeft om niet in God tegeloven?

Wat is de diepste oorzaak of het begin van allegoddeloosheid en ongerechtigheid?

Wat is er allemaal bij de mens vervangen gewordenvolgens vs21-32?

Leg uit hoe Herodes en Felix voorbeelden zijn vanmensen die de waarheid in ongerechtigheid hebben tenonder gehouden.

Wat is het verschil tussen goddeloosheid enongerechtigheid?

Hoe is de kracht en goddelijkheid Gods voor jouwpersoonlijk in de schepping zichtbaar?Hoe dacht je vantevoren hierover toen je nog geen christen was?

Ben je er zeker van dat je in de hemel komt? Verklaar jeantwoord.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR MORALISTEN (2:1-16)

43

4 Godsrechtvaardigingvoor moralisten

(2:1-16)

(1) Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij, die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen. (2) Wij weten echter, dat het oordeel Gods onpartijdig gaat over hen, die zulke dingen bedrijven. (3) Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingen bedrijven, en ze zelf doet, dat gij het oordeel Gods ontgaan zult? (4) Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? (5) Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, (6) die een ieder vergelden zal naar zijnwerken: (7) hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven; (8) maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. (9) Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens, die het kwade bewerkt, eerst de Jood en ookde Griek; (10) maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood en ook de Griek. (11) Want er is geen aanzien des persoons bij God. (12) Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden; (13) want niet de hoorders derwet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden. (14) Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet; (15) immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, (16) ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus.

|1| Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gijoordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij,die oordeelt, bedrijft dezelfde dingen.

44

Op dit moment neemt de moralist het woord in de mond. Hij wijsterop dat de heidenen inderdaad slecht bezig zijn. Hij daarentegen aanbidgeen andere goden. Doordat de moralist de goddelozen veroordelen,veroordeelt hij zich echter zelf. In het verborgene deden ze namelijkhetzelfde als de goddelozen. Ze verklaren zich daardoor schuldig. God lietzich niet door schijnvroomheid misleiden. Onoprechtheid en huichelarijzijn Hem een gruwel. De eigen fouten mogen niet onder het tapijt wordenweggestopt. Medema schrijft:1 ‘Het vonnis over de heidenen, de mensen-zonder-God, is in het voorafgaande gedeelte in feite al onherroepelijkgeveld; het zal straks door de Rechter definitief worden uitgesproken(Rm3:19). Maar daar meldt zich iemand anders, een door en doorfatsoenlijk mens, die we een moralist zouden kunnen noemen. “Paulus”,roept hij uit, “wat je daar gezegd hebt is me uit het hart gegrepen! Je hebtgelijk, het is me een toestand in deze wereld. Foei, wat een immoraliteit engoddeloosheid. Waar gaat het naar toe!” Onmiddellijk keert de apostel zichtot deze man, hij kijkt hem streng aan en zegt: “ho ho, vriend, jij mag danwel een juist oordeel hebben over de goddeloosheid en onzedelijkheid vandeze wereld, maar hoe staat het met je eigen levenspraktijk? Zie je niet datje (zij het dan misschien ‘alleen’ in je hart) precies dezelfde dingenbedrijft? We zijn het er toch samen over eens dat Gods oordeel over hendie zulke dingen bedrijven terecht is? En denk je dan soms dat jij aan Godsoordeel zult ontkomen?”’

|2| Wij weten echter, dat het oordeel Gods onpartijdig gaat over hen, die zulke dingenbedrijven.

|3| Rekent gij wellicht hierop, o mens, die oordeelt over hen, die zulke dingenbedrijven, en ze zelf doet, dat gij het oordeel Gods ontgaan zult?

Door de ander te veroordelen, verklaart de moralist zichzelf dubbelschuldig. Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht.

|4| Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid enlankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u totboetvaardigheid leidt?

Mensen spreken graag over de ‘lieve God’ in de hoop dat God zijnnorm zal verlagen. Paulus vraagt de moralisten oog te hebben voor derijkdom van Gods goedheid, geduld en liefde. Juist die goedheid dwingt de

1 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 35.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR MORALISTEN (2:1-16)

45

moralist tot bekering. Het maakt hem duidelijk dat hij op geen enkelewijze tipt aan de norm van God. Als de moralist zich niet bekeerd endenkt dat hij beter is dan de andere en voldoet aan Gods normen datschroeft hij die normen wel aardig naar beneden. Dan heeft hij een lagedunk van Gods goedheid.

|5| Maar in uw weerbarstigheid en onboetvaardigheid van hart hoopt gij u toorn optegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods,

Sprak Paulus in Rm1 over Gods tegenwoordige toorn, dan spreekt hijnu over Gods toekomstige toorn.

|6| die een ieder vergelden zal naar zijn werken:Elk mens zal naar zijn werk beoordeeld worden. Ondanks dat niet

ieder mens evenveel licht en inzicht heeft – en God houdt daarmee in zijnrechtvaardigheid rekening – moeten allen eenmaal voor Hem openbaarworden om te ontvangen wat hun werken waard waren. God zal je nietbeoordelen op de werken van je voorouders, maar op jouw eigen daden dieje deed. De maatstaf daarvoor is Gods wet die toont dat elk mens schuldigis en geoordeeld moet worden. Niemand kan uiteindelijk door goedeprestaties de hemel verdienen, want niemand is in staat Gods wet tevolbrengen: ‘Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ookzonder wet verloren gaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben,zullen door de wet geoordeeld worden;’ (vs12).

|7| hun, die, in het goeddoen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheidzoeken, het eeuwige leven;

De woorden van de apostel lijken erop te wijzen dat iemand door hetgoeddoen het eeuwig leven kan ontvangen. Binnen de uitleggers is erdiscussie over die gedachte. In principe kan gesteld worden dat geen enkelmens het eeuwig leven door goeddoen bereiken kan. De mens is immersniet in staat aan Gods normen te voldoen. God moet genadig zijn en demens tegemoet komen.

Het eeuwig leven wordt hier niet als het tegenwoordige bezit van degelovige in Christus gezien. Het is het doel of het einde van zijn pad in detrouwe dienst voor zijn Heer. In die betekenis komt het nog op andereplaatsen in het Nieuwe Testament voor. Zo gaan in Mt25:46 derechtvaardigen in het eeuwig leven in, wordt Timotheüs vermaand heteeuwig leven te grijpen (1Tm6:12; vgl. vs19) en spreekt de apostel in Tt

46

over de hoop van het eeuwig leven (Tt1:2). Het is vooral Johannes die inzijn geschriften over het eeuwig leven nu. In Rm6:22-23 worden beideaspecten van het eeuwig leven met elkaar verbonden.

|8| maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheidgehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap.

|9| Verdrukking en benauwdheid zal komen over ieder levend mens, die het kwadebewerkt, eerst de Jood en ook de Griek;

De Joden worden het eerst genoemd, omdat ze het uitverkoren volkGods zijn. Zo werd het evangelie het eerste aan de Joden verkondigd endaarna aan de heidenen (zie comm. vs16). Beide groepen worden echtervoor een of-of situatie geplaatst.

|10| maar heerlijkheid, eer en vrede over ieder, die het goede werkt, eerst de Jood enook de Griek.

|11| Want er is geen aanzien des persoons bij God.Zelfs binnen het Jodendom wordt er erkend dat God geen verschil in

het oordeel maakt tussen Jood of heiden, man of vrouw, slaaf of heer.2 Godkijkt door alle maskers heen naar het gezicht van de persoon die voor Hemstaat.3

|12| Want allen, die zonder wet gezondigd hebben, zullen ook zonder wet verlorengaan; en allen, die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wetgeoordeeld worden;

Alle mensen worden geoordeeld, niet op grond van wat ze niet weten,maar op grond van wat zij wel weten. Zo zullen de heidenen die geenThora bezitten, zonder Thora verloren gaan, en de Joden die wel eenThora bezitten, door de Thora veroordeeld worden. Juist de wet waarop delaatste groep zich beriep zou hun veroordelen. De maatstaf om gered teworden is niet het houden van een wet, maar het voldoen aan de normvan God die zichtbaar wordt in de Thora en in de daden van God met dezeschepping.

2 Midrasj, Yalkut Shimoni 76.3 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 32.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR MORALISTEN (2:1-16)

47

|13| want niet de hoorders der wet zijn rechtvaardig bij God, maar de daders der wetzullen gerechtvaardigd worden.

Paulus snoeit meteen degenen de mond die zou kunnen zeggen, dathij niet volkomen leeft, maar wel diverse keren in de Thora gelezen heeften genoeg lezingen over die Thora bijwoonde. Het gaat er niet om dat weenkel Gods wet horen, maar dat we die ook doen. God zoekt niet enkelhoorders, maar daders.

|14| Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wetgebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet;

Door deze woorden wordt opnieuw duidelijk dat de apostel het overde Thora heeft. De heidense volkeren hebben wel hun eigen wetten, maarniet de wet van de Thora. Die wet was aan Israël gegeven. Van naturededen de heidenen hetgeen de Thora voorschreef.

|15| immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hungeweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ookverontschuldigen,

De apostel geeft te kennen dat het werk van de Thora in de hartenvan de heidenen geschreven is. Daardoor kan niemand beweren dat hijniet kan weten wat God van hem verlangt. ‘Rabbi Eliezer vroeg aan rabbiJozua: “Wat kan een mens doen om het oordeel van de hel te ontlopen?”Hij antwoordde: “Laat hij zichzelf bekleden met goede daden.” RabbiEliezer reageerde daarop: “Als dat mogelijk is, laat de volkeren dangoeddoen en vrome daden verrichten, zodat ze het oordeel van de helkunnen ontlopen”’4

Wel dienen we erop te letten dat niet de Thora volledig in de hartenvan de heidenen is geschreven, maar de werken die voortspruiten uit dieThora. Zo worden ze er innerlijk toe gedrongen om datgene te doen watde wet gebiedt. De Joden zeiden vandaar al in hun traditie: ‘de ziel van eenman getuigt voor of tegen hem.’5

|16| ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie,door Christus Jezus.

Er komt een dag dat de Heer ‘aan het licht zal brengen wat in hetduister verborgen is en zal onthullen wat de mensen heimelijk beweegt.En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem toekomt’ (1Ko4:5).

4 Midrasj, Spreuken 17.1. 5 Babylonische Talmoed, traktaat Hagigah 16a; Taanith 11a.

48

Uiteindelijk zal God datgene wat van de mens verborgen en openbaar isoordelen.6 De dag van het oordeel maakte deel uit van Paulus’ evangelie;de boodschap die de apostel namens God verkondigde. Nadat Rm1:18 ditoordeel al aankondigde en Rm2:5 ons liet weten dat hiervoor een extra dagwas gereserveerd, wordt ons in dit vers de Rechter voorgesteld: ChristusJezus (vgl. Jh5:27; Hd17:31).7

Hoe openbaart God zich aan de mens volgens dezeperikoop?

Wat wil God met zijn goedertierenheid en geduldbereiken?

Wat zou God met de man op de foto volgens jou moetendoen?

Tot wie richt Paulus zich in deze perikoop?

Waarover erger je je soms bij andere mensen?

Is het gemakkelijker te geloven als je wel of niet opgroeitin een christelijk gezin?

Is je dankbaarheid voor de redding groter geworden deafgelopen jaren?

Zijn de mensen die nooit van het evangelie gehoordhebben verloren?

6 Babylonische Talmoed, traktaat Hagigah 5a.7 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 40.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGHEID VOOR ISRAËLIETEN (2:17-3:8)

49

5 Godsrechtvaardigheidvoor Israëlieten

(2:17-3:8)

(17) Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God, (18) zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, daar gij onderricht in de wet geniet, (19) enu overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, die in duisternis zijn, (20) een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij in dewet de belichaming der kennis en der waarheid bezit, (21) hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, dat men niet stelen mag, steelt gij? (22) Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van de afgoden, pleegt gij tempelroof? (23) Die u op de wet beroemt, onteert gij God door uw overtreden van de wet? (24) Want de naamGods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven staat. (25) Want besneden tezijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt, maar indien gij een overtreder van de wet zijt, is uw besnijdenis tot onbesnedenheid geworden. (26) Zal dan, indien de onbesnedenede eisen der wet in acht neemt, zijn onbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden? (27) Dan zal de van nature onbesnedene, doordat hij de wet volbrengt, u oordelen die, hoewel in het bezit van letter en besnijdenis, een overtreder van de wet zijt. (28) Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, (29) maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God. (1) Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? (2) Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd. (3) Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw Gods tenietdoen? (4) Volstrekt niet! Maar het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, gelijk geschreven staat: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uw woorden, en overwint in uw rechtsgedingen. (5) Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wij dan zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen (ik spreek op menselijke wijze) soms onrechtvaardig? (6) Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen? (7) Maar, indien de waarachtigheid Gods door mijn leugen des te overvloediger is gebleken tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaar geoordeeld? (8) Het is toch niet, zoals men

50

van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend.

|17| Indien gij u dan Jood laat noemen, steunt op de wet, u beroemt op God,Nadat Paulus net de moralisten bewezen heeft van hun schuld

tegenover God, gaat hij vervolgens verder te wijzen op de Israëliet die zichop God beroemt. ‘De door en door fatsoenlijke meneer Moralist is totzwijgen gebracht. Maar daar meldt zich iemand die nog aanmerkelijk méérin z’n mars heeft; met niet alleen fatsoensnormen, maar met een Bijbelonder z’n arm. Een godsdienstig mens, lid van het erkende volk van God,die openlijk met God in verbinding staat, en inzicht heeft in Godsgedachten: Dat niet alleen: hij komt ons ook met veel zelfvertrouwenmelden dat hij voor veel anderen tot zegen is. Anderen mogen dan blindzijn, in duisternis, onverstandig of onmondig – het is maar goed dat hij eris, want voor zulke mensen kan hij heel wat betekenen. Heeft hij niet deTenach, de Schriften van het Oude Testament in zijn bezit, de belichamingvan de kennis en de waarheid? Hij zal het wel eens even allemaaluitleggen.’1 Religieuze mensen zijn vaak het moeilijkst te overtuigen vande noodzaak zich te verootmoedigen voor Christus en schuld te belijden.

De nakomelingen van Jakob werden vroeger Israëlieten genoemd,maar in de eerste eeuw na Christus ontvingen ze eerder de naam ‘Joden’.Paulus spreekt vandaar niet enkel over Israëlieten uit de stam Juda, maarover Israëlieten in het algemeen. De profeet Jeremia zei al dat het volkzich roemde met de woorden: ‘Wij zijn wijzen, wij hebben de Thora vanJahweh?’ (Jr8:8). In de Targum vinden we in Jr de uitdrukking ‘rust op dewet’, waaraan Paulus wellicht zijn woorden hier ontleent.

|18| zijn wil kent, weet te onderscheiden waarop het aankomt, daar gij onderricht in dewet geniet,

|19| en u overtuigd houdt, dat gij een leidsman van blinden zijt, een licht voor hen, diein duisternis zijn,

Het joodse geschrift Tzeror Hammor (1.3) zegt over de vierde dag inGenesis 1:14-19: ‘op de vierde dag werd er gezegd “laat er licht zijn”; ditwerd gedaan als respect voor de Israëlieten, want zij zijn degene die het

1 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 41.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGHEID VOOR ISRAËLIETEN (2:17-3:8)

51

licht in de wereld geven zoals geschreven is in Dn12:3’. De Talmoednoemt de rabbijnen ‘een lichtlamp’ en ‘een lamp voor Israël’.2

|20| een opvoeder van onverstandigen en een leermeester van onmondigen, daar gij inde wet de belichaming der kennis en der waarheid bezit,

|21| hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij, die predikt, datmen niet stelen mag, steelt gij?

De voorrechten die deze mensen bezatten hielpen hem niet om in dewegen van God te wandelen. Degene die leert zonder het zelf in depraktijk om te zetten zou beter niet geboren zijn geweest.3

|22| Die overspel verbiedt, doet gij overspel? Die gruwt van de afgoden, pleegt gijtempelroof?

De voorrechten die de Joden boven de heidenen bezitten, leiden eralleen toe dat de verantwoordelijkheid en schuld vergroot wordt. Paulusstelt kort vier vragen die gedeeltelijk parallel lijken te lopen met Jr7:8-11.De eerste twee horen bij de horizontale relatie, de andere twee bij deverticale relatie.4

Het beroven van de tempel kwam vaak voor doordat men eigenvoordeel uit de economische wetten rondom de tempel probeerde tehalen. Zo beroofde het oudtestamentische volk God door devoorgeschreven tienden niet te betalen (Ml3:8). Dat gebeurde uitgeldzucht, wat niets anders is dan afgoderij (vgl. Ko3:5).

|23| Die u op de wet beroemt, onteert gij God door uw overtreden van de wet?

|24| Want de naam Gods wordt om u gelasterd onder de heidenen, gelijk geschrevenstaat.

Door de ongelovigen werd de naam van God gelasterd. De huichelarijen het wangedrag van bepaalde Joden wees er volgens vele heidenen opdat hun God ook een dergelijk karakter had. Waar ze ook kwamen werdde naam van Jahweh, door hun daden en woorden, gelasterd onder demensen. Dat kwam doordat het volk van God meer van zichzelf liet zien

2 Jacob Neusner, ed., B. Ketubot, tran. Jacob Neusner, The Babylonian Talmud: A Translation and Commentary 9(Nashville: Hendrickson, 2011), 17a; B. Berakhot, tran. Jacob Neusner, The Babylonian Talmud: A Translation andCommentary 1 (Nashville: Hendrickson, 2011), 28b.

3 Leviticus Rabba 35.7.4 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 42.

52

dan van God. Paulus wijst er de Israëlieten al op dat dit exact hetgeen isdat in het Oude Testament al te vinden is: ‘dag in dag uit wordt Mijn naambezoedeld’ (Js52:5), ‘Bij de volken waar ze kwamen werd mijn heiligenaam ontwijd’ (Ez36:20; vgl. vs23). Heidenen zien een nauw verbandtussen een volk en diens god(en). Omdat Gods volk ongehoorzaam was enals straf in ballingschap werd weggevoerd, dachten de volkeren datJahweh niet in staat was hen te beschermen en in het land te houden.

|25| Want besneden te zijn heeft wel betekenis, indien gij de wet volbrengt, maarindien gij een overtreder van de wet zijt, is uw besnijdenis tot onbesnedenheidgeworden.

Misschien wilde de religieuze Israëliet wijzen op zijn besnijdenis. Datwas dan een bewijs voor hem dat hij bij Gods volk hoorde. Maar wiebesneden was stond ook onder de wet (Gl5:2-3). En aan die wet hield deIsraëliet zich niet. Van buiten wilde hij de wereld door zijn besnijdenistonen dat hij bij het uitverkoren volk Gods hoorde, van binnen was zijnhart echter niet aan God toegewijd. Zijn besnijdenis had zo geen enkel nutvoor God. God heeft geen interesse aan rituelen of uiterlijke ceremoniënals die niet begeleid worden door een innerlijke heiliging.5

|26| Zal dan, indien de onbesnedene de eisen der wet in acht neemt, zijnonbesnedenheid niet voor besnijdenis gelden?

Het Jodendom stemt met deze woorden van Paulus in en wijst eropdat een heiden die de Thora van God doet gelijk gesteld mag worden aaneen hogepriester.6

|27| Dan zal de van nature onbesnedene, doordat hij de wet volbrengt, u oordelen die,hoewel in het bezit van letter en besnijdenis, een overtreder van de wet zijt.

|28| Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk,aan het vlees, geschiedt,

Symbolen zijn waardeloos wanneer datgene dat ze vertegenwoordigenniet echt is. Een politie-uniform zonder officiële aanstelling betekentniets. Een diploma zonder studie of examen is maar een ijdel document.Een cheque zonder financiële dekking is waardeloos.

5 Babylonische Talmoed, traktaat Sukkah 52a. Zie verder binnen Qumran de Gemeenschapsrol (1QS) 5.4-5;Lofliederen (1QH) 2.7-8 en Damascus Rol 16.4-6.

6 Babylonische Talmoed, traktaat Sanhedrin 59a; Baba Kamma 39a; Abodah Zarah 3a; Sifra op Leviticus 86b.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGHEID VOOR ISRAËLIETEN (2:17-3:8)

53

|29| maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die vanhet hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen,maar van God.

Niet enkel de buitenkant, ook de binnenkant was belangrijk voorGod. Mozes en de profeten hadden dat al verkondigd: ‘Besnijd daarom uwhart en wees niet langer halsstarrig’ (Dt10:16; vgl. Dt30:6; Jr4:4; 9:26). Enzelfs de Babylonische Talmoed stelt dat iemand die geen afgoden vereerteen Jood kan worden genoemd.7 Het voorbeeld daarvoor is dan de dochtervan de farao (Gn41:45).

In het Nieuwe Testament betekent ‘onbesneden van hart’ dat de menszich tegen God verzet. ‘Besnijdenis van het hart’ is de innerlijke, gewilligeovergave aan God. Een onbesneden oor (Jr6:10) is een oor dat niet naarGod en zijn woord wil luisteren en onbesneden lippen zijn lippen die inhun natuurlijke toestand ongeschikt zijn voor de dienst aan God(Ex6:11,29).

Als de Jood deze ware besnijdenis toepast dan komt zijn lof niet vanmensen, maar van God. De apostel maakt daarbij een woordspel met hetwoord ‘Jood’ dat afstamt van het Hebreeuwse ‘Juda’ en ‘lof’ betekent.8

|1| Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis?Paulus gebruikt in Rm3:1-8 een bijzondere stijlfiguur, de diatribe.

Hierbij wordt er gediscussieerd met een denkbeeldige tegenstander. Deapostel laat deze tegenstander vragen stellen (vs1,3,5,7) en hijzelf geeftantwoord (vs2,4,6,8). Op deze manier ondervangt hij mogelijketegenargumenten.

Wat is het voordeel van de Jood als het enkel nog om de innerlijkebesnijdenis gaat? Was het niet beter om een onbesneden heiden te zijn?Zijn verantwoordelijkheid was immers veel geringer dan die van de Joodaan wie Gods beloften geopenbaard waren.

|2| Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijntoevertrouwd.

Paulus gaat kort in op die vraag en noemt het voortreffelijkstevoorrecht dat de Jood bezat: ze bezatten het geschreven Woord van God.Later in Rm9-11 zal de apostel uitvoerig op de bovengenoemde vraagverder ingaan.

7 Babylonische Talmoed, traktaat Megillah 13a.8 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 47.

54

|3| Wat toch is het geval? Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouwde trouw Gods tenietdoen?

Als Israël eveneens schuldig is, zullen Gods beloften dan niet invervulling gaan. Opnieuw proeven we al iets van de thematiek die deapostel in het midden van de brief aan de orde zal stellen (Rm9-11). Hij zalzich dan richten op de vraag of God zijn beloftes heeft ingetrokkenvanwege de ongehoorzaamheid van het volk.

|4| Volstrekt niet! Maar het blijve: God waarachtig en ieder mens leugenachtig, gelijkgeschreven staat: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in uw woorden, enoverwint in uw rechtsgedingen.

God is onverbreekbaar trouw aan zijn Woord. Hij zal zijn beloftennakomen, ook al heeft Israël door zijn ontrouw alle aanspraken daaropverloren. Op dit punt gaat de apostel verder in bij Rm9-11.

|5| Maar indien onze onrechtvaardigheid Gods rechtvaardigheid staaft, wat zullen wijdan zeggen? Is God, die zijn toorn doet voelen (ik spreek op menselijke wijze)soms onrechtvaardig?

God waarschuwt de mens voordat en nadat zijn Thora is geopenbaard,dat zonde bestraft wordt. Elk mens weet dat ongehoorzaamheiduiteindelijk veroordeeld dient te worden. Als de mens dus beseft datonrechtvaardigheid niet goed is, wat zal hij verder nog zeggen? Was Goddan onrechtvaardig als Hij de mensen strafte nadat Hij hen hadwaarschuwde? Was God die zijn toorn liet voelen onrechtvaardig? Debetekenis van ‘gerechtigheid’ hangt in dit vers nauw samen met de trouwen ontrouw in de voorgaande verzen. Wright ziet vandaar in dit tekstdeeleen verwijzing naar Gods verbondstrouw.9

Paulus gebruikt hier een uitdrukking die we diverse keren nog in delatere Talmoed tegenkomen: ‘ik spreek naar de mens’.10 Dat betekent datde apostel spreekt zoals mensen dat in hun onwetendheid doen. Het is eenonbedacht spreken dat meteen in het volgende verzen wordttegengesproken. Zou de mens kunnen zeggen dat het onrechtvaardig vanGod was als Hij goddeloosheid zou straffen? Brengt de mens niet door zijnzonde, Gods rechtvaardigheid aan het licht? Of moet God soms altijdvergeven?

|6| Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen?

9 N.T. Wright, Paulus van Tarsus. Een kennismaking met zijn theologie (Zoetermeer:Boekencentrum, 1998), 108.10 Babylonische Talmoed, traktaat Kerithoth 11.1.

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGHEID VOOR ISRAËLIETEN (2:17-3:8)

55

Het antwoord op de laatste vraag is: ‘Volstrekt niet!’ Als het vorigeimmers waar zou zijn, zou God niemand kunnen oordelen. Maar zou deRechter de aarde niet mogen te-recht-vragen? De Israëlieten wisten al uithun eigen geschriften dat God dat zou doen (Dt32:4; Jb8:3; 34:10). God zoude zondaar zeker niet belonen, omdat deze zijn heiligheid meer in hetlicht plaatste. Zulk een gedachte was volstrekte waanzin.

|7| Maar, indien de waarachtigheid Gods door mijn leugen des te overvloediger isgebleken tot zijn heerlijkheid, waarom word ik dan nog als zondaargeoordeeld?

Paulus gaat verder op het spoor van ‘spreken op menselijke wijze’ (vgl.vs5).

|8| Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wijhet kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen iswelverdiend.

Wat zien de mensen als ze kijken naar je leven?

Welke overeenkomst merk je op tussen Joden enheidenen in Rm1 en Rm2?

Wat is het nut van de besnijdenis volgens Paulus?

Wat bedoeld de Bijbel met ‘besnijdenis van harten’?

Is het gemakkelijk voor jou om te gaan met mensen dieaan de rand van de samenleving staan?

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR ALLE MENSEN (3:9-20)

57

6 Godsrechtvaardiging

voor alle mensen(3:9-20)

(9) Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebben immers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder de zonde zijn, (10) gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet een, (11) er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; (12) allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet een. (13) Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen; (14) hun mond is van vloek en bitterheidvol; (15) Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten, (16) verwoesting en ellende zijn op hun wegen, (17) en de weg des vredes kennen zij niet. (18) De vreze Gods staat hun niet voor ogen. (19) Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God, (20) daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen.

|9| Wat dan? Worden anderen boven ons gesteld? In geen enkel opzicht; wij hebbenimmers tevoren Joden zowel als Grieken beschuldigd, dat zij allen onder dezonde zijn,

In dit vers neemt de apostel zijn gedachtengang weer op en vraagt hijna aanleiding van Rm3:1 ‘wat dan?’ We komen tot het gedeelte waaruit zalblijken dat niemand rechtvaardig is. Paulus neemt zijn lezers daarvoor meeop pad en schrijft vandaar in de wij-vorm.

|10| gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet een,Van zowel Joden als heidenen had Paulus laten zien dat ze schuldig

voor God waren. Niemand was onschuldig, en de schrijver gaat dat nuaantonen vanuit het Oude Testament. Negen keer zal hij in vs10-17 dewoorden ‘niemand’ en ‘allen’ gebruiken, zodat voor iedereen duidelijkwordt dat niemand voldoet aan Gods norm.

58

De apostel citeert hier uit Ps14: ‘Dwazen denken: Er is geen God.Verdorven zijn ze, en gruwelijk hun daden, geen van hen deugt. Jahwehkijkt vanuit de hemel naar de mensen om te zien of er één verstandig is,één die God zoekt’ (vs1), ‘Allen zijn afgedwaald, allen ontaard, geen vanhen deugt, niet één’ (vs3).

|11| er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt;Als de mens zo onrechtvaardig is, dan zal hij toch zijn best doen om

God te zoeken, of? Het antwoord van de apostel is ‘nee, niemand.’Niemandis verstandig. Daarmee bedoeld Paulus niet te zeggen dat de mens niet decapaciteit heeft om God te zoeken, maar dat de mens dat wel kan, maarniet doet. Hij is niet gericht op God maar op andere dingen. Niemand is er,die het werkelijk om God te doen is. Hooguit roept men tot God op hetmoment dat men in grote moeilijkheden zit, maar daarna keert de menszich van nature van God weer af.

|12| allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet watgoed is, zelfs niet een.

Moeten we dan uit de vorige verzen concluderen dat niemand op hetjuiste pad wandelt? Het antwoord is: ‘ja’. Vaak denkt de mens dat iemanddie altijd voor andere klaar staat goed is. Of dat iemand die geeft enschenkt een bijzonder persoon is in Gods ogen. Dat is ook zo. Maar het isniet genoeg om Gods norm te bereiken. God is dankbaar voor devredestichters en weldoeners op aarde. Hij kijkt met plezier naar degenedie het beste voor hebben in deze schepping, maar Hij moet erkennen datdat niet genoeg is om te voldoen aan datgene wat Hij stelt. Daarvan isiedereen afgeweken. Paulus gebruikt de geschiedenis als bewijs voor dealgemene slechtheid van de mens.

|13| Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hunlippen;

Paulus noemt in de volgende vijf verzen verschillende lichaamsdelen:keel, tong, lippen, mond, voeten en ogen. Hij maakt daarmee duidelijk datde mens niet in staat is te voldoen aan Gods norm.

De woorden van Ps5:10 klinken hier door: ‘Onwaarheid komt uit hunmond, onheil huist in hun hart, een open graf is hun keel, gespleten is huntong.’ Ze worden aangevuld met Ps140:3: ‘Hun tong is scherp als die vaneen slang, achter hun lippen schuilt het gif van een adder. sela ’

R O M E I N E NGODS RECHTVAARDIGING VOOR ALLE MENSEN (3:9-20)

59

|14| hun mond is van vloek en bitterheid vol;De mond van de mens is een vloek. Hij wenst anderen het ergste toe:

‘Zijn mond vloekt en liegt, dreigt met geweld, zijn tong brengt misdaad enonrecht voort’ (Ps10:7).

|15| Snel zijn hun voeten om bloed te vergieten,Op soortgelijke wijze spreekt Jesaja over het volk Israël: ‘Hun voeten

snellen naar het kwaad, ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten.Hun plannen zijn heilloze plannen, verwoesting en rampspoed vergezellenhen’ (Js59:7).

|16| verwoesting en ellende zijn op hun wegen,Deze tekst komt eveneens uit het vorige citaat.

|17| en de weg des vredes kennen zij niet.Een citaat uit Js59:8: ‘De weg van de vrede kennen ze niet, waar zij

gaan is geen recht te ontdekken. Ze begeven zich op kronkelpaden; wiedaarop wandelt kent geen vrede.’

|18| De vreze Gods staat hun niet voor ogen.Een citaat uit Ps36:2: ‘De zonde spreekt tot de goddeloze, diep in zijn

hart angst voor God kent hij niet.’

|19| Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt, die onder de wet zijn,opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God,

Het bewijs van de schuld was onweerlegbaar geleverd. Allen,heidenen en Joden zijn schuldig. De heidenen gaan zonder wet verloren,de Joden worden door de wet veroordeeld. De verzen die Paulushierboven aanhaalde tonen dat zelfs de religieuze mens strafwaardig voorGod is. En als zelfs de religieuze mens strafbaar was, dan gold dat eveneensvoor de niet-religieuze mens. Ook hij kon niet voldoen aan Gods norm.

Het leek erop dat de wetenschapper van volksgezondheid eenwaterproef uit een bron nam, dat analyseerde, ontdekte dat het gif bevatteen de hele bron als vergiftigd verklaarde. De hele wereld, zonder éénuitzondering, is schuldig voor God. Alle mond is gestopt. Zonder Godsgenade komt de mens er niet.

60

|20| daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden,want wet doet zonde kennen.

In het betoog dat Paulus nu al drie hoofdstukken lang houdt, wordtduidelijk dat geen mens rechtvaardig voor God kan staan. Iedereen isaangeklaagd. Door de bovengenoemde citaten en andere teksten uit GodsThora weet de mens wat zonde is. Zelfs bij de wetten die door mensen zijningesteld is dat zo. Als iemand aan de verkeerde kant van de weg rijdt, dankan men hem wijzen op de strepen op het wegdek. Zo is de wet eenrichtingsaanwijzer die toont hoe het zou moeten, maar tegelijk ook demens die dat niet doet veroordeeld. Geen enkele wet is echter bij machteom het kwaad uit te bannen. Het is enkel de spiegel die je laat zien dat jegezicht vies is, maar het gezicht niet kan wassen.

In welke situatie bereikte je het punt waarop je jeverdediging tegenover God opgaf?

Wat is context van de oudtestamentische citaten diePaulus hier aanhaalt?

Waaraan hecht je belang bij de christelijke opvoeding vanje eigen kinderen?

R O M E I N E NDE BRON VAN DE RECHTVAARDIGING (3:21-31)

61

7 De bron van derechtvaardiging

(3:21-31)

(21) Nu is echter buiten een wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen, (22) namelijk gerechtigheid van God door geloof in Jezus Christus totallen, en over allen die geloven; want er is geen onderscheid. (23) Want allen hebben gezondigd en doen tekort aan de heerlijkheid Gods, (24) en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. (25) Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden; (26) om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is,ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is. (27) Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Door welke wet? Der werken? Neen, maar door de wet van geloof. (28) Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet. (29) Of is God alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der heidenen. (30) Als er namelijk een God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloofen de onbesnedenen door het geloof. (31) Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet.

|21| Nu is echter buiten een wet om gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvande wet en de profeten getuigen,

Al iemand de vorige hoofdstukken gelezen heeft en dan in Rm3:21 deuitspraak leest dat Gods gerechtigheid openbaar wordt, denkt men meteenaan het eindoordeel. Het is zowat onmogelijk om, nadat de vorigehoofdstukken iemand als schuldig hebben aangewezen, nu te denken datdie schuldige gerechtvaardigd wordt.1 De apostel laat echter nog ietsanders zien waardoor Gods gerechtigheid openbaar wordt. Hij toont nuverder aan zijn lezers wat Gods gerechtigheid voor hen tot stand heeftgebracht. Hij komt terug op Rm1:17: ‘Want gerechtigheid van God wordtdaarin geopenbaard op grond van geloof tot geloof, zoals geschreven staat:‘Maar de rechtvaardige zal op grond van geloof leven’.

1 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 43.

62

Het gaat hier niet om Gods barmhartigheid – hoewel die in hetevangelie wordt gezien –, maar om Gods gerechtigheid. Nu iedereenveroordeeld is moet het oordeel uitgesproken worden. God is immersrechtvaardig en Hij duldt geen onrechtvaardigheid. De rechtvaardigheidvan God zal nu openbaar worden. Maar dat gebeurt buiten een wet om.Hoe kan dat? God moet de zondaar toch straffen. Hoe kan een heilig Godde onrechtvaardige rechtvaardig verklaren?

Diverse vertalingen geven traditioneel ‘de wet’ weer in dit vers. In hetGrieks is het lidwoord voor ‘wet’ echter afwezig, waardoor er betergesproken kan worden van ‘een wet’. Buiten een wet om wordt Godsgerechtigheid openbaar. Dat betekent natuurlijk niet dat dezegerechtigheid in contrast staat met Gods wet. Ze wordt alleenonafhankelijk ervan aangeboden.2 Het gaat hier niet enkel om de wet,maar om elke wet die heerst op basis van bepaalde afspraken (zie gramm.).De wet en de profeten getuigden hier van. Het evangelie wordtondersteund door het Oude Testament. We vinden er vele verwijzingenin, die ons tonen dat vergeving mogelijk is. We lezen in Js46:13: ‘Ik brengmijn gerechtigheid nabij, ze is niet ver meer, het duurt niet lang voor ikredding breng. Ik zal redding brengen in Sion, Ik laat Israël in mijn luisterdelen’ en in Js56:1: ‘Dit zegt Jahweh: Handel rechtvaardig, handhaaf hetrecht; de redding die Ik breng is nabij, en weldra openbaar Ik mijngerechtigheid’ (vgl. Js51:5-8; Dn9:24).

|22| namelijk gerechtigheid van God door geloof in Jezus Christus tot allen, en overallen die geloven; want er is geen onderscheid.

We vinden het antwoord op de vorige uitspraak. De rechtvaardigheidvan God gaat niet uit van de wet, maar van een Persoon: Jezus Christus(Hd13:39). De apostel verwijst hiermee niet naar de gerechtigheid van Godwaarmee Hij Christus aan het kruis strafte of de gerechtigheid die Christusin zichzelf had.3 Het gaat om een gerechtigheid die Hij aan ons toekent,omwille van dat wat Christus aan het kruis deed.4 Dat is een gerechtigheidvan God door de trouw van Jezus Christus. God ziet ons door Christus’ alsrechtvaardigen. Beiden aspecten zijn onderscheiden en liggen in elkaarsverlengde.

2 J. Shulam, Romans. A Commentary on the Jewish roots (Maryland:Messianic Jewish Publisher, 1997), 135.3 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung, (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 13. Contra: J. Shulam, Romans.

A Commentary on the Jewish roots (Maryland:Messianic Jewish Publisher, 1997), 137.4 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung, (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 13.

R O M E I N E NDE BRON VAN DE RECHTVAARDIGING (3:21-31)

63

Het evangelie van Jezus Christus komt tot alle mensen. Iedereen maghet horen. Het kennen van Gods gerechtigheid komt echter alleen tot hendie geloven. Gods genade is algemeen: ‘Want de genade van God,heilbrengend voor alle mensen, is verschenen’ (Tt2:11). Die algemenegenade wordt werkzaam bij hen die geloven.

Jesaja 53:10-12 bracht Gods rechtvaardigheid al in verband met delijdende knecht. Er is geen rechtvaardiging buiten de relatie met JezusChristus. Hij is voor ons gestorven en heeft onze schuld betaald. Hij heeftde straf op zich genomen. Door Hem is worden wij niet meer geoordeeld.

De wet kon geen rechtvaardigheid bewerken. Gerechtigheid kan voorGod alleen bewerkt worden door Jezus Christus. De Griekse uitdrukkingδιὰ πίστεως Ἰησοῦ Χριστοῦ laat zich daarbij op twee manieren vertalen. Deeerste keuze is om de genitief als een subjectieve genitief op te vatten. Hetgaat dan om het ‘geloof van Jezus Christus’ (SV).5 Dit geloof van Jezus staatdan haaks op de ontrouw van Israël aan het verbond.6 Een genitief vooreen persoonsnaam (‘Jezus’) is namelijk zelden een objectieve genitief.7

De tweede keuze is het om de genitief toch als een objectieve genitiefop te vertalen. Het gaat dan om het ‘geloof in Jezus Christus’.8 Een genitiefmet persoonsnaam komt toch drie keer voor in het NT (Mc11:22; Jk2:1;Op2:13).9 Als bij twee genitieven achter elkaar het lidwoord ontbreekt,gaat het normaal om objectieve genitief.10

Beide uitleggingen vullen elkaar aan. Een christen is gerechtvaardigddoor het geloof in het geloof van Jezus. Zonder de ‘trouw van Christus’ zouer geen ‘geloof in Christus’ zijn.11 Paulus verbindt de rechtvaardiging inRomeinen 3:21-31 negen keer met het geloof.

In plaats van ‘tot allen’ (εις παντας, P40, א*, A, B, C, P, Ψ, 81) lezen anderen ‘overallen’ (ειν παντας και επι παντας, D, F, G, K, MT, 33).

|23| Want allen hebben gezondigd en doen tekort aan de heerlijkheid Gods,

5 Gijsbert Van den Brink en Cornelis (Kees) van der Kooi, Christelijke dogmatiek: Een inleiding (Zoetermeer:Boekencentrum, 2015), 398.

6 N.T. Wright, Paulus van Tarsus. Een kennismaking met zijn theologie (Zoetermeer:Boekencentrum, 1998), 108-109. Vgl. J. Haussleiter, ‘Der Glaube an Jesu Christi und der christliche Glaube: ein Beitrag zur Erklärung desRömerbriefes,’ Neue Kirchliche Zeitschrift 2 (1891): 109-145; R.N. Longenecker, Paul, Apostle of Liberty (NewYork:Harper & Row, 1964), 149-152; M.D. Hooker, ‘Πίστις Χριστου,’ New Testament Studies 35 (1989): 321-342.

7 R. Michael Allen, The Christ’s Faith a Dogmatic Account, T & T Clark Studies in Systematic Theology (London:T&T Clark, 2009); George Howard, ‘The “Faith of Christ”’, The Expository Times 85.7 (1974): 213.

8 C.E.B. Cranfield, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans, Vol. I (ICC; Edinburgh:T&TClark, 2004), 203; A. Hultgren, ‘The Pistis Christou Formulations in Paul,’ Novum Testamentum 22 (1980): 248-263; J.D.G. Dunn, ‘Once More, ΠΙΣΤΙΣ ΧΡΙΣΤΟΥ,’ SBL Seminar Papers, 730-744.

9 D.B. Wallace, Greek Grammar Beyond the Basics (Grand Rapids:Zondervan, 1996), 116.10 D.B. Wallace, Greek Grammar Beyond the Basics (Grand Rapids:Zondervan, 1996), 115; J.D.G. Dunn, ‘Once More,

ΠΙΣΤΙΣ ΧΡΙΣΤΟΥ,’ SBL Seminar Papers, 732-734.11 Jan van Genderen en Willem H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek (Kampen: Kok, 1992), 554.

64

De mens werd niet voor zichzelf geschapen, maar voor zijn Schepper.Zijn hoogste doel is het om Gods heerlijkheid te openbaren (Ko1:16). Maarhij is niet in staat om iets van Gods heerlijkheid te openbaren. Het ‘te kortdoen’ of ‘niet bereiken van’ Gods heerlijkheid is een gevolg van ‘allenhebben gezondigd’.12

Vaak zijn mensen geneigd om zelf een onderscheid te maken inrechtvaardigen en onrechtvaardigen. Bierce schreef:13 ‘Er zijn twee soortenmensen: de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Het zijn derechtvaardigen die de indeling maken.’

|24| en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in ChristusJezus.

Calvijn zegt van dit vers dat er wellicht geen Schriftplaats is dieduidelijker de kracht van deze gerechtigheid in het licht stelt.14 Allenhebben gezondigd en kunnen ‘gratis’ gerechtvaardigd worden. Dat gaatniet vanzelf. Het kan ‘door de verlossing in Christus Jezus’.

De genade van God in de rechtvaardiging wijst op hetgeschenkkarakter van de rechtvaardiging. Dat geschenkkarakter is des tedieper, omdat het geschenk het tegendeel is van wat mensen teverwachten hebben, van wat ze verdiend hebben.

Er staat hier niet ‘Jezus Christus’ zoals in het vorige vers, maar‘Christus Jezus’. De ‘Christus’, de ‘gezalfde Messias staat centraal op devoorgrond.15

|25| Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om zijnrechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren onder deverdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten geworden;

De apostel spreekt in dit vers niet over de zonden die de gelovigendeden voor hun bekering. Hij beantwoordt indirect de vraag of Godszoenmiddel ook voor de rechtvaardiging van de oudtestamentischegelovigen nodig is.

God had hun zonden verdragen met het oog op Christus. Hij kon dezonden in oudtestamentische tijd verdragen, doordat Hij vooruitzag op het

12 D. Moo, The Epistle to the Romans, (Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 226; H.P. Medema, Der Brief an die Römer(Bielefeld:CLV, 1992), 53.

13 Citeert zonder verwijzing in W. Wiersbe, In Gods dienst, (Vaassen:Medema, 2003), 53.14 Calvijn, Commentaar op de Brief aan de Romeinen, ad.loc.15 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 54.

R O M E I N E NDE BRON VAN DE RECHTVAARDIGING (3:21-31)

65

offer van Golgotha. Door hun vooruitziend geloof werden hun zondenvergeven en konden ze gerechtvaardigd worden (Ps78:38-39).16

Christus was het zoenmiddel. Het woord ‘zoenmiddel’ wijst indirectenaar de ark van het verbond. Het Grieks woord voor ‘verzoening’ (Gr.ilastérion), wordt in de Septuaginta gebruikt voor het ‘verzoendeksel’(LXX:Ex25:17-22). Verzoendeksel en verbondsark zijn een prachtig beeldvan de Heer Jezus. Het Nieuwe Testament zinspeelt daar drie keer op(Rm3:25; 1Jh2:2; 4:10).

|26| om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de tegenwoordige tijd, zodat Hijzelfrechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is.

De gerechtigheid van God houdt in dat als een zondaar zich tot Godkeert en pleit op het verlossingswerk van Jezus Christus, die persoonrechtvaardig is. Als God zo iemand niet rechtvaardig zou verklaren zou Hijzelf onrechtvaardig zijn.

|27| Waar blijft het roemen dan? Het is uitgesloten. Door welke wet? Der werken?Neen, maar door de wet van geloof.

De rechtvaardiging gebeurt enkel op grond van genade, niet op grondvan werken. Wanneer deze gerechtigheid op een of andere wijze met hetdoen van de mens in verbinding zou staan, zou zij door de wet zijn. 17 Dankon zij dus alleen maar voor Israël in aanmerking komen. En dan zou deroem voor de mens zijn die de wet hield. Dat is echter niet het geval. Alleroem kwam toe aan God zelf die een verlossingsweg voor ons beschikbaarstelde.

|28| Want wij zijn van oordeel, dat de mens door geloof gerechtvaardigd wordt, zonderwerken der wet.

Luther onderstreept dit vers door te vertalen: ‘dat de mens enkel doorgeloof alleen gerechtvaardigd wordt’. Ondanks dat de woorden ‘enkel’ en‘alleen’ niet in de Griekse grondtekst aanwezig zijn, heeft de Reformatorwel de kern van deze passage te pakken.

Waarom redt God ons alleen door geloof? Antwoorden kunnen zijn:(1) Geloof sluit menselijke trots uit,(2) Geloof eert God, niet mensen,(3) Geloof maakt dat alle mensen gered kunnen worden,

16 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung, (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 14.17 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 55.

66

(4) Geloof erkent dat wij de wet niet kunnen houden en ook niet aanGods maatstaven kunnen voldoen,

(5) Geloof is baseert op een relatie met God.

|29| Of is God alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook derheidenen.

|30| Als er namelijk een God is, die de besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof ende onbesnedenen door het geloof.

|31| Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleerbevestigen wij de wet.

Wanneer wij begrijpen wat redding door geloof betekent, begrijpenwe de Thora van God beter.18 We leren door de genade de wet beter tebegrijpen en erkennen dat dat wat Christus gedaan heeft verder gaat dande mozaïsche Thora en vooruitziet op de Thora van Christus.19 Daarinbevestigen we de Thora Gods en belijden we dat Christus de kern van deThora is.

Wat betekent het woord ‘gerechtvaardigd’?

Wat heeft de rechtvaardigheid van God te maken metonze verlossing?

Wat is het verschil tussen een christen en een ongelovigein verband met de zonde?

18 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 48.19 J. Shulam, Romans. A Commentary on the Jewish roots (Maryland:Messianic Jewish Publisher, 1997), 149.

R O M E I N E NDE VOORBEELDEN VAN DE RECHTVAARDIGING (4:1-25)

67

8 De voorbeeldenvan de

rechtvaardiging(4:1-25)

(1) Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, gevonden heeft? (2) Want als Abraham op grond van werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem, maar niet bij God. (3) Want wat zegt de Schrift? ‘En Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend’. (4) Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend uit genade, maar als verschuldigd. (5) Maar hem die niet werkt, maar gelooft in Hem die de Goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid; (6) zoals ook David de mens gelukkig noemt wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken: (7) ‘Gelukkig zij van wie dewetteloosheden vergeven en van wie de zonden bedekt zijn. (8) Gelukkig de man van wie de Heer de zonde geenszins toerekent’. (9) Geldt dit geluk nu de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: aan Abraham is het geloof tot gerechtigheid gerekend. (10)Hoe werd het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of onbesneden? Niet besneden, maar onbesneden. (11) En hij ontving het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van het geloof, dat hij had in de onbesneden staat, opdat hij vader zou zijn van allen die in onbesneden staat geloven, opdat ook hun de gerechtigheid zou worden toegerekend; (12) en opdat hij vader van de besnedenen zou zijn, niet alleen voor hen die besneden zijn, maar ook voor hen die wandelen in de voetstappen van het geloof dat onze vader Abraham in zijn onbesneden staat had. (13) Want niet door de wet verkreeg Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hij erfgenaam van de kosmos zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof. (14) Want als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoud gemaakt en de belofte te niet gedaan. (15) Want de wet bewerkt toorn, maar waar geen wet is, is ook geen overtreding. (16) Daarom is het op grond van geloof, opdathet naar genade zou zijn, zodat de belofte zeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet alleen dat wat uit de wet is, maar ook dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van onsallen (17) (zoals geschreven staat: ’Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld’) voor het aangezicht van God die hij geloofde – die de doden levend maakt en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn –, (18) die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zou worden, volgens wat gezegd was: ’Zo zal uw nageslacht zijn’. (19) En niet zwak in

68

het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daar hij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van de moederschoot van Sara; (20) en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterkt in het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf (21) en ten volle verzekerd was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen. (22) Daarom is het hem ook tot gerechtigheid gerekend. (23) Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem werd toegerekend, (24) maar ook ter wille van ons, wie het zal worden toegerekend, ons die geloven in Hem die Jezus onze Heer uit de doden heeft opgewekt, (25) die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.

In Rm4 toont de apostel zijn lezers waardoor Abrahamgerechtvaardigd werd. Hij stelt die vraag al meteen in het eerste vers engeeft vandaar antwoord op zijn vraag. Daarbij kan men zijn antwoordverdelen in drie stukken (vs2-8; 9-12; 13-17a), waarin eerste drieantwoorden worden afgekeurd en vervolgens het juiste antwoord wordtgegeven. In vs22 neemt de apostel de gedachte vanuit Rm3:25 weer op.

|1| Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, gevondenheeft?

De apostel bouwt verder op datgene dat hij in het vorige hoofdstukduidelijk heeft gesteld. God rechtvaardigt een zondaar enkel op basis vangeloof in Jezus Christus. In Rm3:21 verwees Paulus daarvoor al naar hetOude Testament: ‘Nu is echter buiten een wet om gerechtigheid Godsopenbaar geworden, waarvan de wet en de profeten getuigen,’ Dat de weten de profeten daarvan al getuigen, gaat hij nu aan zijn hoordersverduidelijken.1 In Rm4 plaatst hij vandaar de Joden hun vader Abrahamvoor ogen en stelt hij hen de vraag waardoor Abraham gerechtvaardigdwerd.

Er is hier sprake van twee personen die voor de joden van bijzonderebetekenis waren. Abraham was de ontvanger en drager van Gods beloften.Hij was tevens voor de Jood het voorbeeld van een rechtvaardige (Jh8:39).Davids was de representant van het door God kozen koningschap. Metdeze twee personen stonden alle verwachtingen van Israël in verbinding.2

Immers, de Messias was de zoon van David, de zoon van Abraham (Mt1:1).Hoe werden beiden gerechtvaardigd? Door hun eigen kunnen en doen? Ofdoor hun eigen vlees?

1 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 58.2 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 60.

R O M E I N E NDE VOORBEELDEN VAN DE RECHTVAARDIGING (4:1-25)

69

|2| Want als Abraham op grond van werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij roem,maar niet bij God.

Als Abraham uit (eigen) werken gerechtvaardigd werd, dan kon hijzich daarvoor roemen.

|3| Want wat zegt de Schrift? ‘En Abraham geloofde God en het werd hem totgerechtigheid gerekend’.

Paulus citeert vervolgens Gn15:6. Abraham geloofde God en het werdhem tot gerechtigheid gerekend. Abraham werd niet gerechtvaardigd opgrond van werken, maar op grond van geloof. Zijn vertrouwen tot, engehoorzaamheid aan God maakten van hem een rechtvaardige.

|4| Hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend uit genade, maar alsverschuldigd.

Als iemand op grond van werken rechtvaardig verklaard zou worden,zou dat trouwens niet meer uit genade gebeuren. Zo een persoon zouimmers volmaakt zijn en aan die persoon zou God verplicht zijn omrechtvaardiging toe te kennen. Hij zou de arbeider zijn die na een werkvolbracht te hebben, loon zou ontvangen.3

Binnen het jodendom dacht men dat het geloof van Abraham alsverdienstelijk werk gezien diende te worden. Het geloof bevatte volgenshen de (latere) werken en waren anticiperend op de Thora. Paulus maaktduidelijk dat deze gedachte bodem mist. Eerst het geloof dan de werken.Uiteraard horen beiden onlosmakelijk bij elkaar, maar ze dienen goedonderscheiden te worden. Abraham werd niet gerechtvaardigd op grondvan werken, maar op grond van geloof. Hij bleek echter een rechtvaardigete zijn op grond van zijn werken. Daardoor werd zijn geloof bevestigd. DatAbraham zijn zoon offerde, was daarom een bewijs van het reedsaanwezige geloof.

|5| Maar hem die niet werkt, maar gelooft in Hem die de Goddeloze rechtvaardigt,wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid;

Opnieuw staat het gerekend worden tot gerechtigheid in tegenstellingtot het toerekenen van de zonde. Men verwacht dat een goddeloze diegelooft zonder ook nog maar enig werk te hebben volbracht verloren zalgaan. Dit ligt in de verwachting en zou menselijk gezien ‘rechtvaardig’

3 Medema, Der Brief an Die Römer, 59.

70

zijn. Paulus maakt duidelijk dat dit niet het geval is. Eerst het geloof, dande werken.

De uitdrukking ‘rekenen tot’ heeft in het verleden tot discussie geleid.Verschillende mogelijkheden zijn:

(1) Het gaat om een juridische uitspraak: God rekent onsrechtvaardigheid toe, ondanks dat we onrechtvaardig zijn.

(2) Het gaat om een innerlijke waarde: God rekent onsrechtvaardigheid toe, omdat het geloof meer waard is dan dewerken.

(3) Het gaat om een overboeking: God rekent ons rechtvaardigheidtoe, we ontvangen de rechtvaardigheid die Christus ontving doorzijn levenswandel.

(4) Het gaat om een zijns-toestand: God rekent ons rechtvaardigheidtoe, omdat we rechtvaardig zijn. Hij doet dat op grond van geloofin Jezus Christus.

Vanuit datgene wat we in het voorafgaande gezegd hebben, blijkt datGod ons rechtvaardigheid toerekent, omdat we rechtvaardig zijn op grondvan ons geloof in Christus Jezus.4 Het is God die alle eer toekomt.

|6| zoals ook David de mens gelukkig noemt wie God gerechtigheid toerekent, zonderwerken:

Door een verwijzing naar koning David hoopt Paulus de gelovigenaan te tonen dat zowel de gelovige voor de openbaring van de Thora(Abraham), als de gelovige na de openbaring van de Thora (David)gerechtigheid ontvingen zonder werken.

|7| ‘Gelukkig zij van wie de wetteloosheden vergeven en van wie de zonden bedektzijn.

Als bewijs citeert Paulus Ps32:1. De wetteloosheid is kwijtgescholden.Ze zijn vergeven. De zonden kunnen natuurlijk niet kwijtgescholdenworden. Zij worden bedekt.’ De misdaad van Uw volks hebt Uweggenomen. U hebt al hun zonden bedekt’ (Ps85:2).

Het bedekken van zonden betekent niet dat God de zonden door devingers ziet, maar dat Christus als Verlosser de schuld voor die zondengedragen heeft en daardoor zonde ‘bedekt’ heeft.

|8| Gelukkig de man van wie de Heer de zonde geenszins toerekent’.

4 Ibid., 60.

R O M E I N E NDE VOORBEELDEN VAN DE RECHTVAARDIGING (4:1-25)

71

|9| Geldt dit geluk nu de besnedene of ook de onbesnedene? Wij zeggen immers: aanAbraham is het geloof tot gerechtigheid gerekend.

Misschien denkt iemand dat deze gelukkig woorden enkel voorAbraham of David golden, omdat ze in een speciaal verbond met Godstonden.

|10| Hoe werd het hem dan toegerekend? Toen hij besneden was of onbesneden? Nietbesneden, maar onbesneden.

Abraham werd gerechtigheid toegerekend op het moment dat hijonbesneden was. Pas veertien jaar later kwam de besnijdenis (Gn17). Hijwas zesentachtig jaar oud, toen Ismaël geboren werd, en negenennegentigtoen hij besneden werd. Niet uit werken of uit de besnijdenis, maar doorhet geloof werd Abraham gerechtvaardigd. De besnijdenis was enkel hetzegel op zijn geloof, niet de bron van zijn geloof.

|11| En hij ontving het teken van de besnijdenis als zegel van de gerechtigheid van hetgeloof, dat hij had in de onbesneden staat, opdat hij vader zou zijn van allen diein onbesneden staat geloven, opdat ook hun de gerechtigheid zou wordentoegerekend;

Door de besnijdenis werd Abraham constant herinnert aan Godsbeloften. Ze vormden een zegen voor zijn geloof.

|12| en opdat hij vader van de besnedenen zou zijn, niet alleen voor hen die besnedenzijn, maar ook voor hen die wandelen in de voetstappen van het geloof datonze vader Abraham in zijn onbesneden staat had.

Als de apostel spreekt over de personen die besneden zijn, spreekt hijniet over de goddelozen die besneden zijn. Hij spreekt over diegene diebesneden zijn en vasthouden aan Gods beloften.

|13| Want niet door de wet verkreeg Abraham of zijn nageslacht de belofte dat hijerfgenaam van de kosmos zou zijn, maar door gerechtigheid van het geloof.

Toen Abraham nakomelingen kreeg, had Israël de Thora nog nietontvangen. Hij ontving zijn belofte alleen door God te vertrouwen.

Paulus schrijft dat God Abraham tot erfgenaam van de hele schepping(κόσμος/kosmos) zou maken. Dat de apostel concreet de inhoud van de

72

erfenis benoemd (de schepping) is uniek.5 Veelal volstaat het de apostel omslechts te spreken over ‘de erfenis’, zonder verdere kwalificaties te geven.

In het oudtestamentisch getuigenis is deze keuze van God hiervoornog sterk onzichtbaar. Het accent ligt er vooral op Israëls ontvangst vanhet land Kanaän. In joodse werken, die ontstonden rond de tijd van hetNT, blijkt dat deze verwachting ook door anderen werd gezien (vgl.Rm8:21).6 Zo vernemen we in 1 Henoch:

‘Voor de uitverkorenen zal er licht, vreugde en vrede zijn. Zijzullen de aarde beërven’.7

In Jezus Sirach komt dit eveneens tot uiting:

‘Daarom heeft de Heer hem [Abram] onder ede beloofd dat doorzijn nageslacht de volken gezegend zouden zijn. Hij zou het zotalrijk maken als het stof van de aarde, zijn nageslacht als sterrenverheffen, het een gebied geven van zee tot zee, van de Riviertot aan de einden der aarde. Aan Isaak beloofde hij hetzelfde,vanwege zijn vader Abraham. Ook liet hij het verbond en dezegen voor alle mensen op het hoofd van Jakob rusten. Door zijnzegen erkende hij hem en gaf hij hem een gebied, dat hijverdeelde onder de twaalf stammen.’8

In deze getuigenissen is er nog sprake van het land Israël. In anderegetuigenis wordt die gedachte breder toegepast op de hele schepping. Eenvoorbeeld daarvan vinden we in Jubileeën:

‘de nieuwe schepping, als de nieuwe hemel en aarde …vernieuwd worden met de krachten in de hemel en de volledigenatuur van de aarde’.9

5 Mark Forman, Politics of Inheritance in Romans, Society for New Testament Studies Monograph Series 148(Cambridge: Cambridge University, 2014), 59; James D. Hester, Paul’s Concept of Inheritance: A Contribution tothe Understanding of Heilsgeschichte, Scottish Journal of Theology Occasional papers 14 (Edinburgh: Oliver andBoyd, 1968), 69.

6 Pseudo-Mozes, The Book of Jubilees, ed. James C. VanderKam, Guides to Apocrypha and Pseudepigrapha(Sheffield: Sheffield Academic, 2001), 32:19; Sirach (Israël, 180vC), 44:21; Pseudo-Henoch, 1 Henoch, vert. M.A.Knibb (Deventer: Ankh-Hermes, 1994), 5:7; Philo of Alexandria, ‘On Dreams [De Somniis]’, in The Works of Philo,tran. Charles D. Yonge (Peabody: Hendrickson, 2005), 1.175; ‘On the Life of Moses [De Vita Mosis]’, in The Worksof Philo, tran. Charles D. Yonge (Peabody: Hendrickson, 2005), 1.155; Ishmael ben Elisja, ed., Mekhilta: Midrasj OpExodus, 2nd ed. (Venetie, 1545), 14:31.

7 Pseudo-Henoch, 1 Henoch, 5:7.8 Sirach, 44:21-23.9 Pseudo-Mozes, The Book of Jubilees, 1:29; Vgl. Pseudo-Ezra, ‘4 Ezra’, in Buiten de Vesting, vert. Pieter Oussoren en

Renate Dekker (Vught: Skandalon, 2009), 7:1-25; ben Elisja, Mekhilta Exodus, 14:31.

R O M E I N E NDE VOORBEELDEN VAN DE RECHTVAARDIGING (4:1-25)

73

Ook Paulus spreekt in Romeinen 4:13 niet over het land (γῆ) datAbraham ontvangt (vgl. Gn15:17), maar over de schepping (κόσμος).Daardoor wordt de relatie tussen de erfenis en het land Kanaän losgelaten.Dit betekent echter niet dat Paulus het erfdeel van Kanaän vergeestelijkttot de hele schepping of vervluchtigt tot een immateriële hemel.10 Nergensin de Bijbel is het Griekse κόσμος echter gereduceerd tot een immateriëlewerkelijkheid (vgl. Rm8:18-25). Van een vervluchtiging is daarom geensprake. Paulus spreekt over de hele schepping, waartoe ook het materiëlegedeelte behoort.11

Ook de gedachte van de vergeestelijking laat zich niet onderbouwenvanuit het bijbelse getuigenis. Vanuit de oudtestamentische verwachtingwas de belofte van Kanaän immers niet door Jahweh ongedaan gemaakt.12

De belofte van het land Kanaän gold juist als de eerste fase of hetprototype van een groter geheel, zoals uit de boven aangehaalde tekst uitJezus Sirach blijkt. Net zoals God de mens opriep om vanuit de hof in Edende hele schepping te onderwerpen (Gn1:28), riep Hij Israël om vanuitKanaän licht te zijn voor de hele schepping.13 Als Israël zich aan Jahwehsinzettingen hield, zou het land aan Eden gelijk worden. Israël faaldehierin, maar God zou zijn belofte vervullen en Israël het land Kanaänschenken om van daaruit in de eindelijke verwachting de hele scheppingte onderwerpen en deze aan de rechtvaardigen te schenken. Dithermeneutische idee van prototype en expansie lag al opgesloten in deeerste hoofdstukken van het OT en zou later meermaals aan bod komen(Ps2:8; Js26:19; 27:6; 54:2-3).14 Vanuit deze verwachting zag het volk uitnaar de Messias, de nakomeling van Abraham, die de volledige scheppingin ontvangst zou nemen. Die hoop kwam tot zijn vervulling, want ‘zijn

10 T. Desmond Alexander, ‘Beyond Borders: The Wider Dimensions of Land’, in The Land of Promise: Biblical,Theological and Contemporary Perspectives, eds. Philip Johnston and Peter W.L. Walker (Downers Grove:InterVarsity, 2000), 18; Ulrich Wilckens, Der Brief an Die Römer: Röm 1-5, vol. 2, Evangelisch-KatholischerKommentar zum Neuen Testament 6 (Zürich: Benziger, 1978), 269.

11 Edward Adams, Constructing the World: A Study in Paul’s Cosmological Language, Studies of the New Testamentand its World (Edinburgh: T&T Clark, 2000), 168–170, 176–178; Thomas R. Schreiner, Romans, Baker ExegeticalCommentary on the New Testament 6 (Grand Rapids: Baker Books, 1998), 434; James D.G. Dunn, Romans 1-8,Word Biblical Commentary 38A (Dallas: Word Books, 1988), 469.

12 John F. Walvoord, The Millennial Kingdom (Findlay: Dunham, 1959), 174–182; Stephen R. Sizer, ‘DispensationalApproaches to the Land’, in The Land of Promise: Biblical, Theological and Contemporary Perspectives, eds. PhilipJohnston and Peter W.L. Walker (Downers Grove: InterVarsity, 2000), 142–171.

13 Vgl. Miguel G. Echevarria, The Future Inheritance of Land in the Pauline Epistles (Louisville: Southern BaptistTheological Seminary, 2014), 27.

14 Gregory K. Beale, A New Testament Biblical Theology: The Unfolding of the Old Testament in the New (GrandRapids: Baker Academic, 2011), 761–762; N. Tom Wright, ‘New Exodus, New Inheritance: The Narrative Structureof Romans 3-8’, in Romans and the People of God: Essays in Honor of Gordon D. Fee on the Occasion of His 65thBirthday, eds. Sven Soderlund and N. Tom Wright (Grand Rapids: Eerdmans, 1999), 31; Gerhard von Rad,‘Typological Interpretation of the Old Testament’, in Essays on Old Testament Hermeneutics, eds. ClausWestermann and James L. Mays (Atlanta: John Knox Press, 1979), 31.

74

Zoon, heeft Hij aangewezen als enig erfgenaam van alle dingen door wieHij ook de wereld heeft geschapen’ (Hb1:2).

In Romeinen 4:13 komt deze thematiek van de expansie op eenduidelijke manier tot uiting voor wie beseft dat de landbelofte aan Israëldoor Jahweh niet werd opgeheven.15 Deze expansie is te vergelijken met dekeuzes van de profeten om de uittocht uit Egypte als prototype van deuittocht uit Babylon te zien.16 Doordat er tegenwoordig meer wordtingezien dat bijbelse gegevens in een bijbelse-theologische ontwikkelingstaan, is het onjuist nog te veronderstellen dat het idee van de heleschepping als erfdeel als latere correctie diende op de vroegere beloftes vanKanaän.17

In zijn schrijven aan de christenen uit de volken slaat Paulus deze stapvan Kanaän over en richt hij zich meteen op Gods doel om Abraham toteen erfgenaam van de schepping te maken. Deze thematiek komt opnieuwter sprake in de brief in Romeinen 8:12-30 en is van belang om te latenzien dat Abraham zo uitgroeit tot de ‘vader van vele volken’ (4:17). Dethematiek van het land als erfenis (4:13-18) en de vele nakomelingen vanAbraham (4:19-21) worden op die manier met elkaar verbonden.

|14| Want als zij die uit de wet zijn, erfgenamen zijn, dan is het geloof zonder inhoudgemaakt en de belofte te niet gedaan.

|15| Want de wet bewerkt toorn, maar waar geen wet is, is ook geen overtreding.Doordat er een wet is, kunnen mensen die wet overtreden. Dat zorgt

ervoor dat de mens schuldig wordt en dat de toorn van God over hemkomt. Als er echter geen wet is, kan er ook geen overtreding zijn. Stel dater geen verkeersborden langs de weg staan, dan geen enkele agent jeschuldig verklaren vanwege het overtreden van eenrichtingsverkeer.

|16| Daarom is het op grond van geloof, opdat het naar genade zou zijn, zodat de beloftezeker zou zijn voor het hele nageslacht, niet alleen dat wat uit de wet is, maarook dat wat uit het geloof van Abraham is, die een vader is van ons allen

15 Echevarria, Future Inheritance, 167.16 Yair Zakovitch, ‘Inner-Biblical Interpretation’, in A Companion to Biblical Interpretation in Early Judaism, ed.

Matthias Henze (Grand Rapids: Eerdmans, 2012), 61; D.L. Baker, Two Testaments, One Bible: The TheologicalRelationship between the Old and New Testaments (Downer’s Grove: InterVarsity, 2010), 171, accessed 11December 2017, http://site.ebrary.com/id/10825912; E. Earle Ellis, ‘Biblical Interpretation in the New TestamentChurch’, in Mikra: Text, Translation, Reading and Interpretation of the Hebrew Bible in Ancient Judaism & EarlyChristianity, eds. Harry Sysling and M.J. Mulder (Peabody: Hendrickson, 2004), 713; Richard B. Hays, Echoes ofScripture in the Letters of Paul (New Haven: Yale University, 1993), 14.

17 Adams, Constructing the World, 167.

R O M E I N E NDE VOORBEELDEN VAN DE RECHTVAARDIGING (4:1-25)

75

De gelovige wordt vandaar niet door de wet gerechtvaardigd, maar opgrond van geloof. Bij Abraham is dat overduidelijk, omdat er nog geen wetaan hem geopenbaard was, toen hij leefde.

|17| (zoals geschreven staat: ’Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld’) voor hetaangezicht van God die hij geloofde – die de doden levend maakt en de dingendie niet zijn, roept alsof zij zijn –,

God kan gelovige zondaren rechtvaardig verklaren.

|18| die tegen hoop op hoop heeft geloofd, opdat hij een vader van vele volken zouworden, volgens wat gezegd was: ’Zo zal uw nageslacht zijn’.

Abraham kreeg vele nakomelingen, Gods stelde hem tot een vadervan vele volken.

|19| En niet zwak in het geloof lette hij niet op zijn eigen al afgestorven lichaam, daarhij ongeveer honderd jaar oud was, en niet op het afgestorven zijn van demoederschoot van Sara;

Sommige handschriften (D,F,G,Y,å,) bevatten het woord ‘niet’ (ou) in ‘lette hij

niet’ (ou katenohsen). Anderen laten het weg (א, A, B, C). Beide mogelijkhedengeven een juiste betekenis: (1) Abraham lette door het geloof niet op zijn oudelichaam; en (2) Abraham werd niet zwak in het geloof toen hij lette op zijnlichaam.

|20| en hij twijfelde niet aan de belofte van God door het ongeloof, maar werd gesterktin het geloof, terwijl hij God heerlijkheid gaf

Zoals Abraham geloofde in het vooruitzicht op wat God zou doen,mogen wij geloven in terugblik op dat wat God deed.

|21| en ten volle verzekerd was, dat wat Hij beloofd heeft, Hij ook machtig is te doen.

|22| Daarom is het hem ook tot gerechtigheid gerekend.

|23| Het is echter niet alleen ter wille van hem geschreven dat het hem werdtoegerekend,

|24| maar ook ter wille van ons, wie het zal worden toegerekend, ons die geloven inHem die Jezus onze Heer uit de doden heeft opgewekt,

76

God heeft Jezus, onze Heer, uit de doden opgewekt. Dat betekent datHij opgewekt werd, terwijl de anderen in de toestand van de dood bleven.De opstanding staat hier een verbinding met de gerechtigheid. TerwijlAbrahams en Davids geloof op een gegeven woord steunden, rust onsgeloof op een volbracht werk.18

|25| die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging.Christus werd overgegeven vanwege onze overtredingen (vgl.

LXX:Js53:12). Hij werd opgewekt om onze rechtvaardiging. Zonder deopstanding zou de gelovige geen nieuw leven kennen. De rechtvaardigingwas mogelijk doordat wij met Christus stierven en met Hem opstonden.Zonder de opstanding zou de rechtvaardiging, zoals die in het NieuweTestament beschreven wordt, onmogelijk zijn. De apostel zal daar nogverder op in gaan in Rm6.

Er zijn weinig plaatsen in de brieven van Paulus waarin het verbandtussen Christus’ dood en Christus’ opstanding zo helder onder woordenworden gebracht als hier.19

Waarom gebruikt Paulus Abraham en David alsvoorbeeld in Rm4?

Op welk eigen werk of welke religieuze prestatie konAbraham zich bij God beroemen?

Is vs20 niet in tegenspraak met Gn17:17-18 vermitsAbraham daar toch duidelijk zijn twijfel uitdrukt?

Is de fysieke toestand van Abraham tijdens zijnrechtvaardiging van belang?

Kan geloof als een eigen verdienstelijke prestatiebeschouwd worden?

Wat betekent ‘tegen hoop op hoop’?

Wat is de relatie tussen het geloof van Abraham en hetgeloof van de christenen in Rm3:21vv.?

18 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 67.19 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek (Kampen:Kok, 1992), 562.

R O M E I N E NDE ZEGENINGEN VAN DE RECHTVAARDIGING (5:1-11)

77

9 De zegeningenvan de

rechtvaardiging(5:1-11)

(1) Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus, (2) door Wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. (3) En dat nietalleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten dat de verdrukking volharding werkt, (4) en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop; (5) en de hoopbeschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestort door de heilige Geest die ons gegeven is. (6) Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen gestorven. (7) Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; immers, voor de goede heeft misschien iemand nog wel de moed te sterven. (8) Maar God bevestigt zijn liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. (9) Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn. (10) Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van zijn Zoon, veel meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden door zijn leven. (11) En dat niet alleen, maar wij roemen ook in God door onze Heer Jezus Christus, door Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.

|1| Wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onzeHeer Jezus Christus,

De nieuwe identiteit van de christenen is door de rechtvaardigingbepaald (5:1,9; 8:30). Door de rechtvaardiging zijn ze in een nieuwe positiegebracht en kenmerken ze zich als nieuwe mensen.

Paulus noemt in dit tekstgedeelte verschillende vruchten van derechtvaardiging. Vrede met God is de eerste vrucht hiervan. Zij volgt opde rechtvaardiging en uit zich in zekerheid en vertrouwen. Het is mogelijkhierbij terug te denken aan de vrede die Jezus zijn discipelen beloofde(Jh14:27). Deze vrede van God mag niet afhankelijk worden gemaakt van

78

een bepaalde subjectief gevoelens.1 Ondanks dat de gevoelens van vredekunnen ontbreken in deze gebroken schepping, is de vrede van God eenreëel feit dat verankert is in Gods beloften.

In plaats van de keuze voor het indicatieve ‘hebben vrede’ (εἰρήνην ἔχομεν, אi1, B2,F, G, P, Ψ, 88), kiezen andere handschriften voor de subjunctief: ‘laat ons vredehebben’ (εἰρήνην ἔχωμεν, א*, A, B*, C, D, K, L, 33, 81). Daniël Wallace volgt vanuitRm5:10 de indicatief.2 Maar dat de gelovige reeds vrede kennen, sluit niet uit datzij elkaar mogen oproepen tot die vrede.3

|2| door Wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genadewaarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.

God is geen Rechter die ons na het oordeel te hebben uitgesproken,naar buiten gooit.4 Hij is een Rechter die zich openbaart als een hemelseVader. Ten opzichte van het verleden verontrust ons niets meer. Wehebben vrede met God. Betreffende het heden staan we in de Vadergunstvan God en wat de toekomst betreft, wordt onze weg al beschenen door destralen van de hemelse heerlijkheid.5

|3| En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, daar wij weten datde verdrukking volharding werkt,

Paulus toont de verhevenheid van datgene wat Christus voor onsbewerkt heeft. We zien terug in de uitdrukkingen ‘En dat niet alleen’(vs3,11) en ‘veel meer’ (vs9-10). De apostel schrijft deze brief niet in destudeerkamer, maar in de moeilijkheden die hij tijdens de verkondigingvan het evangelie ervaart.6 In de dorre woestijn worden we op de proefgesteld of we waarlijk in staat zijn alleen op God te vertrouwen.

|4| en de volharding beproefdheid en de beproefdheid hoop;

|5| en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten is uitgestortdoor de heilige Geest die ons gegeven is.

God meer dan een Rechter. De bron van alle zegeningen liggenimmers in zijn liefde. Hij heeft die liefde in ons uitgestort door de heiligeGeest. In Rm8 zal Paulus daar meer van verduidelijken. God vraagt ons

1 James D.G. Dunn, Romans 1-8, Word Biblical Commentary 38A (Dallas: Word Books, 1988), 247.2 Daniel B. Wallace, Greek Grammar Beyond the Basics (Grand Rapids: Zondervan, 1997), 464.3 Robert Jewett, ‘The God of Peace in Romans: Reflections on Crucial Lutheran Texts’, Current Theological Mission

25 (1998): 187.4 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 69.5 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 74.6 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 73.

R O M E I N E NDE ZEGENINGEN VAN DE RECHTVAARDIGING (5:1-11)

79

niet uit eigen kracht zijn liefde na te volgen; Hij schenkt ons de brondaartoe!

|6| Want toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozengestorven.

Meteen noemt Paulus het bewijs van Gods liefde. Toen de mens nogkrachteloos was en de Geest nog niet hadden ontvangen, stierf Christusvoor ons. Enkel op die grondslag was het mogelijk dat Gods zijn Geest aanons kon schenken.

|7| Want ternauwernood zal iemand voor een rechtvaardige sterven; immers, voor degoede heeft misschien iemand nog wel de moed te sterven.

|8| Maar God bevestigt zijn liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven istoen wij nog zondaars waren.

Paulus wijst de gelovigen er opnieuw op dat God zijn liefde tot henbetoonde toen zij nog zondaars waren (vgl. vs6). God redde hen nietomdat ze volmaakte mensen waren, maar omdat Hij van hen hield. Datkan alleen God. De mens voordat er een beweegreden van buitenafhebben om iemand lief te hebben. Wie zou er voor het behoud van zijnvijand willen sterven?

Het is opmerkelijk dat Paulus het zondaar zijn in het verleden plaatst.De liefde van God mag nooit dienen als verontschuldiging om te zondigen.Een christen wil niet meer gekenmerkt worden als zondaar, maar alsheilige. De zonde dient niet langer meer een ijzeren wetmatigheid in zijnbestaan te zijn.

|9| Veel meer dan zullen wij, nu wij gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, door Hembehouden worden van de toorn.

Binnen de brief is er een opmerkelijk parallel tussen hetgerechtvaardigd worden door geloof en het rechtvaardig worden door hetbloed. Beiden betekenen hetzelfde. Het eerste legt de nadruk op het geloofin Christus, het tweede legt de nadruk op het offer van Christus. Door hetoffer van Christus vindt de mens een basis om gerechtvaardigd te worden.Dat gebeurd doordat hij zijn vertrouwen, zijn geloof, stelt in die basis.

Christus’ offer is hetgeen dat ons redt van de toorn. We mogen daaruitniet concluderen dat God een toornig God is die door Christus gekalmeerdwordt. Integendeel! Het NT openbaart ons God als een liefhebbend God

80

die niet wil dat iemand verloren gaat (Jh3:16). Door Christus’ offervoorziet God in een basis om de gelovige te behouden van die toorn.Vertalers voegen daarbij graag achter ‘de toorn’ de woorden ‘van God’ toe,om de toorn te verbinden met Gods Persoon.

|10| Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood vanzijn Zoon, veel meer zullen wij, nu wij verzoend zijn, behouden worden doorzijn leven.

De mens was een vijand van God. Door Christus is de gelovigeverzoend met God. De Zoon is de basis van alle zegeningen. Zijn offer ishet garantiebewijs voor de verzoening met God. Het feit dat God zijneigen Zoon gaf, toont ons wat God voor ons over heeft. Het is belang eropte letten dat de Bijbel nergens leert dat God ook met de gelovige verzoenddiende te worden.7

|11| En dat niet alleen, maar wij roemen ook in God door onze Heer Jezus Christus,door Wie wij nu de verzoening ontvangen hebben.

De gelovige heeft een heerlijke toekomstverwachting en mag zich nual roemen in de Schenker van al die gaven. Hij roemt God voor datgenewat Hij gedaan heeft en doet, voordat datgene wat Hij gegeven heeft engeeft.

Wat voor vrede bedoelt Paulus in deze perikoop?

Wat betekent het voor jou persoonlijk dat je met Godverzoend bent?

Verandert een duidelijker inzicht in de rechtvaardigingjouw relatie met God?

7 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 56.

R O M E I N E NDE TOEWIJZING VAN DE RECHTVAARDIGING (5:12-21)

81

10 De toewijzingvan de

rechtvaardiging(5:12-21)

(12) Daarom, zoals door een mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben... (13) (want tot aan de wet was er zonde in de wereld, maar zonde wordt niet toegerekend als er geen wet is; (14) toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen. (15) Maar de genadegave is niet zoals de overtreding. Want als door de overtreding van de ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave in genade die door de ene mens Jezus Christus is, overvloedig geweest over de velen. (16) En de gave is niet zoals het zondigen van de ene. Want het oordeel was uit een daad tot veroordeling, maar de genadegave is uit vele overtredingen tot rechtvaardiging. (17) Want als door de overtreding van de ene de dood heeft geregeerd door die ene, veel meer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen in het leven regeren door de Ene, Jezus Christus.) - (18) zoals het dus door een overtreding tot alle mensen tot de veroordeling strekt, zo ook strekt het door een gerechtigheid tot alle mensen tot rechtvaardiging van het leven. (19) Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen tot rechtvaardigen gesteldworden. (20) Maar de wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waarde zonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden; (21) opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer.

|12| Daarom, zoals door een mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zondede dood, en zo de dood tot alle mensen is doorgegaan, doordat allen gezondigdhebben...

Paulus gaat terug naar het begin dat er voor zorgde dat de zonde endood in de wereld kwam. Dat begin lag vele jaren voor Israël bestond. Deapostel refereert hiermee naar het besluit van God om na het wantrouwen

82

van Adam en Eva de weg naar de levensboom af te sluiten. Daardoor heeftde mens geen eeuwig leven meer en heeft de dood vrij spel over de mensgekregen (Gn3:22).

De oorsprong van het kwaad en de dood liggen echter voor de keuzevan de mens om God te wantrouwen. Als de dood er voordien niet was,zou de keuze van God om de levensboom in het midden van de hof teplaatsen onzinnig zijn geweest (Gn2:9).1 Als het kwaad er voordien nietwas, zou de slang er niet voor hebben gekozen om de mens te misleiden(3:1). Doordat Adam en Eva de hof niet bewaakte, kreeg het kwaad ingangin de hof en doordat zij God wantrouwden, werd de dood een volledigerealiteit in hun leven. Over die gevolgen spreekt de apostel.

Alle mensen hebben gezondigd. We laten dagelijks door onze zondezien dat we bij Adam horen. Het feit dat alle zondig zijn heeft de aposteluitvoerig in Rm1-3 laten zien. We zien het er ook aan dat de dood tot allemensen is doorgegaan.2 Opdat gebied zijn we nakomelingen van Adam envalt de appel niet ver van de boom. Als een president een documentondertekent, doet hij dat in de naam van het gehele volk. Hij handelt voorallen. Op dezelfde manier gebeurde dat bij Adam. Door zijn wantrouwenkreeg de dood volledig vat op ons leven, zonder dat de mens daar ietstegen kon doen (Rm5:12; Ef2:1; 1Ko15:21-22).

|13| (want tot aan de wet was er zonde in de wereld, maar zonde wordt niettoegerekend als er geen wet is;

Vers 13-17 vormen een tussenzin.3 De gedachtegang van vers 12 zalde apostel weer in vs18 opnieuw oppakken. Het is goed hier in de uitlegrekening mee te houden. Barth ziet in vers 12 vanuit dit perspectief eenopschrift voor dit tekstgedeelte.4

Ook voor de wet was de zonde in de wereld. We zien dat bij deverwoesting van Sodom en Gomorra. Beide steden vielen door hun zonde.De zonde kon echter niet toegerekend worden, omdat er geen wet was. Erwas wel zonde, maar de zonde was niet wettig identificeerbaar.

|14| toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigdhadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zoukomen.

1 Vgl. Raymond R. Hausoul, Genesis: Begin van Gods koninkrijk (raymondhausoul.be, 2020), Gn2:9.2 W. Grudem, Systematic Theology (Grand Rapids:Zondervan, 2000), 494.3 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 82; H.P. Medema, Der Brief an die Römer

(Bielefeld:CLV, 1992), 80; K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 61.4 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 61.

R O M E I N E NDE TOEWIJZING VAN DE RECHTVAARDIGING (5:12-21)

83

Dat de mens zondige, blijkt uit het feit dat de dood ook over de mensregeerde in de tijd van Adam tot Mozes.5 De dood had niet pas zijndefinitieve overwinning vanaf het moment dat Israël de Thora brak. Dedood overwon op de mens door de zonde (vgl. Hs6:7). En zonde is er ookals er geen wet is. Zodra er een wet komt, wordt het anders. De wetopenbaart de zonde, schrijft ze in de schulden boeken en zet de misdadigerschaak-mat.6

Van Adam tot Mozes was er één grote menselijke familie die zonderonderscheid onder zonde en dood bedolven lag.

Kinderen van Adam ontvangen: Kinderen Gods ontvangen:

Ondergang (5:9) Redding (5:9)

Zonde (5:12,15,21) Rechtvaardigheid (5:18)

Dood (5:12,16,21) Eeuwig Leven (5:17,21)

Scheiding van God (5:18) Band met God (5:11,19)

Ongehoorzaamheid (5:12,19) Gehoorzaamheid (5:19)

Oordeel (5:18) Bevrijding (5:11,11)

|15| Maar de genadegave is niet zoals de overtreding. Want als door de overtreding vande ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave ingenade die door de ene mens Jezus Christus is, overvloedig geweest over develen.

Rm5:15-19 heeft in het verleden voor veel discussie gevolgd. Deapostel plaatst in deze verzen Adam naast Christus. Zoals door één mensde onrechtvaardigheid op aarde kwam, kwam door één mens derechtvaardigheid op aarde. Deze genadegave is een veel grotere kracht dande overtreding. Een kleine vonk is voldoende om een heel bos in brand testeken, maar voor het blussen van een bosbrand heb je meer nodig danenkel een emmertje water. De kracht die daarvoor nodig is, isovervloediger. Zo is de genade van God overvloediger dan de overtredingvan Adam.

5 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 85.6 Vgl. R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 85.

84

|16| En de gave is niet zoals het zondigen van de ene. Want het oordeel was uit eendaad tot veroordeling, maar de genadegave is uit vele overtredingen totrechtvaardiging.

De rechtvaardige basis voor de veroordeling wordt tegenover derechtvaardige basis voor de rechtvaardiging geplaatst.7 Zoals door deovertreding van Adam de zonde in de wereld kwam en velen stiervendoordat ze de zonde dienden, wordt door het werk van Christus’ degoddeloze gerechtvaardigd, door het geloof in dit offer. Wat Adam in hetkwade voor al zijn nakomelingen werd, dat is Christus in overstromendevolheid in het goede geworden voor allen die hem toebehoren.8

|17| Want als door de overtreding van de ene de dood heeft geregeerd door die ene, veelmeer zullen zij die de overvloed van de genade en van de gave dergerechtigheid ontvangen in het leven regeren door de Ene, Jezus Christus.) -

Door de overtreding van Adam regeert de dood als een gruwelijketiran in de wereld. Door de genade van het werk van Christus mogen degerechtvaardigden nu regeren over deze dood. Dood en leven staan nutegenover elkaar. Adams ongerechtigheid staat nu tegenover het Christus’gerechtigheid. Het is onjuist om dan ook de genade tegenover de wet teplaatsen. Beiden zijn immers van God afkomstig. De genade staat niettegenover Gods wet, maar tegenover het oordeel dat over de mens komtdie zich verzet tegen deze wet.

|18| zoals het dus door een overtreding tot alle mensen tot de veroordeling strekt, zoook strekt het door een gerechtigheid tot alle mensen tot rechtvaardiging vanhet leven.

De apostel neemt in vs18 zijn kerngedachte uit vs12 op.9 Sommigenzien in Rm5:18-19 een aanwijzing voor de erfzonde. De benaming‘erfzonde’ is nogal verwarrend. Het begrip duidt aan dat Adamrepresentatief voor alle mensen staat. Hij is het stamhoofd van demensheid. Zijn nakomelingen volgen hem. Doordat hij zondigde, levenalle mensen in een gebroken schepping. Doordat hij zondige, heeft dezondemacht grip op de mensheid en zijn we gekenmerkt als zondaren.

De zonde krijgt dus niet pas macht over ons, als we zondigen, maarwe zondigen, omdat we ons aan de zondemacht toevertrouwen. Paulusmaakt daar meteen bij duidelijk dat we gerechtvaardigd worden, omdat we

7 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 20.8 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 87.9 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung, (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 20.

R O M E I N E NDE TOEWIJZING VAN DE RECHTVAARDIGING (5:12-21)

85

ons aan Christus toevertrouwen. We hebben in vs18-19 te doen met tweeparallelle versdelen. Paulus verbindt daarin twee keer een historischbegin- en eindpunt met elkaar. Dat kunnen we als volgt weergegeven:

A Rm5:18a Gelijk door één daad van overtreding voor alle mensenveroordeling gekomen is,

B Rm5:18b Zo komt ook door één daad van gerechtigheid voor allemensen tot rechtvaardiging ten leven.

A’ Rm5:19a Want, gelijk door de ongehoorzaamheid van één mens zeervelen zondaren geworden zijn,

B’ Rm5:19b zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velenrechtvaardigen worden.

Net zoals het absurd zou zijn te stellen dat door de daad van Christusalle mensen op aarde automatisch gered worden (alverzoening), mogen weeveneens niet stellen dat door de daad van Adam alle mensen op aardeautomatisch zondigen. Paulus toont enkel dat zoals Adam als stamhoofdons als erfdeel geeft dat de weg open is voor de veroordeling, Christus alstweede stamhoofd ons als erfdeel geeft dat de weg open is voor derechtvaardiging. In beide gevallen strekken de gevolgen van wat ergebeurd is zich uit tot alle mensen; er is niemand uitgesloten.10 Het woord‘uitstrekken’ is vandaar van groot belang binnen dit vers.

|19| Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijngesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen totrechtvaardigen gesteld worden.

Het voegwoord ‘want’ toont het verband van dit vers met het vorigevers. De uitdrukking ‘door de gehoorzaamheid van één zeer velenrechtvaardigen worden’, betekent niet dat deze rechtvaardigen ‘degehoorzaamheid van die Ene’ toegerekend krijgen (zie comm. 4:22). Juistdoordat Christus’ gehoorzaamde en als een volmaakt mens de straf kondragen werd de weg geopend voor de velen om gerechtvaardigd teworden. Ze worden echter niet gerechtvaardigd door Christus’gehoorzame wandel op aarde, maar door zijn offer. Enkel door het offerkon de schuld afbetaald worden. Door Christus’ gehoorzame wandel washet onmogelijk om de schuld af te betalen.

10 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 89.

86

De uitdrukking ‘zeer velen’ wijst op degene die Christus toebehoren.11

De apostel kon niet bij Adam zeggen dat ‘zeer velen’ gezondigd hadden,aangezien de hele mensheid schuldig voor God stond (Rm1-3). Allenhadden gezondigd. Hij kon echter ook niet zeggen dat de hele mensheidniet geloofde – al zou hij dat van harte gewenst hebben. Het waren enkel‘zeer velen’ die geloofden en daardoor gerechtvaardigd werden.

|20| Maar de wet is daarbij gekomen, opdat de overtreding zou toenemen; maar waar dezonde toenam, is de genade veel overvloediger geworden;

Het bovenstaande betoog laat verschillende vragen opkomen, zoals:‘Waarvoor is Gods wet dan goed?’ De wet is goed omdat ze de zonde opdrie verschillende manier laat toenemen:12 (1) toont de overtreding van demens en maakt zijn ware zondige karakter openbaar (Rm4:15; Gl3:19); (2)ze maakt de overtreding erger, doordat de mens zich bewust is van de wetertegen; en (3) ze lokt onze kwade verlangens ertoe uit om te zondigen(Rm7:8-9,11; 1Ko15:56).

We moeten er hier goed op letten dat niet de gerechtigheid toeneemt.Waar de zonde toeneemt, neemt namelijk niet de gerechtigheid toe, maarhet oordeel! Hier is het vandaar de genade die toeneemt. En toch staat degenade niet buiten het bereik van de gerechtigheid: want zoals de zonde inde dood geheerst heeft, zal ook de genade heersen door de gerechtigheid(vgl. vs21).

|21| opdat, zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo ook de genade zou regerendoor gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onze Heer.

Degene die de Heer Jezus vertrouwen, ontvangen grotere zegeningendan Adam kon ontvangen. Voor de zondeval had Adam de mogelijkheidtot een eeuwig leven op aarde, maar hij had niet de belofte om een zoonvan God of mede-erfgenaam van Gods beloften te worden. Hij kende Godtevens niet als de verlossende God. Adam wist enkel van de God dieKoning was over de schepping en zijn gebod had gegeven. Wat de eersteAdam in zijn staat van onschuld nooit had kunnen genieten, is nu in de‘laatste Adam’ het deel geworden van hen, die eenmaal vijanden van Godwaren. De laatste Adam hersteld en verheerlijkt hetgeen de eerste Adamteniet deed. De eerste Adam bracht dood, de laatste Adam brengt hetleven.

11 Jan van Genderen en Willem H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek (Kampen: Kok, 1992), 789.12 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 88–89.

R O M E I N E NDE TOEWIJZING VAN DE RECHTVAARDIGING (5:12-21)

87

Ook een wetsgetrouwe jood zou in het gunstigste geval leven op aardeals loon voor zijn levenswandel mogen verwachten, maar de gelovigeontvangt het eeuwig leven nu.13 Hoe groot zijn de voorrechten die degelovigen mogen genieten in Jezus Christus hun Heer. Zoals Rm5 dan ookbegon met Jezus Christus, sluit het hoofdstuk daarmee af.

Lijk je qua temperament meer op je vader of op jemoeder?

Waarom is het logisch dat de zonde ook de dood bevat?

Mogen we aan de hand van dit tekstgedeelte eenverklaring geven voor het feit dat bijvoorbeeld ook baby’ssterven zonder dat ze zelf bewust zondigden?

In hoeverre heeft de zonde van Adam de mensheidbeïnvloed?

Waarin verschillen Adam en Christus van elkaar?

13 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 92.

R O M E I N E NDOOD EN LEVEN (6:1-23)

89

11 Dood enLeven (6:1-23)

Rm6 verklaart dat de gelovigen vrij zijn van de overheersing van dezonde. Het gaat verder op de kracht van Gods evangelie (Rm1:16). Rm7beschrijft hoe gelovigen voortdurend worstelen kunnen met de zonde enRm8 schrijft erover hoe we deze worstelingen kunnen beëindigen.

De uitdrukking ‘Wat dan’ (Gr. ti oun) in vs1 en 15 verdeeld Rm6 intweeën. Zowel vs1 en vs15 worden hierbij gevolgd door de woorden‘Volstrekt niet!’ Omdat vs11 tevens een constatering en parallel vormt metvs2b ontstaan er drie delen: Rm6:1-11; 6:12-14 en 6:15-23.

11.1 Dood voor de zonde (6:1-11)(1) Wat zullen we dan zeggen? Zouden we in de zonde blijven, opdat de genade toeneemt? (2)Volstrekt niet! Hoe zouden we, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nog daarin leven? (3) Of weten jullie niet, dat we allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot zijn dood zijn gedoopt? (4) We zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheidvan leven zouden wandelen. (5) Want als we met Hem één geworden zijn in de gelijkheid vanzijn dood, dan zullen we het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding; (6) omdat we dit weten, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen. (7) Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde. (8) Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, (9) omdat we weten dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt,niet meer sterft: de dood heerst niet meer over Hem. (10) Want wat Hij is gestorven, is Hij eens voor altijd ten opzichte van de zonde gestorven, maar wat Hij leeft, leeft Hij voor God. (11) Zo ook jullie, reken het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor God levend in Christus Jezus.

Rm6:5-10 vormt een parallel tussen de mens zijn dood en leven enChristus dood en leven. We kunnen deze als volgt weergeven:

A Wij zijn één in Zijn dood en één in Zijn opstanding (vs5).

B Oude mens gestorven, we dienen de zonde niet meer (vs6).

90

C Wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde (vs7).

A’ Gestorven met Christus, leven met Christus (vs8).

B’ Christus sterft niet meer, de dood heerst niet meer over Hem(vs9).

C’ Christus is gestorven ten opzichte van de zonde en leeft voorGod (vs10).

Deze parallel wordt voorafgegaan door de uitspraak ‘zo ook wij’ (vs4)en gevolgd door ‘zo ook jullie’ (vs11).

|1| Wat zullen we dan zeggen? Zouden we in de zonde blijven, opdat de genadetoeneemt?

De apostel herhaalt zijn vraag uit Rm3:7-8. Deze keer regeert hij opeen duidelijke lastering van het evangelie. Schijnbaar nam de gedachteonder gelovigen toe dat hun zonden iets positiefs was. De idee was:‘Vergeven is Gods beroep, laten we dus nu doen wat goed is in eigen ogen.’Als de christen zondigde kon de genade toenemen.

Paulus reageert op die vreemde gedachte. Wat zouden wij immerszeggen van een zoon, die steeds onbeschaamder de geboden van zijnouders zou willen overtreden en hun harten verwonden, om hen daardoorde gelegenheid te geven, hem steeds meer te vergeven?

|2| Volstrekt niet! Hoe zouden we, die ten opzichte van de zonde gestorven zijn, nogdaarin leven?

Paulus wijst erop dat de redenatie ‘meer zondigen bewerkt meergenade’ volkomen onjuist is. Een wereld waarin de vergeving almachtig is,wordt onmenselijk.1

De dood van Gods Zoon laat ons juist zien hoe verschrikkelijk dezonde is. Dat is een duidelijke uitspraak. We zien dat gedurende het helehoofdstuk, waar de apostel uitvoerig spreekt over heiligheid.

Christus’ dood was onze dood. We zijn ten opzichte van de zondegestorven. We staan niet meer onder haar heerschappij. Vandaar is hetondenkbaar dat we nog in de zonde volharden. Het is onwaardig voor eenchristen zich in de genade en rechtvaardigheid te roemen zonder eenheilige wandel te hebben. Net zoals de opstanding van Christus in Rm5

1 E. Levinas, Het menselijk gelaat (Bilthoven: Ambo), 46.

R O M E I N E NDOOD VOOR DE ZONDE (6:1-11)

91

toegepast werd op onze rechtvaardiging, wordt ze in Rm6 toegepast op onsleven en in Rm7 toegepast op onze nieuwe toestand.2

|3| Of weten jullie niet, dat we allen die tot Christus Jezus gedoopt zijn, tot zijn doodzijn gedoopt?

Paulus stelt dat de rechtvaardige zich door de waterdoop tot Christuslaten dopen en zich daardoor vereenzelvigd met Christus’ dood enopstanding (vs4).3 Sommigen verzetten zich echter tegen die gedachteomdat dan niet het geloof maar de waterdoop de rechtvaardige metChristus vereenzelvigt.4 Door dit soort exegetische spitsvondighedenprobeerden uitleggers de waterdoop te elimineren in Rm6. John Gillprobeerde dit spanningsveld op te lossen door te stellen dat Paulushiermee erop wees dat de gelovige niet ‘in water’ maar ‘in Christus’ wasgedoopt.5 Nadeel hierbij is dat de apostel echter duidelijk spreekt over een‘tot Christus’ vergaderd zijn (εἰς Χριστὸν; vgl. 1Ko10:2) en niet over een ‘inChristus’ zijn (ἐν Χριστὸν). Het spanningsveld lost echter op als erkendwordt dat de nieuwtestamentische schrijvers de bekering van derechtvaardige onlosmakelijk verbinden met de waterdoop. Het zou in devroege gemeente onlogisch zijn geweest als iemand slechts voor een vanbeiden koos. Bekering en waterdoop hoorden nauw bij elkaar en toondeniemands acceptatie van Christus als Verlosser en Heer.

In het verleden beleden de gelovigen in Rome door de waterdoop –die onlosmakelijk verbonden was aan hun bekering – dat ze één werdenmet de gestorvene en begraven Christus.6 De waterdoop was hierbij meervoor hen dan louter een symbolische verwijzing naar hun innerlijkeverandering. Het was ten diepste een ‘politieke daad’ waardoor ze openlijk

2 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 21.3 William Sanday and Arthur C. Headlam, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans,

International Critical Commentary (New York: Scribner, 1899), 156; Matthew Black, Romans, New Century BibleCommentary (Grand Rapids: Eerdmans, 1981), 93–94; Charles Kingsley Barrett, A Commentary on the Epistle tothe Romans, Harper’s New Testament Commentaries (Peabody: Harper & Row, 1991), 115; Joseph A. Fitzmyer,Romans: A New Translation with Introduction and Commentary, Anchor Bible 33 (New York: Doubleday, 1993),430.

4 Charles H. Dodd, The Epistle of Paul to the Romans, Moffatt New Testament Commentary 6 (London: Hodder andStoughton, 1932), 87; Herman Ridderbos, Aan de Romeinen, Commentaar Nieuwe Testament (Kampen: Kok,1959), 125–126; Willi Marxsen, Der Exeget als Theologe: Vortagg e zum Neuen Testament, 2. Aufl. (Gütersloh:Mohn, 1968), 226–245; Ernst Käsemann, An die Römer, 3. Aufl., Handbuch zum Neuen Testament (Tübingen:Mohr Siebeck, 1974), 154; Walter Schmithals, Der Römerbrief als historisches Problem, Studien zum NeuenTestament 9 (Gütersloh: Mohn, 1975), 190.

5 John Gill, The New John Gill’s Exposition of the Entire Bible (London: Woodward, 1763).6 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 92.

92

erkenden dat ze niet meer onder de macht van de zonde wilden staan,maar zich schaarden onder de macht van Christus.7

|4| We zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uitde doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij innieuwheid van leven zouden wandelen.

‘Jullie weten toch zeker wel nog dat jullie gedoopt zijn lieveRomeinen’, zegt de apostel. ‘Dopen’ betekent ‘onderdompelen’, enonderdompeling drukt zoveel beter dan besprenging uit dat de waterdoopeen ‘begrafenis’ is (vgl. Ko2:12). De doop is zo een afscheid van het oudeleven. Het is een begrafenis.8 Je wordt niet gedoopt omdat je in nieuwheidvan het leven wandelt, maar opdat je in de nieuwheid van het levenwandelt! In het geloof aanvaard ik Jezus als Verlosser, in de doop aanvaardik Jezus als Heer. Vandaar is het vreemd dat gelovigen de waterdoop aanhet einde van discipelschapscursus plaatsen in plaats van aan het begin. DeSamaritanen namen ‘het evangelie aangaande het koninkrijk van God envan de naam van Jezus Christus’ aan en werden daarom gedoopt (Hd8:12).Op de bekering volgt de waterdoop. Op het aanvaarden van Christus alsVerlosser, volgt het aanvaarden van Christus als Heer.

De waterdoop is op die wijze een figuurlijke wassing waarin je je opdat moment alle onreinheid afwast. Ze geen beeld ervan dat ik gewassenben. Je wast immers niet iets dat al rein is, maar iets dat onrein is. Dechristen is er dus niet toe geroepen om langzamerhand af te sterven voorde zonde. Hij is een volledig nieuwe schepping in Christus.

|5| Want als we met Hem één geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood, dan zullenwe het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding;

Paulus noemt vervolgens de gevolgen van onze identificatie metChristus, we: (a) zullen (toekomstig!) verenigt met Christus zijn in zijnopstanding (Rm6:5) – natuurlijk is het ook zo dat het één maken metChristus in werkelijkheid al achter ons ligt (Ko2:12; 3:1; Ef2:5-6) – ; (b)zijn als oude mens gekruisigd met Christus (Rm6:6); en (c) zijn bevrijd vanhet knechtschap onder de zonde (Rm6:7). De doop is vandaar een goede

7 John H. Yoder, Body Politics: Five Practices of the Christian Community before the Watching World (Nashville:Discipleship Resources, 1992); Vgl. Derek Prince, Doop in de Heilige Geest: De ervaring en het effect ervan in jeleven (Heemskerk: DPM, 2009), 78.

8 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 95.

R O M E I N E NDOOD VOOR DE ZONDE (6:1-11)

93

illustratie van wat er met ons gebeurde.9 Paulus geeft ons dus een uitlegvan wat de doop uitbeeldt.10

|6| omdat we dit weten, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaamvan de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen.

Als ik een bankbiljet tussen de pagina’s van een tijdschrift leg en hettijdschrift verbrand zal ook het bankbiljet mee verbranden. De term ‘oudemens’ vinden we drie keer in het Nieuwe Testament (Rm6:6; Ef4:22;Ko3:9). Met deze term wordt niet ons mens-zijn bedoeld zoals God datgeschapen heeft – we nemen immers ons lichaam en onze bekwaamhedenmee in de ‘nieuwe mens’ – het Nieuwe Testament bedoeld veelmeerermee het zondige in de mens. De oude mens is dus datgene wat door demacht van de zonde beheerst werd. De zonden komen voort uit die oudemens die als een verderfelijke bron in de mensheid aanwezig is. Daaromspreekt de Bijbel ook niet over ‘mijn oude mens’, als bezit, maar over ‘deoude mens’ (Ef4:22; Ko3:9).

Zonden kunnen wel vergeven worden, maar dat is niet voldoende omhet diepliggende probleem op te lossen. De kern van het probleem van dezonde is onze boze natuur; die moet opgelost worden. Dat gebeurt nietdoor de boze natuur te vergeven.11 De Augsburgse formulering datChristus ‘het offer voor de erfzonde’ is, doet vandaar vreemd aan.12 Dewerkzaamheid van deze zondige natuur kan enkel door de dood wordenbeëindigd. Een mens kan dit oordeel niet over zichzelf uitvoeren, zondereeuwig verloren te zijn. De Bijbel maakt duidelijk dat de ‘oude mens’ nietdeugt, en daarom gekruisigd is met Christus (Jh3:3; Rm6:6). Hij is niet vanenkele bepaalde zonden of boze neigingen verlost, maar de hele oudemens is tenietgedaan en aan het kruis geoordeeld.

|7| Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde.De zonde kan niet meer heersen in iemand die dood is. Hij is immers

dood. Wie gestorven is, is gerechtvaardigd of vrijgesproken van de zonde.We staan als gerechtvaardigde niet meer op het terrein van de zonde, maarop het terrein van de opstanding. De zonde kan dus geen aanspraak meerop ons maken. Want wie gestorven is, is gerechtvaardigd van de zonde.

9 G. Bornkamm, ‘Taufe und neues Leben,’ Was ist Taufe? Eine Auseinandersetzung mit Karl Barth, red. F. Grünagel(Stuttgart:Evangelisches Verlagswerk, 1951), 38-39.

10 J.D.G. Dunn, Romans 1-8 (WBC; Dallas:Word, 1988), 305-306.11 W.J. Ouweneel, Was lehrt die Bibel? Rechtfertigung (Neustadt:Ernst Paulus, 1978), 6.12 Augsburgse Confessie, art. III.

94

Dat is wat er gebeurd is met de gelovige die met Christus gestorven is.Onze ‘oude mens’ is met Christus gekruisigd (vs6; Jh3:3). De gelovigeerkent dit en legt deze ‘oude mens’ af (Ef4:22; Ko3:9) door zich te bekerenen de zonde na te laten. Zodoende is voor een christen het oudevoorbijgegaan en een ‘nieuw schepsel’ ontstaan (2Ko5:17): de ‘nieuwemens’ (Ef4:24; Ko3:10).

|8| Als wij nu met Christus gestorven zijn, geloven wij dat wij ook met Hem zullenleven,

De christen plaatst zichzelf in het koninkrijk Gods waarin hij onderhet gezag van Christus verlangt te wandelen. Een illustratie verduidelijktdeze overgang van de oude wereld naar het koninkrijk:

Een boer woonde midden in de prairie en zag op een kwade dagin de verte een enorme prairiebrand naderen. Op dat ogenblikzag hij slechts nog één oplossing om al zijn bezittingen enzichzelf te redden. Voorzichtig verbrandde hij een stuk van deprairie rondom zijn hoeve. Voordat de enorme prairiebrand hemen zijn goederen bereikte, onderging hij zodoende zelf hetoordeel van het vuur. Maar dit vuur kon hem niet deren. Hetwas de enige weg die hem op dat ogenblik redding leek tebrengen. Waar het vuur als was uitgeword, kon het immers nietmeer komen. Toen de enorme prairiebrand bij de boerarriveerde boog het dan ook om dit afgebrand stuk heen. Deboer was veilig.

Voor de christen is dit eveneens het geval. Het oordeel hangt als eenbijl boven deze wereld waarin we leven, en de gelovige beseft dat dewaterdoop de enige uitweg is om dit oordeelsvuur te ontkomen. In hetwatergraf van Christus heeft het vuur al gewoed, waardoor de christentoont dat hij met Christus sterft in het watergraf en met Hem opstaat omte leven als een burger van het koninkrijk op deze aarde.

|9| omdat we weten dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: dedood heerst niet meer over Hem.

De dood had namelijk drie dagen over Hem mogen heersen. Ook alsscheen de satan voor een korte tijd te triomferen, dan nog was deoverwinning eens voor altijd aan de zijde van onze Heer.

R O M E I N E NDOOD VOOR DE ZONDE (6:1-11)

95

|10| Want wat Hij is gestorven, is Hij eens voor altijd ten opzichte van de zondegestorven, maar wat Hij leeft, leeft Hij voor God.

Hier zegt ons de apostel als het ware, dat we naar de Heiland moetenkijken. Christus is gestorven en opgestaan en leeft voor God, zo dienen wijook voor God te leven en niet meer voor de zonde.

|11| Zo ook jullie, reken het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voorGod levend in Christus Jezus.

Dit betekent niet dat we iedere keer weer ons moeten doden, want wezijn dood. Maar we moeten ons realiseren dat we dood zijn, en een dodezondigt niet meer. We hebben niet alleen het recht, maar we zijn ookgeroepen dit te doen en te wandelen in de verwerkelijking van dezewaarheid.

11.2 Een machtswisseling (6:12-14)(12) Laat dan de zonde niet regeren in jullie sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. (13) En stel jullie leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar stel jullie zelf voor God als uit de doden levend geworden en jullie leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid. (14) Want de zonde zal over jullie niet heersen; want jullie zijn niet onder de wet, maar onder de genade.

Rm6:12-14 bevat een chiasme:

A Laat dan de zonde niet regeren (vs12).

B Stel jullie leden niet voor de zonde tot werktuigen van deongerechtigheid (vs13a).

B’ Stel [...] jullie leden voor God tot werktuigen van degerechtigheid (vs13b).

A’ Want de zonde zal over jullie niet heersen (vs14).

|12| Laat dan de zonde niet regeren in jullie sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten tegehoorzamen.

Ondanks dat de oudere mens gestorven is, probeert de zondemachtnog steeds te regeren in ons leven. Hij wil zich als een koning in ons levenvoordoen. Vandaar dat de apostel in het vorige vers al opriep zich voor dezonde dood te houden. Een christen kan zondigen, maar hij wil dat niet.

96

|13| En stel jullie leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maarstel jullie zelf voor God als uit de doden levend geworden en jullie leden voorGod tot werktuigen van de gerechtigheid.

Oog, oor, tong, hand, voet en ga maar door, werden vroeger alswerktuigen van de ongerechtigheid gebruikt. Die werktuigen wil degelovigen nu gebruiken voor de gerechtigheid. Hij wil ze in de dienst vanGod stellen. Want we staan nu onder de autoriteit Gods (Rm6:13), onderZijn genade (Rm6:14), en moeten Hem gehoorzamen (Rm6:16), en deschrift gehoorzamen (Rm6:17), we zijn nu namelijk door Hemgerechtvaardigd (Rm6:13,16,18-19).

De apostel zegt namelijk niet, dat we zelf de zonde dienen tebeëindigen. De praktische gevolgen van de verlossing mogen echter nietalleen theoretisch blijven, ook ons praktisch leven dient erdoor beïnvloedte worden.

|14| Want de zonde zal over jullie niet heersen; want jullie zijn niet onder de wet, maaronder de genade.

Dezelfde mens die eens het licht haatte, heeft het nu lief. Zoals degenade behoudt, geeft ze ook de kracht voor een wandel die voor Godaangenaam is. De zonde zal nooit meer zonder toestemming van degelovige de macht over hem krijgen. Dat gebeurt niet doordat de gelovigenu vanuit zijn eigen kracht de wet probeert te houden. Wie dat probeertgooit olie op het vuur. De gelovige is vrij doordat hij heeft geleerd niet ineigen kracht de wet te volbrengen, maar dat te laten doen vanuit degenade die hij in Christus ontving. Doordat de christen bezig is met deHeer Jezus, in plaats van met zichzelf, zal hij in de genade heersen over dezonde. En zelfs als hij zondigt en oprecht terugkeert tot God, betekent datniet dat hij weer onder de macht van de zonde is. Dat kan enkel gebeurendoordat hij Christus de rug toe keert en bewust ervoor kiest de zonde tedienen als slaaf of deze in eigen kracht probeert te overmeesteren.

11.3 Levend voor God (6:15-23)(15) Wat dan? Zouden we zondigen, omdat we niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet! (16) Weten jullie niet, dat voor wie jullie zich als slaven stellen om te gehoorzamen, jullie slaven zijn van hem die jullie gehoorzamen: of van de zonde tot de dood, of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid? (17) Maar God zij dank dat jullie slaven van de zonde waren, maar van harte gehoorzaam zijn geworden aan de inhoud van de leer waarin

R O M E I N E NLEVEND VOOR GOD (6:15-23)

97

jullie onderwezen zijn. (18) En vrijgemaakt van de zonde zijn jullie slaven van de gerechtigheid geworden. (19) (Ik spreek menselijkerwijs, om de zwakheid van jullie vlees.) Want zoals jullie je leden stelden in slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid tot de wetteloosheid, stellen jullie je leden nu zo in slavernij van de gerechtigheid tot heiliging. (20) Want toen jullie slaven van de zonde waren, waren jullie vrij ten opzichte van de gerechtigheid. (21) Welke vrucht hadden jullie dan toen van de dingen waarover jullie zich nu schamen? Immers, het einde daarvan is de dood. (22) Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebben jullie je vrucht tot heiliging en het einde het eeuwige leven. (23) Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer.

Rm6:15-23 spreekt over ‘slaven van de zonde’ (vs17,20), ‘slaven vande gerechtigheid’ (vs18) en ‘slaven van God’ (vs22). Veel voorkomendetermen zijn verder: ‘gerechtigheid’ (4x), ‘gehoorzamen’ (4x), ‘eeuwigeleven’ (2x) en ‘vrucht’ (2x).

|15| Wat dan? Zouden we zondigen, omdat we niet onder de wet maar onder de genadezijn? Volstrekt niet!

Als Paulus over de vrijheid in Christus spreekt, dan is deze afwijkendvan de individuele vrijheid die de westerse samenleving promoot. Demoderne samenleving ziet de vrijheid enkel als autonomie en centrum vanhet individu met zijn eigen verlangens. Dit is niet de vrijheid waarop deapostel doelt. Juist in dit schrijven aan de Romeinen, wijst hij daarop. Eenmens kan alleen kiezen tussen de weg van het leven en de weg van dedood. Er is geen neutrale zonde te vinden waarin men zich kan bevinden.Wie geen slaaf van Christus is, is een slaaf van de zonde.

Christenen mogen Paulus’ uitleg niet misbruiken als uitvlucht dat hetniets uitmaakt als ze soms een beetje zondigen, omdat ze onder de genadestaan. Wie zo spreekt is een dwaas die als het ware zegt: ‘Hoera! Als ik alvergeven ben, dan kan ik nu doen wat ik wil en naar hartelust zondigen!’Paulus denkt er echter geen moment aan dat een gelovige, die zich bewustis van de totale vergeving en genade die Hij ontving in Christus, naar eenzondig leven kan verlangen.

|16| Weten jullie niet, dat voor wie jullie zich als slaven stellen om te gehoorzamen,jullie slaven zijn van hem die jullie gehoorzamen: of van de zonde tot de dood,of van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid?

98

Er is voor de christen slechts een ernstig of-of, geen middenweg ismogelijk in het koninkrijk van God. De gelovige is vrijgemaakt van zijneerste meester en hij wil nu als dienaar zijn nieuwe meester dienen.

|17| Maar God zij dank dat jullie slaven van de zonde waren, maar van hartegehoorzaam zijn geworden aan de inhoud van de leer waarin jullie onderwezenzijn.

|18| En vrijgemaakt van de zonde zijn jullie slaven van de gerechtigheid geworden.De gelovigen waren vrij als een vogel geworden van de zonde, maar

toch gebonden slaven van de gerechtigheid geworden. Ze warenvrijgemaakt van de zonde, maar niet om dat te doen wat ze zelf wilden,maar om God te dienen.

|19| (Ik spreek menselijkerwijs, om de zwakheid van jullie vlees.) Want zoals jullie jeleden stelden in slavernij van de onreinheid en de wetteloosheid tot dewetteloosheid, stellen jullie je leden nu zo in slavernij van de gerechtigheid totheiliging.

We hebben de heiliging voor ons praktische leven nodig.

|20| Want toen jullie slaven van de zonde waren, waren jullie vrij ten opzichte van degerechtigheid.

Oftewel: toen we nog onbekeerd waren.

|21| Welke vrucht hadden jullie dan toen van de dingen waarover jullie zich nuschamen? Immers, het einde daarvan is de dood.

|22| Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en slaven van God geworden, hebben jullie jevrucht tot heiliging en het einde het eeuwige leven.

|23| Want het loon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is heteeuwige leven in Christus Jezus onze Heer.

Het loon van de zonde was de dood. Waarbij we bij de dood hier hetbeste kunnen denken aan de geestelijke dood. Die geestelijke dood staatdan duidelijk in contrast met het eeuwige leven in Christus. ‘Want hetloon van de zonde is de dood; maar de genadegave van God is het eeuwigeleven in Christus Jezus onze Heer.’ De Romeinse slaven kregen namelijk

R O M E I N E NLEVEND VOOR GOD (6:15-23)

99

vroeger loon, oftewel een peculium, een soort zakgeld. Zo ontvangen ookwij van God een gift. Niet als een soort loon, maar uit pure genade.

Waarvan is de waterdoop een afbeelding?

Wij zijn met Christus begraven opdat we in nieuwheiddes levens zouden wandelen. Waarom was dit begravenworden nodig?

Hoe komt het dat de gelovigen nog steeds zondigen, als zemet Christus gestorven zijn?

Heb je al eens een baas gehad die je het liefst meteen zouwillen vervangen?

R O M E I N E NDE FOUTE HEILIGING (7:1-25)

101

12 De fouteheiliging (7:1-25)

(1) Of weet u niet, broeders (ik spreek immers tot hen die de wet kennen), dat de wet heerst over de mens zolang hij leeft? (2) Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haarman bij diens leven; maar is de man gestorven, dan is zij vrijgemaakt van de wet die haar aan de man bond. (3) Daarom zal zij een overspeelster worden genoemd, als zij bij het leven van haar man de vrouw van een andere man wordt; maar als de man gestorven is, is zij vrij van de wet, zodat zij geen overspeelster is, als zij de vrouw van een andere man wordt. (4) Dus bent ook u, mijn broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus, opdat u aan een ander toebehoort, aan Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij voor God vrucht dragen. (5) Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die door de wetgewekt worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen. (6) Maar nu zijn wij van de wet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangen waren, zodat wij dienen in nieuwheid van de geest en niet in oudheid van de letter.(7) Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Maar ik zou de zonde niet gekend hebben dan door de wet; want ook de begeerte zou ik niet gekend hebben, als de wet niet gezegd had: ‘U zult niet begeren’. (8) Maar de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en in mij elke begeerte opgewekt; want zonder wet is de zonde dood. (9) Ik nu leefde vroeger zonder wet; maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op, maar ik stierf. (10)En het gebod dat ten leven was, bleek mij ten dode te zijn. (11) Want de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en mij verleid en door het gebod gedood. (12) De wet is dus heilig,en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed. (13) Is dan het goede mij de dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde, opdat zij zou blijken zonde te zijn, heeft door het goede mij de dood gewerkt, opdat de zonde uitermate zondig zou worden door het gebod. (14) Want wij weten dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. (15) Want wat ik doe, weet ik niet; want niet wat ik wil, bedrijf ik, maar wat ik haat, dat doe ik. (16) Als ik nu dat doe wat ik niet wil, stem ik met de wet in dat zij goed is. (17) Maar dan ben ik het niet meer die het doe, maar de zonde die in mij woont. (18) Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen is bij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet. (19) Want het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik.(20) Als ik nu dat doe wat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont. (21) Ik vind dus deze wet voor mij die het goede wil doen: dat het kwade bij mij voorhanden is. (22) Want ik verlustig mij in de wet van God naar de innerlijke mens; (23)

102

maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is. (24) Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? (25) God zij echter dank door Jezus Christusonze Heer! (26) Dus ikzelf dien wel met het denken de wet van God, maar met het vlees de wet van de zonde.

Paulus bespreekt in Rm7 niet de vraag hoe iemand een rechtvaardigewordt, maar hoe een rechtvaardige voor God leeft. Hij bouwt voort opRm6 waar hij duidelijk stelde dat de gelovige zich voor de zonde dooddienen te houden. De hamvraag is hoe men dat doet. In Rm7 vinden weeen voorbeeld van een onjuiste omgang in de heiliging. Het gedeelte toontdat op het ogenblik dat een gelovige de genade in Christus vergeet, tijdenszijn leven voor God, hij het volbrachte werk van Christus in principeontkent. Er ontstaat dan een cirkel waaruit de gelovige niet gemakkelijkraakt en die zich kenmerkt door: falen, veroordeling, schuld en schaamte,gevoel van afwijzing, verlaging van eigenwaarde, toename behoefte aaneigenwaarde, nog grotere eigen prestaties, verlies van prestaties, falen,enzovoorts.

|1| Of weet u niet, broeders (ik spreek immers tot hen die de wet kennen), dat de wetheerst over de mens zolang hij leeft?

Er is discussie of Paulus in Rm7 hoofdzakelijk aan de Thora denkt bijhet woord ‘wet’, of dat hij ook aan andere ‘wetten’ denkt. Brockhaus gaatvan dat laatste uit en wijst op de afwezigheid van het lidwoord in vs1.1 Uitde context van de brief lijkt het me echter beter hier te denken aan de wetvan God die onder andere geopenbaard werd in de Thora. Van welkeaards-menselijke wet zou Paulus anders kunnen zeggen: ‘De wet is dusheilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.’ (vs12)?

|2| Want de gehuwde vrouw is door de wet verbonden aan haar man bij diens leven;maar is de man gestorven, dan is zij vrijgemaakt van de wet die haar aan deman bond.

Paulus toont dat de wet zich richt tot levende mensen. De rabbijnenzeiden later: ‘Slechts zolang een mens leeft, kan hij God eren door hetbestuderen en gehoorzamen van de Wet.’2 Zo was het bijvoorbeeld voor

1 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 106.2 Jacob Neusner, ed., B. Sanhedrin, tran. Jacob Neusner, The Babylonian Talmud: A Translation and Commentary 16

(Nashville: Hendrickson, 2011), 30a.

R O M E I N E NDE FOUTE HEILIGING (7:1-25)

103

een gehuwde vrouw plicht om haar huwelijk trouw te zijn, zolang dezeleefde. Als de man gestorven was, was de vrouw vrij om iemand anders tehuwen.

|3| Daarom zal zij een overspeelster worden genoemd, als zij bij het leven van haarman de vrouw van een andere man wordt; maar als de man gestorven is, is zijvrij van de wet, zodat zij geen overspeelster is, als zij de vrouw van een andereman wordt.

Als de vrouw uit het vorige vers op het moment dat haar man nog inleven was een relatie zou hebben met iemand anders, zou dat overspelzijn. Het huwelijk is een onverbrekelijke band tussen twee gehuwdemensen. Op geen enkele manier is er kans om het huwelijk te breken. Zelfals iemand overspel doet, is de persoon in kwestie niet vrij van haarhuwelijkswet. Ze is op dat moment een overspeelster. De huwelijksbandblijft zolang beide partners leven.

|4| Dus bent ook u, mijn broeders, voor de wet gedood door het lichaam van Christus,opdat u aan een ander toebehoort, aan Hem die uit de doden is opgewekt, opdatwij voor God vrucht dragen.

Op soortgelijke wijze waren de gelovige in Rome verbonden aan dewet. Op het moment dat ze met Christus stierven (vgl. Rm6), eindigde ookhun ‘huwelijksband’ met de wet. Ze waren dood voor de wet en kondenvanaf dat moment iemand anders toebehoren. In het geval van de gelovigeis dat Christus: ‘Hem die uit de doden is opgewekt’.

Dat betekent uiteraard niet dat de christen niet meer met de wet temaken heeft. De wet van God is immers goed, omdat ze de zonde aan dekaak stelt. Daar is de gelovige het volledig mee eens. Hij beseft echter dathij niet een ‘relatie’ met de wet heeft, maar een relatie met Christus, deWetgever. Aan Hem is ze ondergeschikt.

|5| Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden die doorde wet gewekt worden, in onze leden om voor de dood vrucht te dragen.

|6| Maar nu zijn wij van de wet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangenwaren, zodat wij dienen in nieuwheid van de geest en niet in oudheid van deletter.

De gelovige is vrijgemaakt van de wet en mag God dienen in de Geest.‘Letter’ en ‘Geest’ staan hier tegenover elkaar. De letter van de wet zonderde Geest leidt tot wetticisme. De Geest zonder de wet is onmogelijk in

104

Gods koninkrijk en is zowel geesteloosheid als wetteloosheid (vgl.Rm6:1,15; 8:4). De gelovige dient Christus en vervult daardoor de wet. Dewet is voor de gelovige geen doel op zich meer, het is een instrument omChristus te dienen.

|7| Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Maar ik zou de zondeniet gekend hebben dan door de wet; want ook de begeerte zou ik niet gekendhebben, als de wet niet gezegd had: ‘U zult niet begeren’.

Het is de apostel er om te doen de gelovigen te laten zien dat de wetgoed is. De kerngedachte ligt er in dat de wet geen doel op zichzelf is. Dewet maakt de zonde openbaar in iemands leven en toont wat Godsverlangen voor de mens is. Het kennen van de zonde is daardoor geentheoretisch, intellectueel kennen. Het gaat om een verstand hebben van,het praktisch doen.3

Het is de relatie met God die mensen tot inkeer brengt en verandert:‘Of veracht gij de rijkdom van zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid enlankmoedigheid, en beseft gij niet, dat de goedertierenheid Gods u totboetvaardigheid leidt?’ (2:4).

Paulus toont dit laatste met het voorbeeld van het gebod: ‘je zult nietbegeren’. De begeerte neemt niet alleen het uiterlijk van een mens inbeslag. Het neemt ook het innerlijk in beslag, de gedachte en motieven.Daarmee is het van centrale betekenis in de opbouw van de ‘TienWoorden’.4 Als laatste Woord draagt het alle voorgaande woorden metzich mee. In positieve formulering betekent dit: je verheugt je met jenaaste als hem of haar het goed gaat. Je gunt je naaste zijn welvaart enhebt een vriendelijke welwillende houding tegenover je naaste. Geenmens is bij machte om op basis van de eigen kracht aan dit voorschrift tevoldoen. Het is enkel mogelijk vanuit de vernieuwing die Gods Geest ineen mens teweeg brengt.

|8| Maar de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en in mij elke begeerteopgewekt; want zonder wet is de zonde dood.

Door de wet wordt de zonde nog meer aangewakkerd. Als iemand jeverbiedt in een bepaalde ruimte naar binnen te gaan, zul je een innerlijkeprikkel voelen om toch eens een kijkje te nemen in die ruimte. Als eenchristen worstelt met onmogelijke situaties dient hij erop te vertrouwendat de Heer voor een doorbraak zorgt. Hij verlangt dan te luisteren naar

3 Gerrit C. van Niftrik, Kleine Dogmatiek (Nijkerk: Callenbach, 1961), 364.4 Vgl. Raymond R. Hausoul, Exodus: Roeping tot koninklijke priestervolk (raymondhausoul.be, 2020).

R O M E I N E NDE FOUTE HEILIGING (7:1-25)

105

het goede nieuws van Jezus Christus en geloof te ontvangen in Hem. Opdat ogenblik is hij minder met zichzelf en zijn gebreken en zwakhedenbezig en meer met Jezus zijn schoonheid, volmaaktheid en genade.

|9| Ik nu leefde vroeger zonder wet; maar toen het gebod kwam, leefde de zonde op,maar ik stierf.

De wet toonde ons dat we overtreders waren. Ze toonde ons dat onzerelatie ten opzichte van God niet goed was. Door Christus’ werk is degelovige met Hem gestorven.

|10| En het gebod dat ten leven was, bleek mij ten dode te zijn.De wet was goed. Maar dat wat mij voorschreef wat goed was, toonde

meteen dat ik slecht was. Dat wat tot het leven leidde, toonde mij dat ikten dode was opgeschreven. Daaraan kon de wet niets doen. Integendeel!Het was juist de wet die ons bewust maakte van zonde en die ons duidelijkliet zien dat we genadeloos verloren waren. Stel dat je op een heerlijkezonnige dag aan het strand bent. Je bent juist de branding ingedoken enhebt je nog nooit zo lekker gevoeld. En dan zie je opeens het bord op depier: ‘Niet zwemmen: haaien!’ Weg strandpret! Is dat nu de schuld van hetbord? Ben je boos op de mensen die het daar hebben neergezet? Wellichtniet. Je wordt je opeens door het bord bewust dat je in levensgevaarverkeert. De wet is net als dat bord. Ze is van levensbelang en toont onsdat we in levensgevaar zijn, maar ze kan de ‘haaien’ en ‘zondige begeerten’niet laten verdwijnen. Ze kan enkel informeren, maar niet reformeren.

|11| Want de zonde heeft door het gebod aanleiding gevonden en mij verleid en doorhet gebod gedood.

|12| De wet is dus heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.Ook al waren geboden in de Thora allereerst voor het volk Israël

bestemd, dan nog had dat volk de taak om de rechtvaardige eisen van Godaan de schepping bekend te maken.

|13| Is dan het goede mij de dood geworden? Volstrekt niet! Maar de zonde, opdat zijzou blijken zonde te zijn, heeft door het goede mij de dood gewerkt, opdat dezonde uitermate zondig zou worden door het gebod.

106

|14| Want wij weten dat de wet geestelijk is; maar ik ben vleselijk, verkocht onder dezonde.

Voor de gelovige die de zonde haat is de wet goed. De wet is geestelijkomdat zij afkomstig is van God. Maar de mens is vleselijk. Hij erkent dathij zelf een zondaar is. Een slaaf van de zonde. In zijn ‘ik’ woont nietsgoeds.

In de Nederlandse theologie vroeg Hermann Kohlbrugge of de kommana ‘vleselijk’ terecht was.5 Is een mens door zijn wandel ‘vleselijk verkocht’of staat elk mens in de positie van ‘vleselijk, dat is: verkocht onder dezonde’? Christus had de gelovige van de macht van het kwaad bevrijd. Hetantwoord op de vraag hangt daarom samen met de keuze of Paulus inRomeinen 7 spreekt over een niet wedergeboren zondaar of over elkmens.6

|15| Want wat ik doe, weet ik niet; want niet wat ik wil, bedrijf ik, maar wat ik haat,dat doe ik.

‘Ik’ komt meer dan veertig keer voor in Rm7 en vormt daardoor eenkernbegrip. Onder uitleggers is er discussie over de identiteit van deze ‘ik’die alle bekijkt vanuit zijn eigen kunnen en presteren. De mogelijkhedenvoorzie ik van commentaar:

(1) ‘Ik’ is niet wedergeboren, maar door God aangeraakt.7 – Maar hetis dan onbegrijpelijk waarom de persoon zo nauw de taal van dewedergeboren christen gebruikt in vs15,17,22.

(2) ‘Ik’ is wedergeboren, maar bezit nog niet de heilige Geest.8

(3) ‘Ik’ is wedergeboren, bezit de heilige Geest en bevindt zich in degewone geestelijke toestand, zoals bijvoorbeeld de apostel Paulusdat zelf meemaakt.9 Dit was de gangbare visie voor de lutherse engereformeerde theologie tot in de twintigste eeuw.10 – Maar het isdan onbegrijpelijk waarom de persoon de kracht van de Geest uit

5 Hermann F. Kohlbrugge en Isaäc da Costa, Hoogst belangrijke briefwisseling tusschen Dr. H.F. Kohlbrügge en eenvan de meest beroemden zijner tijdgenooten: Over de leer der heiligmaking naar aanleiding van en vermeerderdmet eene leerrede van Dr. Kohlbrügge over Rom. 7:14., 3de dr. (Amsterdam: Scheffer, 1892).

6 Zie voor de laatste keuze: Ibid.7 Herman Ridderbos, Aan de Romeinen, Commentaar Nieuwe Testament (Kampen: Kok, 1959), 154; Douglas J. Moo,

The Epistle to the Romans, New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids: Eerdmans,1996), 445–449; Andrew Murray, De Geest van Christus (Hoenderloo: Hoenderloo’s Uitgeverij en Drukkerij, 1962),256–257; Everett F. Harrison, ‘Romans’, in Expositor’s Bible Commentary, ed. Frank E. Gaebelein, vol. 10 (GrandRapids: Zondervan, 1976), 83–84.

8 John N. Darby, Johannes-Romeinen, Synopsis van de Boeken van de Bijbel 6 (Winschoten: Heijkoop, 1970), 270.9 Gerrit C. Berkouwer, Geloof en heiliging, Dogmatische Studiën (Kampen: Kok, 1949), 50–61; Klaas van der Zwaag,

Augustinus, de Kerkvader van Het Westen: Zijn Leven, Zijn Werk, Zijn Invloed (Heerenveen: Groen, 2008), 169–170.

10 Moo, The Epistle to the Romans, 444.

R O M E I N E NDE FOUTE HEILIGING (7:1-25)

107

6:12,14,18,22 niet noemt. Hoe kan iemand plotseling alle dingenverloochenen waarover hij in 7:6 sprak: ‘Maar nu zijn wij van dewet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangen waren,zodat wij dienen in nieuwheid van de geest en niet in oudheid vande letter.’? Of hoe Paulus van zichzelf zeggen dat hij vroegerzonder wet leefde?11

(4) ‘Ik’ is wedergeboren, bezit de heilige Geest, maar kent nog niet dekracht van de heilige Geest, waardoor hij in een ongewonegeestelijke toestand terechtkomt.12 – Hoewel dit op het eerstegezicht een compromis lijkt tussen de voorafgaandemogelijkheden, past dit beeld het meest duidelijk in het kader vanRm6-8.

De wedergeboren ‘ik’ waarover Paulus op overdreven retorische wijzespreekt, bevindt zich in een abnormale toestand. Hij is wedergeboren enervaart het nieuwe leven, maar kent nog niet de kracht van Gods Geest.13

Hij probeert te leven in zijn eigen kracht. Het gaat om ‘ik’ die verlost isdoor Christus, maar nu probeert door werken van de wet de zonde meteigen vuist tegen te gaan. Het gaat om ‘ik’ die zich altijd weer opnieuwvoorneemt de volgende keer te triomferen over de zonde, maar die datonafhankelijk van God wil doen. Daardoor is wel sprake van het nieuwe‘ik’, maar ontbreekt elke verwijzing naar de Geest of Christus in Rm7:7-24.Pas in Rm8 verklaart de apostel het belang van de Geest voor de heiligelevenswandel.

Rudolf Brockhaus denkt dat een gelovige daadwerkelijk in dezetoestand terechtkomt na de bekering en voor de geloofszekerheid.14 Maarde tekst suggereert dat nergens. Paulus beschrijft een hypothetischesituatie om te tonen hoe heiliging niet moet, waarna hij in Rm8 beschrijfthoe het dan wel moet.

|16| Als ik nu dat doe wat ik niet wil, stem ik met de wet in dat zij goed is.

11 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 111.12 Willem J. Ouweneel, De Geest van God: Ontwerp van een pneumatologie, Evangelisch-Dogmatische Reeks 1

(Vaassen: Medema, 2007), 212; Het heil van God: Ontwerp van een soteriologie, Evangelisch-Dogmatische Reeks 6(Heerenveen: Medema, 2010), 283; Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 115; William Kelly, Notes on the Epistleof Paul, the Apostle, to the Romans: With a New Translation (London: Morrish, 1873), 326.

13 Harrison, ‘Romans’, 84.14 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 116.

108

Doordat ‘ik’ zich tegen al deze dingen die de wet verbiedt verzet,toont ‘ik’ dat de wet goed is. Ook de Joden zagen de wet als de weg van hetleven.15 ‘Ik’ wil zich daarvoor inzetten om die wet te doen.

Het is hier als met een visser die uitgerekend zit te vissen in eenvijver waar een bordje staat: Verboden te vissen. Want, denkthij, dat bordje staat er niet voor niets; daar zit dus vis; daar is watte vangen. Zo gaan mensen met verbodsborden om.

|17| Maar dan ben ik het niet meer die het doe, maar de zonde die in mij woont.Maar als ‘ik’ zondigt, dan gebeurd dat buiten zijn verlangens om. ‘Ik’

verlangt om de wet te houden en doet zijn uiterste best, maar de zonde diein ‘ik’ woont, lukt het steeds weer opnieuw dat verlangen om te buigen en‘ik’ gehoorzaamd daar dan ook nog aan. Dit toont ons hoe groot deslavernij is waarin ‘ik’ zich bevindt. Ondanks dat ‘ik’ erkent dat de zondenslecht is, is ‘ik’ niet in staat zich van haar te bevrijden.

|18| Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont; want het willen isbij mij aanwezig, maar het doen van het goede niet.

‘Ik’ capituleert en ziet dat het niet lukt om de wet te houden. ‘Ik’ zietdat er in hem geen goeds woont. Wat ‘ik’ echt wil, waar zijn hart naaruitgaat, dat lukt niet. ‘Ik’ wordt moedeloos en erkend dat er in ‘ik’ geengoed woont. ‘Ik’ wil wel goed doen, maar het lukt ‘ik’ niet. Het is alsof ereen splinter in zijn hand zit die hem constant tegenhoud omwerkzaamheden met zijn hand uit te voeren. Die splinter hoort er echterniet thuis.

|19| Want het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijfik.

|20| Als ik nu dat doe wat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde die inmij woont.

‘Ik’ ziet dat het doet wat het niet wil. Het ellendige is dat de zonde ‘ik’daartoe aandrijft. Uiteraard ontloopt ‘ik’ daar zijn verantwoordelijkheidniet mee. Anders zou ‘ik’ hier geen lang pleidooi houden. ‘Ik’ wordt enkelmoedeloos en ziet dat het allemaal weinig kracht heeft wat ‘ik’ doe.

15 Jacob Neusner, ‘M. Abot’, Mishnah (New Haven; London: Yale University, 1988), 2:7.

R O M E I N E NDE FOUTE HEILIGING (7:1-25)

109

|21| Ik vind dus deze wet voor mij die het goede wil doen: dat het kwade bij mijvoorhanden is.

|22| Want ik verlustig mij in de wet van God naar de innerlijke mens;

|23| maar ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijndenken en mij tot gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn ledenis.

‘Ik’ ziet naast zijn goede verlangen, het dominante, dwangmatigeverlangen van de zonde. Doordat ‘ik’ nog niet beseft dat hij vrijgemaakt isvan de wet van de zonde, strijdt hij er vanuit zijn eigen kracht tegen,waarbij hij telkens teleurgesteld wordt in zichzelf omdat hij de strijdvanuit zichzelf steeds verliest. De zonde raadt hem op die wijze opallerhande manieren af wat hij voor God wil doen. Dat is een ongewonetoestand voor een wedergeboren christen die niet begrijpt hoe Paulus in6:12 kon zeggen: ‘Laat dan de zonde niet regeren in jullie sterfelijk lichaamom aan zijn begeerten te gehoorzamen.’ Na vs24 wijst Paulus dan op dekracht van de Geest waarmee de gelovige de wet van de zonde in zijnleven weerstaat, zodat zij niet langer regeert over zijn sterfelijk lichaam.De nadruk ligt dan niet langer op ‘ik’, maar op de heilige Geest die ‘ik’ wilvervullen.

|24| Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood?Het ‘ik’ moet erkennen dat het vanuit de eigen kracht krachteloos is.

Zelfveroordeling werkt hierin vernietigend. Als christenen niet zien datGod zijn Geest zond voor hun levenswandel, gaan zij zichzelf straffen enworden ze gemakkelijk een soort zelf-saboterende robotter.

De Geest transformeert de mens door Gods eeuwige Thora in zijn hartte plaatsen (Rm8:4). Door de ongehoorzaamheid heeft de zonde invloed oplichaam, ziel en geest van de mens. Wie geen rekening houdt met de Geestverwerpt de genade van Christus. Hij probeert nog steeds in eigen krachtgoed voor God te leven. God laat de geboren gelovige dan aan zichzelfover om heilig te leven. Paulus toont dat dit volkomen onjuist is.

|25| God zij echter dank door Jezus Christus onze Heer!Na zijn voorbeeld van ‘ik’ geeft Paulus antwoord op de vraag. Hij richt

zijn oog op Christus en dankt God door Jezus Christus zijn Heer. Datlaatste ‘Heer’ is belangrijk. Het geeft aan dat niet de macht van de zonde

110

maar iemand anders in het leven van de gelovige ‘Heer’ is. Het geheim vande heiliging ligt in Hem. Als een gelovige autonoom met de wet met zijnzedelijke aanspraken worstelt, wint de macht van de zonde het. Als hij inde Gezalfde de ‘confrontatie’ met de wet aangaat, wint de gelovige het Deapostel zal dat uitvoerig in Rm8 laten zien.

|26| Dus ikzelf dien wel met het denken de wet van God, maar met het vlees de wet vande zonde.

Na zijn betoog over de strijd van ‘ik’, geeft Paulus nog kort eensamenvatting: ‘ik’ dien wel met het denken de wet van God, maar mijnlevenswandel dient de zonde. In Rm8 gaat Paulus in op de oplossing vandit dilemma.

Wat herinner je je nog van de tijd dat je nadacht over jehuwelijkspartner?

Zijn er bepaalde beloftes die je gedaan hebt metNieuwjaar? Welke daarvan zijn uitgewerkt?

Op basis van welke argumenten zou iemand de vraagkunnen stellen of de wet zondig is?

In hoeverre staat de wet van God tegenover de wet vande zonde in Rm7?

Wat zou je zeggen over identificatie van de persoon inRm7. Wie denk je dat hier spreekt?

R O M E I N E NDE JUISTE HEILIGING (8:1-39)

111

13 De juisteheiliging (8:1-39)

13.1 De Geest van het leven (8:1-11)(1) Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn; (2) want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. (3) Want wat voor de wet onmogelijk was, doordat zij door het vlees krachteloos was – God heeft, doordat Hij zijn eigen Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees van de zonde en voor de zonde heeft gezonden, de zonde in het vlees veroordeeld; (4) opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld wordt in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest. (5) Want zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees; maar zij die naar de Geest zijn, de dingen van de Geest; (6) want wat het vlees bedenkt, is de dood, maar wat de Geest bedenkt, is leven en vrede; (7) omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet. (8) En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. (9) Maar u bent niet in het vlees maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in u woont; maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (10) Maar als Christus in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de Geest is leven vanwege de gerechtigheid. (11) En als de Geest van Hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij die Christus uit de doden heeft opgewekt, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest die in u woont.

|1| Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn;Paulus gaat verder op hetgeen hij in Rm7 heeft aangekaart. Als eerste

stelt de apostel dat iemand die in Christus is, vrij is van veroordeling. Dezeverklaring geldt voor elk moment, elke dag. Het geldt ’s morgens en ’savonds en de dag erna. Er is geen veroordeling voor wie in Christus Jezusis. Er zijn geen voorwaarden of eerste vereisten. Het gaat om hetvolbrachte werk van Jezus en niet om het werk van mensen. De redenhiervoor is dat Christus is veroordeeld. Degene die erkent dat hij op deweg van de dood is en zich bij Hem schaart is daardoor onschuldigverklaard. Omdat de christen in Christus is, is er nu en nooit meerveroordeling!

112

|2| want de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt vande wet van de zonde en de dood.

Had Paulus de ‘ik’ uit Rm7 vermoeid laten worden door constanteherinneringen aan de overtredingen van de wet, zo wijst hij nu op eenandere wet: de wet van de Geest. Deze wet wordt meteen verbonden methet leven in Christus Jezus. Dat was een wet waar de ‘ik’ in Rm7 met geenwoord over had gesproken. Het was juist deze wet die de gelovige hadvrijgemaakt van de zondewet en de dood. Twintig keer zal er in Rm8sprake zijn van de werking van de Geest. Hij bevrijdt ons van zonde (vs2-3), laat ons de aanwijzingen Gods vervullen (vs4), verandert ons en geeftons de overwinning over ons vlees (vs5-13), zegt ons dat we kinderen vanGod zijn (vs14-16), en staat garant voor onze toekomstige heerlijkheid(vs17-30).

Dat is heel wat anders dan hetgeen ‘ik’ in Rm7 kon concluderen.Paulus toont vandaar de gelovige welk groot belang het heeft dat we doorChristus een volledig nieuwe schepping hebben ontvangen (Rm6). De wetvan de Geest is de krachtbron voor de gelovige. Daardoor moet hij zichlaten leiden, niet door de letter van de wet. Rm8 is vandaar een uitwerkingvan dat wat Paulus in een notendop al in Rm7:6 had gezegd: ‘Maar nu zijnwij van de wet vrijgemaakt, gestorven aan dat waarin wij gevangen waren,zodat wij dienen in nieuwheid van de geest en niet in oudheid van deletter.’

|3| Want wat voor de wet onmogelijk was, doordat zij door het vlees krachteloos was –God heeft, doordat Hij zijn eigen Zoon in een gedaante gelijk aan het vlees vande zonde en voor de zonde heeft gezonden, de zonde in het vlees veroordeeld;

De wet kon ons geen kracht geven om Gods verlangen te voltooien.Ze kon de mens niet bevrijden van de zonde (Hd13:38-39; Gl3:10,21). Datkon enkel Jezus Christus, doordat Hij voor onze zonden stierf, maar wijook met Hem mede opgewekt werden. God zond zijn Zoon voor de zonde.Deze uitdrukking ‘voor de zonde’ (Gr. peri hamartias) was in deSeptuaginta de gebruikelijke weergave van het ‘zondoffer’. De gedachte isdat God zijn eigen Zoon zond als zondoffer (vgl. Hb10:18,26; 2Ko5:21). Hijveroordeelde de zonde in het vlees, dat de wortel was van de zonde in onsleven.1

1 C.H. Mackintosh, Aantekeningen op Leviticus (Winschoten:UhWdW, z.j.), 9.

R O M E I N E NDE GEEST VAN HET LEVEN (8:1-11)

113

|4| opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld wordt in ons, die niet naar het vleeswandelen, maar naar de Geest.

In de wet van de Geest die door het werk van Jezus Christus tot standkomt, wordt de wet van God vervuld. Het vlees komt daarbij tegenover deGeest te staan. De zondige verlangens in ons staan tegenover de hemelseverlangens van de Geest in ons. Niet wij, maar God schenkt de kracht omzijn wet te vervullen. Die wet is niet veranderd, want ze is goed. Wij zijnechter veranderd. Het is als zou een vis proberen te vliegen, dat zou nietlukken. Misschien zou het soms even lukken met de categorie ‘vliegendevissen’, maar het vliegen zou maar kort duren. Als de vis echter zouveranderen in een vogel zou het probleem opgelost worden. Dat is wat ergebeurd met de gelovige: door het werk van Christus is hij gerechtvaardigden een nieuwe mens geworden (Rm6).

|5| Want zij die naar het vlees zijn, bedenken de dingen van het vlees; maar zij dienaar de Geest zijn, de dingen van de Geest;

|6| want wat het vlees bedenkt, is de dood, maar wat de Geest bedenkt, is leven envrede;

|7| omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zichniet aan de wet van God, want het kan dat ook niet.

|8| En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.

|9| Maar u bent niet in het vlees maar in de Geest, als inderdaad Gods Geest in uwoont; maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niettoe.

Paulus stelt de gelovigen in Rome gerust door hen erop te wijzen datzij niet meer in het vlees zijn, zoals de persoon in Rm7, maar leven door deGeest. Zij overwinnen de zonde door Gods Geest en niet in hun eigenkracht. In deze heiliging verbindt de apostel het werk van Gods Zoon methet werk van Gods Geest. Vanuit de context blijkt dan ook dat Paulus nietspreekt over de positie maar over de levenswandel van de christen voorGod.2 Dat onderscheid is zo belangrijk, dat NBV de tekst bewustverklarend vertaalt: ‘Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest,

2 David Pawson, Wiedergeburt: Start in Ein Gesundes Leben Als Christ (Asslar: Projektion J, 1991), 197.

114

want de Geest van God woont in u. Iemand die zich niet laat leiden doorde Geest van Christus behoort Christus ook niet toe.’

Radicaal voegt Paulus daaraan toe dat als iemand de Geest vanChristus niet heeft, hij Hem ook niet toebehoort. Het is hierbij mogelijkbij ‘Hem’ zowel te denken aan de Geest, die het onderwerp in het vers is,als aan Christus, waarover Paulus in vs10 verder spreekt. Wie zegt eenchristen te zijn, zich van heiligheid en toewijding aan God niets aantrekt,mogen we de vraag stellen of hij/zij wel daadwerkelijk een discipel vanChristus is. Uit deze relatie tussen levenswandel en positie blijkt dat dewandel van de gelovige nauw verbonden is met zijn positie als gelovige.Een soortgelijke argumentatie vinden we ook in Jk2, waar de schrijvererop wijst dat het geloof zonder werken nutteloos is. Beide zaken horen bijelkaar. Stand en wandel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Evangelische christen verwijzen naar dit vers om te tonen dat elkechristen vanaf het begin de heilige Geest bezit en bij zijn bekeringzodoende de Geestesdoop ontvangt.3 Als dat niet het geval was, zou Pauluseen uitzondering moeten maken voor hen die wel al bekeerd waren maarde Geestesdoop niet hadden meegemaakt.

|10| Maar als Christus in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar deGeest is leven vanwege de gerechtigheid.

In vs1 hoorden we dat de gelovige ‘in Christus’ waren, hier lezen wedat ‘Christus in ons’ is.4 Er is discussie of de Geest in dit vers verwijst naarde heilige Geest of naar de geest van de gelovige. Vanuit Ef2:5 pleit menvaak ervoor te wijzen op de geest van de gelovige.

|11| En als de Geest van Hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, danzal Hij die Christus uit de doden heeft opgewekt, ook uw sterfelijke lichamenlevend maken door zijn Geest die in u woont.

13.2 De Geest van het zoonschap (8:12-17)(12) Daarom dan, broeders, zijn wij schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees te leven; (13) want als u naar het vlees leeft, zult u sterven; maar als u door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zult u leven. (14) Want allen die door de Geest van God geleid worden, die zijn zonen van God. (15) Want u hebt niet ontvangen een geest van

3 Willem J. Ouweneel, De Geest van God: Ontwerp van een pneumatologie, Evangelisch-Dogmatische Reeks 1(Vaassen: Medema, 2007), 211.

4 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 121.

R O M E I N E NDE GEEST VAN HET ZOONSCHAP (8:12-17)

115

slavernij om opnieuw te vrezen, maar u hebt ontvangen een geest van zoonschap, waardoor wij roepen: ‘Abba, Vader!’ (16) De Geest zelf getuigt met onze geest, dat wij zonen van God zijn. (17) En zijn wij zonen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus, als wij inderdaad met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.

|12| Daarom dan, broeders, zijn wij schuldenaars, niet aan het vlees om naar het vlees televen;

In het Grieks verwacht de lezer bij dit vers de nazin: ‘maar wij zijnschuldenaars aan de Geest, om naar de Geest te leven.’5 De apostel laat datechter weg om elke vorm van wetticisme te verbannen.

|13| want als u naar het vlees leeft, zult u sterven; maar als u door de Geest dewerkingen van het lichaam doodt, zult u leven.

|14| Want allen die door de Geest van God geleid worden, die zijn zonen van God.Paulus spreekt duidelijk in de tegenwoordige tijd. Wie door de Geest

van God wordt geleid is een zoon van God. Dat betekent natuurlijk nietdat een christen die wel eens een keer niet door de heilige Geest wordtgeleid meteen geen zoon van God meer is. Als dat zo was, zouden er inkorte tijd helemaal geen zonen Gods meer op aarde zijn. We hebben nietalleen onze sterke momenten. Dit zoonschap benadrukt de apostel driekeer in dit tekstgedeelte.

Toch zegt Paulus het heel scherp: fundamenteel kun je daaraan eenzoon van God herkennen dat de grondinstelling van zijn leven is dat niethet vlees in hem de overhand krijgt, maar de heilige Geest. Eensoortgelijke houding vinden we vooral terug in de geschriften vanJohannes, waarin de zaak eveneens duidelijk zwart-wit wordt voorgesteld.

|15| Want u hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar uhebt ontvangen een geest van zoonschap, waardoor wij roepen: ‘Abba, Vader!

Het Griekse woord dat met ‘roepen’ vertaald is, is κράζω, het wijst ophet uitroepen van een spontane verbale kreet (Mt14:26,30). Vaak wordt ditbeschreven als het innerlijke getuigenis van de Geest. Een stil getuigenis.Maar ‘uitroepen’ is exact het tegenovergestelde van ‘stilte’.

Specifiek plaatst de apostel in dit vers de ‘geest van slavernij’ (πνεῦμαδουλείας) tegenover de ‘Geest van het zoonschap’ (πνεῦμα υἱοθεσίας).

5 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 145.

116

Uitleggers denken bij de term ‘zoonschap’ aan adoptie. Deze keuze is ookzichtbaar in de vertalingen: ‘als zonen … te worden aangenomen’ (Ef1:5,NBG, vgl. SV). In de Engelse vertalingen komt dit nog duidelijker totuiting: ‘adoption … as sons’ (ESV, vgl. NIV, NKJV). Deze betekenis heefthet Griekse υἱοθεσία ook in de oudheid. In die tijd werd er publiekelijkafgekondigd als een gezin een andere zoon als gezinslid adopteerde. Degeadopteerde zoon kreeg dan dezelfde rechten als zijn nieuwe ouders,droeg zorg voor het familie-erfgoed en de gezinsleden. Adoptie werddaarom vaak toegepast als mensen weinig voorzieningen hadden voor hunoude dag.6 In het NT komt υἱοθεσία alleen bij Paulus voor. De apostelbenadrukt erdoor dat een zowel Israël als de christen het zoonschap niet teaan zichzelf te danken heeft, maar aan Gods eeuwige genadekeuze(Rm8:15,23; 9:4; Gl4:5; Ef1:5). Door de terminologie wordt tegelijkduidelijk dat de christen in vrijheid is gesteld en niet langer onderworpenis aan de geest van de slavernij.

|16| De Geest zelf getuigt met onze geest, dat wij zonen van God zijn.De Geest van God bevat de verlossende kracht die garant staat voor de

toekomstige erfenis en de opstanding van het lichaam (Rm8:11,17). Deheilige Geest is zo het ‘voorschot op onze erfenis’ (Ef1:14).7

Het is hierbij niet helemaal duidelijk waarom de apostel dit getuigenisvan Gods Geest in relatie brengt met de geest van de christen. CharlesCranfield vraagt zich af of onze geest wel voldoende recht van sprekenheeft om over het zoonschap te getuigen.8 Hij kiest er daarom voor om inlijn van de Latijnse Vulgaat te vertalen dat de Geest onze geest overtuigt.Die keuze wordt ook gemaakt in GNB: ‘getuigend onze Geest’.

|17| En zijn wij zonen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamenvan Christus, als wij inderdaad met Hem lijden, opdat wij ook met Hemverheerlijkt worden.

Bij deze thematiek van het erfdeel denken we terug aan de uitsprakenvan de apostel in Romeinen 4:13, waar de apostel eveneens over een

6 Peter Wülfing von Martitz, ‘Υ οθεσία’, in ἱ Theological Dictionary of the New Testament, eds. Gerhard Kittel andGerhard Friedrich, vol. 8 (Grand Rapids: Eerdmans, 1972), 397.

7 N. Tom Wright, The Resurrection of the Son of God, Christian Origins and the Question of God 3 (London: SPCK,2003), 256; ‘New Exodus, New Inheritance: The Narrative Structure of Romans 3-8’, in Romans and the People ofGod: Essays in Honor of Gordon D. Fee on the Occasion of His 65th Birthday, eds. Sven Soderlund and N. TomWright (Grand Rapids: Eerdmans, 1999), 597; Thomas R. Schreiner, Romans, Baker Exegetical Commentary on theNew Testament 6 (Grand Rapids: Baker Books, 1998), 438.

8 Charles E.B. Cranfield, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans , International CriticalCommentary 28 (Edinburgh: T&T Clark, 1975).

R O M E I N E NDE GEEST VAN HET ZOONSCHAP (8:12-17)

117

erfgenaam sprak: ‘Want niet door de wet verkreeg Abraham of zijnnageslacht de belofte dat hij erfgenaam van de kosmos zou zijn, maar doorgerechtigheid van het geloof.’ (vgl. Gl4:6-7).9 In dat vers verduidelijktPaulus dat Abraham erfgenaam is van de hele schepping. Het is dezeschepping die de christenen als zonen van God zullen beërven. De thema’svan zegen, zoonschap en erfgenamen zijn komen daardoor bij elkaar in dittekstgedeelte.

Bepaalde uitleggers zien in dit erfdeel niet de materiële schepping. Zesuggereren dat het om een spiritueel erfdeel gaat in hemelse sferen. Zostellen sommigen dat God het erfdeel is dat de christenen zullen beërven:zij zijn ‘erfgenamen van God’, hun deel is de Heer (Kl3:24)10 of zij zijn hetdeel van God, zoals Israël Gods erfdeel was (Dt32:9)11. De relatie metRomeinen 4:13, waar Paulus het erfdeel als ‘de schepping’ omschrijft, laatdeze uitleg echter moeilijk toe dat God het erfdeel is. De apostel bedoeltveeleer met zijn uitdrukking te zeggen dat God de schenker van heterfdeel is.12 Paulus denkt dan bij het erfdeel aan de nieuwe schepping, denieuwe hemel en de nieuwe aarde.

13.3 De Geest als eersteling (8:18-30)(18) Want ik acht, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. (19) Want de schepping verwacht reikhalzend de openbaring van de zonen van God. (20) Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen (niet vrijwillig, maar om wille van hem die haar onderworpen heeft), (21) in de hoop dat ook de schepping zelf zal worden vrijgemaakt van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. (22) Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood is tot nu toe. (23) En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de

9 Gregory K. Beale, A New Testament Biblical Theology: The Unfolding of the Old Testament in the New (GrandRapids: Baker Academic, 2011), 761; Sylvia C Keesmaat, Paul and His Story: (Re)Interpreting the Exodus Tradition.,Journal for the study of the New Testament. Supplement Series 181 (Sheffield: Sheffield Academic, 1999), 83; JamesM Scott, Adoption as Sons of God: An Exegetical Investigation into the Background of ΥΙΟΘΕΖΙΑ in the PaulineCorpus, Wissenschaftliche Untersuchungen zum Neuen Testament. Reihe 2 48 (Tübingen: Mohr, 1992), 249.

10 Schreiner, Romans, 427; James D.G. Dunn, Romans 1-8, Word Biblical Commentary 38A (Dallas: Word Books,1988), 455; Cranfield, Romans, 407.

11 Frank Thielman, Ephesians, Baker Exegetical Commentary on the New Testament (Grand Rapids: Baker, 2010), 73;Guy P. Duffield and Nathaniel M. Van Cleave, Foundations of Pentecostal Theology (Los Angeles: FoursquareMedia, 2006), 455; William E. Brown, ‘Inheritance’, in Evangelical Dictionary of Biblical Theology, ed. Walter A.Elwell (Grand Rapids: Baker Book House, 1996), 374–375; Brooke F. Westcott, Saint Paul’s Epistle to the Ephesians:the Greek text with notes and addenda (Grand Rapids: Baker Book House, 1979), 14.

12 Mark Forman, Politics of Inheritance in Romans, Society for New Testament Studies Monograph Series 148(Cambridge: Cambridge University, 2014), 115.

118

verlossing van ons lichaam. (24) Want wij zijn behouden geworden in de hoop. Een hoop nu die men ziet, is geen hoop; want wie hoopt er op wat hij ziet? (25) Maar als wij hopen op wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding. (26) En evenzo komt ook de Geest onzezwakheid te hulp; want wat wij naar behoren zullen bidden, weten wij niet, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. (27) En Hij die de harten doorzoekt, weet wat de bedoeling van de Geest is, want Hij bidt, in overeenstemming met God, voor heiligen. (28) Maar wij weten dat God alle dingen ten goed laat werken met en door middel van hen die Hem liefhebben, hun die naar zijn voornemen zijn geroepen. (29) Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. (30) En hen die Hij tevoren heeft bestemd, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij heeft geroepen, die heeft Hijook gerechtvaardigd; en die Hij heeft gerechtvaardigd, die heeft Hij ook verheerlijkt.

Paulus komt tot het climax van zijn betoog. Zoals hij in Romeinen 5eindigde met het bankroet van de eerste Adam, eindigt hij in Romeinen 8met de overwinning door de tweede Adam.13 Uiteindelijk zal door hetwerk van Christus de hele schepping worden vrijgemaakt. De bevrijdingen verheerlijking van de rechtvaardigen, waarover Paulus sprak inRomeinen 8:12-17 vindt zijn parallel in de bevrijding en verheerlijkingvan de hele kosmos (vgl. Js40-66).

Het is mogelijk om hierin een exodus-motief te erkennen: zoals Israëlin het Oude Testament via de doortocht door de wateren van de Schelfzeebevrijdt is van haar slavernij in Egypte en klaar staat om met de MozaïscheThora in hun midden het beloofde land te beërven, zijn de rechtvaardigenin het Nieuwe Testament door de waterdoop bevrijdt van de slavernij vande zonde om met de Thora van Christus in hun midden de beloofde aardete beërven.14 Tegenover de Mozaïsche Thora die de menselijke prestatienadruk, staat de Thora van Christus die de genade en zekerheid van GodsGeest benadrukt en die de rechtvaardige helpt om gehoorzaam te zijn aanGods verlangens. De Geest schenkt de gelovige kracht en bescherming inalle moeilijkheden. Hij geeft zekerheid in het midden van de twijfel. Wieonzeker is over zijn relatie met God mag weten dat Gods Geest de christenhierin tegemoet komt en zekerheid wil schenken.

|18| Want ik acht, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is vergeleken teworden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden.

13 Vgl. James R. Harrison, ‘Paul, Eschatology and the Augustan Age of Grace’, Tyndale Bulletin 50 (1999): 79–92.14 Wright, ‘New Exodus’.

R O M E I N E NDE GEEST ALS EERSTELING (8:18-30)

119

De nieuwe schepping wordt in deze schepping geboren. ‘Deze huidigeeeuw’ en ‘de toekomstige eeuw’ schuren daarbij als twee molenstenenlangs elkaar. Wie gegrepen is door het evangelie voelt dat.

|19| Want de schepping verwacht reikhalzend de openbaring van de zonen van God.

|20| Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen (niet vrijwillig, maarom wille van hem die haar onderworpen heeft),

Paulus wijst erop dat de schepping aan de vruchteloosheid dooriemand onderworpen werd. Op welke ‘hem’ doelt de apostel hiermee?NBG en WV denken hierbij aan God en schrijft ‘Hem’, met eenhoofdletter. GNB en HB maken dit nog duidelijker door ‘hem’ tevervangen met ‘God’. Dit voorstel vindt ondersteuning bij verschillendeuitleggers. God zou dan indirect omwille van de ongehoorzaamheid vanAdam de aarde aan de vruchteloosheid hebben onderworpen.15

NB, SV, HSV, TE kiezen voor ‘hem’ en laten de lezer terugdenken aanAdam, de eerste mens. De vruchteloosheid van de schepping is dan nochGods directe noch zijn indirecte wil. De vruchteloosheid is er gekomendoor de verkeerde keuze die de eerste mensen maakten. De zonde van demens bedierf alles.16 Paulus zinspeelt dan op Genesis 3:17 en brengt devergankelijkheid in de hele schepping daarmee in relatie. Deze uitleg vande vergankelijkheid als gevolg van de menselijke ongehoorzaamheid komtook aan bod in het joodse werk 4 Ezra: ‘Toen Adam Mijn gebodenovertrad, werd de schepping geoordeeld’ (7:10b).

|21| in de hoop dat ook de schepping zelf zal worden vrijgemaakt van de slavernij vande vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen vanGod.

Uiteindelijk zal heel de schepping worden vrijgemaakt van devergankelijkheid. Velen verloren dit aspect van het verlossingswerk.Rudolf Bultmann erkende de breedte van Paulus’ uitspraak, maar verwierp

15 Manfred Stephan, ‘Das Todesgeschick der Tierwelt: ZumVerständnis von Römer 8,19-22’, in Genesis, Schöpfungund Evolution. Beiträge zur Auslegung und Bedeutung des ersten Buchs der Bibel, ed. Junker Reinhard, StudiumIntegrale Theologie, 2015, 79, accessed 11 September 2017, http://nbn-resolving.de/urn:nbn:de:101:1-20160321387;Brian Morley, God in the Shadows: Evil in God’s World (Ross-Shire: Christian Focus, 2006), 160; Hae-KyungChang, Die Knechtschaft und Befreiung der Schöpfung: Eine exegetische Untersuchung zu Römer 8,19-22, ReiheBibelwissenschaftliche Monographien 7 (Wuppertal: Brockhaus, 2000), 120–121.

16 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 152.

120

die met de woorden:17 ‘Dit zijn mythologische speculaties over detoekomst die op mij ongepast overkomen.’

Uitleggers probeerden verder uit deze passage en Ps36:7c (‘U, Jahweh,bent de Redder van mens en dier’) te concluderen dat uiteindelijk ook dehedendaagse dieren in het hiernamaals aanwezig zijn. De tekst zegt daarniets expliciet over. Het enige dat ze ons laat weten is dat de natuur weerin haar orde hersteld zal worden (vgl. Js11:6-9).

|22| Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood istot nu toe.

Doordat de christen de schepping rondom zich observeert, erkent hijeen ongekend lijden daarin dat hem bewust maakt van de verlossingwaarnaar ook de schepping smachtend uitziet.18

|23| En dat niet alleen, maar ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ookwijzelf zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossingvan ons lichaam.

Soms is het niet uit te houden in de schepping. Wij zuchten daarommee met de schepping en zelfs de heilige Geest stemt in met dat zuchten(vgl. vs26). Dat betreft niet alleen het lijden van de gigantische aantallendieren die elke dag opgegeten worden of van de mensheid als geheel, maarspeciaal ook de ontreddering van Gods kinderen. Dat de gelovige hetzoonschap verwachten, betekent hierbij ook niet dat ze nu nog geen zonenzijn. De uitspraak wijst er op dat de openbare erkenning van hen als zonennog in het verschiet ligt.19

|24| Want wij zijn behouden geworden in de hoop. Een hoop nu die men ziet, is geenhoop; want wie hoopt er op wat hij ziet?

Overal in het Nieuwe Testament richt zich de christelijke hoop op hetnog-niet-zichtbare.20 De hoop van de gemeente is hierbij niet haarverlossing van Gods toorn. Ze richt zich veelmeer op de eeuwigevereniging met Christus.21

17 Günther Bornkamm, Rudolf K. Bultmann und Friedrich K. Schumann, Die christliche Hoffnung und das Problemder Entmythologisierung (Stuttgart: Evangelisches Verlagswerk, 1954), 57.

18 Ulrich Wilckens, Der Brief an Die Römer: Röm 6-11, vol. 1, Evangelisch-Katholischer Kommentar zum NeuenTestament 6 (Zürich: Benziger, 1978), 156–157.

19 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 135.20 Jürgen Moltmann, Theologie der Hoffnung: Untersuchungen zur Begründung und zu den Konsequenzen einer

christlichen Eschatologie (München: Kaiser, 1964), 14.21 John N. Darby, The Collected Writings of J.N. Darby (Kingston-on-Thames: Stow Hill Bible & Tract Depot, 1963),

2:283.

R O M E I N E NDE GEEST ALS EERSTELING (8:18-30)

121

|25| Maar als wij hopen op wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.

|26| En evenzo komt ook de Geest onze zwakheid te hulp; want wat wij naar behorenzullen bidden, weten wij niet, maar de Geest Zelf bidt voor ons metonuitsprekelijke verzuchtingen.

Op bepaalde momenten kan het voorkomen dat de christen niet meerin staat is hetgeen hij innerlijk beleeft, keurig in woorden te gieten. Opzulk een ogenblik komt de heilige Geest de gelovige in zijn zwakheidtegemoet. Het gebed van de Geest overbrugt afgronden van nood, waar wezelf niet overheen zouden komen. Hij komt als Trooster, neemt degelovige aan de hand en brengt hem naar het doel: Christus.

Bij de ‘onuitsprekelijke verzuchtingen’ is er gedacht aan tongentaal inhet prive22, het publiek23 of beiden24. In het laatste geval komt dezetongentaal even sterk boven als de uitspraak ‘Abba’ tijdens het gebed, deaanbidding of een ander ogenblik. Anderen denken dat er geen sprake isvan uitgesproken taal. Het gaat om een bemiddeling van de heilige Geestdie klankloos plaatsvindt.25

|27| En Hij die de harten doorzoekt, weet wat de bedoeling van de Geest is, want Hijbidt, in overeenstemming met God, voor heiligen.

Het feit dat wij een vriend aan het hof hebben is tot onze troost enbemoediging.

22 Gordon D. Fee, God’s Empowering Presence: The Holy Spirit in the Letters of Paul (Peabody: Hendrickson, 1994),579–586.

23 Ernst Käsemann, ‘The Cry for Liberty in the Worship of the Church’, in Perspectives on Paul (Philadelphia:Fortress, 1971), 125–131; Frank D. Macchia, ‘Sighs Too Deep for Words: Toward a Theology of Glossolalia’, Journalof Pentecostal Theology 1.1 (1992): 47–73; ‘Groans Too Deep for Words: Towards a Theology of Tongues as InitialEvidence’, Asian Journal of Pentecostal Studies 1.2 (1998): 149–173; Siegfried S Schatzmann, A Pauline Theology ofCharismata (Peabody: Hendrickson, 1987), 442–443; Joseph A. Fitzmyer, Romans: A New Translation withIntroduction and Commentary, Anchor Bible 33 (New York: Doubleday, 1993), 518–519; James D.G. Dunn,Romans 9-16, Word Biblical Commentary 38B (Dallas: Word Books, 1988), 492–493.

24 Gerd Theissen, Psychological Aspects of Pauline Theology (Philadelphia: Fortress, 1987), 315–320, 332–341.25 E.A. Obeng, ‘The Origins of the Spirit: Intercession Motif in Romans 8.26’, New Testament Studies 32.4 (1986):

621–632; Max Turner, ‘Early Christian Experience and Theology of “Tongues”: A New Testament Perspective’, inSpeaking in Tongues: Multi-Disciplinary Perspectives, ed. Mark J. Cartledge, Studies in Pentecostal and CharismaticIssues (Bletchley/Waynesboro: Paternoster, 2006), 14.

122

|28| Maar wij weten dat God alle dingen ten goed laat werken met en door middel vanhen die Hem liefhebben, hun die naar zijn voornemen zijn geroepen.

Veel leerlingen vinden dit vers een bemoediging. De vertaling er vanbepaalt echter sterk de uitleg. Het werkwoord ‘samenwerken’ () duidt opGod die samen met de gelovige werkt (vgl. 2Ko6:1). Dat sluit aan bij deroeping van de mens in Genesis 1.

Het gaat dan niet om ‘alle dingen’ die vanuit zichzelf toevallig ietsteweegbrengen. God werkt alle dingen uiteindelijk ten goede met en doormiddel van hen die Hem liefhebben. Hij kiest er voor om niet alles alleente doen.

Wij hebben allemaal onze eigen gedachten over wat God zou moetendoen, maar mogen dit vers niet van het geheel losplaatsen. Het vers laatons niet direct Gods zegen vragen voor onze plannen, maar laat ons vragennaar Gods plannen die Hij zal zegenen. We mogen niet passief berusten inhet noodlot (‘God heeft het nu eenmaal beschikt’) of koppig protesteren(‘Dit is het werk van de satan’), maar we moeten ons als leerlingen vanJezus afvragen: Hoe kan ik deze crisis of tegenslag benutten ten gunste vanGods koninkrijk?

|29| Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan hetbeeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijnonder vele broeders.

Gods doel is het om mensen naar het beeld van zijn Zoon te vormen.Hij heeft ons van tevoren daartoe bestemd. Gods doel met de mens wasgeen gedachte achteraf. We zien in dit vers dat de uitverkiezing verdergaat dan de vergeving van onze zonden. Velen denken dat ze uitverkorenzijn, om in het hiernamaals te komen, maar dat is niet het doel van deuitverkiezing. Het doel is dit: ‘hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hijook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn.’

God vraagt je niet om de grootste gemeente te bouwen of de meestharmonieuze aanbiddingsband te leiden of de meest effectieve financiëlebeheerder van de gemeente te zijn. God vraagt je wel om in anderen eensterk christelijk karakter te stimuleren, zodat Hij die mensen kan zegenenen hen kan gebruiken om anderen op te bouwen.

R O M E I N E NDE GEEST ALS EERSTELING (8:18-30)

123

Christus blijft de eerstgeborene onder velen. De Heer Jezus die alseeuwige Zoon alle heerlijkheid bezat, heeft die verworven door het werkdat Hij op aarde volbracht (Jh17:4-5) en heeft die als mens gekregen.

|30| En hen die Hij tevoren heeft bestemd, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij heeftgeroepen, die heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij heeft gerechtvaardigd,die heeft Hij ook verheerlijkt.

We zijn geroepen tot gemeenschap (1Ko1:9), als licht (1Pt2:9), totvrijheid (Gl5:13), ter heiliging (1Ts4:7) en voor zijn rijk (2:12). Het isprachtig te zien dat de verheerlijking in deze rij het hoogste is. En het gaathierbij niet om een toekomstige verheerlijking, maar een verheerlijkingdie Paulus in dezelfde aorist uitdrukt als de vorige zegeningen. Deverheerlijking wordt toegezegd als een toekomstig feit en ook elders alsdusdanig gezien (Rm5:2; 8:17-19; Fp3:21).26 Het fundament om dit te doenis Gods zekerheid.

13.4 De triomf van God (8:31-39)(31) Wat zullen wij dan hierop zeggen? Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn? (32) Hoe zal Hij die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? (33) Wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen van God? God is het die rechtvaardigt; (34) wie is het die veroordeelt? Christus Jezus is het die gestorven is, ja nog meer, die opgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons bidt. (35) Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar of zwaard? (36) -zoals geschreven staat: ’Om U worden wij de hele dag gedood; wij zijn geacht als slachtschapen’. - (37) Maar in dit alles zijn wij superoverwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. (38) Want ik ben verzekerd dat dood noch leven, noch boodschappers noch machten, noch tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch krachten, (39) noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer.

Door aan het slot van Romeinen 8 te spreken over Gods triomf overde machten, die ons van God proberen te scheiden, grijpt de apostel terugop het thema van Romeinen 1:18-32. In het begin wees de apostel ernamelijk op dat de mensheid de schepselen heeft aanbeden. Die

26 Douglas J. Moo, The Epistle to the Romans, New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 536; Brendan Byrne, Romans, Sacra Pagina 6 (Collegeville: Liturgical, 1996), 121–122; AureliusAugustinus, On Rebuke and Grace, n.d., 11.23.

124

aanbidding zorgde er voor dat de machten die de schepping misbruiken demensen van de Schepper wegtrokken. Door het werk van Gods Zoon enGeest is deze scheiding nu niet meer mogelijk.

|31| Wat zullen wij dan hierop zeggen? Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn?Paulus eindigt met een geweldige lofzang. Toen we in Christus

geloofde om het oordeel van God te kunnen ontkomen, mochten weweten dat Christus voor ons was. Maar hoe heerlijk is het te weten datGod zelf voor ons is. Als Hij voor ons is? Wie zal tegen ons zijn?

|32| Hoe zal Hij die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem voor ons allenovergegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?

Een God die op die manier liefheeft onthoudt niets meer. Dat Hij zijnZoon gaf en dat Hij ons rechtvaardigde tonen ons de liefde die Hij heefttegenover ons.

|33| Wie zal beschuldiging inbrengen tegen uitverkorenen van God? God is het dierechtvaardigt;

De apostel kan bij dit vers aan Js50:8-9 gedachte hebben. God zelf ishet die rechtvaardigt. We zijn niet slechts door het geloof voor Hemgerechtvaardigd. Als de hoogste rechtbank die er bestaat mij rechtvaardigverklaart, wie zal mij dan nog onrechtvaardig kunnen verklaren (Jh5:24)?

|34| wie is het die veroordeelt? Christus Jezus is het die gestorven is, ja nog meer, dieopgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons bidt.

De Heer bidt niet voor ons om de Vader om te stemmen, zodat dezegenadig is met onze zonden, Hij bidt ervoor dat we kracht ontvangen ende Vader ons vasthoudt in zijn hand. De liefde van Christus heeft zichdaarin geopenbaard, dat zij hier beneden tot het uiterste toe voor ons heeftgeleden. Ze ontplooit zich nu doordat Hij tussenbeide treedt voor ons, dienu nog daar lijden waar Hij geleden heeft.27

|35| Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, benauwdheid,vervolging, honger, naaktheid, gevaar of zwaard?

De ‘liefde van Christus’ is niet onze liefde tegenover Christus, maarzijn liefde tegenover ons (Jh13:1). Dit gedeelte bevat een van de meesttroostrijke beloftes in de Bijbel. Het beschrijft maar liefst zeven concrete

27 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 165.

R O M E I N E NDE TRIOMF VAN GOD (8:31-39)

125

dingen die ons niet kunnen scheiden van de liefde van Christus. Diversekeren zijn de mogelijke situaties die Paulus in deze passage noemt pijnlijkerealiteit in de geschiedenis geworden.

|36| -zoals geschreven staat: ’Om U worden wij de hele dag gedood; wij zijn geacht alsslachtschapen’. -

Paulus citeert Ps44:23.

|37| Maar in dit alles zijn wij superoverwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad.

|38| Want ik ben verzekerd dat dood noch leven, noch boodschappers noch machten,noch tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch krachten,

Tot nu toe ging het om moeilijkheden en vijanden in deze zichtbarewereld. Nu somt de apostel al de onzichtbare machten en heerschappijenop die in staat schijnen ons te scheiden van Gods liefde. Maar deze dingenzijn niets voor de almachtige Schepper in vergelijking met zijn nimmereindigende alles overwinnende liefde.

Het feit dat Paulus de ‘boodschappers’ (ἄγγελος) noemt tussenverschillende abstracte uitdrukkingen toont ons dat hij minder let op hetpersoonlijke-geestelijke karakter van deze engelen. Anderen vertaleneerder ‘engelen’. De engelen staan naast andere namen staan die niet naarpersoonlijkheden verwijzen, maar op een functie. De vertaling‘boodschappers’ verdient daarom hier de voorkeur. Alle elementen die deapostel in Rm8:38-39 noemt zijn kenmerkend voor het schepsel (vgl.vs39).28

Hendrik Berkhof denkt dat het begrip ‘machten’ wijst op (a) demachten en ordeningen die het aardse leven bepalen; en daarmeeverbonden (b) de onzichtbare hogere machten die daardoor werken:29 ‘Deschepping heeft een zichtbare voorgrond, die in verband staat met enafhankelijk is van een onzichtbare achtergrond. De laatste wordt gevormddoor de machten.’30 De hogere machten zijn zowel positievehemelmachten, die achter verordeningen staan die God verheerlijken, alsook negatieve hemelmachten, die op Christus’ plaats willen staan enzichzelf of hun verordeningen boven Gods Thora plaatsen:31 ‘Zij hebbenzich als een blok geschoven tussen de Schepper en zijn schepping.’ Met

28 Hendrik Berkhof, Christus En de Machten (Nijkerk: Callenbach, 1952), 15.29 Ibid., 28.30 Vgl. ibid., 16, 29.31 Ibid., 30.

126

deze negatieve machten heeft een christen in Christus afgerekend, want:‘Maar destijds, toen u God niet kende, hebt u hen gediend die van naturegeen goden zijn; en thans, nu u God kent, ja nog meer, nu u door Godgekend bent, hoe wendt u zich weer tot de zwakke en arme elementen,die u weer opnieuw wilt dienen?’ (Gl4:8-9; Ef2:1vv.; Ko2:13vv.). Dezenegatieve hemelmachten mogen we denken als we lezen dat Christus bijzijn wederkomst ‘alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zalhebben’ (1Ko15:24). Paulus spreekt zodoende over de tijd (heden entoekomst), ruimte (hoogte en diepte), leven en dood. Al deze zaken,tezamen met bepaalde filosofieën, tradities en uiterlijkheden kunnenallemaal – mits foutief gebruikt – tirannen worden over ons leven.Gelovigen strijden ervoor dat ze daarom een filosofie, traditie en vereringhandhaven die Gods naam eert.

Zodoende gebruikt de apostel een parallel met het rondom hemheersende wereldbeeld, maar verandert hij wel de inhoud van datwereldbeeld. In het licht van Gods handelen, ziet hij dat de mensheidmaar niet uit losse individuen bestaat, maar dat er levensstructuren enordeningen zijn gegeven. Op die wijze spreekt hij over de machten inverband met de schepping (Ko1:15-17), de val (Rm8:38-39), deonderhouding (Gl4:1-11), de verzoening (Ko2:13-15), de voleindiging(1Ko15:24-26) en over de houding van de gemeente tegenover deze‘machten’ (Ef3:10).

|39| noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van deliefde van God, die is in Christus Jezus onze Heer.

Met de hoogten of diepten werden astronomische begrippen bedoelddie wezen op de hoogste en de diepste punten in het sterrennet.Waarschijnlijk wilde Paulus hiermee wijzen op het hele universum.

Niets zou ons kunnen scheiden van de liefde van God die in ChristusJezus is. Welk een bemoediging zal dit hoofdstuk geweest zijn voor degelovige uit Rm7!

Waaraan denk je bij de dood en de opstanding vanChristus?

Hoe moet ik me het geleid worden door Gods Geestvoorstellen?

Hoe ervaar je heel concreet de leiding van de Geest? Geefenkele voorbeelden

R O M E I N E NDE TRIOMF VAN GOD (8:31-39)

127

Waarom is de gezindheid van het vlees vijandschap metGod?

Ben je wel eens vanwege je geloof verdrukt door anderen?

Kijk je eerder negatief of positief naar de toekomst?

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMST (9:1-11:36)

129

14 Israëlstoekomst (9:1-

11:36)

In dit gedeelte richt Paulus zich op de vraag naar de toekomst vanIsraël. De apostel benadrukt erin dat er nog een toekomst voor Israël zalzijn.1 Charles Cranfield schrijft:2 ‘Deze drie hoofdstukken verbieden onsnadrukkelijk om te stellen dat de kerk eens en voor altijd de plaats van hetjoodse volk innam.’ Dat het hierbij om de letterlijke nakomelingen vanJakob gaat, oftewel het nationale, etnisch en sociale Israël, blijkt uitverschillende uitspraken in dit gedeelte. Zo spreekt Paulus over zijn‘broeders en zusters, mijn verwanten naar het vlees’ (9:3), over Israël datzich stootte aan de steen van de aanstoot (vs32), Israël als volk dat nog nietgered is en waarvoor Paulus bidt (10:1) en Israël als vijanden van hetevangelie (11:28). Bij de bespreking van dit alles blijkt dat de apostelPaulus deze toekomst voor Israël niet los ziet van de Messias.

14.1 Israëls uitverkiezing in het verleden (9:1-33)(1) Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, terwijl mijn geweten meegetuigt door de heilige Geest, (2) dat ik grote droefheid heb en een onophoudelijke smart in mijn hart. (3) Want zelf heb ik gewenst door een vloek gescheiden te zijn van Christus ter wille van mijn broeders en zusters, mijn verwanten naar het vlees. (4) Israëlieten zijn zij, van hen is het zoonschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst en de beloften; (5) tot hen behoren de vaderen, en uit hen is naar het vlees de Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid. Amen.(6) Maar het is niet zo, dat het woord van God vervallen zou zijn. Want niet allen zijn Israël die uit Israël zijn; (7) evenmin, omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen;

1 Hans K. LaRondelle, The Israel of God in Prophecy: Principles of Prophetic Interpretation, Andrews UniversityMonographs: Studies in Religion 13 (Berrien Springs: Andrews University, 1983); Stephen Motyer, Israel in thePlan of God (Downers Grove: InterVarsity, 1989); Craig A. Blaising, ‘The Future of Israel as a TheologicalQuestion’, Journal of Evangelical Theological Society 44.3 (2001): 435–450.

2 Charles E.B. Cranfield, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans , International CriticalCommentary 28 (Edinburgh: T&T Clark, 1975), II:448.

130

maar ‘in Isaak zal uw nageslacht worden genoemd’; (8) dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend. (9) Want dit is het woord van de belofte: ‘Omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben’. (10) En niet alleen zij, maar ook Rebekka die zwanger was van een: onze vader Isaak;(11) zelfs toen de kinderen nog niet geboren waren en niets goeds of kwaads bedreven hadden, (opdat het voornemen van God naar verkiezing zou blijven, niet op grond van werken, maar uit Hem die roept,) (12) werd tot haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen’;(13) zoals geschreven staat ‘Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat’.(14) Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet! (15) Want tot Mozes zegt Hij: ‘Ik zal Mij erbarmen over wie ik Mij erbarm en Mij ontfermen over wie IkMij ontferm’. (16) Zo ligt het dan niet aan hem die wil, ook niet aan hem die loopt, maar aan de zich erbarmende God. (17) Want de schrift zegt tot farao: ‘Juist hiertoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn macht betoon en opdat Mijn naam verkondigd wordt op de hele aarde’. (18) Daarom dan, Hij erbarmt zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.(19) U zult nu tot mij zeggen: ‘Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeft zijn wil weerstaan?’ (20) Ja maar, mens, wie bent u, dat u tegen God het woord opneemt? Zal het maaksel tot zijn maker zeggen: ‘Waarom hebt u mij zo gemaakt?’ (21) Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem om uit dezelfde klomp te maken het ene vat tot eer en het andere tot oneer? (22) Als nu God, daar Hij zijn toorn wilde betonen en zijn macht bekend maken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten van de toorn, tot het verderf toebereid; (23) – en om bekend te maken de rijkdom van zijn heerlijkheid over de vaten van de barmhartigheid, die Hij tevoren tot heerlijkheid heeft bereid... (24) Ons die Hij ook heeft geroepen, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de volken? (25) Zoals Hij ook in Hosea zegt: ‘Ik zal niet-mijn-volk, mijn-volk noemen, en de niet-geliefde geliefde’. (26) ‘En het zal zijn op de plaats waar tot hen gezegd werd: U bent mijn volk niet, daar zullen zij zonen van de levende God worden genoemd’. (27) En Jesaja roept over Israël uit: ‘Al was het getal van de zonen van Israël als het zand van de zee, het overblijfsel zal behouden worden. (28) Want de Heer zal ten einde toe en met haast een zaak doen op de aarde’. (29) En zoals Jesaja tevoren heeft gezegd: ‘Als de Heer Zebaoth ons geen nageslacht had gelaten, dan zouden wij als Sodom geworden zijn en aan Gomorra gelijk gemaakt’. (30) Wat zullen wij danzeggen? Dat de volken, die niet naar gerechtigheid jaagden, gerechtigheid verkregen hebben, maar een gerechtigheid die op grond van geloof is. (31) Maar Israël, dat naar een wet van de gerechtigheid jaagde, is tot de wet niet gekomen. (32) Waardoor? Omdat het niet op grond van geloof, maar als op grond van werken gebeurde. Zij hebben zich gestoten aan de steen desaanstoots, (33) zoals geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis’; en ’wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

131

In 9:6-17 geeft de apostel drie illustraties voor Gods soevereineuitverkiezing waarvan hij in het voorafgaande gedeelte sprak.

|1| Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet, terwijl mijn geweten meegetuigtdoor de heilige Geest,

Paulus richt zich vervolgens op het heil van Israël en toont daarmeedat de principes van het evangelie, zoals hij die in de vorige achthoofdstukken beschreven heeft, overeenstemmen met de weg die God metIsraël gaat. De Israëlieten zagen Paulus eerder als verrader en vijand vanhun volk, omdat hij heidenen het heil verkondigde. In Jeruzalemschreeuwde de massa: ‘Weg van de aarde met zo iemand: want hij behoortniet te blijven leven!’ (Hd22:22).

De vragen die de apostel vandaar als eerste behandelt zijn: ‘Als deboodschap van het evangelie zowel aan Israëlieten als heidenenverkondigd wordt, zijn de oudtestamentische zegeningen voor Israël danopgeheven?’, ‘Hoe kunnen deze beloften in overeenstemming wordengebracht met het feit, dat heidenen en Joden, zonder onderscheid, tot denieuwtestamentische zegeningen worden geroepen?’, of: ‘Hoe kan datgenewat Paulus in Rm1-8 heeft gezegd, met de belofte in overeenstemmingworden gebracht, dat Israël op bijzondere wijze gezegend zal worden?’

Dit soort vragen zijn niet van minder belang voor de gelovigen. Godwil graag dat zij eveneens bekend worden met zijn gedachten over zijnwegen en raadsbesluiten. Ondanks dat die moeilijk voor de mens te vattenzijn, mogen we in Rm9-11 eer glimp daarvan opvangen.

|2| dat ik grote droefheid heb en een onophoudelijke smart in mijn hart.De Israëlieten haten Paulus. Hij had echter een liefde voor zijn

volksgenoten. Deze machtige liefde, die in zijn ziel brandde, gaf hem hetverlangen naar Jeruzalem te gaan, ondanks de waarschuwingen van GodsGeest.

Die genegenheid was er niet, toen Paulus nog als een wetsgetrouwefarizeeër in hun midden leefde en werkte. Ze ontstond juist in de dagen nazijn roeping tot apostel van Christus. De liefde van God was uitgestort inhet hart van deze apostel (Rm5:5).

|3| Want zelf heb ik gewenst door een vloek gescheiden te zijn van Christus ter willevan mijn broeders en zusters, mijn verwanten naar het vlees.

132

Paulus wist, dat Israël de redding van God had afgewezen. Toch hadhij medelijden met zijn volksgenoten. De uitdrukking ‘door een vloekgescheiden te zijn’ is een vertaling van het Griekse anathema, wat zoveelbetekent als: prijsgegeven te zijn aan de hel (vgl. 1Ko12:3; 16:22; Gl1:8-9).

De woorden herinneren ons aan Mozes die eveneens bad: ‘Vergeefhen toch hun zonde. Zo niet, delg mij dan uit het boek dat U geschrevenhebt’ (Ex32:32). Dit was de hoogste liefde – Paulus wilde zijn leven gevenvoor zijn goddeloze volksgenoten (Jh15:13).

|4| Israëlieten zijn zij, van hen is het zoonschap, de heerlijkheid, de verbonden, dewetgeving, de dienst en de beloften;

Israël is de meest begenadigde natie op aarde. Paulus somt zevengeestelijke voorrechten op die het volk bezit: (1) het zoonschap; (2) deheerlijkheid; (3) de verbonden; (4) de wetgeving; (5) de dienst; (6) debeloften; en (7) de Christus.3

Ze hebben het zoonschap en zijn de aardse familie van God. God hadhen geadopteerd, zodat het zijn zoon kon zijn (Ex4:22). Hij had het uitEgypte bevrijd (Hs11:1). Jahweh was voor Israël als een vader (Dt14:1) enEfraïm was zijn eerstgeborene (Jr31:9).

Ze hebben de heerlijkheid. In zichtbare heerlijkheid woonde Jahwehin hun midden. De sjechina of wolkkolom was zichtbaar. Hij beschermdeen leidde het volk. Nu is deze heerlijkheid onzichtbaar en is er de beloftedat de heerlijkheid van God in de toekomst zal terugkeren tot het volk(Js4; Ez43:3).

Verder heeft het volk de verbonden die God met hen sloot. Zo slootHij met Israël een verbond en beloofde Hij aan Abraham dat het landvanaf de beek van Egypte tot aan de Eufraat aan hem zou toebehoren(Gn15:18).

Israël had de wetgeving. Ze hebben de dienst van God ontvangen; dedoor Hem ingezette eredienst. Tenslotte hebben ze ook de beloften.

|5| tot hen behoren de vaderen, en uit hen is naar het vlees de Christus, die God isover alles, gezegend tot in eeuwigheid. Amen.

De uitdrukking ‘die God is over alles’ heeft volgens Witmerbetrekking op ‘de Christus’.4 Dit vers zou dan een aanwijzing bieden voor

3 J.A. Witmer, ‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck, Bnd.IV, (Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 606.

4 J.A. Witmer, ‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck, Bnd.IV, (Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 606

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

133

de godheid van de Messias. Die gedachte wordt ondersteund door hetGriekse participium dat in het vers aanwezig is.5

Toch mogen we niet verdoezelen dat er in het Grieks tweemogelijkheden om dit vers te vertalen: (1) ‘uit hen is naar het vlees deChristus, die over alles is. God zijn gezegend tot in eeuwigheid’ (NBV); of(2) ‘uit hen is naar het vlees de Christus, die God is over alles, gezegend totin eeuwigheid’ (SV, NBG, WV, GNB). Beide mogelijkheden hebben temaken met interpunctie. In de eerste vertaling staat God onafhankelijkvan Christus, in de tweede vertaling is er een verband tussen beiden. Detweede vertaling laat daarmee zien dat Christus God is. NBV kiest voor deeerste vertaling, maar geeft de alternatieve vertaling consequent weer inde voetnoot.

|6| Maar het is niet zo, dat het woord van God vervallen zou zijn. Want niet allen zijnIsraël die uit Israël zijn;

Alle grote dingen waarvan de apostelen hier spreekt horen bij Israël.En ze horen daar nog steeds!6 Als God de volkeren roept en hen dezegening van rechtvaardigheid schenkt, betekent dat niet, dat het Woordvan God vervallen is. Als de tijd aangebroken is dat ze zullen omkeren totGod en herstel ontvangen, zullen al deze dingen in zijn volheid openbaarworden.

Paulus voegt daar wel aan toe dat niet alle Israëlieten deel hieraanzullen hebben. Want niet allen zijn Israël die uit Israël zijn: ‘Want niet hijis een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aanhet vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en deware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dankomt zijn lof niet van mensen, maar van God.’ (Rm2:28-29). Dat betekentdat afstamming niet gelijk is aan zegen. Als iemand bij het volk Israëlhoort, betekent dat nog niet dat hij ook een erfgenaam van de belofte is.7

De Bijbel maakt een verschil tussen het gelovige Israël en het etnischeIsraël.

|7| evenmin, omdat zij Abrahams nageslacht zijn, zijn zij allen kinderen; maar ‘in Isaakzal uw nageslacht worden genoemd’;

Paulus verklaart wat hij met de vorige uitspraak bedoelt. Nietiedereen die uit nageslacht van Abraham is, is ook een kind van Abraham.

5 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 152.6 A.C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament, (Dillenburg:CV, 2002), 262.7 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 653

134

Als dat zo was, zou Ismaël en zijn nakomelingen zich erop kunnenberoepen ‘nageslacht van Abraham’ te zijn. De belofte ging echter viaIsaak, niet via Ismaël, want God zegt: ‘door Isaak zal men van je nageslachtspreken’ (Gn21:12c).

|8| dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen vande belofte worden als nageslacht gerekend.

Paulus legde er dus nadruk op dat het er niet om ging of men vanAbraham afstamde, maar of men op Abraham leek. De natuurlijkeafstamming van Abraham gaf aan niemand recht op de beloften. VoorIsraël was die gedachte al herkenbaar in het Oude Testament (vgl. Dt30:6)en werd ze opnieuw door de Heer Jezus bekrachtigd: ‘Als jullie kinderenvan Abraham waren, zouden jullie de werken van Abraham doen’(Jh8:39). Ze stamden wel van Abraham af, maar hadden niet Abrahamsgeloof en waren dus niet zijn geestelijke kinderen.8 Dit laat zien dat deIsraëlieten er geen enkel recht op hadden om Gods zegeningen zomaar,vanwege hun natuurlijke nageslacht, op zichzelf te betrekken.

|9| Want dit is het woord van de belofte: ‘Omstreeks deze tijd zal Ik komen en Sara zaleen zoon hebben’.

In de keuze van God voor Isaak zien we zijn soevereiniteit. Paulusciteert Gn18:10 (wellicht uit LXX).9

|10| En niet alleen zij, maar ook Rebekka die zwanger was van een: onze vader Isaak;De moeder van Ismaël was een Egyptische slavin geweest. Izaäk was

echter geboren uit Sara. Vandaar kon een Israëliet Paulus wijzen op ditfeit. Vandaar noemt de apostel nog een ander voorbeeld van Godssoevereine verkiezing. Hij gebruikt daarvoor de geschiedenis van Jakob,Isaak en Rebekka waren de ouders van Jakob. Toch baarde Rebekka tweekinderen, waarvan Jakob er één was. Deze illustratie verduidelijkt nogmeer Paulus’ gedachte dan de vorige. Hier ging het om een tweeling diegeboren werd uit één moeder en waarvan één door God werd uitverkoren.

|11| zelfs toen de kinderen nog niet geboren waren en niets goeds of kwaads bedrevenhadden, (opdat het voornemen van God naar verkiezing zou blijven, niet opgrond van werken, maar uit Hem die roept,)

8 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 653.9 J.A. Witmer, ‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck, Bnd.

IV, (Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 607.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

135

Als de Israëlieten de zegeningen enkel vanwege het feit dat zenakomelingen waren van Isaak tot zich trokken, moesten ook denakomelingen van Esau dezelfde zegeningen ontvangen. Maar daar zou deIsraëliet het zeker niet mee eens zijn. En als dat in hun eigen denken alaanwezig was, had de natuurlijke afstamming heel weinig waarde.

Tegen deze bewijsvoering kon geen enkele Jood iets inbrengen, of hijhad moeten erkennen dat de nakomelingen van Ismaël en Esau dezelfderechten hadden als hen. Omdat alles op Gods onvoorwaardelijkeuitverkiezing berust, worden hun argumenten, tegen het brengen van hetevangelie naar de volkeren, door de eigen geschiedenis weerlegt.10 Godskeuze was niet gebaseerd op een natuurlijk nakomelingschap. Het hadpuur te maken met zijn eigen keus. Zijn eigen plan was de basis van zijnvoornemen. Het had niets te maken met astrologische zaken, zoals deManicheeërs dachten of met verdienste die God al van tevoren had gezien,zoals Pelagius dacht. Gods keuze werd gemaakt voordat Jakob en Esaugeboren waren en voordat ze ook maar een eigen morele keuze kondenmaken. Ook Origenes (185-254n.Chr.) gedachte van ‘tevoren bestaandewerken in een ander leven’ wordt door deze tekst radicaal uitgedelgd,vanwege de woorden ‘niet op grond van werken’. De verkiezing van Jakobboven Esau was enkel geworteld in de absolute liefde en soevereiniteit vanGod. Iets dat we als mensen niet in kaart kunnen brengen.11

|12| werd tot haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen’;Jakob was uitverkoren door God. Esau was de eerstgeborene van de

tweeling en had normaal deze eer mogen ontvangen. Maar God koos voorJakob.

|13| zoals geschreven staat ‘Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb ik gehaat’.God had Ezau vroeger rijk gezegend (Gn27:39-40), maar op het einde

moest de Heer toegeven dat hij Ezau gehaat had. De kernvraag bij dit versis hoe we de tegenstellingen ‘liefde’ en ‘haat’ moeten opvatten. Velenkomen met deze begrippen hier niet goed uit de voeten. Bij God bestaat ertoch geen aanzien des persoons (1Pt1:17)?

De meeste uitleggers denken daarom dat het Hebreeuwse werkwoord‘haten’ (Hebr. sáné’) bij God betekent: de tweede rang krijgen (Gn25:23;

10 A.C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament, (Dillenburg:CV, 2002), 263.11 T. van Aquino, ‘Expositio in Omnes Sancti Pauli Epistolas,’ in: Sancti Thomae Aquinatis Doctoris Angelici Ordenis

Praedicatorum Opera Omnia, Vol. XIII, (Parma:Typis Petri Fiaccadori, 1872), 95.

136

29:30-31; Dt7:9-10; 21:15-16; 22:13; 24:3; 2Sm19:6; Sp8:36; 13:24; Mi3:2).12

Deze woordbetekenis vinden we ook terug in de geschiedenis van deaartsvader Jakob, waarover we lezen: ‘En hij ging ook in tot Rachel, en hadook Rachel liever dan Lea; en hij diende bij hem nog andere zeven jaren.Toen nu de Heere zag, dat Lea gehaat was, opende Hij haar baarmoeder;maar Rachel was onvruchtbaar’ (SV:Gn29:30-31). Zodoende zouden wekunnen zeggen dat Ezau minder geliefd werd dan Israël. Dezemogelijkheid kan juist zijn, maar hoeft niet overal het geval te zijn (zoalsbijv. het ‘haten’ in Ml2:16).

Keil noemt deze verklaring bij onze tekst een verlegenheidsoplossing,om een mogelijke doctrine-gevaar van een zogenaamde uitverkiezing totverwerping te omzeilen.13 We moeten echter voorzichtig zijn om te sneleen verbinding te zien tussen ‘liefde’ en ‘verkiezing tot het eeuwige leven’of ‘haat’ en ‘verkiezing voor de eeuwige rampzaligheid’ – waarbij deSchrift sowieso al nergens spreekt over een eeuwige verwerping.14 Nergensin het Oude Testament wordt deze verbinding gemaakt.15 Deze woordenzeggen dus niets over de eeuwige toestand van een volk, ze wijzen enkelop de weg waarop dat volk zich bevindt. Het is van belang erop te lettendat God hier spreekt over volkeren, niet over individuelen. Dat verschilwordt vaak te weinig gemaakt. Een nakomeling te zijn van Israël betekentniet automatisch een kind van God te zijn. Zoals uit het ‘geliefde’ volkIsraël niet iedereen gered is voor het eeuwige leven, zijn uit het ‘gehate’Edom enkelingen wel gered tot het eeuwige leven.16 Tate wijst op demogelijkheid om ‘haat’ en ‘liefde’ op te vatten als technischeverbondstermen (zie echter comm. Ml1:2).17 Daarnaast gaat het hier om

12 T. Laetsch, The Minor Prophets, Bible Commentary, (St.Louise:Concordia, 1956), 512; K. Elliger, Das Buch derzwölf kleinen Propheten, Vol.2, (ATD 25/2; Göttingen:Vendenhoeck & Ruprecht, 1975); G.A. Blaising, ‘Maleachi,’in Das Alte Testament. Erklärt und Ausgelegt, Red. J.F. Walvoord & R.B. Zuck, Vol.III, (Holzgerlingen:Hänssler,2000), 707; W.C. Kaiser, Jr. Malachi: God’s Unchanging Love, (Grand Rapids:Baker, 1984), 27; M.E. Tate, ‘Questionsfor Priests and People in Malachi 1:2-2:16,’ Review & Expositor 84 (zomer 1987): 394; R.L. Smith, Micah-Malachi,(WBC 32 [CD-ROM]; Waco:Word, 1984); H. Kruse, ‘Dialektische Negation als semitisches Idiom,’ VetusTestamentum 4, (1954), 389; W.C. Kaiser, Micah/Nahum/Habakkuk/Zephaniah/Haggai/Zechariah/Malachi, (ThePreacher’s Commentary; Nashville:Nelson, 1992), 461; D. Stuart, ‘Maleachi,’ in: An Exegetical & ExpositoryCommentary. The Minor Prophets, Vol.III, red. T.E. McComiskey, (Grand Rapids:Baker, 2003), 1283; J.A. Witmer,‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck, Bnd. IV,(Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 607.

13 C.F. Keil, The Twelve Minor Prophets, Vol.II, (BCOT; Grand Rapids:Eerdmans, 1967), 430; Vgl. Berkouwer, DeVerkiezing Gods, (Kampen:Kok, 1955), 77.

14 Vgl. A.S. van der Woude, Haggai, Maleachi, (POT; Nijkerk:Callenbach, 1982), 87; Schrenk in TDNT, IV:179;Contra: J.G. Machen, The Christian View of Man, (London:Banner of Truth Trust, 1937), 65.

15 A.S. van der Woude, Haggai, Maleachi, (POT; Nijkerk:Callenbach, 1982), 87.16 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 654.17 M.E. Tate, ‘Questions for Priests and People in Malachi 1:2-2:16,’ Review & Expositor 84 (zomer 1987): 395; Vgl. D.

Stuart, ‘Maleachi,’ in: An Exegetical & Expository Commentary. The Minor Prophets, Vol.III, red. T.E.McComiskey, (Grand Rapids:Baker, 2003), 1284.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

137

meer dan enkel maar een contrast in de zin van haat en liefde. Juist debeschrijvingen die volgen op deze uitspraak tonen dat God het nageslachtvan Ezau letterlijk gehaat heeft. Zo zegt bijvoorbeeld Ml1:4 dat God delandstreek van Edom ‘gebied van de goddeloosheid’ zal noemen.

|14| Wat zullen wij dan zeggen? Is er onrechtvaardigheid bij God? Volstrekt niet!Opnieuw gebruikt de apostel de woorden ‘Wat zullen wij dan

zeggen?’ (vgl. Rm4:1; 6:1; 8:31). God kan uitkiezen wie Hij wil. Dat is zijnsoevereiniteit. Is God dan onrechtvaardig, als Hij dit doet? Zeker niet! Alswe zouden krijgen wat we verdiend hebben, zou dat de dood zijn geweest.Als we zouden krijgen wat we verdiend zouden hebben, zou datbetekenen dat we in plaats van Christus gestraft zouden worden.

|15| Want tot Mozes zegt Hij: ‘Ik zal Mij erbarmen over wie ik Mij erbarm en Mijontfermen over wie Ik Mij ontferm’.

Paulus citeert uit Ex33:19. God misbruikt zijn macht niet om mensenverloren te laten gaan, maar Hij redt mensen die eigenlijk verlorenmoesten gaan. Alle mensen zouden door hun eigen zonden veroordeeldzijn. Als ze aan zichzelf overgelaten waren, zouden allen verloren gaan.Het hele volk Israël zou al meteen bij de berg Sinaï door de bouw van hetgouden kalf verdoemd zijn, omdat het het eerste gebod zou hebbenovertreden.18

Dit betekent niet dat God willekeurig sommige mensen verkiest enanderen verwerpt. Zo dacht Thomas van Aquino dat, omdat alle mensenzondaars zijn, God barmhartigheid kan schenken aan de één en eenoordeel aan de ander.19 Maar God verwerpt geen mensen, dat doet de menszelf. Barth wijst er vandaar terecht op dat mensen die Gods soevereiniteitbenadrukken en zijn barmhartigheid loochenen van Hem eentiraniserende demon maken.20 God is echter zowel barmhartigheid alssoeverein.

Degenen die uitverkoren zijn, kunnen God voor zijn genade danken.Degenen die verloren gaan, kunnen God niet veroordelen; ze zijn zelfschuld daaraan. De vraag die daarbij opkomt is of de zondaar nog welenige bijdrage kan leveren aan het ontvangen van Gods barmhartigheid.Paulus zal daar in zijn betoog op ingaan.

18 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 155.19 T. van Aquino, ‘Expositio in Omnes Sancti Pauli Epistolas,’ in: Sancti Thomae Aquinatis Doctoris Angelici Ordenis

Praedicatorum Opera Omnia, Vol. XIII, (Parma:Typis Petri Fiaccadori, 1872), 96.20 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 116.

138

|16| Zo ligt het dan niet aan hem die wil, ook niet aan hem die loopt, maar aan de zicherbarmende God.

Als Paulus zegt dat de uitverkiezing niet verbonden is met ‘hem diewil’ of ‘hem die loopt’, dan wil hij daarmee niet zeggen dat de wil van demens niet verbonden is met de verlossing. De wil van de mens wordt zekergevraagd (vgl. Jh5:40; Op22:17).21 Maar die wil is niet doorslaggevend; datis enkel de soevereiniteit en genade van God.22 Elke menselijke reddingbegint bij God. De mens kan niks aan zijn redding toevoegen. Als God naarIsraëls gerechtigheid had gehandeld, had Hij hen moeten verstoten.

Indien God genade wil bewijzen aan de mens, hoe groot wordt dan dezonde van de mens, die zich tegen deze genade wil verzetten en Godsplannen tracht te doorkruisen.

|17| Want de schrift zegt tot farao: ‘Juist hiertoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in umijn macht betoon en opdat Mijn naam verkondigd wordt op de hele aarde’.

Paulus citeert Ex9:16. Laten we erop letten dat nergens gezegd wordtdat de farao al vanaf zijn geboorte bestemd was tot deze verwerping. Godhad farao genade bewezen, maar de farao verharde zijn hart en plaatstezich tegenover God. Zeven maal lezen we: ‘Farao’s hart verstokte’, of‘Farao verzwaarde zijn hart’. In hoogmoed zei hij: ‘Wie is Jahweh, Wiensstem ik gehoorzamen zou, om Israël te laten trekken? Ik ken Jahweh nieten ik zal ook Israël niet laten trekken’ (Ex5:2). Daarop verharde hijopnieuw zijn hart en maakte hij zichzelf tot teken voor Gods toorn. Pas bijde tiende plaag horen we dat de farao zegt: ‘Dit is Gods vinger!’, en dan paslezen we: ‘Maar Jahweh verstokte farao’s hart.’ Is het een wonder dat Godfarao uiteindelijk op rechterlijke wijze verhardde en hem voor alle tijdentot een waarschuwend voorbeeld stelde?23

God had farao meteen kunnen vernietigen, maar deed dat niet. Inplaats daarvan hield Hij hem in leven, zodat Hij zijn macht aan de faraokon tonen en zijn naam op aarde kon verheerlijken.24

|18| Daarom dan, Hij erbarmt zich over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.Zowel Israël als farao waren kwaadwillig; zowel Mozes als farao

waren moordenaars. Allemaal waren ze zondaars en verdienden ze nietsanders dan Gods straf. Enkel gerechtigheid zou hen beiden veroordeeld

21 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 655.22 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 655.23 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 178.24 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 156.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

139

hebben. Maar God erbarmde zich over de één en verharde de ander (Ex7-9). Hij begenadigt wie Hij begenadigen wil en verhardt wie Hij wil. Dat iszijn soevereiniteit. Dezelfde zon die ijs laat smelten, verhard de klei.Dezelfde zon die water breekt maakt, bruint de huid.25

Aquino denkt dat God farao niet verharde door hem te latenzondigen, maar door hem te onthouden van zijn genade. Als dit niet hetgeval was, zou God als oorzaak van farao’s zonde aangewezen kunnenworden.26 Maar ondanks dat God dit deed bij farao, mag dit niet gezienworden als het plan van God. In de geschiedenis wordt duidelijk dat deweg van God met farao ertoe leidde dat farao’s hart verhard werd. Dit wasgeen besluit dat vanaf de eeuwigheid al in Gods hart was. Het ontstonddoor het verzet en de zonden van farao en was de consequentie van datverzet.27

|19| U zult nu tot mij zeggen: ‘Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie heeftzijn wil weerstaan?’

Paulus gaat in de volgende verzen in op de reacties van tegenstandersvan datgene dat hij in het vorige vers gezegd heeft. Voor de tegenstanderlijkt de mens een hulpeloos figuurtje op Gods schaakbord. Niets van wathij zegt of doet kan iets veranderen aan Gods soevereiniteit.

|20| Ja maar, mens, wie bent u, dat u tegen God het woord opneemt? Zal het maakseltot zijn maker zeggen: ‘Waarom hebt u mij zo gemaakt?’

De mens, het schepsel van God, spreekt God vandaar graag tegen enprobeert in zijn beperktheid God op het matje te roepen. De beperktemens, die zondig, onwetend en zwak is komt het niet toe God terverantwoording te roepen. Gods soevereine voornemen heft deverantwoordelijkheid van de mens niet op.28

|21| Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem om uit dezelfde klomp temaken het ene vat tot eer en het andere tot oneer?

God handelt vanuit zijn soevereine wil. Dat is zijn recht. Paulusgebruikt het beeld van de pottenbakker dat eveneens in het OudeTestament voorkomt (Js64:6-8; Jr18:3-16; vgl. 2Tm2:20). De pottenbakker

25 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 655.26 T. van Aquino, ‘Expositio in Omnes Sancti Pauli Epistolas,’ in: Sancti Thomae Aquinatis Doctoris Angelici Ordenis

Praedicatorum Opera Omnia, Vol. XIII, (Parma:Typis Petri Fiaccadori, 1872), 97-98.27 Vgl. J.A. Witmer, ‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck,

Bnd. IV, (Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 608.28 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 181.

140

gaat op een dag naar zijn werkplaats en ziet op de bodem een hoopjevormloze klei liggen. Hij pakt een gedeelte ervan op en legt dit op zijndraaischijf. Dan vormt hij een prachtig vat. Heeft de pottenbakker daartoehet recht?

De pottenbakker is God. De mens is de klei. Als de Pottenbakker demens zou overlaten aan zichzelf, zouden alle mensen verloren gaan. Hetzou absoluut rechtvaardig zijn, als God ons aan dat lot zou overlaten. Maarin plaats daarvan verkiest Hij, in zijn soevereiniteit, zondaren gelijkvormigte maken aan het beeld van zijn Zoon. Heeft God het recht daartoe?

Dit besef bewaart ons voor de verleiding trots te zijn op onze eigenprestaties. Niemand kan zeggen: ‘Wat doet u?’ Zonder Hem zouden weniet eens bestaan. En hoewel het Gods recht is om te handelen zoals Hijhet wil, wordt nergens gezegd dat Hij ook zo gehandeld heeft zoals depottenbakker waarover Paulus spreekt.29 De wortel van Paulus vraag is:moet God de mensen beoordelen, of beoordeelt de mens God?

|22| Als nu God, daar Hij zijn toorn wilde betonen en zijn macht bekend maken, metveel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten van de toorn, tot het verderftoebereid;

God heeft hen niets dan genade bewezen, door altijd weer tot hen tespreken. Aan de ene kant wil God zijn toorn en macht betonen, doordatHij zondaren bestraft. Aan de andere kant wil Hij geduldig met deze vatenomgaan. Dat is de contrast tussen de rechtvaardigheid en barmhartigheidvan God. Als het absoluut rechtvaardig is dat God zondaren direct zoustraffen, maar in plaats daarvan grote geduld met hen heeft, wie kan Hemdan aanklagen? Paulus werkt vandaar zeer zorgvuldig drie punten uit:30

(1) Gods macht en soevereiniteit waartegen niemand het recht heeftiets in te brengen;

(2) Gods geduld met de goddeloze waaraan Hij tenslotte zijn toornopenbaart;

(3) Gods openbaring van zijn heerlijkheid in de vaten die Hijzelf uitgenade voor zich toebereid heeft en die Hij geroepen heeft uitjoden en heidenen.

Van de vaten van de toorn lezen we niet, zoals dat het geval is bij devaten van de barmhartigheid, dat God ze daartoe heeft bereid (vgl. vs23).We vinden ook in geen andere plaats in de Bijbel de gedachte dat Godmensen toebereid tot het verderf. Wat we wel vinden is dat de mens

29 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 183.30 A.C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament, (Dillenburg:CV, 2002), 264.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

141

zichzelf tot het verderf toebereid door zijn zonden en verzet tegenoverGod.31

|23| – en om bekend te maken de rijkdom van zijn heerlijkheid over de vaten van debarmhartigheid, die Hij tevoren tot heerlijkheid heeft bereid...

De mensen worden door hun eigen zonden, ongehoorzaamheid enafwijzing van God bereid tot het verderf.32 Gods soevereiniteit openbaartzich niet door mensen te veroordelen die eigenlijk gered moesten worden.Ze openbaart zich door mensen te redden die eigenlijk veroordeeld zoudenmoeten worden. Als een jood of heiden door God uitverkoren is, heeft datenkel te maken met Gods barmhartigheid en soevereiniteit.

|24| Ons die Hij ook heeft geroepen, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de volken?God roept wie Hij wil. Dat Hij de volken roept en hen genade toont,

verzwakt niet de beloften aan Israël. Als God heidenen roept is dat uitdezelfde soevereiniteit waarmee Hij Israëlieten roept.

|25| Zoals Hij ook in Hosea zegt: ‘Ik zal niet-mijn-volk, mijn-volk noemen, en de niet-geliefde geliefde’.

Als bewijs voor zijn stelling citeert Paulus Hs2:23: ‘Dan zal Ik haarvoor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!’ DeHebreeuwse woorden Lo’-ruchámáh betekenen ‘geen medelijden’ enLo’-‘ammî betekenen ‘niet mijn volk’. Het feit dat Paulus woorden in zijncitaat veranderd heeft ermee te maken dat hij citeert uit de Septuaginta.33

Het woord ‘noemen’ vinden we niet terug in Hs2:23, daar wordtgesproken over ‘zeggen’. We vinden het woord wel terug in Hs1:9. Paulusheeft dit werkwoord wellicht vanwege het gebruik ervan in Rm9:24gebruikt.34

Paulus gebruikt de woorden die Hosea tot het gelovige Israël richtvoor Gods roepen van de gelovige volkeren waarover hij in de vorigeverzen sprak. Laten we eraan denken dat deze woorden niet gericht zijntot het etnische Israël (vgl. vs6-7).35 Niet alle nakomelingen van Abraham

31 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 185; H.P. Medema, Der Brief an die Römer(Bielefeld:CLV, 1992), 160.

32 Vgl. J.A. Witmer, ‘Der Römerbrief,’ Das Neue Testament Erklärt und Ausgelegt, red. J.F. Walvoord en R.B. Zuck,Bnd. IV, (Holzgerlingen:Hänssler, 2000), 609.

33 D.J. Moo, The Epistle to the Romans, (NICNT; Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 612.34 D.J. Moo, The Epistle to the Romans, (NICNT; Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 612.35 Contra: A.J. McClain, The Gospel of God’s Grave, (Chicago:Moody, 1973), 183; A. Battle, ‘Paul’s Use of the Old

Testament in Romans 9:25-26,’ Grace Theological Journal 2 (1981): 115-129.

142

zijn hierbij inbegrepen. Paulus citeert deze verzen om aan te tonen dat ookgelovige heidenen bij de ‘vatten van de barmhartigheid’ horen.36

Het gebruik van dit vers bij Paulus hoopt enkele vragen op. GebruiktePaulus deze verzen op dezelfde manier als Hosea ze bedoelde? Als we ditvers bekijken merken we dat Paulus Hosea niet misbruikt. Paulus kendeen begreep de betekenis van deze verzen in hun context. Hij begreep datGods barmhartigheid naar een rest in Israël zou gaan. Door deze tekst tegebruiken negeerde de apostel dus niet de vervulling van Hosea in hetlatere Israël (vgl. 1Pt2:5). Paulus keek verder en wist dat in het nieuweverbond waaraan de heidenen deel kregen, God de gelovigen ‘mijn volk’zou noemen: ‘Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volkzijn’ (Jr31:33; vgl. Ez36:28).37

|26| ‘En het zal zijn op de plaats waar tot hen gezegd werd: U bent mijn volk niet, daarzullen zij zonen van de levende God worden genoemd’.

Daarna citeert de apostel Hs1:10: ‘Eens echter zullen de kinderenIsraëls talrijk wezen als het zand van de zee, dat niet te meten of te tellenis. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Jij bent mijn volk niet, zullenze genoemd worden kinderen van de levende God.’

|27| En Jesaja roept over Israël uit: ‘Al was het getal van de zonen van Israël als het zandvan de zee, het overblijfsel zal behouden worden.

Paulus citeert Js10:22-23 en 1:9. Hij gebruikt die citaten om aan tetonen dat God een rest uit het etnische Israël bewaart. Aan het eind zal ereen rest uit het volk worden gered.

|28| Want de Heer zal ten einde toe en met haast een zaak doen op de aarde’.De zaak die God doet is zijn oordeel.38 Als Paulus deze woorden

citeert, zegt hij daarmee, dat hetgeen wat Israël in het verleden heeftervaren, in zijn tijd opnieuw kan gebeuren.

|29| En zoals Jesaja tevoren heeft gezegd: ‘Als de Heer Zebaoth ons geen nageslacht hadgelaten, dan zouden wij als Sodom geworden zijn en aan Gomorra gelijkgemaakt’.

36 W.E. Glenny, ‘The “People of God” in Romans 9:25-26,’ Bibliotheca Sacra 152 (jan.-mrt. 1995): 42-59; D.J. Moo,The Epistle to the Romans, (NICNT; Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 611.

37 Vgl. A.G. Shead, ‘The Covenant and Pauline Hermeneutics,’ The Gospel to the Natioms. Perspectives on Paul’sMission, red. P. Bolt en M. Thompson, (Downers Grove:Intervarsity, 2000), 33-49; J.P. Tanner, ‘The New Covenantand Paul’s Quotations from Hosea in Romans 9:25-26,’ Bibliotheca Sacra 162 (jan-mrt. 2005): 95-110.

38 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament, (Bielefeld:CLV, 1997), 657.

R O M E I N E NISRAËLS UITVERKIEZING IN HET VERLEDEN (9:1-33)

143

Namelijk in Js1:9.

|30| Wat zullen wij dan zeggen? Dat de volken, die niet naar gerechtigheid jaagden,gerechtigheid verkregen hebben, maar een gerechtigheid die op grond vangeloof is.

Nadat Paulus enkele Schriftplaatsen uit het Oude Testamentaanhaalde komt hij nu tot een conclusie.

|31| Maar Israël, dat naar een wet van de gerechtigheid jaagde, is tot de wet nietgekomen.

|32| Waardoor? Omdat het niet op grond van geloof, maar als op grond van werkengebeurde. Zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots,

Israël zocht zijn eigen rechtvaardigheid; niet door het geloof, maardoor eigen werken. Zo probeerde het uit eigen werken Gods Thora tevervullen. Maar dat eindigde voor hen in de dood. Zonder verbinding metde Messias kan geen enkele mens Gods Thora vervullen.

De Israëlieten hebben zich zodoende gestoten aan de steen vanaanstoot; de Messias Jezus Christus.

|33| zoals geschreven staat: ‘Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots derergernis’; en ’wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’.

Paulus citeert vervolgens Js8:14 en 28:16 uit de Septuaginta.Is vs3 geen onchristelijke wens?

Wat was Gods doel met farao?

Wil Paulus in vs18 zeggen dat Gods ontfermingwillekeurig is of heeft de mens een verantwoordelijkheidin verband met Gods ontferming?

Wat antwoord Paulus over de gerechtigheid van God dieaan sommigen barmhartigheid schenkt?

Door wie zijn de vaten van de toorn toebereid tot hetverderf?

Voor welke mensen in je omgeving voel je een bepaaldesmart, omdat ze niet geloven?

144

14.2 Israëls tegenwoordige verharding (10:1-21)(1) Broeders en zusters, de wens van mijn hart en mijn gebed voor hen tot God is, dat zij behouden worden. (2) Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met verstand. (3) Want daar zij Gods gerechtigheid niet kennen en hun eigen gerechtigheid trachten op te richten, hebben zij zich aan de gerechtigheid van God niet onderworpen. (4) Want Christus is het doel van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft. (5) Want Mozesbeschrijft de gerechtigheid die op grond van de wet is: ‘De mens die deze dingen heeft gedaan,zal daardoor leven’. (6) Maar de gerechtigheid op grond van geloof is, spreekt zo; Zeg niet in uw hart: ‘Wie zal in de hemel opklimmen?’ – dat is Christus doen afdalen; (7) of ‘Wie zal in deafgrond neerdalen?’ – dat is Christus uit de doden doen opkomen.(8) Maar wat zegt zij? ‘Het woord is dichtbij u, in uw mond en in uw hart’. Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: (9) dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en metuw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden. (10) Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.(11) Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’. (12) Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer van allen is rijk jegens allen die Hem aanroepen: (13) ‘want ieder die de naam van de Heer zal aanroepen, zal behouden worden’.(14) Hoe zullen zij nu Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij geloven in Hem van wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? (15) En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden zijn? zoals geschreven staat: ‘Hoe liefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen’. (16) Maar niet allen hebben het evangelie gehoorzaamd. Want Jesaja zegt: ‘Heer, wie heeft onze prediking geloofd?’ (17) Dus is het geloof uit de prediking, en de prediking door het woord van Christus. (18) Maar ik zeg: Hebben zij niet gehoord? Zeker wel:‘Hun geluid is uitgegaan over de hele aarde en hun woorden tot de einden van het aardrijk’. (19) Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? In de eerste plaats zegt Mozes: ‘Ik zal uw jaloersheid opwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal ik uw toorn opwekken’. (20) Maar Jesaja waagt het te zeggen: ‘Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen die niet naar Mij vroegen’. (21) Maar tot Israël zegt Hij: ‘De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk’.

|1| Broeders en zusters, de wens van mijn hart en mijn gebed voor hen tot God is, datzij behouden worden.

R O M E I N E NISRAËLS TEGENWOORDIGE VERHARDING (10:1-21)

145

In Rm10 zal Paulus vooral ingaan op de menselijkeverantwoordelijkheid tegenover God.39 Dit hoofdstuk past bij Rm9 waarvooral sprake was van Gods soevereiniteit. Paulus werd geroepen alsapostel voor de heidenen. Toch weerhield hem dat niet voor Israëlvoorbede te doen (1Tm2:1-3). Uitleggers hebben meerdere keren er in degeschiedenis op gewezen dat we mogen blijven bidden voor de reddingvan Israël.40

|2| Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met verstand.De Israëlieten ijverden voor God, maar ze deden dat niet met de juiste

kennis. Ook de meeste farizeeërs waren ongetwijfeld oprecht in huntoewijding aan God. In hun inspanningen om zuiver te zijn, voegden zeechter wet op wet toe om zichzelf te beschermen tegen het zondigen.Doordat ze, in plaat van te geloven, hun eigen gerechtigheid voor Godwilden opbouwen, verwierpen ze Christus. Paulus spreekt hiermee tegelijkook autobiografisch over zichzelf (Fp3:6; Gl1:13-14).

|3| Want daar zij Gods gerechtigheid niet kennen en hun eigen gerechtigheid trachtenop te richten, hebben zij zich aan de gerechtigheid van God niet onderworpen.

Ze waren religieus, probeerden de Thora te houden, maar verwierpenChristus. Paulus toonde dat al in Rm3:21-26.

|4| Want Christus is het doel van de wet tot gerechtigheid voor ieder die gelooft.Geloof in Jezus Christus als Heer en Redder, beëindigt de zoektocht

naar rechtvaardigheid voor God. In plaats van ‘doel’ vertalen velen τέλοςmet ‘einde’.41 De vertaling ‘doel’ is echter meer de hand liggend (vgl.1Tm1:5). Christus is immers de ‘inhoud, substantie, ja de som van dewet’.42 Hij is ‘de samenvatting, de hele inhoud van de wet, want het gaat inde wet alleen om Christus’.43

Vanuit Rm8:4 wordt zo duidelijk dat de wet voor de gelovigen nietafgedaan heeft: ‘opdat de rechtvaardige eis van de wet vervuld wordt inons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest’ of Rm13:8:‘Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander

39 Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 163.40 Arno C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament: Matthäus–Offenbarung (Dillenburg: Christliche

Verlagsgesellschaft, 2002), 265.41 Jean Calvin, Calvin’s Bible Commentaries (Albany: Forgotten Books, 2007).42 Karl Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (München: Kaiser, 1956), 126.43 Karl Barth, Church Dogmatics (Edinburgh: T&T Clark, 1958), II.2:269.

146

liefheeft, heeft de wet vervuld.’44 Christus zelf is de diepste kern van deThora: ‘Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven, want hij heeft overMij geschreven’ (Jh5:46). Hoe zou vanuit dit standpunt de Thora danafgeschaft kunnen worden?45 Het is juist zo dat de Thora haar vervullinggevonden heeft in Christus en dat dat zichtbaar wordt in het leven van degelovigen die Christus – de kern van de Thora – volgen en door de Geestgeleid worden. Door Christus wordt het doel van de Thora opnieuwduidelijk voor de gelovige. Hij volgt de ‘Thora van Christus’ (Gl6:2) en isonderworpen aan deze Thora (1Ko9:21).

Wat Paulus vandaar bedoelt te zeggen in Rm10:4 is dat de Thora haardoel vindt in Christus. Dat wat de Thora niet kon – namelijk hetverschaffen van gerechtigheid – werd vervult door Christus. De Messiaswordt zo ingevoerd in de sfeer van de Thora haar vervulling, betekenis,zin en doel. De gelovigen zijn dus niet verlost van de Thora, maar van hetwetticisme dat ervan uitgaat dat men door het houden van de Thoragerechtvaardigd kan worden. Als dat laatste al mogelijk zou kunnen zijn,dan zou een mens los van Christus gerechtvaardigd zijn. De apostel maaktzijn lezers echter duidelijk dat dit vreemd zou zijn aan de Thora, wanthaar doel is immers Christus.

|5| Want Mozes beschrijft de gerechtigheid die op grond van de wet is: ‘De mens diedeze dingen heeft gedaan, zal daardoor leven’.

Paulus citeert Mozes woorden uit Lv18:5.

|6| Maar de gerechtigheid op grond van geloof is, spreekt zo; Zeg niet in uw hart: ‘Wiezal in de hemel opklimmen?’ – dat is Christus doen afdalen;

In de hoop op de ervaring die hun leven totaal zal veranderen, reizensommige mensen naar het andere einde van de wereld om een geestelijkleider te bezoeken. Maar de mens kan door eigen werken de gerechtigheidniet bewerken. Zolang de mens op eigen kracht probeert Gods Thora tevervullen, maakt hij het werk van Christus nihil.

De gerechtigheid van geloof heeft de plaats van de gerechtigheid opgrond van de wet ingenomen. Die gerechtigheid kon niet door de zondigemens bewerkt worden. Gerechtigheid kan niet door de Thora wordenbewerkt. Ze is immers niet gegeven om gerechtigheid te ontvangen, maarom te wandelen als rechtvaardige. Alles wat van de zondaar wordt

44 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek, (Kampen:Kok, 1992), 703; W.J. Ouweneel,De Christus van God (Vaassen:Medema, 2007), 443.

45 W.J. Ouweneel, De Christus van God (Vaassen:Medema, 2007), 443.

R O M E I N E NISRAËLS TEGENWOORDIGE VERHARDING (10:1-21)

147

verlangt, is te geloven in het werk van Christus. De Vader moest zijn Zoonnaar deze aarde zenden. De Messias moet uit de hemel naar benedenkomen en uit het dodenrijk opstijgen.

|7| of ‘Wie zal in de afgrond neerdalen?’ – dat is Christus uit de doden doen opkomen.Het geloof moet geen eigen Messias maken. Het moet Hem

aanvaarden die het verlossingswerk volbracht.

|8| Maar wat zegt zij? ‘Het woord is dichtbij u, in uw mond en in uw hart’. Dit is hetwoord van het geloof dat wij prediken:

Paulus verduidelijkt vanuit Dt30:14 dat Gods gerechtigheid niet verweg of moeilijk is. Ze is nabij en eenvoudig.

|9| dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven datGod Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden.

Rm10:5-10 citeert (delen van) Dt30:11-14. Hier wordt het einddoelvan de memorisatie bereikt: het belijden of proclameren, dat Jezus de Heeris. Dat is verbonden met het geloven met het hart, dat God Hem uit dedoden heeft opgewekt. Deze eenheid van ‘opzeggen met de mond’ en‘geloven met het hart’ resulteert tot gerechtigheid en behoudenis.

Er zijn geen vaste voorschriften hoe we moeten getuigen. Wel dat wemoeten getuigen. De Heer vraagt ons te belijden dat Hij Heer is (Mt10:32;Rm10:9-10). Dat is niet enkel herkennen dat Hij de God en Heer van hetuniversum is; dat geloven de demonen immers ook (Jk2:19). Het betekentdat we Christus als Heer erkennen. Die belijdenis komt uit het hart enstemt overeen met de werken die we doen.

|10| Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men totbehoudenis.

Het geloof met het hart moet aan de belijdenis met de mondvoorafgaan. Het is opvallend dat God zoveel waarde hecht aan datgenewaarover we spreken.

|11| Want de Schrift zegt: ‘Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden’.Jesaja wordt aangehaald om te verduidelijken wat de apostel net

verkondigd heeft: ‘Daarom, zo zegt de Heer Jahweh: “Zie, Ik leg in Sioneen steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen vaneen vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet”’ (Js28:16) en ‘En koningen

148

zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met hetaangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwervoeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik Jahweh ben, en dat zijdie Mij verwachten, niet beschaamd worden’ (Js49:23).

De profeet zegt niet dat de gelovigen bewaard worden voorteleurstellingen.

|12| Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer van allen isrijk jegens allen die Hem aanroepen:

|13| ‘want ieder die de naam van de Heer zal aanroepen, zal behouden worden’.Opnieuw gebruikt Paulus het Oude Testament (Jl2:32), en opnieuw

komt daarin het woord ‘ieder’ voor.46 Daardoor wordt duidelijk dat hetheil voor alle mensen is.

|14| Hoe zullen zij nu Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zijgeloven in Hem van wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horenzonder iemand die predikt?

Het goede nieuws dient aan alle mensen verkondigd te worden.Christenen in voorgaande generaties hebben onbeschrijfelijk geleden voorhet vervullen van deze missie. Laten we ons afvragen wie er op ons komtaanrennen, als we de glinsterende kusten van de hemel bereiken, om onsmet uitgestrekte armen te begroeten en te zeggen: ‘Welkom! Welkom! Ikben zo blij dat je het mogelijk maakte dat ik het evangelie hoorde! Het iszo heerlijk om nu hier te zijn!’

|15| En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden zijn? zoals geschreven staat: ‘Hoeliefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goedeverkondigen’.

Paulus citeert vervolgens Js52:7. Zoals vuur bestaat door vuur, bestaatde kerk door het evangelie. Ze is een vuurtoren waarvan de stralen vanGods licht schijnen in de verste en donkerste hoeken van de aarde. Ze iseen machtig oprukkend leger, waarvan de soldaten elk land binnenvallenen Christus’ banier in elke natie planten! In de opkomst en groei van hetevangelie in de vroege kerk, werd het christendom verbreid over geheelNoord-Afrika. Deze landen bezatten op dat moment honderden kerken.Doordat er echter onenigheid binnen Gods gemeente ontstond,

46 A.C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament (Dillenburg:CV, 2002), 266.

R O M E I N E NISRAËLS TEGENWOORDIGE VERHARDING (10:1-21)

149

ontbrandde de visie en ijver daarvoor. De kracht die de christenen dwarsdoor de hete Sahara en de jungles van Afrika zouden hebben gedreven wasaan het wegebben en de gemeente zonk af in de diepe donkereMiddeleeuwen. Zo werd de gemeente een grote ark, waarin debegunstigden gelukkig en zorgeloos kunnen drijven over de levenszee naarde Gouden Kust. Een verzekeringsagent aan wie men zijn premie betaaldeen verzekerd was tegen het vuur van de hel. Of eengezelligheidsvereniging waar de gemeenteleden bij elkaar kwamen om vanelkaar aanwezigheid te genieten, zonder verdere poespas. Het resultaat:Noord-Afrika werd Mohammedaans en eeuwenlang scheen er geen lichtmeer. Eens kwamen enkele van de grootste theologen uit Noord-Afrika.Nu is het hele land bedekt met een Islamitische vroomheid.

|16| Maar niet allen hebben het evangelie gehoorzaamd. Want Jesaja zegt: ‘Heer, wieheeft onze prediking geloofd?’

De apostel citeert vervolgens Js53:1. De Heer Jezus stuurde zijnapostelen in het begin alleen naar de verloren schapen van het Huis Israël(Mt10). Maar na zijn dood en opstanding gaf Hij het bevel: ‘dat in zijnnaam moest gepredikt worden bekering tot vergeving van de zonden aanalle volken, te beginnen bij Jeruzalem’ (Lc24:47).

De Israëlieten hadden het Woord Gods gehoord, maar nietaangenomen; zij waren dus niet te verontschuldigen.

|17| Dus is het geloof uit de prediking, en de prediking door het woord van Christus.De prediking komt door de boodschap van Jezus Christus: het

evangelie (Mt28:19-20; Hd20:21). Het gaat om het Woord van Godwaarvan Christus het hoofdonderwerp is (vs14). Dit Woord dient blijvendte worden gehoord door de christen. Er is in het Grieks niet sprake van het‘gehoorde’, maar van het ‘horen’ (tegenwoordig tijd). Door dit woordwordt het geloof in het leven geroepen, onderhouden en versterkt (vs8).We mogen dit woord niet tot de zondagse mondelinge preek beperken,maar kunnen denken aan het spreken van de Geest.

Sommige handschriften hebben ‘woord van God’ (ρηματος Θεου, אi1, A, D1, K, P,

Ψ, å, 33) en anderen ‘woord van Christus’ (ρηματος Χριστου, ¸46, א*, B, C, D*, 6,81) of enkel ‘het woord’ (ρματος, F, G) zonder toevoeging. De algemenereuitdrukking ‘woord van God’ vindt nauwe aansluiting bij het voorafgaande verswaar uit Js Jahwehs woorden worden geciteerd. De keuze voor het specifieke enunieke ‘woord van Christus’ was in א en D echter oorspronkelijk en is eveneensmogelijk omdat er in de voorafgaande verzen thematisch wordt gesproken over

150

het evangelie van de Messias (vgl. vs14). Doordat deze uitdrukking uniek is, is hetgemakkelijker te begrijpen dat een overschrijver het verandert in ‘woord vanGod’ (vgl. Lc3:2; Jh3:34; 8:47; Ef6:17; Hb6:5; 11:3) dan andersom. F en G kiezenmisschien vanuit de verwarring ervoor om net als in Rm10:8 de genitief weg telaten.

|18| Maar ik zeg: Hebben zij niet gehoord? Zeker wel: ‘Hun geluid is uitgegaan over dehele aarde en hun woorden tot de einden van het aardrijk’.

Ps19 die de apostel hier aanhaalt, spreekt van twee getuigenissen: vanzijn schepping en van zijn Woord. Het ene uiterlijk en algemeen, hetandere innerlijk en bestemd voor hen, die het woord, de geboden vanJahweh bezaten.

|19| Maar ik zeg: Heeft Israël het niet verstaan? In de eerste plaats zegt Mozes: ‘Ik zaluw jaloersheid opwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zalik uw toorn opwekken’.

Met de woorden ‘geen volk’ en ‘onverstandig volk’ verwijst de apostelnaar de heidenen, die door de Israëlieten als onreine honden werdenbestempeld.47

|20| Maar Jesaja waagt het te zeggen: ‘Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten;Ik ben openbaar geworden aan hen die niet naar Mij vroegen’.

Het vers dat Paulus aanhaalt komt uit Js53. In dat hoofdstuk wordtvoorspelt dat Israël de Messias zal verwerpen en dit later erkent. Medemadenkt eerder aan Js65:1.48

|21| Maar tot Israël zegt Hij: ‘De hele dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar eenongehoorzaam en tegensprekend volk’.

Op deze wijze bewees Paulus uit de Thora, de profeten en deGeschriften dat Israël zich zou verharden en dat God van het begin afbesloten had, de heidenen genadig te zijn.

Hoe probeerde je vroeger je cijfers op school teverbeteren?

Denk eens na of je iemand kent die het goede nieuws zoumoeten horen en wat je zou kunnen doen om het hem ofhaar te vertellen.

47 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 200.48 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 169.

R O M E I N E NISRAËLS TEGENWOORDIGE VERHARDING (10:1-21)

151

Wat betekent ‘Christus is het einde der wet’? Wil ditzeggen dat gelovigen nu zonder wet zijn?

Waarom is geloof in de opstanding van Christus vanessentieel belang?

Welke ongelovigen heeft God wel eens in je levengebruikt om geestelijk te groeien?

Welk antwoord zou je iemand geven als hij beweert dathet niets uitmaakt wat je gelooft, als het enkel oprecht is(vgl. Rm10:1-2)?

Wat betekent het voor jou persoonlijk dat Christus jeHeer is? In welke relatie staat dat ermee dat Hij jeVerlosser is?

14.3 Israëls toekomstige bekering (11:1-36)(1) Ik zeg dan: Heeft God zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook een Israëliet, uit het geslacht van Abraham, van de stam van Benjamin. (2) God heeft zijn volk niet verstoten dat Hij tevoren heeft gekend. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia? Hoe hij Israël bij God aanklaagt: (3) ‘‘Heer, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren omgeworpen en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn leven’. (4) Maar wat zegt het goddelijk antwoord tot hem? ‘Ik heb Mij zevenduizend mannen doen overblijven, diehun knie voor Baal niet gebogen hebben’. (5) Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van de genade.(6) Maar is het door genade, dan is het niet meer uit werken, anders is de genade geen genade meer. (7) Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar de uitverkorenen hebben het verkregen; en de overigen zijn verhard, (8) zoals geschreven staat: ‘God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap, ogen om niet te kijken en oren om niet te horen, tot op de dag van heden’. (9) En David zegt: ‘Laat hun tafel hun tot een strik, tot een vangnet, tot een aanleiding tot vallen en tot een vergelding worden; (10) laten hun ogen verduisterd worden om niet te kijken en laat hun rug voor altijd krom zijn’.(11) Ik zeg dan: Zijn zij gestruikeld, opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar door hun overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen, om hun jaloersheid op te wekken. (12) En als hun overtreding de rijkdom van de wereld is en hun verlies de rijkdom van de volken, hoeveel te meer hun volheid! (13) Tot u dan, de volken, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de volken ben, verheerlijk ik mijn bediening, (14) of ik op enigerlei wijze de jaloersheid mocht opwekken van mijn verwanten naar het vlees en enigen uit hen mocht behouden. (15) Want als hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneming anders zijn dan leven uit de doden? (16) Immers, als de eerstelingen heilig zijn, dan ook het deeg; als de

152

wortel heilig is, dan ook de takken. (17) En als enkele van de takken afgebroken zijn, en jij dieeen wilde olijfboom was, daartussen geënt bent en mededeelgenoot van de wortel en de vettigheid van de olijfboom bent geworden, (18) beroem je dan niet tegen de takken; en als jij je beroemt, niet jij draagt de wortel, maar de wortel draagt jou. (19) Je zult dan zeggen: Er zijntakken afgebroken, opdat ik zou worden geënt. (20) Inderdaad! Zij zijn afgebroken door het ongeloof en je staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees; (21) want heeft God de natuurlijke takken niet gespaard, Hij mocht ook jou niet sparen! (22) Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, maar goedertierenheid van God over je, als je in de goedertierenheid blijft; anders zul ook jij worden afgehouwen. (23) En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, weer geënt worden; want God is machtig hen opnieuw te enten. (24) Want als jij uit de van nature wilde olijfboom uitgehouwen en tegen de natuur op de edele olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen dezen, die natuurlijke takken zijn, op hun eigen olijfboom geënt worden!(25) Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat jij niet wijs zijn in eigen ogen, dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan; (26) alsdan zal heel Israël behouden worden, zoals geschreven staat ‘UitSion zal de Redder komen; Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden. (27) En dit is voor hen het verbond mijnerzijds, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen’. (28) Wat het evangelie betreft, zijn zij wel vijanden ter wille van u, maar wat de verkiezing betreft, geliefden ter wille van de vaderen. (29) Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. (30) Want evenals u voorheen niet in God geloofd hebt, maar nu barmhartigheid hebt verkregen door het ongeloof van dezen, (31) zo hebben nu ook dezen niet geloofd dat u barmhartigheid verkregen hebt, opdat ook zij nu barmhartigheid verkrijgen. (32) Want God heeft allen onder het ongeloof besloten, opdat Hij aan allen barmhartigheid zou bewijzen.(33) O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! (34) Want wie heeft hetdenken van de Heer gekend? Of wie is zijn raadsman geweest? (35) Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem vergolden worden? (36) Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

|1| Ik zeg dan: Heeft God zijn volk verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers ook eenIsraëliet, uit het geslacht van Abraham, van de stam van Benjamin.

Israël geloofde niet en werd aan de kant geplaatst. Haar toekomstigeherstel is het thema van Rm11. Het zou onjuist zijn te beweren dat degemeente in de plaats van Israël is gekomen. Als dat waar was, zou Godzijn beloften en verbonden niet letterlijk waarmaken. Paulus zou Rm9-11dan niet hoeven te schrijven. Juist het feit dat hij dat wel doet en een

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMSTIGE BEKERING (11:1-36)

153

verschil maakt tussen Israël en de gemeente toont dat hij beiden vanelkaar onderscheidt. ‘Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd eenoverblijfsel naar de verkiezing van de genade.’ (vs5).

Veel christenen hebben dit in het verleden niet herkend en er is bijvelen een grote hoogmoed tegenover Israël gekomen en een klein respectvoor Gods wonderbare weg met dat volk. Bouter omschrijft Athanasius’(±295–373) visie op Israël als volgt:49 ‘Israël is geestelijk geworden als eenafgezaagde tak, die nu op de grond ligt te verdorren. Het leven is eruit. Alsgevolg van die verwerping is Israël niet op neutraal terreinterechtgekomen. Nee, de verwerping uit de ereplaats van het leven metGod heeft haar onder de macht van de demonen gebracht. Terwijlomgekeerd de volkeren middels de roeping van het evangelie juist uit demacht van de demonen zijn gehaald.’

Paulus plaatst daar echter een ‘volstrekt niet!’ tegenover. Hij toontmeteen in dit eerste vers, vanuit zijn eigen persoonlijke ervaringen, datIsraël niet door God is verstoten.

|2| God heeft zijn volk niet verstoten dat Hij tevoren heeft gekend. Of weet u niet watde Schrift zegt in de geschiedenis van Elia? Hoe hij Israël bij God aanklaagt:

De tijd van de profeet Elia, was een van de donkerste perioden inIsraëls geschiedenis. Het leek erop dat de hele bevolking God de rug hadtoegekeerd.

|3| ‘Heer, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren omgeworpen en ik ben alleenovergebleven en zij zoeken mijn leven’.

De ontmoedigde profeet had in het verleden eveneens gedacht, datGod zijn volk had prijsgegeven en dat hij als de enige en tot de dood toevervolgde aanbidder van Jahweh was overgebleven.

|4| Maar wat zegt het goddelijk antwoord tot hem? ‘Ik heb Mij zevenduizend mannendoen overblijven, die hun knie voor Baal niet gebogen hebben’.

Toen Elia dacht dat hij nog maar alleen over was, zei Jahweh dat ernog zevenduizend anderen over waren, die hun knie niet voor de afgodenhadden gebogen. Zie verder voor dit vers de commentaar bij 1Kn19:18.Het is opmerkelijk hoe klein de groep was die trouw bleef aan Jahweh.

49 P.F. Bouter, Athanasius van Alexandrië en zijn uitleg van de Psalmen. Een onderzoek naar de hermeneutiek entheologie van een psalmverklaring uit de vroege kerk, (Zoetermeer:Boekencentrum, 2002), 293.

154

|5| Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel naar de verkiezing van degenade.

Al was ook de algemene toestand van het volk nu evenals vroeger eentoestand van verharding en verblinding, toch was er een overblijfsel.Paulus denkt wellicht bij deze woorden aan de andere apostelen die methem waren en de duizenden die tot geloof kwamen tijdens dePinksterdag.50

|6| Maar is het door genade, dan is het niet meer uit werken, anders is de genade geengenade meer.

Sommige handschriften voegen aan het slot van dit vers nog de woorden toe:‘Maar is het uit werken, dan is het niet meer genade, anders is het werk geenwerk meer’ (ει δε εξ εργων ουκετι εστι χαρις, επει το εργον ουκετι εστιν εργον,

,i2, Bא Ψ, å, vgms). Anderen laten het weg (¸46, ,A, C, D, F, G, P, 81, 629, 630 ,*א 1739, 1881). Het is boeiend te zien dat de toevoeging de parallel van het versnauwkeurig volgt.

|7| Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar de uitverkorenenhebben het verkregen; en de overigen zijn verhard,

|8| zoals geschreven staat: ‘God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap, ogen omniet te kijken en oren om niet te horen, tot op de dag van heden’.

Blindheid is over Israël gekomen als straf voor hun ongeloof (vgl.Js29:10; Dt29:4). Een zorgvuldige observatie van Rm11 toont ons dat dezeblindheid niet voor eeuwig zal zijn.

|9| En David zegt: ‘Laat hun tafel hun tot een strik, tot een vangnet, tot een aanleidingtot vallen en tot een vergelding worden;

Namelijk in Psalm 69:23-24.

|10| laten hun ogen verduisterd worden om niet te kijken en laat hun rug voor altijdkrom zijn’.

De uitdrukking ‘hun rug voor altijd krom’, kan verwijzen naar deslavendienst of naar de moeiten die het volk moet doorstaan.51

50 K. Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes (Müchen:Kaiser, 1956), 135.51 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 171.

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMSTIGE BEKERING (11:1-36)

155

|11| Ik zeg dan: Zijn zij gestruikeld, opdat zij zouden vallen? Volstrekt niet! Maar doorhun overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen, om hun jaloersheidop te wekken.

Ze vallen over Hem die voor hen geen schoonheid heeft of ietsbijzonders uitstraalt. Door Paulus’ conclusie zien we dat God zijn volkIsraël niet heeft verstoten. De gedachte aan het verlies van debevoorrechte plaats, die ze eens ingenomen hadden, zou het jaloerseverlangen in hen wekken, deze plaats weer te verkrijgen.

|12| En als hun overtreding de rijkdom van de wereld is en hun verlies de rijkdom vande volken, hoeveel te meer hun volheid!

Door Israëls ongeloof en val was het mogelijk dat de zegen tot devolken kwam. Doordat God zich van Israël afkeerde, kon er verzoeningvoor de volkeren komen.

|13| Tot u dan, de volken, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de volken ben,verheerlijk ik mijn bediening,

Nu spreekt de apostel tot de volkeren. Paulus was als de apostel van devolkeren rechtstreeks door de Heer tot hen gezonden, om hun ogen teopenen, omdat zij zich zouden bekeren van de duisternis tot het licht(Hd26:17-18). Verheerlijkte hij nu zijn bediening niet juist daardoor, dathij door de bekering van zo vele heidenen de Israëlieten tot jaloersheidtrachtte te verwekken, opdat ook enigen uit hen behouden zoudenworden?

|14| of ik op enigerlei wijze de jaloersheid mocht opwekken van mijn verwanten naarhet vlees en enigen uit hen mocht behouden.

|15| Want als hun verwerping de verzoening van de wereld is, wat zal hun aanneminganders zijn dan leven uit de doden?

De val van Israël werd in Gods plan het instrument om het heil tot devolkeren te brengen. Maar dat is niet het laatste doel! Het laatste doel ishet, de zegen die de volkeren door Israëls val ontvingen, straks bij hetherstel van Israël ter verheerlijking van Jahweh te gebruiken. Die tijdbreekt aan als Christus in macht en heerlijkheid terugkomt.

Op dit moment is Israël geestelijk dood, maar op het einde zal hetgeestelijk herleven (Ez37:1-17; 39:25-29; Hs5:15-6:3).52

52 Gaebelein, Matthäus–Offenbarung, 269.

156

|16| Immers, als de eerstelingen heilig zijn, dan ook het deeg; als de wortel heilig is, danook de takken.

Hierbij gaat het om het deeg-offer dat de Israëlieten elk jaar aan Godgaven (Nm15:17-21). De eerstelingen werden als voorbode gebracht vandatgene dat nog zou komen.

|17| En als enkele van de takken afgebroken zijn, en jij die een wilde olijfboom was,daartussen geënt bent en mededeelgenoot van de wortel en de vettigheid vande olijfboom bent geworden,

In zijn betoog gebruikt Paulus twee olijfbomen als symbool: een wildeen een vettige olijfboom met hun takken. De volken waren de eerste wildeolijfboom. De rechtvaardigen uit de volken worden hiervan afgebroken enop de tweede olijfboom geënt. Over de identiteit van de vettige olijfboomgaan de meningen uiteen. Er is gedacht aan: (1) Het volk van Abraham enzijn kinderen;53 (2) Gods beloftes en vervullingen;54 (3) de Messias55.

Vanuit het OT zijn uitleg één en twee mogelijk: Gods beloftes zijnimmers verbonden met Abrahams en de trouwe nakomelingen. Denakomelingen van Abraham worden in vers 19 als ‘takken’ gezien.Daardoor kan de stam naar Gods verbonden wijzen. In de wilde olijfboomwaren deze verbonden niet aanwezig. De Messias en beloftes is van devette gecultiveerde olijfboom de wortel ‘uit de afgehouwen tronk van Isaï’(Js11:1; 53:2). Normaal wordt er een gecultiveerde tak op een wildeolijfboom geënt, om te profiteren van een sterker wortelstelsel en grotereziektebestendigheid. Bij Paulus is dit precies omgekeerd.

De olijfboom was ook bekend in Rome, zoals ook nog heden zichtbaaris in de enorme olijven-export van het land Italië. Olijfbomen zijn in onsland vrij zelden. De hellingen in het gebied rondom de Middellandse Zeezijn er echter mee bezaaid. Karakteristiek voor de olijfboom is zijnknoestige, diep gegroefde stam en de weelderige, zilvergroene kruin. Zegroeien langzaam en maken lange wortels. Zo kunnen ze het waterdesnoods diep uit de grond halen en zelfs op rotsachtige bodem vruchtenproduceren. Olijfbomen hebben een buitengewoon lange levensduur, zeworden soms meerdere eeuwen oud.

53 Ibid.54 Gijsbert Van den Brink en Cornelis (Kees) van der Kooi, Christelijke dogmatiek: Een inleiding (Zoetermeer:

Boekencentrum, 2015), 328; Barth, Kurze Erklärung des Römerbriefes, 140–141; Rudolf Brockhaus, Meer DanOverwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 205.

55 Willem J. Ouweneel, Israël en de kerk: oftewel, eén of twee volken van God?, confrontatie van de verbondsleer ende bedelingenleer (Vaassen: Medema, 1991), 59.

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMSTIGE BEKERING (11:1-36)

157

|18| beroem je dan niet tegen de takken; en als jij je beroemt, niet jij draagt de wortel,maar de wortel draagt jou.

Slechts God had de heidenen op deze plaats gebracht. Over de wortelsprak de apostel al in vers 17. De wortel van deze olijfboom is saprijk. Zehaalt haar voedingsstoffen uit de grond die uiteindelijk een rijke kwaliteitolijfolie oplevert.

Het is hierbij niet meteen duidelijk wat de wortel symboliseert.Sommige denken dat ze verwijst naar Abraham. Net als de joodsechristenen delen de volken dan in de beloften aan Abraham. De wortelondersteunt dan niet alleen Israël, hij geeft ook levenskracht en voedingvoor de ‘onnatuurlijke’ takken. Een moeilijkheid hierbij is dat de volkenniet op een onnatuurlijke manier met Abraham in relatie staan. Doordat eral sprake is van Abrahams zegen tot de volken, volgt het op eennatuurlijke manier dat de volken delen in die zegen.

Een andere mogelijkheid is het om te denken aan Christus. Hij is deMessias die joden en heidenen dezelfde zegeningen schenkt. Dat laatstewas ongekend in het OT. Er was wel verlossing voor de volken mogelijk,maar dat was altijd in relatie met Israël. Israël was het licht voor devolken. Door het werk van de Messias is dat laatste niet langer meer hetgeval. De volken zijn nu ook licht voor Israël. Zij zijn als ‘onnatuurlijke’taken verbonden met Christus. Ook de volken zijn uit Hem.

|19| Je zult dan zeggen: Er zijn takken afgebroken, opdat ik zou worden geënt.Paulus snoert meteen de heidenen de mond die zich beter voor God

denken te voelen dan Israël. Op soortgelijke wijze legden christenen in degeschiedenis de volledige schuld van de dood van Christus in de schootvan Israël. Israël was voor hen Judas Iskariot bij uitstek. Paulus maaktechter met dit vers duidelijk dat zulke gedachten verre zijn van Godsopenbaring.

|20| Inderdaad! Zij zijn afgebroken door het ongeloof en je staat door het geloof. Weesniet hoogmoedig, maar vrees;

Er mocht geen grootspraak over deze plaats zijn. Ze moeten op eenrespectvolle manier erkennen dat enkel Gods soevereiniteit hen in dezepositie had gebracht.

|21| want heeft God de natuurlijke takken niet gespaard, Hij mocht ook jou niet sparen!

158

Ook de wilde takken worden gewaarschuwd. Als Israël, de natuurlijketakken, niet gespaard werden, hoewel het Gods volk was, waarom zoudendan de heidenen gespaard worden, als ze tegen het evangelie zondigen? Deheidenen zouden er dan erger aan toe zijn, omdat ze in tegenstelling tot deJoden een veel grotere zegening van God hadden ontvangen. Als ze doorGod werden afgehouwen, zouden ze meteen alles verliezen.

|22| Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen diegevallen zijn, maar goedertierenheid van God over je, als je in degoedertierenheid blijft; anders zul ook jij worden afgehouwen.

Het ongeloof en het falen van het naam-christendom is net zo groot,als niet nog groter, als het ongeloof en het falen van Israël.

|23| En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, weer geënt worden; want Godis machtig hen opnieuw te enten.

‘In reactie op die hoogmoedige houding kan God op zijn tijd geëntetakken weer afkappen, terwijl Hij in zijn ontferming afgehouwen takkenopnieuw zal enten. Die takken liggen wel op de grond en zijn door velenvertrapt, maar de hemelse Landman is machtig om ze weer op te rapen enze opnieuw een plaats te geven in de olijfboom.’56

|24| Want als jij uit de van nature wilde olijfboom uitgehouwen en tegen de natuur opde edele olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen dezen, die natuurlijketakken zijn, op hun eigen olijfboom geënt worden!

|25| Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat jij nietwijs zijn in eigen ogen, dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen,totdat de volheid van de volken is ingegaan;

Paulus brengt de bekering van Israël niet alleen in verband met deterugkeer van de Messias, maar ook met het bereikt zijn van de volken methet evangelie.57 Matter dacht dat zowel de volheid van de volken als hetbehoud van ‘heel Israël’ in de eerste vier eeuwen van de kerkgeschiedenisgerealiseerd werd.58 Anderen denken dat Paulus door deze uitspraak zijneigen woorden uit vs12 en 15 afzwakt. Wat hij eerst ‘het korten’ of ‘deverwerping’ van Israël noemde heet nu de gedeeltelijke verhouding. Daar

56 J. Hoek, Hoop op God. Eschatologische verwachting (Zoetermeer:Boekencentrum, 2004), 51.57 Gijs van den Brink, Jezus, Israël en de kerk: Over de messiaanse oorsprong van de kerk uit de volkeren

(Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2010), 59.58 H.M. Matter, De toekomst van Israël volgens hen Nieuwe Testament (1953), 44.

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMSTIGE BEKERING (11:1-36)

159

tegenover staat eerst ‘de volheid’ of ‘de aanneming’ en daarna ‘geheelIsraël’.

Wanneer de verharding bij Israël zal verdwijnen is onduidelijk. Demeeste uitleggers denken dat dit pas zal gebeuren bij de komst van hetvrederijk.59 De woorden in het volgende vers lijken die opvatting teondersteunen. De volken gaan dan het zichtbare koninkrijk van God naarbinnen (Hd14:22).

|26| alsdan zal heel Israël behouden worden, zoals geschreven staat ‘Uit Sion zal deRedder komen; Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden.

Doordat οὕτως wijst op een tijdsvolgorde (‘alsdan’), is het mogelijk datPaulus spreekt over verschillende fasen: (1) Israëls val en verharding vanIsraël; (2) de verlossing van de volken; en (3) het herstel van geheel Israël.De laatste fase treedt in werking als Israël in de eindtijd erkent dat ze deware Messias kruisigden.60

Herman Bavinck kiest ervoor om οὕτως niet temporeel op te vatten,maar concluderend: ‘aldus’.61 De apostel wijst dan op Gods manier vanhandelen in de heilsgeschiedenis.62 Johannes Calvijn denkt vanuit diegedachte bij ‘Israël’ aan alle rechtvaardigen, zowel de oudtestamentischeals nieuwtestamentische. Paulus doelt dan op de behoudenis van allechristenen (Rm9:3).63 Anderen denken op basis van de voorafgaandeverzen veeleer dat de apostel spreekt over een toekomstige bekering vanhet etnische Israël in de eindtijd.64 Paulus denkt dan aan een massaletoekomstige omkeer bij het joodse volk. Gijsbert van den Brink en Ceesvan der Kooi schrijven daarom: ‘God was nog niet klaar met het volk vanzijn eerste liefde, de synagoge had niet definitief afgedaan, haar wachttejuist nog een rijke toekomst.’65 Vanwege het ongeloof van Israël worsteltde apostel echter veelmeer met de vraag of God dit volk uiteindelijk heeftverstoten (11:1-2).

59 A.C. Gaebelein, Kommentar zum Neuen Testament, (Dillenburg:CV, 2002), 270; R. Brockhaus, Meer danoverwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 211; H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 176.

60 John D. Pentecost, Bibel und Zukunft (Dillenburg: Christliche Verlagsgesellschaft, 1993), 143; Robert D. Culver,Systematic Theology: Biblical and Historical (Geanies House: Christian Focus, 2005), 1012.

61 Herman Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek (Kampen: Kok, 1930), IV:650.62 Jan van Genderen en Willem H. Velema, Beknopte Gereformeerde Dogmatiek (Kampen: Kok, 1992), 769.63 Herman N. Ridderbos, Paulus: Ontwerp van zijn theologie (Kampen: Kok, 1978), 399–401; Gerrit C. Berkouwer, De

wederkomst van Christus, vol. 1, Dogmatische Studiën (Kampen: Kok, 1961), II:139.64 Jan Hoek, Garantie voor de toekomst: Gespreksboek over hoop (Zoetermeer: Boekencentrum, 2013), 38; Van den

Brink en van der Kooi, Dogmatiek, 325; Mathijs van Campen, Gans Israël: Voetiaanse en coccejaanse visies op dejoden gedurende de zeventiende en achttiende eeuw (Zoetermeer: Boekencentrum, 2006).

65 Van den Brink en van der Kooi, Dogmatiek, 325.

160

|27| En dit is voor hen het verbond mijnerzijds, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen’.Bij het verbond mogen we denken aan het nieuwe verbond dat de

profeten vanouds voor Israël beloofden.66

|28| Wat het evangelie betreft, zijn zij wel vijanden ter wille van u, maar wat deverkiezing betreft, geliefden ter wille van de vaderen.

|29| Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.Het Grieks charisma (hier in het meervoud charismata), wijst op een

oneindige gave die God ons wil geven. We vinden nergens dat Godsverbond met Israël ongedaan is gemaakt.

|30| Want evenals u voorheen niet in God geloofd hebt, maar nu barmhartigheid hebtverkregen door het ongeloof van dezen,

|31| zo hebben nu ook dezen niet geloofd dat u barmhartigheid verkregen hebt, opdatook zij nu barmhartigheid verkrijgen.

Men heeft Gods manier van werken met Israël en de volkeren weleens een geloofsbeweging genoemd: van Israël naar de volken en van devolkeren weer naar Israël.67

|32| Want God heeft allen onder het ongeloof besloten, opdat Hij aan allenbarmhartigheid zou bewijzen.

|33| O diepte van rijkdom, zowel van de wijsheid als van de kennis van God! Hoeondoorgrondelijk zijn zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!

Rm9-11 sluit af met een lofzang; zoals het ook met een korte lofzangbegon (Rm9:5).68

|34| Want wie heeft het denken van de Heer gekend? Of wie is zijn raadsman geweest?Een citaat uit Js40:13.

|35| Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem vergolden worden?Een citaat uit Jb41:11.

66 Pentecost, Bibel und Zukunft, 143.67 J. van Genderen en W.H. Velema, Beknopte gereformeerde dogmatiek (Kampen: Kok, 1992), 770. Vgl. Ridderbos,

Paulus, p.401. Vgl. H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 178.68 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 180.

R O M E I N E NISRAËLS TOEKOMSTIGE BEKERING (11:1-36)

161

|36| Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen! Hem zij de heerlijkheidtot in eeuwigheid! Amen.

Op welke zaken die een vriend of vriendin vroeger bezatwas je wel een jaloers?

Welke relatie is er tussen Joden en heidenen volgensPaulus? Welke verschillen zijn er verder?

Waarom wil Paulus dat de gelovigen waaraan hij schrijftGods plan met Israël begrijpen?

Hoe beschrijft de apostel de hoop voor Israël?

Over welke eigenschappen van God roemt Paulus?Waarom? Wat weet jij over die eigenschappen te zeggen,los van de thematiek van Rm9-11?

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

163

15 De wandelvan de

rechtvaardige(12:1-21)

Het geloof in Christus bepaalt de identiteit van een christen. Dezeidentiteit mag in de levenswandel van de gelovige tot uiting komen.

(1) Ik vermaan u dan, broeders en zusters, door de ontfermingen van God, dat u uw lichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat is uw redelijke eredienst. (2) En wordt niet uiterlijk gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt volledig veranderd door de vernieuwing van jullie denken, opdat jullie beproeven wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is. (3) Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan iedereen vanjullie, dat hij van zichzelf niet hoger denkt dan wat we normaal denken, maar dat hij denkt zoals iemand bescheiden denkt, zoals God aan ieder een maat van geloof heeft toebedeeld. (4) Want zoals wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfde werking hebben, (5) zo zijn wij, de velen, een lichaam in Christus, en elk afzonderlijk leden van elkaar.(6) Daar wij nu verschillende genadegaven hebben, naar de genade die ons gegeven is, (7) hetzij profetie, laat het zijn naar gelang van het geloof; hetzij dienst, in het dienen; hetzij wie leert, in het leren; (8) hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie meedeelt, in eenvoudigheid; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid. (9) De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het kwade; weest gehecht aan het goede. (10) Wat de broederliefde betreft, weest hartelijk voor elkaar; gaat elkaar voor in eerbetoon. (11) Weest niet traag in de ijver; weest kokend van geest; dient de Heer. (12) Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed. (13) Deelt mee voor de behoeften van de heiligen; legt u toe op de gastvrijheid. (14) Zegent wie u vervolgen; zegent en vervloekt niet. (15) Verblijdt u met de blijden en weent met de wenenden. (16) Weest onderling eensgezind; streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij de nederigen. Weest niet wijs in uw eigen ogen. (17) Vergeldt niemand kwaad met kwaad; behartigt wat goed is voor alle mensen. (18) Zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen. (19) Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt de Heer’. (20) ‘Maar als uw vijand

164

honger heeft, geef hem te eten; als hij dorst heeft, geef hem te drinken; want door dit te doen zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen’. (21) Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.

|1| Ik vermaan u dan, broeders en zusters, door de ontfermingen van God, dat u uwlichamen stelt tot een levende offerande, heilig, voor God welbehaaglijk, dat isuw redelijke eredienst.

Paulus spreekt vanaf Romeinen 12 over het praktische leven van degelovige als rechtvaardige. Aan het begin daarvan richt hij zich op deeredienst van de gelovige. Eredienst vindt niet alleen plaats in de zondagsesamenkomst. Het verwijst naar een dienst om God te eren in je hele leven.Dat is geen hobby. Het is een levensstijl. Het is van belang oog te hebbenvoor de volle bandbreedte van deze eredienst.

Christenen kiezen er voor om hun ogen rein te bewaken als ze filmsop de televisie bekijken. Ze stellen hun handen in dienst van de Heer enweigeren om te stelen op hun werk en te zeggen dat iets van devrachtwagen is gevallen. Ze gebruiken hun mond niet om mee te doenmet vulgaire moppen en roddels op het werk of te veel gezellige wijn tedrinken. De christenen willen hun lichaam ten dienste stellen van God.

De rechtvaardige geeft zichzelf als een levende offerande aan God. Deverwoording die de apostel hanteert, laat terugdenken aan de brandoffersen huldigingsoffers in het OT, die de volledige toewijding van de offeraaren onderwerping aan Jahweh tot uiting brachten.1 Dat gaat verder dan hetgeven van financiële giften uit de portemonnee. Het gaat niet alleen omdat wat we in de collectezak doen, maar ook om dat wat we verder aanGod schenken. We geven onszelf als priesters van de Allerhoogste actiefaan Hem. Als een levend brandoffer stellen we ons heilig voor Hem.

Dat Paulus aan een actieve overgave denkt, blijkt uit het vervolg vandeze woorden. In vers 4 gaat hij in op de werkzaamheden van de gelovigeen in de verzen 6-8 beschrijft hij de gaven.

|2| En wordt niet uiterlijk gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt volledigveranderd door de vernieuwing van jullie denken, opdat jullie beproeven watde goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.

1 Raymond R. Hausoul, Leviticus: Wijding tot koninklijk priestervolk (raymondhausoul.be, 2020); Roy Gane,Leviticus, Numbers, NIV Application Commentary (Grand Rapids: Zondervan, 2004), 78; Berend Maarsingh,Leviticus, 2nd ed., Prediking van het Oude Testament (Nijkerk: Callenbach, 1974).

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

165

Gelovigen streven ernaar niet in het ‘schema’ van de wereld wandelen– een woord dat afgeleid is van σχῆμα en te vinden is in het door Paulusgebruikte συσχηματίζω dat vertaald is met ‘gelijkvormig’. Het gaat hierbijniet om een innerlijke gelijkvormigheid, maar om een uiterlijkegelijkvormigheid aan de wereld: ‘loop niet mee in het gareel van dezewereld!’ (GNB). Het is voor de apostel niet in te denken dat een gelovigeook in zijn diepste innerlijk gelijkvormig aan de wereld is. Wie dat wel is,is blijkbaar nog niet wedergeboren. Een gelovige wil immers met zijn helehart veranderen (μεταμορφόω) en op Christus lijken in denken en doen; endat geldt zowel van binnen als buiten. De vertaling ‘innerlijk veranderd’(HSV) is daardoor onjuist. Paulus wil er in zijn spreken namelijk juist opwijzen dat ook het uiterlijke voorkomen van de gelovige verandert en nietenkel het innerlijk. Het is belangrijk je te realiseren dat je denken enwaarnemen je werkelijkheid en toekomst creëert.2

|3| Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik aan iedereen van jullie, dat hij vanzichzelf niet hoger denkt dan wat we normaal denken, maar dat hij denkt zoalsiemand bescheiden denkt, zoals God aan ieder een maat van geloof heefttoebedeeld.

Niemand mag van zichzelf te hoog denken. Paulus verduidelijkt datmet een woordspel waarbij hij maar liefst vier keer de vorm φρονεῖν (inf.‘denken’) gebruikt: μὴ ὑπερφρονεῖν παρʼ ὃ δεῖ φρονεῖν ἀλλὰ φρονεῖν εἰς τὸσωφρονεῖν. In de vertaling is geprobeerd dit taalspel terug te brengen.

Onder mensen is het gebruikelijk dat sommigen over zichzelf te kleindenken, terwijl anderen veel te groot over zichzelf denken. De sleutel toteen eerlijke beoordeling is het kennen van onze eigenwaarde. De meestegelovigen die zich inzetten voor God zijn geneigd zichzelf te overschattenof onderschatten. In het eerste geval worden ze hoogmoedig en gaat hetom macht; in het tweede geval gaat het om valse nederigheid en wil menhet opgeven. Daarnaast is het gebruikelijk dat de mensen gemiddeld vierkeer zo vaak negatief over zichzelf denken dan positief.

Doe waar je goed in bent, en vraag God voor helpers die je zwakkepunten compenseren. Niemand is perfect en niemand kan alles doen. Erzijn begaafde musici die op een verbluffende manier koren leiden en dieprachtige concerten geven, maar die zich niet aan een realistisch budgetkunnen houden. Anderen kunnen prachtig preken, maar zijn ongeschiktals pastorale raadgevers. Niet elke gemeenteleider is een goede beheerder

2 Vgl. Mattheus van der Steen, Durf te dromen: Wandel in je bestemming (Harderwijk: Rock Publications, 2008), 56.

166

en niet elke zendeling is een getalenteerde spreker. Het is geen schandeom de eigen beperkingen toe te geven en hulp te zoeken om die leemte opte vullen.

|4| Want zoals wij in een lichaam vele leden hebben, en de leden niet alle dezelfdewerking hebben,

Er zijn verschillende werkingen in het lichaam. God verlangt er naardat we allemaal dienstbaar, bemoedigend, gevend, enzovoorts zijn. Tochzullen we in sommige zaken beter zijn dan in andere zaken.

|5| zo zijn wij, de velen, een lichaam in Christus, en elk afzonderlijk leden van elkaar.De gemeenteleden werken op een verschillende manier met elkaar

samen. Een bekende illustratie hiervoor is verbonden met het moment datverschillende gaven bijeen zijn en er een pudding op de vloer valt.3 Degave van inzicht zegt: ‘Dat gebeurt wanneer je dingen doet, zonder na tedenken’. De gave van dienen reageert: ‘Laat mij je vlug helpen en de vloerschoonmaken.’ De gave van onderwijs: ‘De reden dat je de pudding lietvallen was dat de schaal te zwaar was en jij deze wat scheef hield’. De gavevan bemoediging: ‘Trek het je niet aan. Dat kan iedereen gebeuren. Latenwe de volgende keer het toetje bij de maaltijd serveren.’ Gave van geven:‘Zal ik even vlug naar de winkel gaan en een nieuw toetje kopen?’ Gavevan leiding is de meeste van deze gaven al te voor gekomen en heeftmensen gevraagd om mee schoon te maken en een nieuw toetje te halen.

|6| Daar wij nu verschillende genadegaven hebben, naar de genade die ons gegeven is,Paulus somt in Rm12 zeven verschillende gaven op. God geeft ons

deze geestelijke gaven niet als beloning voor onze geestelijk groei ofkarakter, maar uit pure genade. Alles is ‘geschonken gave’, niet is uitonszelf.4 Alle gaven zijn ‘genadegaven’ en toch is het gevaar voor ons grootdat we meer van onszelf denken als we bepaalde gaven ontvangen.

|7| hetzij profetie, laat het zijn naar gelang van het geloof; hetzij dienst, in het dienen;hetzij wie leert, in het leren;

Het Griekse woord profétés betekent ‘verkondiger’. De profeetverkondigt wat God hem geopenbaard heeft om te verkondigen. Hij is‘iemand die Gods woorden spreekt’, niet noodzakelijk een ‘voorzegger’,

3 Jan Sjoerd Pasterkamp, De Zeven Genadegaven van Romeinen 12 (Houten: CBC, 2016).4 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 220.

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

167

maar een ‘voortzegger’.5 Hij is de mond van de Heer en spreekt vanuitGods wil en niet vanuit de wil van de mens. Hij getuigt met geïnspireerdewoorden van God tegenover de ongerechtigheid en bevrijdt het volk doorhet opnieuw bij God te brengen. Zonder zijn dienst zou er in duisteredagen geen lichtstraal meer te zien zijn.

De profeet is de ‘man van de Geest’ (Hs9:7) is ‘vol van kracht van deGeest van de Heer’ (Mi3:8). In het Oude Testament verkondigde hij nietalleen het vreselijke oordeel dat de mens zou treffen, maar ook Godsgenade om te ontkomen aan dat oordeel. ‘De profeet toont een perspectiefop persoonlijke heiliging, autoriteit, persoonlijke omgang met God,vaderschap en vijandschap met de wereld. Hij brengt dat binnen in hetfundament van de gemeente, wat we niet kunnen missen.’6

Zo roept hij op om Gods weg te wandelen en troost hij het volk, doorte wijzen op een toekomst vol zegeningen, ‘het herstel van alle dingen’,het ‘onwankelbare rijk’ en de tijd waarin de verantwoordelijkheid van hethuis van David door de Messias wordt overgenomen. Door de ogen van hetgeloof te richten op de heerlijkheid van de Gezalfde verkondigt hij hetlijden van Christus en de daarop volgende heerlijkheid. Zo wordt de klooftussen het ‘nu’ en ‘straks’ overbrugt. Wordt de hoop nieuw leveningeblazen en het vertrouwen verstevigd, met als doel de veelvoudigefacetten van Christus te openbaren (vgl. 1Ko14:3,31; Op19:10).

In het Nieuwe Testament ontmoeten we Judas en Silas (Hd15:32), devier dochters van Filippus (Hd21:9) en Agabus (Hd21:10). Het valt op dater voornamelijk door hen in teamverband wordt gewerkt.7 De profeetdient de gelovige, door hem dichter bij God te brengen, bij te sturen, teondersteunen en te helpen (Hd15:3; Ef4:11). Hij kan een bijzonder inzichtkrijgen in het verleden (Jh4:18-19), heden (Lk7:39; Hd13:1; 1Ko14:24) ende toekomst (Mt11:13; Hd11:28; 1Pt1:10).

Een profetie is dus een woord van de Heer voor jou! Een prachtigkrachtige boodschap van God die je verder zal helpen in je persoonlijkelevenssituatie. De profetie plaatst de mensen voor God. Ze weten zich doorHem doorgrond. Zelfs hun diepste geheimen blijken bij Hem bekend tezijn. Zulk een profetie kan met verschillende dienst gepaard gaan. Zo kande prediking profetie worden, maar hoeft dat niet perse te zijn. Profetie

5 Henk P. Medema, De Nieuwe Mens: Bijbelstudies bij de Brief van Paulus aan de Efeziërs (Vaassen: Medema, 1991),186.

6 Saret, ‘Bedieningen en Ambten,’ www.saret.nl, bezocht: 20037 Saret, ‘Bedieningen en Ambten,’ www.saret.nl, bezocht: 2003

168

kan ook buiten de prediking plaatsvinden, bijvoorbeeld in het pastoraat ofin de evangelisatie.

De profeet moet ervoor waken Gods stem duidelijk te kunnenherkennen uit de vele andere stemmen. ‘De wereld waarin de profetenzich bevinden, is niet altijd ordelijk en duidelijk. Het zijn atmosferenwaarin zich de wegen van engelen en demonen kruisen en waarauthenticiteit en dwaling snel met elkaar vermengt wordt.Dubbelzinnigheid en verwarring zijn een constante begeleider. Eenvluchtige visioen of een korte droom bevat misschien een boodschapwaardoor iemand gered kan worden.’8 Voorzichtigheid en een goedeomgang met Gods Woord ‘je zult mijn Naam niet ijdel gebruiken’, wordtgevraagd! Laten we alert zijn onszelf niet te snel te vergelijken met Jesaja,Jeremia of Elia. Deere schrijft over een gebeurtenis waarin een ‘profeet’volstrekt naast Gods wil wandelde en door zichzelf misleid werd:9

‘Ik had er net mee begonnen, de profetische dienst iets meeronder ogen te bezien, toen ik een man ontmoette die ik de naamRobert zal geven en die beweerde een profeet te zijn. Na eenregenbui liep hij op het voetpad en ontdekte een dode worm ophet pad. Hij voelde dat God hem de worm in de weg had gelegdom hem hiermee iets te leren. Robert tilde de worm op en waservan overtuigd dat deze na zijn gebed weer levend zou worden.Maar de worm reageerde niet. Hierdoor liet Robert zich niet vande kaart brengen; hij ontving al een nieuwe openbaring. Hijvoelde dat God hem opdroeg de worm in een enveloppe testoppen en hem af te geven aan de leider van een christelijkeorganisatie. Robert wist niet wat Gods plan hiermee was. Hij hadhier ook geen duidelijke autoriteit van God voor gekregen, hetwas een gevoel dat God hem had gegeven. Toen hij het bureauvan de organisatie binnenliep en de enveloppe wilde afleveren,werd hij niet direct warm ontvangen. Hij voelde dat dewantrouwige medewerkers angst kregen hun werk door hem teverliezen. Als de medewerkers hiervoor inderdaad angst hadden,zou dat al snel voorbij zijn gegaan, toen de leider de enveloppeopende. Hij gaf toen zowel het wormpje als de ‘profeet’ de goedebehandeling. Het wormpje kreeg een snelle begrafenis in eenprullenbak en Robert werd bedankt en naar buiten gewezen metde woorden: “Tot ziens!”.’

8 J. Deere, Das Geschenk der Prophetie für Einsteiger, (Asslar:Projection J, 2002), 102-103.9 J. Deere, Das Geschenk der Prophetie für Einsteiger, (Asslar:Projection J, 2002), 105-106.

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

169

Karakterrijpheid (zelfbeheersing en barmhartigheid) enonderscheidingsvermogen zijn dan ook van wezenlijk belang voor dezemannen Gods. De profeet moet er alle zorg voor dragen om Gods woord inde tijd en ruimte te kunnen ontvangen en begrijpen. Doorheen de tijd zijner veel profeten en leraren geweest die vanuit de Bijbel en de praktijkgoede raad bijeengesprokkeld hebben voor een goede omgang met deprofetie. We sommen de volgende handreikingen op:

(1) Doe voorbede voor de mensen die in je profetie genoemdworden.(2) Blijf bij hetgeen God je geopenbaard heeft en verzin geeneigen details (vgl. Dn7:28).(3) Wees voorzichtig met de woorden ‘zo spreekt de Geest’(Hd21:11) of ‘zo spreekt de Heer’. Op de ander hoeft dit niet meerindruk te maken. Vaak is het wijzer te zeggen ‘Ik denk dat de Heerzegt’ of ‘Ik denk dat de Heer mij laat zien’.(4) Maak een duidelijk verschil tussen (a) de openbaring die jeontvangen hebt; (b) de uitleg die je er zelf aan geeft; en (c) detoepassing die je erbij in gedachte hebt. ‘Een woord, in juiste vormgesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen’ (Sp25:11).Bidt voor al deze dingen concreet en zeg enkel dat wat je ookduidelijk van God moet uitspreken.(5) Iets dat je ontvangen hebt, moet je niet perse uitspreken,maar kan ook als inzicht voor je zelf worden bedoeld. Het isdaarom raadzaam om steeds opnieuw de Heer te vragen wat je methetgeen je ontvangen hebt moet doen.(6) Schrijf de profetieën die de Heer je geeft op (Dn7:1). Daardoorvermijdt je het fenomeen dat je je later niet meer eraan kuntherinneren.(7) Bidt en spreek met God over de profetieën die je ontvangt.Soms openbaart God de mens iets om te zien hoe hij reageert. Hetzou vreselijk zijn als God je iets te kennen geeft en tenslotte tegenje moet zeggen: ‘Ik had het ook niet gewild, maar ik vondniemand die ervoor bad’ (Ez22:30; vgl. Gn18:17-33).(8) De profeet is de man Gods die spreekt namens God. Eén vande belangrijkste taken in zijn leven is het geschreven Woord Godszich eigen te maken. Daardoor zal hij een ongekende groei in zijnbediening kennen en in staat zijn haarscherp te kunnenonderscheiden tussen Gods stem en zijn eigen of andere gevoelens.

170

Als je hierin verstrikt raakt dreigt de Geest een schuilnaam teworden voor jouw persoonlijke opvattingen. Ken en studeer GodsWoord! Elke profetie is aan dit woord onderworpen (Dt13:1-5;Js8:20; 1Ko14:37). God kan zowel door de Bijbel als door dromenspreken. Maar ook als iets door de Bijbel duidelijk gemaakt kanworden, gebruikt God toch dromen (Mt1:21; 2:13; Hd18:9-11).Het kennen van Gods Woord is daarom van groot belang.(9) God laat geen ware uitspraak van een profeet te aarde vallen(1Sm3:19). Komt wat wij profetisch spreken uit? Indien nietvermaan elkaar in liefde en bemoedig om zuiverder te leren Godsstem te verstaan.(10)Heb respect voor de leiders van je gemeente (Hb13:17). Voorde profeet is het belangrijk te erkennen dat hij onder het gezagvan God en Gods gemeente staat (1Ko13:9). Vaak heeft de profeeteen zware taak en kan het gebeuren dat hij weinig aanzien krijgtdoor de ontrouwen, maar hij moet ervoor waken dat hij geenwantrouwen wekt bij de hele gemeente. Als dat gebeurt is het nietde gemeente die doof is geworden, maar de profeet die eigenzinnigis geworden en door iets anders dan God wordt geleid.

Denk eraan: een profeet mag fouten maken, maar moet deze ookinzien. Vraag steeds God om wijsheid, wanneer hoe, wanneer en wat jemoet zeggen of tonen (Dn8:26; Sp12:18; 25:11). ’Als we onder Zijn leidingwillen staan, als we willen dat Hij de verantwoordelijkheid draagt, danmoeten wij doen wat Hij zegt, gaan waar Hij ons stuurt en blijven zolangHij dat wil.’10 Ter bemoediging (en herkenning) mag de profeet weten datzijn bediening vaak volgens het volgende patroon verloopt: (1) God geeftje een visie, een inzicht betreffende wat er moet gebeuren, Hij toont Zijnwil; (2) Die overtuiging neemt toe en wordt ‘onweerstaanbaar’; (3) Danwordt je hart vervuld met vrees: ‘ik kan dat niet’, ‘ik ben er niet bekwaamvoor’, ‘Heer waarom ik?’; (4) Een ernstige gebedsstrijd volgt; en (5) Dankomt, vanuit de nood geboren, het moment waarop God het hart van zijnknecht vervuld met geloof. Gods woord wordt uitgesproken. Bij al dit is deprofeet in vurig gebed en maakt vrees en eer voor God zijn hart vrij. Blijfkort bij God, aanbidt Hem (2Kn3:15)!

10 J. Lukasse, Niemand kan het alleen, (Vaassen:Medema, 2002), 41.

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

171

Het Griekse woord diakonia wordt in het Nieuwe Testamentmeerdere keren voor ‘dienst’ gebruikt (Mt4:11; 27:55; Mc1:13; Lc8:3; 17:8;Jh12:2; Hd6:2). Bij deze gave mogen we aan verschillende opties denkendie helpen anderen te dienen. De dienaar kan mensen begroeten die opzondagmorgen naar de dienst komen. Hij kan bloemen schenken aaniemand of de zaal van de gemeente versieren. Hij kan helpen bij devoorbereiding van diverse bijzondere samenkomsten of een andere taak.

In de verkondiging van het evangelie denken de meeste gelovigendirect aan een evangelisatie-preek of aan het vertellen van het evangelieaan de buren en vrienden. Het is echter goed om er ook bij stil te staan hoewe de gave van helpen en dienen gebruiken kunnen tijdens deevangelisatie?

Het Griekse didaskalos wordt meestal vertaald met ‘leraar’ (Rm12:7).Leraars zijn aan de gemeente gegeven om de gelovigen te leren met harten ziel, zodat de gehele gelovige uitgerust is voor zijn dienst.

De leraar heeft het verlangen om anderen te helpen bij het leren enheeft pas voldoening gevonden, als de ander iets geleerd heeft. Hij wilzowel kennis bij de gelovigen overbrengen als bekwaamheden bij henontplooien. Daarbij probeert de gelovigen praktisch en theoretisch tevormen in de godszaligheid (1Tm6:3; Jk3:1). Een groei in informatie moetsamengaan met een verandering in de levens van de gelovigen!

Voor de leraar is de Bijbel een natuurreservaat, waarin bloemen enplanten vrijelijk groeien in hun natuurlijke omgeving, niet geordend doormenselijke hand. Zijn menselijke verlangen naar ‘ordelijkheid’ enoverzichtelijkheid leidt ertoe dat hij dezelfde planten verzameld en naarsoort gerangschikt in een botanische tuin.’ Hij heeft een analytischeeigenschap van Christus ontvangen om Gods wil met volharding engeduldig onderzoek in tijd en ruimte te begrijpen en door te geven aan degelovigen. Vanuit die houding hoopt hij de gelovige te helpen beter tebegrijpen wat Gods wil voor iemands leven is. Een foute uitleg van deSchrift kan namelijk fnuikend zijn en een fout en onjuist Godsbeeldscheppen in de gelovige. De passie van de leraar gaat er dan ook naar uitom de gelovige te tonen wie de enige en waarachtige God is. Wie dat op degemakkelijkste wijze kan uitdrukken is de beste leraar. Want iets op eenmoeilijke wijze vertellen kan iedereen, maar het moeilijke toegankelijk engemakkelijk maken kan alleen een goede leraar. In het Nieuwe Testamentvinden we verschillende leraars: Jezus Christus (Mt7:28-29; Jh7:17; Jh8:2),

172

Barnabas (Hd11:26; 15:35), Paulus (Hd13:1; 15:35; 18:11) en Apollos(Hd18:25).

Het is een grote troost voor de leraar te weten dat ook in zijnbediening zich de wonderkracht van God kan openbaren – als hijtenminste niet slechts een menselijke opleiding en natuurlijke gaven tothet leraarschap bezit, maar echt de zalving van een leraar heeft. In heteerste geval heeft een leraar slechts natuurlijke uitwerkingen – eenvermeerdering van bijbelkennis –, in het tweede geval ookbovennatuurlijke en brengt de waarheid de leerling dichter bij God. Voorde leraar is het daarom van groot belang om niet alleen de oudeBijbelleraars door hem te laten spreken, maar zich ook onder derechtstreekse leiding te plaatsen van de frisse Geest van God.

De leraar is niet alleen de man van het woord, maar ook hetvoorbeeldige voorbeeld (2Tm3:10). Het meest duidelijke voorbeeld hierinis de Heer Jezus zelf (Mt7:28-29; Jh7:16; 8:2). Het is daarbij opvallend inEf4:11 dat de woorden ‘herders’ en ‘leraars’ in het Grieks niet los naastelkaar staan, zoals in een opsomming. Ze worden met elkaar verbondendoordat het lidwoord voor ‘leraars’ niet genoemd wordt. Herders enleraars horen bij elkaar, het zijn gaven die niet van elkaar los te denkenzijn.

|8| hetzij wie bemoedigt, in het bemoedigen; wie meedeelt, in eenvoudigheid; wieleiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.

Paulus vervolgt zijn opsomming met de gave van bemoedigen. HetGriekse παρακαλέω, dat vertaald is met ‘opbouw’, is neutraal in betekenis.Daardoor is het te vertalen met ‘troosten’ (NBV), ‘opbouwen’, ‘stichten’,‘bemoedigen’ (HSV, WV, HB), ‘aanmoedigen’ (GNB), ‘aansporen’ (NB,HB), ‘corrigeren’ en ‘vermanen’ (NBG, SV). De Geest Gods is eenπαράκλητος, een ‘Trooster’ of ‘Vermaner’ (Jh14:16). Wie deze gaveontvangt, doet daarmee hetzelfde als wat de Geest bij de gelovige doet. Hetis een gave van pastorale bewogenheid met de ander. Anne van der Bijlspreekt daarom over de ‘gave van de tranen’, de gave van het bewogenzijn.

Velen denken bij παρακαλέω onterecht enkel negatief aan‘corrigeren’, ‘vermanen’ en ‘bekritiseren’. Ze spreken uit wat er op hunhart ligt en schrijven het toe aan de Geest. Kritiek te uiten op het gedragvan anderen is echter geen grote gave. Eva kon dat al meteen nadat ze vande verboden vrucht at. De ander opbouwen, bemoedigen en liefdevol

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

173

corrigeren, is een kunst die enkel Gods Geest kan. Παρακαλέω luistert,analyseert en erkent daarom Gods genade in alles. De vrucht van dezegave is daarmee dat Christus groeit in de ander. Jezus neemt toe en demedegelovige vindt een nieuw krachtig vertrouwen in God.11

Ik bezoek een man die zijn leven lang al drie pakjes per dagrookt. Nu is hij stervende: longkanker. Hij voelt zich schuldigomdat hij zijn gezondheid te gronde richtte. Hoe help ik hem?Wat zou je vanuit je intuïtie zeggen? Zeg je: ‘Het is niet jouwschuld. Het zijn die slinkse sigarettenreclames. Zo kun jeiedereen wel overhalen om te roken’? Of zeg je: ‘Ik denk dat je jenogal beroerd voelt over jezelf en wat je deed. Maar ik wil jeeraan herinneren dat je vrouw en kinderen nog steeds van jehouden. Hun verdriet en pijn om jou en hun vrees voor detoekomst komt naar buiten in de vorm van ontsteltenis. En ookGod houdt nog steeds van jou. Hij schreef je niet af. Hij weet watjij jezelf aandeed en desondanks houdt Hij van je’?

Het Griekse metadidomi betekent ‘mededelen’ en ‘afgeven’ (Lc3:11).Dit hoeft niet alleen naar het mededelen van geld te verwijzen (Rm1:11;1Ts2:8; Ef4:28). We kunnen ook denken aan de voorzorg voor christenenin nood (2Ko8:1) of gevangenen (Fp2:25). Het geven mag nietnoodgedwongen gebeuren, maar eerder met een vrijgevig hart en doel(2Ko9:7,12). De gave wordt tegenwoordig maar zelden in de gemeentetoegepast. Opvallend genoeg is dit een van de gaven die nooit in dekerkgeschiedenis aan bod kwam en veel aanhang vond.

Bij het ‘leiding geven’ mogen we denken aan organisatorische gaven.Het Griekse woord proistamai wijst op iemand die vooruitgaat. Zodoendeis dit niet iemand die de eerste wil zijn (3Jh1:9), maar de eerste is.

Het Griekse woord voor barmhartigheid is eleos en betekent‘medelijden hebben’, ‘barmhartigheid schenken’ of ‘medevoelzaam zijn’.

|9| De liefde zij ongeveinsd. Hebt een afkeer van het kwade; weest gehecht aan hetgoede.

11 Rick Yohn, Gemeinde Lebt von Gottes Gaben. Wie Wir Unsere Geistesgaben Entdecken Und in Der GemeindeEinsetzen Können (Wuppertal: Brockhaus, 1978), 77.

174

De punten die Paulus nu opsomt staan in directe tegenstelling met denatuurlijke gezindheid die we als mensen hebben. De Heer heeft ons vanal deze uitspraken die we hier vinden een prachtig voorbeeld nagelaten.12

Hij vergoot tranen van diep medegevoel over de stad vol van moordenaarsen bad voor zijn vijanden. Zijn liefde was groot genoeg om Hem te doendeelnemen in de vreugde en het lijden van de mensen om Hem heen.

|10| Wat de broederliefde betreft, weest hartelijk voor elkaar; gaat elkaar voor ineerbetoon.

|11| Weest niet traag in de ijver; weest kokend van geest; dient de Heer.

|12| Verblijdt u in de hoop; weest geduldig in de verdrukking; volhardt in het gebed.

|13| Deelt mee voor de behoeften van de heiligen; legt u toe op de gastvrijheid.Wees niet bang om iemand gastvrijheid aan te bieden wanneer je moe

bent, het druk hebt of niet veel aan te bieden hebt.

|14| Zegent wie u vervolgen; zegent en vervloekt niet.

|15| Verblijdt u met de blijden en weent met de wenenden.Geen christen moet zich alleen verblijden of wordt achtergelaten om

alleen te wenen. Geen gebod is moeilijker te gehoorzamen dan hetverblijden met de blijden en het wenen met de wenenden. Mensenbetreuren jaloers andermans vreugde en voelen zich zelfingenomen enbeter als iemand die meer gezegend is, reden heeft om te huilen. Zulkemensen die niet gebroken zijn, danken voor Gods zegeningen als iemanddie de verkoper bedankt voor hetgeen hij met zijn eigen geld gekochtheeft.

|16| Weest onderling eensgezind; streeft niet naar de hoge dingen, maar voegt u bij denederigen. Weest niet wijs in uw eigen ogen.

|17| Vergeldt niemand kwaad met kwaad; behartigt wat goed is voor alle mensen.

|18| Zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen.

12 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 223.

R O M E I N E NDE WANDEL VAN DE RECHTVAARDIGE (12:1-21)

175

Laten we letten op de voorwaarde bij dit vers: ‘zover het van jouafhangt’. We kunnen geen vrede houden met mensen die dit nietaccepteren.

|19| Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staatgeschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt de Heer’.

Nadat de apostel de christenen opriep zich positief op te stellentegenover de wereld, schrijft hij hoe we met vijanden moeten omgaan. Hijlegt er daarbij nadruk op dat wij niet het kwaad moeten wreken. God zalvergelden en straffen wie verkeert handelt (Dt32:35). Voor een groot deelheeft God die vergelding aan de overheid toevertrouwd (Rm13).

|20| ‘Maar als uw vijand honger heeft, geef hem te eten; als hij dorst heeft, geef hem tedrinken; want door dit te doen zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen’.

Jezus riep zijn leerlingen er al toe op om de vijanden lief te hebben envoor hen te bidden (Mt5:44; Lc6:27). De apostel citeert Spreuken 25:21-22hierbij. Daar roept de Spreukendichter op om een vijand die hongerig is,eten te geven en om een vijand die dorst heeft, drinken te geven.

De argumentatie dat dit ‘vurige kolen op het hoofd van de vijand zalhopen’, komt daarbij sarcastisch over. Heeft dit tot doel om de vijandschapte bevestigen? Kolen en vuur roepen beelden op van het oordeel Gods. Datroept het beeld op van een mens die door zijn goedheid aan zijn vijand hetoordeel van God over die vijand verzwaard.13 Een andere mogelijkheid isdat de vijand zich schaamt over zijn levenswijze door de goedheid van deander. De vijand oordeelt dan over zichzelf en verandert zijn leven.14 Hetonderwijs van Jezus is het meest in overeenstemming met deze uitleg.

|21| Laat u door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.De gelovige mag zich niet door het kwade laten overwinnen, maar

dient zich te beijveren om het kwade door het goede te overwinnen.Talloze christenen zien zichzelf liever als arme zondaar en voedendaardoor het ‘ik ellendig mens’ van Rm7. Paulus wijst er echter op dat degelovigen zich niet door het kwade dienen te laten overwinnen. Daardoorbouwt hij verder op datgene wat hij verduidelijkt heeft in Rm6: ‘Zo ookjullie, reken het ervoor ten opzichte van de zonde dood te zijn, maar voor

13 John Piper, Love Your Enemies: Jesus’ Love Command in the Synoptic Gospels and the Early Christian Paraenesis ,Monograph series (Society for New Testament Studies) 38 (Cambridge: Cambridge University, 1980), 115–118.

14 Douglas J. Moo, The Epistle to the Romans, New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids:Eerdmans, 1996), 789.

176

God levend in Christus Jezus. Laat dan de zonde niet regeren in julliesterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. En stel jullieleden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar steljullie zelf voor God als uit de doden levend geworden en jullie leden voorGod tot werktuigen van de gerechtigheid. Want de zonde zal over jullieniet heersen; want jullie zijn niet onder de wet, maar onder de genade. ’(vs11-14).

Wie was in je jongere jaren de onruststoker in het gezin?Wie zorgde steeds weer opnieuw voor vrede enharmonie?

Hoe kunnen we ons lichaam aan God aanbieden als eenlevende offerrande?

Welke gaven ontvang je wel eens van de heilige Geest?

Welk verband bestaat er tussen Rm12 en datgene watPaulus in de vorige hoofdstukken gezegd heeft?

Waarom is liefde en vrede tegenover je naaste, de basisvan alle geboden?

Met welke verzen die in Rm12 genoemd worden, heb jemoeite? Waarom?

R O M E I N E NDE WANDEL IN DE WERELD (13:1-14)

177

16 De wandel inde wereld (13:1-

14)

(1) Elke ziel zij aan de over haar gestelde overheden onderdanig; want er is geen overheid dandoor God, en die er zijn, zijn door God ingesteld. (2) Wie zich dus tegen de overheid verzet, weerstaat de instelling van God; en zij die weerstaan, zullen oordeel voor zichzelf ontvangen. (3) Want de overheidspersonen zijn niet voor het goede, maar voor het kwade werk te vrezen.Wilt u nu de overheid niet vrezen, doe het goede, en u zult lof van haar hebben, (4) want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar als u het kwade doet, vrees dan; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade bedrijft. (5) Daarom is het nodig onderdanig te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om het geweten. (6) Want daarom betaalt u ook belasting; immers, zij zijn dienaars van God, juist daarin voortdurend werkzaam. (7) Geeft aan allen wat hun toekomt: belasting, aan wie belasting; tol, aan wie tol; vrees, aan wie vrees; eer, aan wie eer toekomt. (8) Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld. (9) Want dit: ’U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, het wordt in dit woord samengevat: ’U zult uw naaste liefhebben als uzelf’. (10) De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde de vervulling van de wet. (11) En dit te meer omdat wij de tijd kennen, dat het uur voor u al daaris om uit de slaap te ontwaken; want de behoudenis is ons nu nader dan toen wij tot geloof kwamen. (12) De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij. Laten wij dan de werken van de duisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen. (13) Laten wij, als op de dag, welgevoeglijk wandelen, niet in zwelgpartijen en dronkenschappen, niet in ontuchtigheden en uitspattingen, niet in twist en jaloersheid; (14) maar doet de Heer Jezus Christus aan, en wijdt geen zorg aan het vlees om aan begeerten te voldoen.

|1| Elke ziel zij aan de over haar gestelde overheden onderdanig; want er is geenoverheid dan door God, en die er zijn, zijn door God ingesteld.

Romeinen 13:1-7 volgt meteen op 12:18-21. Daar sprak de apostelerover dat de gelovige de wraak overlaten diende te laten aan God (vs19).We merkten verder op dat de Heer die wraak gedeeltelijk via de overheidop aarde uitvoert. Paulus geeft in deze verzen een vervolg en verdieping

178

van dat betoog. Terwijl Romeinen 12 de gelovig meer als kind in degemeente beschouwt, toont ons Romeinen 13 hem als in de schepping. Dechristen is immers niet van de wereld, maar wel in de wereld. Tegelijkplaatst de apostel door deze nauwe verbinding de betrokkenheid van degelovige met de overheid in het verband van de liefde uit Romeinen 12.

|2| Wie zich dus tegen de overheid verzet, weerstaat de instelling van God; en zij dieweerstaan, zullen oordeel voor zichzelf ontvangen.

De overheid is Gods dienares (vs4). Het zou ongehoorzaamheid aanGod zijn als de gelovige zich aan haar instellingen zou onttrekken.

|3| Want de overheidspersonen zijn niet voor het goede, maar voor het kwade werk tevrezen. Wilt u nu de overheid niet vrezen, doe het goede, en u zult lof van haarhebben,

Hierover mag de gelovige zich verheugen.

|4| want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar als u het kwade doet, vrees dan; wantzij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekstertot straf voor hem die het kwade bedrijft.

Bij het lezen van deze teksten mogen we niet vergeten dat op hetmoment dat Paulus deze woorden schreef in Rome keizer Nero aan hetbewind was. Over deze keizer schrijft de Romeinse geschiedschrijverTacitus:1

‘Om dit gerucht te onderdrukken, koos Nero zijn zondebokken.Dat deed hij door beruchte ontaarde christenen te straffen …Ten eerste liet Nero de christenen arresteren en kreeg hij via henveel informatie waarmee hij weer anderen kon veroordelen. …Gekleed in wilde dierenhuiden werden ze door hondenverscheurd, gekruisigd of gebruikt als fakkels om licht te gevenin de nacht. Dit gebeurde in de tuinen van Nero en publiekelijkin het circus.’

Ondanks dat deze keizer een goddeloos persoon was, laat Paulus deoverheid als ingesteld door God staan. Dit dikwijls kil aandoende apparaat,blijft voor Paulus te typeren als Gods dienares.

Diezelfde positieve houding tegenover de overheid zien we in hetNieuwe Testament ook bij de apostel Petrus (1Pt2:13-14). De overheid was

1 Cornelius Tacitus, Annals of Tacitus, tran. H. Furneaux, Clarendon Press Series (Oxford: Clarendon, 1907), 15.44.

R O M E I N E NDE WANDEL IN DE WERELD (13:1-14)

179

toen en is nu Gods dienares. Het feit dat de overheid niet altijdgehoorzamen zal aan God, mag de gelovige niet weerhouden haar tedienen. De enige uitzondering is als de overheid iets van de gelovigeverlangt dat overduidelijk in gaat tegen de wil van God. Men moet Godimmers meer gehoorzamen dan mensen.

|5| Daarom is het nodig onderdanig te zijn, niet alleen om de straf, maar ook om hetgeweten.

|6| Want daarom betaalt u ook belasting; immers, zij zijn dienaars van God, juistdaarin voortdurend werkzaam.

Het Nieuwe Testament maakt de gelovige duidelijk dat ze belastingenaan de overheid dienen te betalen, ongeacht of het om een gelovige ofongelovige regering gaat (Mt22:17-21).

|7| Geeft aan allen wat hun toekomt: belasting, aan wie belasting; tol, aan wie tol;vrees, aan wie vrees; eer, aan wie eer toekomt.

Het is vernederend voor de gelovige als hij door de een of andereoorzaak in schulden is gekomen tegenover de overheid.

|8| Weest niemand iets schuldig dan elkaar lief te hebben; want wie de ander liefheeft,heeft de wet vervuld.

De rechtvaardige ontfermt zich, en geeft (Ps37:21).

|9| Want dit: ’U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zultniet begeren’, en welk ander gebod er ook is, het wordt in dit woordsamengevat: ’U zult uw naaste liefhebben als uzelf’.

Paulus vat, net als de Heer Jezus de geboden samen in ‘je zult je naasteliefhebben als jezelf’. We vinden dit gebod terug in Lv19:18. Dezewoorden bevatten de kern van alle geboden die God de mensen geeft(Gl5:14).

|10| De liefde doet de naaste geen kwaad. Daarom is de liefde de vervulling van de wet.

|11| En dit te meer omdat wij de tijd kennen, dat het uur voor u al daar is om uit deslaap te ontwaken; want de behoudenis is ons nu nader dan toen wij tot geloofkwamen.

180

Het klinkt misschien wel als een open deur intrappen, maar wij zijndichter bij de wederkomst dan de reformatoren; wij zijn dichter bij dewederkomst dan de grote geloofshelden van de negentiende eeuw.2

|12| De nacht is ver gevorderd en de dag is nabij. Laten wij dan de werken van deduisternis afleggen en de wapens van het licht aandoen.

|13| Laten wij, als op de dag, welgevoeglijk wandelen, niet in zwelgpartijen endronkenschappen, niet in ontuchtigheden en uitspattingen, niet in twist enjaloersheid;

Alle vier de begrippen die Paulus hier noemt verwijzen op een afkeervan bepaalde lusten. Zwelgpartijen hebben te maken met grotehoeveelheden eten, dronkenschappen met grote hoeveelheden alcohol,ontuchtigheden en uitspattingen met seksuele lusten.3

|14| maar doet de Heer Jezus Christus aan, en wijdt geen zorg aan het vlees om aanbegeerten te voldoen.

Aan het slot van Rm13 staat de oproep om de Heer Jezus Christus aante doen. Daarmee bedoelt Paulus dat de gelovigen in al hun denken,spreken en doen het karakter en de wandel van hun geliefde Heer moetenvolgen.

Wanneer heb je voor de laatste keer een boete ontvangenvanwege te hard rijden? Welke gevoelens had je op hetmoment dat je het bedrag las?

Waarom is het voor de schrijvers van het NieuweTestament belangrijk dat de gelovigen zich onderwerpenaan de overheid?

Hoe zouden gelovigen in een land waar het christendomverboden is, moeten omgaan met Rm13?

Noem eens een voorbeeld van waarachtige liefde dat jezelf meegemaakt hebt.

Hoe moeten we ons het ‘aandoen van de Heer JezusChristus’ (vs14) praktisch voorstellen?

2 W.J. Ouweneel, Verwachting (Vaassen:Medema, 2000), 85.3 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 201.

R O M E I N E NEENHEID TUSSEN STERKEN EN ZWAKKEN (14:1-15:13)

181

17 Eenheidtussen sterken en

zwakken (14:1-15:13)

In Rm14:1-15:13 spreekt de apostel over de omgang met twijfelachtigevragen in de gemeente. De sterke gelovigen dienen er rekening mee tehouden dat hun antwoord op deze vragen, zwakke medegelovigen niet tenval mag brengen. In het tekstgedeelte wordt een oproep tekens verbondenmet een theologische onderbouwing. We kunnen het als volgt indelen:

(a) 14:1-12 – Sterken en zwakken dienen elkaar niet te veroordelen,want dit komt enkel de Heer toe.

(b) 14:13-23 – Sterken mogen de zwakken niet geestelijk latenontsporen

(c) 15:1-6 – Sterken dienen de zwakheid van de anderen te tolereren,zodat God verheerlijkt blijft.

(d) 15:7-13 – Sterken en zwakken dienen elkaar te accepteren alsmedegelovigen

17.1 Sterken-zwakken: veroordeel elkaar niet (14:1-12)(1) Wat nu de zwakke in het geloof betreft, neemt hem aan; niet om te beslissen over opvattingen. (2) De één gelooft alles te mogen eten, maar wie zwak is eet alleen groenten. (3) Laat hij die eet niet hem minachten die niet eet, en laat hij die eet niet hem oordelen die eet, want God heeft hem aangenomen.(4) Wie ben jij, dat je andermans huisknecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijn eigen heer aan. Hij zal staande worden gehouden, want de Heer is machtig hem staande te houden. (5) Want de één stelt de ene dag boven de andere dag, maar de ander stelt alle dagen gelijk. Iedereen zij in zijn eigen denken ten volle overtuigd. (6) Wie zulk een dag in acht neemt, neemt hem in acht voor de Heer; en wie eet, eet voor de Heer, want hij dankt God, en wie niet eet, laat het na voor de Heer, en hij dankt God. (7) Want niemand van ons leeft voor

182

zichzelf en niemand sterft voor zichzelf. (8) Want als wij leven, leven wij voor de Heer; als wij sterven, sterven wij voor de Heer. Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer. (9) Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij zou heersen zowel over doden als over levenden.(10) Maar wie ben jij, om je broer of zus te oordelen? Of ook jij, waarom minacht je jouw broer of zus? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God worden gesteld. (11) Want er staat geschreven: ‘Zo waar Ik leef, zegt de Heer, voor Mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal God loven.’ (12) Zo zal dan ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God.

We kunnen Rm14:1-12 in drie delen verdelen die elk bestaan uit eenvermaning en een theologische onderbouwing. Het tweede en derde deelbeginnen tevens met een retorische vraag (vs4,10).

|1| Wat nu de zwakke in het geloof betreft, neemt hem aan; niet om te beslissen overopvattingen.

Paulus beseft dat er meningsverschillen in de gemeente kunnen zijn,waarbij het vanuit de Bijbel moeilijk is een helder standpunt in te nemen.Hoe gaat de gemeente met deze meningsverschillen om? Een ernstigverschil van mening is een ideale test voor de liefde in de gemeente. In depraktijk blijkt dat vaak lastig te zijn. Zeker in een kleine, hechtegemeenschap moeten mensen veel van elkaar verdragen. De apostelspreekt hierbij wel over secondaire kwesties en niet over de primairezaken van het christelijke geloof. Als de gemeente bij een discussie overdit soort secundaire dilemma’s kiest voor de ene of de andere interpretatiekan dat erin resulteren dat sommigen zelfs hun geloof verloochenen. Wiedaartoe neigt duidt Paulus aan als ‘zwakke’, terwijl hij de andere ‘sterke’noemt. De zwakke staat zwak in het geloof en neigt ertoe het compleet teverwerpen.

Deze spanning ontstonden in Paulus’ tijd tussen de gelovigen uit devolken en de gelovigen uit Israël. Joodse gelovigen vonden het moeilijk datde gelovigen uit de volken zich niet hielden aan de Bijbelse feestdagen, desabbat, de spijswetten en andere inzettingen uit de Mozaïsche Thora.1 De

1 J. Calvin, Commentaries on the Epistle of Paul the Apostle to the Romans (Grand Rapids:Eerdmans, 1947), 491-492;U. Wilckens, Der Brief an die Römer, Bnd. III (EKKNT; Neukirchen:Neukirchener, 1979), 111-113; C.E.B.Cranfield, A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans , Vol. II (ICC; Edinburgh:T&T Clark,1975), 624-697; J.D.G. Dunn, Romans 9-16 (WBC; Waco:Word, 1988), 799-802; F. Watson, Paul, Judaism and theGentiles: A Sociological Approach (SNTSMS; Cambridge:University, 1986), 94-95; H.-W. Bartsch, ‘Dieantisemitischen Gegner des Paulus im Römerbrief,’ Antijudaismus im Neuen Testament? red. P.W. Eckert. N.P.Levinson en M. Stöhr (München:Kaiser, 1967), 33-34; D.J. Moo, The Epistle to the Romans (GrandRapids:Eerdmans, 1996), 829,831.

R O M E I N E NSTERKEN-ZWAKKEN: VEROORDEEL ELKAAR NIET (14:1-12)

183

voorbeeld in Rm14 gaan echter nog een stap verder dan enkel deMozaïsche wetgeving. Zo is het niet of wel drinken van wijn en het niet ofwel eten van vlees onvermeld in het Oude Testament.

Het is wel van belang dat niemand in Gods koninkrijk dit versmisbruikt om zijn eigen mening de gemeente op te dringen. Meteen voegtde apostel er dan ook aan toe dat er niet moet worden beslist over deopvattingen. De twee groepen kunnen zeer wel allebei gelijk hebben, wantwat de een met vrijmoedigheid mag doen, mag de ander misschien nietdoen. In zijn relatie met de Heer kan het voor iemand beter zijn dat hijbepaalde dingen niet of juist wel doet. Iedere gelovigen heeft zijn eigeninzichten, zijn eigen geestelijke ontwikkeling en vooral zijn eigenbeweegreden. Wie dingen doet of nalaat uit een wettische houding staataltijd verkeerd. Wie dingen doet of nalaat om te demonstreren dat hij doetwat hijzelf wil, staat eveneens altijd verkeerd. Paulus spreekt dus overgelovigen die van harte Gods wil wensen te doen. Zij voelen zich echterschuldig voelen tegenover hun Heer, als ze zich niet houden aan bepaalderegels. Uiteraard geloven ze niet dat deze rituelen nodig zijn voor hunredding. Het zijn handelingen die ze doen uit gehoorzaamheid enheiligheid tegenover God.

|2| De één gelooft alles te mogen eten, maar wie zwak is eet alleen groenten.Paulus geeft de gelovigen het voorbeeld van het eten van alleen

groenten. Ondanks dat de wet van Mozes bepaalde voorschriften aan deIsraëlieten had gegeven over het eten van voedsel, vinden we nergens devermelding dat enkel groenten zijn geoorloofd om gegeten te worden (vgl.Lv11; 17:10-16; 19:26; 20:25; Dt12:15-25; 14:3-21). De zwakke maakt erdus een gewetensbezwaar van om vlees te eten.2 Hij heeft hiervoor geendirecte Bijbeltekst, maar heeft het gevoel dat een vegetarische levensstijlde wil van God is voor zijn leven.

|3| Laat hij die eet niet hem minachten die niet eet, en laat hij die eet niet hemoordelen die eet, want God heeft hem aangenomen.

Paulus gaat niet in op het vraagstuk van het wel of niet eten van vlees.Hij concentreert zich veelmeer op de kern van de zaak: hoe kunnen wij alsgemeenteleden in vrede met elkaar omgaan? Als beide partijen elkaarveroordelen en bekritiseren vanuit hun eigen standpunt, zijn ze beideneven zondig bezig. In de gemeente dient daarover geen strijd te zijn,

2 Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 235.

184

omdat beide posities geen duidelijke expliciete teksten uit de Bijbelkunnen aanreiken om hun standpunt te onderbouwen. Gods Geest geeftvandaar een andere uitleg: Tegenover de tolerantie van de sterketegenover de zwakke, staat de tolerantie van de zwakke tegenover desterke. De sterke mag de zwakke niet veroordelen, omdat hij gelooft dathet eten van vlees oneerbiedig is. De zwakke mag eveneens niet de sterkeveroordelen, omdat hij gelooft dat het eten van vlees geoorloofd is.

Ze dienen elkaar vandaar niet te veroordelen, want God heeft henbeiden aangenomen. Beiden staan tegenover hun God met hun eigengeweten. Dat is de theologische reden die Paulus heeft om de helebeoordelende discussie van de tafel te doen en te zoeken naar eenheid inverscheidenheid. We dienen elkaar aan te nemen, omdat God ons heeftaangenomen.

|4| Wie ben jij, dat je andermans huisknecht oordeelt? Of hij staat of valt, gaat zijneigen heer aan. Hij zal staande worden gehouden, want de Heer is machtig hemstaande te houden.

De gelovigen moeten zich ervoor hoeden dat ze de ander te snelveroordelen. Ze dienen te beseffen dat ze hiërarchisch niet boven elkaarstaan in de gemeente. Alle partijen staan op gelijk niveau en moetenbeseffen dat ze allemaal verantwoordelijkheid dienen af te leggen aan deHeer.

|5| Want de één stelt de ene dag boven de andere dag, maar de ander stelt alle dagengelijk. Iedereen zij in zijn eigen denken ten volle overtuigd.

Het houden van bepaalde dagen is vanuit de Bijbel vooral bekend inhet Oude Testament. Zo worden de Israëlieten in de Thora van Mozesopgeroepen om de feesten van Jahweh, de sabbat en dagen van vasten tevieren.

|6| Wie zulk een dag in acht neemt, neemt hem in acht voor de Heer; en wie eet, eetvoor de Heer, want hij dankt God, en wie niet eet, laat het na voor de Heer, enhij dankt God.

Zowel de sterke als de zwakke handelt op zijn manier, omdat hijdaarmee God wil behagen. Hij doet het om God te verheerlijken en nietom aanstoot te geven aan anderen.

|7| Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf.

R O M E I N E NSTERKEN-ZWAKKEN: VEROORDEEL ELKAAR NIET (14:1-12)

185

Paulus gebruikt gebruikt het beeld van het leven en sterven omduidelijk te maken dat alles wat iemand doet gebeurt in gemeenschap metanderen. Je kunt iemand pas een gelovige noemen als je aan zijn levenkunt zien, dat hij echt voor de Heer leeft en niet dingen doet om mensenof afgoden te behagen. Niets wat de christen doet, doet hij enkel voorzichzelf. Hij is zich bewust dat God hem in een gemeente heeft geplaatsten dat hij verantwoordelijkheid moet afleggen voor de manier waarop hijmet zijn medegelovigen en met God zelf is omgegaan.

|8| Want als wij leven, leven wij voor de Heer; als wij sterven, sterven wij voor deHeer. Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer.

De overheersende vraag moet dus zijn: ‘Wat wil God in deze situatie?’en niet ‘bij welke oplossing voel ik mij het best?’

|9| Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij zou heersenzowel over doden als over levenden.

Net als het voorafgaande gedeelte vs1-3 eindigt ook vs4-9 met eentheologische onderbouwing van de vermaningen die de apostel gaf.Christus’ dood en opstanding heeft Hem als Heer geplaatst boven allemensen. De gelovigen dienen vandaar niet over elkaar te heersen en teoordelen over twijfelachtige vragen (vs1). Juist de dood en opstanding diede gelovige in Christus heeft beleefd, dient de gelovige te stimuleren om televen voor de Heer. We dienen elkaar te tolereren, omdat Christus alsHeer ons tolereert.

|10| Maar wie ben jij, om je broer of zus te oordelen? Of ook jij, waarom minacht jejouw broer of zus? Want wij zullen allen voor de rechterstoel van God wordengesteld.

Het feit dat we gerechtvaardigd zijn, ontneemt ons niet onzeverantwoordelijkheid. Straks zullen de gelovigen voor de rechterstoel vanGod rekenschap van hun woorden en daden moeten afleggen (2Ko5:10).Als de medegelovigen onze hulp nodig hebben, moeten we hen helpen.Als ze zich in gevaar bevinden, moeten we hen waarschuwen. Als ze tegenons zondigen, moeten we hen dat vertellen. En als ze berouw hebben,moeten we hen vergeven. Met andere woorden: we moeten alles vooronze medegelovigen doen wat hen zal helpen om op een goede manierverantwoording af te leggen voor de Heer. Maar we mogen geen oordeel

186

vellen over hun motieven in secundaire aangelegenheden ten opzichte vanhun Heer.

|11| Want er staat geschreven: ‘Zo waar Ik leef, zegt de Heer, voor Mij zal elke kniezich buigen en elke tong zal God loven.’

De apostel citeert vervolgens LXX:Js45:23. In de context van dit versgaat het om het vrederijk. In dat rijk zal God de volken oordelen enbelonen of straffen voor hun levenswandel.

Het is opvallend dat de apostel de woorden ‘Zowaar ik leef, zegt deHeer’ toevoegt aan het citaat uit Js45:23. Wil Paulus duidelijk maken datJahweh in het Oude Testament dezelfde persoon is als Christus in hetNieuwe Testament? Herinnerde de apostel zich de woorden niet precies enontleent hij vandaar het begin van zijn citaat aan Js49:18? Of voegt hijdeze woorden toe om zijn citaat te benadrukken?

|12| Zo zal dan ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God.Aan het slot van dit gedeelte vat de schrijver nog een samen wat hij

gezegd heeft in de voorafgaande verzen (vs10-11). Elke gelovige zaluiteindelijk voor Gods troon rekenschap afgeven over zijn levenswandel.

17.2 Sterken: laat zwakken niet geestelijk ontsporen (14:13-23)(13) Laten wij dan niet meer elkaar oordelen; maar komt liever tot dit oordeel, dat u voor uw broer of zus geen struikelblok plaatst, of een aanleiding tot vallen. (14) Ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus, dat niets op zichzelf onrein is; alleen voor hem die meent dat iets onrein is, voor die is het onrein. (15) Want als uw broer of zus vanwege uw eten bedroefd wordt, dan wandelt u niet meer naar de liefde. Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christus gestorven is. (16) Laat dan van wat voor u goed is, geen kwaad gesproken kunnen worden. (17) Want het koninkrijk van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in de heilige Geest. (18) Want wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensen beproefd. (19) Laten wij dus jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouw dient. (20) Breek ter wille van voedsel het werk van God niet af. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor de mens die door zijn eten een struikelblok vormt. (21) Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, of iets te doen waardoor uw broeder struikelt of ten val gebracht wordt of waarin hij zwak is. (22) Hebt u geloof? Heb het bij uzelf voor God. Gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt in wat hij voor goed

R O M E I N E NSTERKEN: LAAT ZWAKKEN NIET GEESTELIJK ONTSPOREN (14:13-23)

187

houdt. (23) Maar wie twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat het niet op grond van geloof is; en alles wat niet op grond van geloof is, is zonde.

|13| Laten wij dan niet meer elkaar oordelen; maar komt liever tot dit oordeel, dat uvoor uw broer of zus geen struikelblok plaatst, of een aanleiding tot vallen.

|14| Ik weet en ben overtuigd in de Heer Jezus, dat niets op zichzelf onrein is; alleenvoor hem die meent dat iets onrein is, voor die is het onrein.

|15| Want als uw broer of zus vanwege uw eten bedroefd wordt, dan wandelt u nietmeer naar de liefde. Richt door uw eten niet hem te gronde voor wie Christusgestorven is.

Paulus spreekt in Rm14 hoofdzakelijk over voedsel. Het verschiltussen vegetariërs en niet-vegetariërs of tussen voor- en tegenstanders vande Thora van Mozes, mag geen verdeeldheid in de gemeente teweegbrengen.

|16| Laat dan van wat voor u goed is, geen kwaad gesproken kunnen worden.Het gaat er Paulus om dat de gelovige de goede dingen die

kenmerkend van God zijn doet.

|17| Want het koninkrijk van God is niet eten en drinken, maar rechtvaardigheid, vredeen blijdschap in de heilige Geest.

Paulus wijst in Rm14:17 zijn lezers erop wat het koninkrijk is: ‘het isniet eten en drinken, maar rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in deheilige Geest’. De kracht en realiteit van het koninkrijk openbaart zichniet in het eindeloze gekrakeel van gelovigen onder elkaar over zaken dievan secundair, tertiair of nog minder belang zijn. De gelovigen dienenervoor te waken dat ze zich niet druk maken over dit soort zaken, alsof hethele bestaan en de betekenis van het koninkrijk Gods ervan afhangen. Datbevordert van geen kant de openbaring van het koninkrijk in zijn huidigevorm. Wie minder belangrijke zaken te sterk benadrukt kan zelfs hieropzo gefocust zijn dat hij het zicht op het koninkrijk Gods, en daarmee hetzich op de Heer verliest. Het gaat aan de essentie van het koninkrijkvoorbij.

Dit koninkrijk, waarover de apostel schrijft, openbaart zich straks tenvolste als de Heer terugkeert. In een wereld vol ongerechtigheid, onvrede

188

en droefheid openbaren de volgelingen van de Heer Jezus in de kracht vande Geest zoveel mogelijk van dat koninkrijk, door hun levenswandel.

|18| Want wie Christus daarin dient, is voor God welbehaaglijk en bij de mensenbeproefd.

|19| Laten wij dus jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouw dient.Het koninkrijk van God kenmerkt zich door een gezelschap van

discipelen van de Heer Jezus die veel van de Koning houden en daardoorook veel van elkaar houden: ‘Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaarlief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aanjullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn’(Jh13:34-35). Aan de liefde worden mensen herkend als volgelingen vande Heer Jezus, zoals ook de Heer Jezus zelf aan zijn liefde gekend werd.

Waar de mensen de volgelingen van de Heer Jezus aan behoren teherkennen is een liefde die niet meer past in de gewone normalecategorieën van het lief zijn voor elkaar en ieder het zijne geven. Nee, hetgaat om een liefde die daarboven uitgaat, een liefde die in feitbovennatuurlijk is: een liefde die voortkomt uit de heilige Geest en diebovenal gekenmerkt wordt door het offer voor de ander.

|20| Breek ter wille van voedsel het werk van God niet af. Alle dingen zijn wel rein,maar het is kwaad voor de mens die door zijn eten een struikelblok vormt.

|21| Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, of iets te doen waardoor uwbroeder struikelt of ten val gebracht wordt of waarin hij zwak is.

Het drinken van wijn wordt nergens in de Bijbel verboden. Er wordtenkel op gewezen dat het genuttigd dient te worden met mate en datdegene die een Nazireeërgelofte had gedaan gedurende zijn tijd vantoewijding geen wijn diende te drinken (Nm6:2-4; Re13:4-5; 16:7;Am2:11-12).

Al zou er velerlei, misschien zelfs een dwaze aanleiding zijn voor dezwakke om zich te stoten aan de sterke; de liefde behandelt hem daaromniet minachtend, maar zoekt in trouw en zelfverloochening zijn bestwil.3

3 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 241.

R O M E I N E NSTERKEN: LAAT ZWAKKEN NIET GEESTELIJK ONTSPOREN (14:13-23)

189

|22| Hebt u geloof? Heb het bij uzelf voor God. Gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt inwat hij voor goed houdt.

Zoals de apostel in Rm14:1-2 begon met het verwijzen naar hetgeloof, eindigt hij in deze verzen door daarnaar te verwijzen.

|23| Maar wie twijfelt als hij eet, is veroordeeld, omdat het niet op grond van geloof is;en alles wat niet op grond van geloof is, is zonde.

Als je geen goed geweten hebt bij iets dat je doet, is dat zonde.Welke van de volgende zaken horen volgens jou bij diedingen waarover christenen van mening mogenverschillen: participeren aan het Rooms-katholieke ofOosters-orthodoxe avondmaal, het spellen vanactiespellen, roken, drugs.

17.3 Sterken dienen de zwakken te tolereren (15:1-6)(1) Maar wij die sterk zijn, behoren de zwakheden van de niet-sterken te dragen en niet onszelf te behagen. (2) Laat ieder van ons de naaste behagen ten goede, tot opbouwing. (3) Want ook Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals geschreven staat: ’De smaadheden van hen die U smaden, zijn op mij gevallen’. (4) Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriftende hoop hebben. (5) Moge nu de God van de volharding en de vertroosting u geven onderling eensgezind te zijn in overeenstemming met Christus Jezus, (6) opdat u eendrachtig, uit een mond, de God en Vader van onze Heer Jezus Christus verheerlijkt.

|1| Maar wij die sterk zijn, behoren de zwakheden van de niet-sterken te dragen enniet onszelf te behagen.

De eerste verzen van Rm15 horen nog bij hetgeen de apostel in hetvorige hoofdstuk zei. Brockhaus neemt de eerste zeven verzen bij hetvorige hoofdstuk.4

|2| Laat ieder van ons de naaste behagen ten goede, tot opbouwing.De gelovigen mogen niet het zijne zoeken, maar datgene dat goed is

voor de ander (1Ko10:14).

4 Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars, 242.

190

|3| Want ook Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals geschreven staat: ’Desmaadheden van hen die U smaden, zijn op mij gevallen’.

De apostel citeert hier Ps69.

|4| Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij doorde volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben.

Hetgeen dat het Oude Testament over de Messias zegt wordt daarbijdoor Paulus op de gelovige toegepast. Gelovigen mogen hun Bijbel lezenen groeien in het vertrouwen dat Gods wil het beste is. Brockhaus schrijft:5

‘Hoe jammer, dat zo vele kinderen van God in het Oude Testament zoweinig thuis zijn! Met uitzondering van enkele gedeelten lezen zij hetnauwelijks; nog minder trachten zij het na te vorsen, om de daarin voorons en onze dagen vervatte ‘lering’ te verstaan en tot opleving van de‘hoop’ op zich toe te passen! Wanneer zij eens wisten, hoeveel zij daardoorverliezen!’

|5| Moge nu de God van de volharding en de vertroosting u geven onderlingeensgezind te zijn in overeenstemming met Christus Jezus,

Met dankbare vreugde mogen we streven naar datgene wat Hij involkomenheid heeft gedaan. Zo mogen we, na gelang de mate van onzekracht, aan de wereld rondom ons tonen wie God is.

|6| opdat u eendrachtig, uit een mond, de God en Vader van onze Heer Jezus Christusverheerlijkt.

17.4 Sterken-zwakken: accepteren elkaar (15:7-13)(7) Daarom neemt elkaar aan, zoals ook Christus u heeft aangenomen tot heerlijkheid van God. (8) Want ik zeg, dat Christus een dienstknecht van de besnijdenis geworden is terwille van de waarheid van God, om de beloften van de vaderen te bevestigen, (9) en opdat de volken God verheerlijken wegens de barmhartigheid, zoals geschreven staat: ’Daarom zal ik Ubelijden onder de volken en uw naam lofzingen’. (10) En verder zegt hij: ’Weest vrolijk, volken, met zijn volk’. (11) En verder: ’Looft de Heer, alle volken, en laten alle naties Hem prijzen’. (12) En verder zegt Jesaja: ’Er zal zijn de wortel van Isai, en Hij die opstaat om over de volken te heersen; op Hem zullen de volken hopen’. (13) Moge nu de God van de hoop u

5 Ibid., 244.

R O M E I N E NSTERKEN-ZWAKKEN: ACCEPTEREN ELKAAR (15:7-13)

191

vervullen met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat u overvloedig bent in de hoop, door de kracht van de heilige Geest.

|7| Daarom neemt elkaar aan, zoals ook Christus u heeft aangenomen tot heerlijkheidvan God.

De apostel herhaalt zijn oproep om elkaar aan te nemen (Rm14:1,3).

|8| Want ik zeg, dat Christus een dienstknecht van de besnijdenis geworden is terwillevan de waarheid van God, om de beloften van de vaderen te bevestigen,

|9| en opdat de volken God verheerlijken wegens de barmhartigheid, zoals geschrevenstaat: ’Daarom zal ik U belijden onder de volken en uw naam lofzingen’.

|10| En verder zegt hij: ’Weest vrolijk, volken, met zijn volk’.

|11| En verder: ’Looft de Heer, alle volken, en laten alle naties Hem prijzen’.

|12| En verder zegt Jesaja: ’Er zal zijn de wortel van Isai, en Hij die opstaat om over devolken te heersen; op Hem zullen de volken hopen’.

De tekst die Paulus hier aanhaalt is afkomstig uit Js11:10.

|13| Moge nu de God van de hoop u vervullen met alle blijdschap en vrede in hetgeloven, opdat u overvloedig bent in de hoop, door de kracht van de heiligeGeest.

Zijn er bepaalde zaken die je niet graag op zondag wildoen, maar die niet in de Bijbel verboden worden?

Welke onbelangrijke zaken zorgen tegenwoordig ondergelovigen voor conflicten?

Welk gebod denkt u dat het belangrijkste is? Hoe uit zichdit?

Als Paulus erop wijst dat de gelovigen elkaar nietveroordelen mogen, betekent dat dan dat ze niet meertussen goed en fout mogen onderscheiden? Verklaar jeantwoord.

R O M E I N E NPAULUS’ REISPLANNEN (15:14-33)

193

18 Paulus’reisplannen(15:14-33)

(14) Maar, mijn broeders, ook ikzelf ben van u overtuigd, dat u ook zelf vol goedheid bent, vervuld met alle kennis, in staat ook elkaar terecht te wijzen. (15) Maar ik heb u ten dele nogal vrijmoedig geschreven, als om u eraan te herinneren, krachtens de genade die mij door God gegeven is, (16) dat ik dienaar van Christus Jezus zou zijn voor de volken, om het evangelie van God priesterlijk te bedienen, opdat de offerande van de volken welgevallig zou zijn, geheiligd door de heilige Geest. (17) Ik heb daarom de roem in Christus Jezus in de dingen die God betreffen. (18) Want ik zal het niet wagen iets te zeggen dat Christus niet door mij gewerkt heeft, om de volken tot gehoorzaamheid te brengen, door woord en werk, (19) in de kracht van tekenen en wonderen, in de kracht van Gods Geest; zodat ik, van Jeruzalem af en in een boog tot Illyrië toe, de verkondiging van het evangelie van Christus heb voleindigd, (20) en er een eer in heb gesteld het evangelie te verkondigen daar waar Christus nog niet genoemd was, opdat ik niet op andermans fundament zou bouwen, (21) maar zoals geschreven staat: ‘Zij aan wie niet van Hem verkondigd was, zullen zien, en zij die niet gehoord hebben, zullen verstaan’. (22) Daarom ben ik ook vele malen verhinderd geweesttot u te komen. (23) Maar nu ik in deze streken geen plaats meer heb en sinds vele jaren groot verlangen heb tot u te komen, (24) zal ik komen wanneer ik naar Spanje reis. Want ik hoop op de doorreis u te zien en door u daarheen voortgeholpen te worden, wanneer ik eerst enigermate van u genoten heb. (25) Maar nu reis ik naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen. (26) Want Macedonië en Achaje hebben goed gevonden een zekere bijdrage te doen voor de armen onder de heiligen die in Jeruzalem zijn; (27) want zij hebben het goed gevonden, en zij zijn hun schuldenaars; want als de volken aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, zijn zij ook schuldig hen met de stoffelijke te dienen. (28) Nadat ik dan dit volbracht en hun deze opbrengst afgedragen heb, zal ik via u naar Spanje gaan. (29) En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen. (30) Maar ik spoor u aan, broeders, door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de Geest, dat u metmij strijdt in de gebeden tot God voor mij; (31) opdat ik verlost word van de ongehoorzamen in Judea en mijn dienst aan Jeruzalem de heiligen welgevallig is, (32) opdat ik door de wil van God met blijdschap tot u kom en mij met u verkwik. (33) De God nu van de vrede zij met u allen! Amen.

194

|14| de alleen wijze God, door Jezus Christus, Hem zij de heerlijkheid tot in alleeeuwigheid! Amen.

Dit gedeelte toont ons dat ook de kleine werken voor God zichtbaarzijn.

|15| Maar ik heb u ten dele nogal vrijmoedig geschreven, als om u eraan te herinneren,krachtens de genade die mij door God gegeven is,

|16| dat ik dienaar van Christus Jezus zou zijn voor de volken, om het evangelie vanGod priesterlijk te bedienen, opdat de offerande van de volken welgevallig zouzijn, geheiligd door de heilige Geest.

De uitdrukkingen, die de apostel op deze plaats heeft gekozen, zijnopvallend. Het voor ‘dienaar’ gebruikte woord betekent eigenlijk een inopenbare dienst aangestelde ambtenaar; de dienst in het evangelie Godswordt als een priesterlijke dienst aangeduid, en het resultaat van diedienst, de gelovigen uit de volken met de in hen gewerkte vruchten van degenade, wordt een Gods welgevallige, door de heilige Geest van de wereldafgezonderd, geheiligd offer genoemd.

|17| Ik heb daarom de roem in Christus Jezus in de dingen die God betreffen.

|18| Want ik zal het niet wagen iets te zeggen dat Christus niet door mij gewerkt heeft,om de volken tot gehoorzaamheid te brengen, door woord en werk,

Paulus wil niet roemen over zichzelf. Aan zelfverheerlijking doet hijniet mee. Alle zegeningen die hij meemaakte, kwamen er door Christus.Christus is de enige die hij in zijn leven wil verheerlijken. Hij was het diede volken in gehoorzaamheid aan het evangelie bracht. Dat deed Hij doorde woorden en daden van de apostel. God de Zoon verkondigt via hetleven zijn volgelingen het evangelie.

|19| in de kracht van tekenen en wonderen, in de kracht van Gods Geest; zodat ik, vanJeruzalem af en in een boog tot Illyrië toe, de verkondiging van het evangelievan Christus heb voleindigd,

Deze verkondiging van het evangelie in woord en daad, gaat gepaardmet tekenen en wonderen. Evenals bij de verlossing uit Egypte getuigendeze wonderen en tekenen van Gods waarheid, die als een unicum in dehuidige menselijke gevangenschap klinkt (Ex7:3; 11:9-10). De parallel vandeze tekenen en wonderen tussen de bevrijding uit het slavenhuis Egypte

R O M E I N E NPAULUS’ REISPLANNEN (15:14-33)

195

en de bevrijding uit het slavenhuis van deze wereld, is belangrijk. Het OTherinnert het volk dan ook meermaals aan deze bevrijding onderwonderen en tekenen (Dt4:34; 6:22; 7:19; 11:3; 26:8; 34:11; Ne9:10;Ps78:43; 135:9; Jr32:20-21). Daarbij verbindt zowel het OT als het NT dewonderen en tekenen van God ook met de brede bevrijding van dezeschepping (vgl. Js8:18; 20:3; Dn4:2-3; 6:27; Mc16:17-20; Hb2:4).1 Detekenen en wonderen stralen het licht uit van het evangelie dat God aandeze aarde verkondigt en zijn daarmee de krachten van de toekomendeeeuw. Ze vormen de kracht van het evangelie en gebeuren in de krachtvan de Geest, waarover de apostel reeds in 15:13 sprak.

Hierbij noemt de apostel het geografische gebied waarin hij hetevangelie verkondigde in woord en daad, met tekenen en wonderen, in dekracht van Gods Geest. Het concrete gebied omschrijft Paulus als een boogvanaf Jeruzalem tot Illyrië. De Romeinse provincie Illyrië lag aan deoostelijke kust van de Adriatische Zee en bevatte grote delen van dewestelijke Balkan (Albanië, Montenegro, Kroatië, Bosnië en Herzegovina).Paulus’ zendingswerk in dit gebied wordt verder nergens in de Bijbelgenoemd. Ook over zijn werk in Jeruzalem is er verder weinig sprake(Hd9:26-30; 26:20; Gl1:18-22).

|20| en er een eer in heb gesteld het evangelie te verkondigen daar waar Christus nogniet genoemd was, opdat ik niet op andermans fundament zou bouwen,

|21| maar zoals geschreven staat: ‘Zij aan wie niet van Hem verkondigd was, zullenzien, en zij die niet gehoord hebben, zullen verstaan’.

Dit vers is ontleend aan Js52:15 waar het gaat om het volk dat nietluistert naar de verkondiging over de knecht van Jahweh.

|22| Daarom ben ik ook vele malen verhinderd geweest tot u te komen.

|23| Maar nu ik in deze streken geen plaats meer heb en sinds vele jaren grootverlangen heb tot u te komen,

|24| zal ik komen wanneer ik naar Spanje reis. Want ik hoop op de doorreis u te zien endoor u daarheen voortgeholpen te worden, wanneer ik eerst enigermate van ugenoten heb.

1 Wim J. Kok en Raymond R. Hausoul, Jezus geneest: Rijkdom van Gods nieuwe schepping (Hoornaar: Gideon,2016), 231–271.

196

Clement van Rome denkt dat Paulus nog deze vierde zendingsreisuitgevoerd.2 Anderen hebben twijfels bij die gedachte.3 Vanuit de brievenzouden we vervolgens kunnen onderzoeken welke plaatsen Paulusbezocht. We zouden daarbij de volgende mogelijkheid kunnen opsommen:Kolosse en Efeze (Fm1:22), Macedonië (1Tm1:3; Fp1:25; 2:24), Efeze(1Tm3:14), Spanje (Rm15:24), Kreta (Tt1:5), Korinthe (2Tm4:20), Milet(2Tm4:20), Nicopolis (Tt3:12) en Troas (2Tm4:13).

Toen Paulus tenslotte in Rome aankwam, was dat als een gevangeneonder huisarrest (Hd28).

|25| Maar nu reis ik naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen.

|26| Want Macedonië en Achaje hebben goed gevonden een zekere bijdrage te doenvoor de armen onder de heiligen die in Jeruzalem zijn;

Vier keer vermelden Paulus’ brieven de collecte voor de armen inJeruzalem (Rm15:26; 1Ko16:1-4; 2Ko8-9; Gl2:10; vgl. Hd24:17). Degemeentes in Macedonië, Achaje en Galatië verzamelden samen geld omde gelovigen in Jeruzalem te ondersteunen. De oorzaak van deze armoedevormde waarschijnlijk de vervolgingen waaronder de gemeente in Judealeed (vgl. Hd11:28-30; Hb10:32-34).

Voor Paulus was het ondersteunen van elkaar als christen eenbelangrijke opdracht.4 De apostel verankert de collecte zodoende in hetheilswerk van Jezus: ‘Hij was rijk, maar is omwille van u arm gewordenopdat u door zijn armoede rijk zou worden’ (2Ko8:9).5 Op die wijze maaktehij concreet wat het betekende om in woord en daad een discipel vanJezus te zijn. De collecte was een uiting van het geloof dat door liefdewerkt.

De gemeentes in Macedonië en Achaje vonden het goed om dezehandreiking aan de behoeftige christenen in Jeruzalem te doen.

|27| want zij hebben het goed gevonden, en zij zijn hun schuldenaars; want als devolken aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, zijn zij ookschuldig hen met de stoffelijke te dienen.

2 Clemens van Rome, ‘I Clemens: Eerste brief aan Korinthe’, in Apostolische Vaders 1, red. Albertus F.J. Klijn(Kampen: Kok, 1981), 5.6; Henk P. Medema, Der Brief an Die Römer (Bielefeld: CLV, 1992), 217.

3Rudolf Brockhaus, Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen (Den Haag: Voorhoeve, 1952), 250–251.

4 Dieter Georgi, Der Armen zu gedenken: Die Geschichte der Kollekte des Paulus für Jerusalem (Neukirchen:Neukirchener-Vluyn, 1994), 79.

5 C.C. den Hertog, ‘De collecte voor Jeruzalem’, Vrede voor Israël 48.5 (2004).

R O M E I N E NPAULUS’ REISPLANNEN (15:14-33)

197

|28| Nadat ik dan dit volbracht en hun deze opbrengst afgedragen heb, zal ik via u naarSpanje gaan.

|29| En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zalkomen.

|30| Maar ik spoor u aan, broeders, door onze Heer Jezus Christus en door de liefde vande Geest, dat u met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij;

|31| opdat ik verlost word van de ongehoorzamen in Judea en mijn dienst aan Jeruzalemde heiligen welgevallig is,

Paulus ondervond van de kant van de joden een grote vijandigheid.Hij vroeg de gemeente in Rome dan ook om voorbede voor hem te doen,toen hij naar Jeruzalem ging. Later schrijft Justinus de Martelaar erover dedat joden de joodse christenen hard aanpakken en folteren:6 ‘In de onlangsgevoerde joodse oorlog liet Bar Kochba, de leider van de opstand van dejoden, uitsluitend de christenen gruwelijk folteren, als ze Jezus Christusniet verloochenden en lasterden.’

|32| opdat ik door de wil van God met blijdschap tot u kom en mij met u verkwik.De is de wens die elke dienaar van God in zijn hart draagt.

|33| De God nu van de vrede zij met u allen! Amen.Paulus’ oproep om te participeren in de verkondiging van het

evangelie in woord en daad, wordt beeindigd met een verwijzing naar deGod van de vrede. Deze aanduiding van God vinden we zeven keer terugin het Nieuwe Testament (Rm15:33; 16:20; 1Ko14:33; 2Ko13:11; Fp4:9;1Ts5:23; Hb13:20). Ze maakt duidelijk dat God de Bron en Schenker is vande vrede.7 Hij alleen is Degene die waarachtige vrede kan aanbieden aande mensheid. Paulus ziet de vrede die God schenkt verbonden met Godswerk doorheen het evangelie. Het is dit evangelie waardoor God deschepping transformeert en een relatie met Hemzelf mogelijk maakt.8

6 Justinus de Martelaar, ‘Eerste apologie: Aan Antonius Pius’, in Twee apologeten uit het vroege Christendom:Justinus en Athenagoras, vert. Gerhard J.M. Bartelink (Kampen: Kok, 1986), 31.6.

7 Joseph A. Fitzmyer, Romans: A New Translation with Introduction and Commentary, Anchor Bible 33 (New York:Doubleday, 1993), 727; Gerhard Delling, ‘Die Bezeichnung “God des Friedens” und ähnliche Wendungen in denPaulusbriefen’, in Jesus und Paulus: Festschrift für Werner Georg Kümmel zum 70. Geburtstag, eds. E. Earle Ellisand Erich Grässer (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1978), 79.

8 Robert Jewett, ‘The God of Peace in Romans: Reflections on Crucial Lutheran Texts’, Current Theological Mission25 (1998): 190–191.

198

Welke taken kun je binnen Gods gemeente uitvoeren?

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

199

19 Slotwoord,groet en zegen

(16:1-27)

(1) Ik beveel nu Febe aan, onze zuster, die ook een diakones is van de gemeente die in Kenchreeën is, (2) opdat jullie haar ontvangen in de Heer, op een wijze de heiligen waardig, en haar ondersteunt in elke zaak waarin zij jullie nodig heeft; want ook zij verleende bijstand aan velen, ook aan mijzelf. (3) Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus (4) (die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben; niet ik alleen dank hen, maar ook alle gemeenten van de volken), (5) en de gemeente in hun huis. Groet Epenetus, mijn geliefde, diede eersteling van Asia is voor Christus. (6) Groet Maria, die veel voor u gearbeid heeft. (7) Groet Andronicus en Junias, mijn verwanten en medegevangenen, die vermaard zijn onder deapostelen, die ook voor mij in Christus zijn geweest. (8) Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer. (9) Groet Urbanus, onze medearbeider in Christus, en Stachys, mijn geliefde. (10) Groet Apelles, de beproefde in Christus. Groet hen die tot de huisgenoten van Aristobulus behoren. (11) Groet Herodion, mijn verwant. Groet hen die de huisgenoten van Narcissus in de Heer zijn. (12) Groet Tryfena en Tryfosa, die in de Heer arbeiden. Groet Persis, de geliefde, die veelgearbeid heeft in de Heer. (13) Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, en zijn moeder en de mijne. (14) Groet Asyncritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders bij hen. (15) Groet Filologus en Julias, Nereus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen bij hen. (16) Groet elkaar met een heilige kus. Al de gemeenten van Christus groeten u. (17) En ik vermaanu, broeders, geeft acht op hen die tweedracht en aanleidingen tot vallen verwekken tegen de leer die u geleerd hebt, en onttrekt u aan hen. (18) Want zulke mensen dienen niet onze HeerChristus, maar hun eigen buik; en door vleitaal en lofspraak bedriegen zij de harten van de argelozen. (19) Want uw gehoorzaamheid is ter kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij daarom over u; maar ik wil dat u wijs bent jegens het goede, maar rein jegens het kwade. (20) De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren. De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u! (21) U groeten Timotheüs, mijn medearbeider, en Lucius, Jason en Socipater, mijn verwanten. (22) Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in deHeer. (23) U groet Gajus, de gastheer van mij en van de gehele gemeente. U groet Erastus, de rentmeester van de stad, en de broeder Quartus. (24) De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen. Amen.

200

(25) Hem nu die machtig is u te bevestigen naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van de verborgenheid, die in de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, (26) maar die nu is geopenbaard en door profetische Schriften, naar hetbevel van de eeuwige God, tot geloofsgehoorzaamheid aan alle volken is bekend gemaakt, (27)de alleen wijze God, door Jezus Christus, Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid! Amen.

Sommige uitleggers zijn van mening dat Rm16 niet bij de Rm hoort,aangezien de brief een einde in Rm15:33 had. Rm16 wordt echtergekenmerkt door Romeinse namen en is aanwezig in verschillende ouderehandschriften. Verder wijst men op de volgende punten:

(1) Aquila en Priscilla (Rm16:3) wonen in Efeze (Hd18:18; 2Tm), nietin Rome.

(2) Epenaentus is ‘de eersteling van Achaje’ (Rm16:5), een plaats inGriekenland.

(3) Paulus was nooit in Rome geweest en noemt toch een grotehoeveelheid personen in Rm16.

Tegen de eerste twee argumenten kan gesteld worden dat dezepersonen naar Rome zijn gereisd (al of niet voor korte tijd). Dat Paulusmeerdere namen noemt is geen argument, juist daardoor laat hij zien dathij van horen-zien bekend is met de gemeente.

Rm16 lijkt op een miniatuur van onze beoordeling voor de troon vande Heer Jezus (2Ko5:10). Iedere trouwe dienst wordt met een lofprijsbeantwoord. God ziet niet alleen de grote daden, maar ook de minderopvallende diensten die voor Hem gedaan worden.

Er worden in dit hoofdstuk in totaal acht vrouwen genoemd. In degeschiedenis hebben we de dienst van de vrouwen verwaarloosd. In hetlicht van het evangelie van Christus zijn ze echter onontbeerlijk (Fp4:2).Het Nieuwe Testament toont ons dat vrouwen in de eerste gemeenten eenbelangrijke rol vervulden. De heilige Geest werd namelijk uitgestort opalle vlees; en zonen en dochters ontvingen de gaven van de heilige Geest(Hd2:17; 1Ko12). Structureel is het mogelijk dat de apostel zijn groetlijstgroepeert volgens de verschillende gemeentes die er in Rome waren.

|1| Ik beveel nu Febe aan, onze zuster, die ook een diakones is van de gemeente die inKenchreeën is,

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

201

Febe is de eerste van acht vrouwen die Paulus in Rm16 noemt. Deapostel beveelt haar aan de gelovige in Rome aan als ‘onze zuster, die ookeen diakones [διάκονον] is van de gemeente die in Kenchreeën is’ (16:1).De meesten vertalen hierbij echter niet ‘diaken’ of ‘diakones’ (vgl. WV),maar ‘dienares’ ([H]SV, NBG). Het Griekse διάκονον/diakonon laat immersbeide vormen toe. In principe gebruikt de apostel trouwens de mannelijkevorm diaken, omdat de vrouwelijke vorm διακόνισσα/diakonissa pas in devierde eeuw ontstaat.1

Doordat Febe echter verbonden is met de gemeente in de havenstadKenchreeën, nabij Korinthe (Hd18:18), lijkt het voor de hand te liggen datzij ook een diakones is.2 Dit verklaart ook meteen waarom Paulus haar kanaanbevelen in Rome en de gemeente sterk erop wijst dat zij haar goeddienen te behandelen. De gelovigen kunnen ervan op aan dat Febegeschikt is voor het dienstwerk dat er te doen staat in Rome. Vanuit ditkader is Febe ook meteen de enige vrouw in het Nieuwe Testament dieeen diaconale functie heeft.

Degenen die de gedachte dat een vrouw een diaken kan zijn afwijzen,verwerpen bovenstaande gedachte en stellen dat Febe niets anders dan eendienares was. Een uitdaging hierbij is echter dat het document DidascaliaApostolorum (230nC) en het concilie van Nicea (325nC) letterlijk spreektover diaconessen (διακόνισσα/diakonissa).3 Verwijzing naar vrouwelijkediakenen vinden we echter al eerder. Zo noemt de christenvervolgerPlinius de Jongere (±62-113), de gouverneur van Bithynië, hen in zijn briefaan de Romeinse keizer Trajanus (53-117):4

1 G.W.H. Lampe, A Patristic Greek Lexicon (Oxford: Clarendon, 1961), 352.2 Charles H. Dodd, The Epistle of Paul to the Romans, Moffatt New Testament Commentary 6 (London: Hodder and

Stoughton, 1932), 235; Richard C.H. Lenski, The Interpretation of St. Paul’s Epistle to the Romans (Minneapolis:Augsburg, 1961), 899–901; William Kelly, Notes on the Epistle of Paul, the Apostle, to the Romans: With a NewTranslation (London: Morrish, 1873), 274–275; D. Edmond Hiebert, Personalities around Paul (Chicago: Moody,1973), 198–200; Hermann Cremer, Biblico-Theological Lexicon of New Testament Greek. (Edinburgh: T&T Clark,1954), 178; D. Edmond Hiebert, ‘Behind the Word “Deacon”: A New Testament Study’, Bibliotheca Sacra 140.558(1983): 156; Brendan Byrne, Romans, Sacra Pagina 6 (Collegeville: Liturgical, 1996), 447–448; Jean Calvin, Romans,tran. John Owen, Calvin’s Commentaries 19b (Grand Rapids: Baker Books, 2009), 320–321; Charles E.B. Cranfield,A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the Romans, International Critical Commentary 28(Edinburgh: T&T Clark, 1975), II:781; James D.G. Dunn, Romans 9-16, Word Biblical Commentary 38B (Dallas:Word Books, 1988), 886–887; Thomas R. Schreiner, Romans, Baker Exegetical Commentary on the New Testament6 (Grand Rapids: Baker Books, 1998), 786–788; Douglas J. Moo, The Epistle to the Romans, New InternationalCommentary on the New Testament (Grand Rapids: Eerdmans, 1996), 916; N. Tom Wright, ‘The Letter to theRomans’, in The New Interpreter’s Bible, vol. 10 (Nashville: Abingdon, 2002), 761–762.

3 Didascalia Apostolorum 2.26; 3.12; Concilie van Nicea, Canon 19; Gustav Stählin, ‘Χήρα’, in Theological Dictionaryof the New Testament, eds. Gerhard Kittel and Gerhard Friedrich, vol. 9 (Grand Rapids: Eerdmans, 1974), 464;Aimé G. Martimort, Deaconesses: An Historical Study (San Francisco: Ignatius, 1986), 43.

4 Plinius de Jongere, Correspondence Between Pliny and the Emperor Trajan 97.

202

‘Ik vond het daarom nog nodiger de waarheid van deze zaak tevinden door het toepassen van martelingen. Bij twee vrouwelijkeslaven die men diakones (Lat. ministrae) noemde, ontdekte ikniets anders dan een pervers en weerspannige bijgeloof.’

Ook Clemens van Alexandrië (150-215) spreekt later over‘vrouwelijke diakenen’ (διακόνων γυναικῶν/diakonōn gynaikōn).5 Pas in devijfde eeuw worden vrouwelijke diakenen niet meer toegelaten.6 Wie dezeuiteindelijke ontwikkeling nu wil interpreteren als een terugkeer naar hetoorspronkelijke nieuwtestamentische beeld waarin enkel de mannen alsdiakenen fungeren, doet er tegelijk goed aan te beseffen dat bij dezeontwikkeling ook de functie van het diakenschap verandert en invult alseen opstap naar het hogere priesterschap – een functie van hetdiakenschap die het Nieuwe Testament nergens ondersteunt.

|2| opdat jullie haar ontvangen in de Heer, op een wijze de heiligen waardig, en haarondersteunt in elke zaak waarin zij jullie nodig heeft; want ook zij verleendebijstand aan velen, ook aan mijzelf.

De uitdrukkingen ‘in de Heer’ (16:2,8,11-13,22) en ‘in Christus’(16:3,7,9,10) zijn kenmerkend voor dit gedeelte. Ze wijzen op de positiedie deze medewerkers in Christus hebben.

Paulus legt het de gemeente in Rome nauw aan het hart zorg tedragen voor Febe. Ook zij is immers een vrouw die zorg draagt vooranderen. Loren Cunningham en David Hamilton wijzen erop dat hetGriekse προστάτις betekent dat een sterkere de zwakke ondersteunt.7 Uitdit woordgebruik concluderen ze dat Febe iemand is die optreedt metgezag.8 Προστάτις verwijst inderdaad naar een beschermer die zorg draagvoor de ander, maar hoeft wel niet te betekenen dat de één ook heerser isover de ander.9 Ook de verwijzing naar Julius Caesar als προστάτις van hetuniversum wijst niet in eerste instantie erop dat hij als heerser boven hetuniversum staat, maar dat hij er als een god voor zorgt.10 Van eenmachtsverhouding is er in dit vers geen sprake. Net zoals Febe als sterkere

5 Clemens van Alexandrië, Stromata 3.6.1.6 Hans Küng, De Katholieke Kerk: Een Geschiedenis (Amsterdam: De Bezige Bij, 2003), 86.7 Loren D. Cunningham en David J. Hamilton, Waarom geen vrouwen?: Een bijbelse studie over vrouwen in

zending, kerkelijk werk en leidende posities (Hoornaar: Gideon, 2004), 69–70.8 Ibid., 70.9 Vgl. Greg H.R. Horsley, New Documents Illustrating Early Christianity (Grand Rapids: Eerdmans, 1981–1998),

IV:242-244; Walter Bauer et al., A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early ChristianLiterature, 3rd ed. (Chicago: University, 2000), 718; Henry G. Liddell and Robert Scott, A Greek-English Lexicon(Oxford: Clarendon, 1996), 607.

10 Contra: David J. Hamilton, I Commend to You Our Sister, M.Thesis. (University of the Nations, 1996), 736–739.

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

203

de zwakke ondersteunt, dient de gemeente als sterkere haar teondersteunen als zij zwak is.

|3| Groet Prisca en Aquila, mijn medearbeiders in Christus JezusHet is opmerkelijk dat Paulus de Prisca noemt voor Aquila. Wat een

werk en risico’s nam dit echtpaar op zich bij het uitoefenen van dezedienst! Paulus had hen voor het eerst in Korinthe ontmoet. Omdat zeevenals Paulus tentenmakers waren, had hij bij hen zijn intrek genomenen werkte hij samen met hen (Hd18:2,26). In 1Ko16:19 lazen we dat ze inEfeze verbleven. Daar zijn ze opnieuw te vinden op het moment datPaulus 2Tm schrijft (4:19). Wellicht mogen we ervan uitgaan dat Prisca enhaar man rondtrekkende tentenmakers waren die de gemeenten van Godop soortgelijke manier als Paulus ondersteunden.

|4| (die voor mijn leven hun hals gewaagd hebben; niet ik alleen dank hen, maar ookalle gemeenten van de volken),

We weten niet bij welke gebeurtenis Prisca en Aquila hun leven voorPaulus hadden ingezet.

|5| en de gemeente in hun huis. Groet Epenetus, mijn geliefde, die de eersteling vanAsia is voor Christus.

De gemeente kwam in de eerste eeuw samen in grote huizen. Hier isdat het huis van Prisca en Aquila die een grote plaats bezatten om huntentwerk uit te voeren.

|6| Groet Maria, die veel voor u gearbeid heeft.Opnieuw is het opvallend dat de apostel een zus noemt die de

gemeente ondersteund heeft.

|7| Groet Andronicus en Junias, mijn verwanten en medegevangenen, die vermaardzijn onder de apostelen, die ook voor mij in Christus zijn geweest.

Andronikus en Junias hebben niet alleen aangezien bij de apostelen,maar zijn ook uitmuntend onder hun.11 Ze horen dus bij de kring van deapostelen.12 Het is opvallend dat Junias verder niet voorkomt in hetGrieks.13 De nominatief zou ook een vrouwennaam (Junia) kunnen zijn.

11 E. Käsemann, An die Römer (Tübingen, 1973), 394.12 Contra Th. Zahn, Der Brief des Paulus an die Römer (Leipzig, 1910), 608.13 W. Pape en G.E. Benzeler, Handwörterbuch der Griechischen Sprache III. Wörterbuch der Griechischen

Eigennamen. Erste Hälfte (Braunschweig, 1911), 558.

204

Ook andere handschriften lezen: ‘Julian’ en denken dus aan een vrouw(Julia). Waarschijnlijk is deze variant ontstaan door een verwarring metJulia in Rm16:15. Daar wordt dan omgekeerd Junian in plaats van Juliangelezen.14 Junia, een vrouw zou zich dus onder de apostelen hebbenbevonden. Dat wordt ook aangenomen in de vroege kerk. Zo zegtChrysostomus (347–407) na aanleiding van deze tekst:15 ‘Hoe groot moetde wijsheid van deze vrouw geweest zijn, dat ze zelfs met de naam van deapostelen wordt genoemd.’ Op zich is het niet vreemd dat een vrouw eenapostel was. Vrouwen waren namelijk als eerste getuige geweest van deopstanding.

Brooten wijst op veel andere plaatsen bij schrijvers in de vroegekerk.16 Vanaf de dertiende eeuw tot voor kort, werd deze naam in debijbelwetenschappen echter gehanteerd als mannelijke naam. Epp wijsterop dat dit voor het eerst gebeurd bij Aegidius van Rome.17 Volgensandere uitleggers gaat het hier om een echtpaar gaan, zoals ook het gevalwas met Prisca en Aquila.18

|8| Groet Ampliatus, mijn geliefde in de Heer.In Efeze werd er een prachtig graf van een slaaf gevonden uit de

eerste eeuw na Christus met het opschrift ‘Ampliati’.19 Aangezien het grafbuitengewoon prachtig was gemaakt zou een verbinding naar eenbelangrijke persoon in de gemeente mogelijk kunnen zijn en kan hetopschrift met de hier genoemde persoon in verbinding worden gebracht.

|9| Groet Urbanus, onze medearbeider in Christus, en Stachys, mijn geliefde.

|10| Groet Apelles, de beproefde in Christus. Groet hen die tot de huisgenoten vanAristobulus behoren.

Sommige denken dat Aristobulus de broer van Herodus Agrippa Iwas.20

|11| Groet Herodion, mijn verwant. Groet hen die de huisgenoten van Narcissus in deHeer zijn.

14 B.M. Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament (New York, 1971), 539.15 Chrysostomus, Epistolam ad Romanos ad.loc.16 B. Brooten, ‘Junia... outstanding among the Apostles,’ Women Priests, red. Swidler (New York, 1977), 141-144.17 E.J. Epp, Junia: The First Woman Apostle (Minneapolis:Fortress, 2005), 35.18 C.H. Dodd, The Epistle of Paul to the Romans (London, 1916), 239.19 J. Drechsel, E. Meyer-Baltensweiler en D. Williams, Brunnen Bibel Lexikon (Giessen:Brunnen, 1994), 25.20 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 221.

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

205

Sommige denken dat dit de secretaris van keizer Claudius was(Fp4:22).

|12| Groet Tryfena en Tryfosa, die in de Heer arbeiden. Groet Persis, de geliefde, dieveel gearbeid heeft in de Heer.

Het is opmerkelijk dat Persis enkel in het verleden voor de Heergewerkt heeft. Wellicht was hij door ouderdom of ziekte minder in staatom de gemeente te dienen. In elk geval bleef hij ‘de geliefde’ in de ogenvan Paulus.

|13| Groet Rufus, de uitverkorene in de Heer, en zijn moeder en de mijne.Bij Rufus is er soms gedacht aan de zoon van Simon van Kyrene

(Mc15:21).21

|14| Groet Asyncritus, Flegon, Hermes, Patrobas, Hermas, en de broeders bij hen.

|15| Groet Filologus en Julias, Nereus en zijn zuster, en Olympas, en al de heiligen bijhen.

|16| Groet elkaar met een heilige kus. Al de gemeenten van Christus groeten u.In het Nieuwe Testament werd deze praktijk door de gelovigen

uitgevoerd (1Ko16:20; 2Ko13:12; 1Ts5:26; 1Pt5:14).22 Voor nieuwegelovigen was dit zeer kostbaar, omdat ze vaak door hun familie verstotenwerden, in zulke situatie gaf deze heilige kus veel troost. Interessanthierbij is een passage bij Tertullianus, om aan te tonen hoe onverstandighet is voor een christen vrouw om een ongelovige man te huwen, wijst hijop het te verwachten protest van de ongelovige echtgenoot als de kuswordt uitgewisseld met één van de broeders23. De kus die blijkbaar inTertullianus’ milieu niet als een aanvaardbaar groet-medium gold, bleefgangbaar onder christenen.

Te Forum Appii en Tres Tabernae mocht Paulus een belangrijk deelvan deze mensen na jaren weer terugzien. Medewerkers waren niet alleennodig voor het eigenlijke werk van de prediking, maar ook voor allerleihulp ter ondersteuning. Zoals Jezus gediend werd door vele vrouwen, zozijn er ook vrouwen die voor Paulus grote betekenis hebben. Ons

21 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 221.22 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 258.23 Tertullianus, Aan mijn vrouw §2.4.

206

ontbreekt een overzicht van de medewerkers, maar via Handelingenkomen we terloops toch een hele reeks namen op het spoor: Lydia, Jason,Aquila en Prisca, Titius Justus, Timoteüs, Erastus, Gajus, Aristarchus,Sopater, Secundus, Gajus uit Derbe, Tychicus, Trofirnus, Lucíus, Sosipater,Tertius, Quartus, Sosthenes, Apollos, Stefanas, Fortunatus, Achaicus,Artemas, Zenas. Epafroditus, Onesimus, Aristarchus, Marcus, Jezus Justus,Lukas en Demas. Alles wijst erop dat de uitstorting van de heilige Geestniet alleen te Jeruzalem velen bewoog tot getuigen en liefdadigheid, maardat dezelfde Geest ook een overvloed aan gelovigen heeft gegeven diegingen participeren in het werk van Christus. Dankzij deze medewerkerskan Paulus als gevangene een netwerk onderhouden met de gemeenten.

|17| En ik vermaan u, broeders, geeft acht op hen die tweedracht en aanleidingen totvallen verwekken tegen de leer die u geleerd hebt, en onttrekt u aan hen.

Paulus eindigt zijn brief aan de Romeinen met een lange lijst groetenaan christenen die de gezonde en goede leer brengen. Vervolgenswaarschuwt hij voor mensen die onenigheid en zondige verleidingen inafwijking van Gods Woord in de gemeente brengen (v18). Sommigeuitleggers denken daarbij aan dwaalleraars zoals die voorkwamen bij deGalaten.24 Het Grieks lijkt dit te ondersteunen door het gebruik van hetlidwoord bij ‘onenigheden’ en ‘aanleiding tot vallen’: ‘de onenigheden’ en‘de aanleidingen tot vallen’ (vgl. Gl5:20). We kunnen hier inderdaaddenken aan mensen van buitenaf die splitsingen, verwarring en verderfveroorzaken bij de gelovigen (vgl. Rm11:9; 14:13). Kleine sektarischegroepjes worden gevormd om zulke dwaalleraars en de gemeente wordtdaardoor langzaam verwoest.25 Daarom moeten de gelovige zeervoorzichtig zijn bij dit soort personen. Deze opdracht is ook vandaag nogactueel. Houdt ze goed in de gaten en mijdt hen in jullie christelijkeactiviteiten. Keer je van zulke ongelovigen af (Gr. ekklinó, ‘vermijden’).Het heeft geen nut om er actief tegen in te gaan.26 Deze mensen dienensowieso niet Jezus Christus maar hun eigen egoïstische motieven (v18).Zorg er dus gewoon voor dat je als gelovige geen omgang met zulkemensen hebt, want ze misleiden je door hun prachtige woorden. We

24 A.C. Gaebelein, Kommentar zu, Neuen Testament (Dillenburg:CV, 2002), 276; C.E.B. Cranfield, A Critical andExegetical Commentary on the Epistle to the Romans, Vol.II (ICC; Edinburgh:T&T Clark, 1975), 802; J. Murray,The Epistle to the Romans, Vol.II (Grand Rapids:Eerdmans, 1965), 235-36.

25 W. MacDonald, Kommentar zum Neuen Testament (Bielefeld:CLV, 1992), 684; F.L. Godet, Commentary onRomans (Grand Rapids:Kregel, 1977), 496; W.G.T. Shedd, Commentary on the Epistle of St. Paul to the Romans(Grand Rapids:Baker Book, 1980), 430.

26 H.P. Medema, Der Brief an die Römer (Bielefeld:CLV, 1992), 222.

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

207

hoeven ze niet te vermanen, want ze zijn ‘buiten’ (vgl. 1Ko5:13) en dusgeen christenen. Wees aandachtig en speel niet met het vuur. Degelovigen moesten zich niet aan zulke mensen oriënteren, maar dehiervoor genoemd broeders en zusters (Rm16:1-16) moesten eenoriëntatiepunt voor hen vormen.

|18| Want zulke mensen dienen niet onze Heer Christus, maar hun eigen buik; en doorvleitaal en lofspraak bedriegen zij de harten van de argelozen.

|19| Want uw gehoorzaamheid is ter kennis van allen gekomen. Ik verblijd mij daaromover u; maar ik wil dat u wijs bent jegens het goede, maar rein jegens hetkwade.

|20| De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren. Degenade van onze Heer Jezus Christus zij met u!

Voor een tweede keer spreekt Paulus in deze brief over de God van devrede (15:33). Het hebben van vrede met God speelt een belangrijke rol inde Romeinenbrief (vgl. 1:7; 5:1).

|21| U groeten Timotheüs, mijn medearbeider, en Lucius, Jason en Socipater, mijnverwanten.

Wie Lucius is, is onbekend. De meeste uitleggers denken niet dat hijdezelfde persoon is als de Lucius in Hd13:1. Sommigen denken wel aanLucas, de schrijver van het evangelie en Hd.

De naam Jason ontmoeten we in Hd17:5 en Rm16:21. Deze naamkwam veelvuldig voor onder zowel Grieken als Joden.27 Doordat hij naastde andere Joden geplaatst wordt in Rm16 kunnen we afleiden dat hij vanJoodse afkomst was. Jason bezat een soort appartementsgebouw inTessalonica die op de begane grond een ruimte had die diende alswerkplaats voor Paulus en daarboven enkele bewoonbare verdiepingen.

Socipater ontmoeten we ook in Hd20:4.

|22| Ik, Tertius, die de brief geschreven heb, groet u in de Heer.Dit vers toont ons dat Paulus deze brief liet schrijven door Tertius.

Tertius heeft een naam die eigenlijk naar een getal wijst. Zulke namenwerden vroeger gebruikt voor slaven. De nummers toonden de volgorde

27 Frederick F. Bruce, The Book of Acts, New International Commentary on the New Testament (Grand Rapids:Eerdmans, 1988), 323.

208

waarin de slaven gekocht werden. Tertius en Quartus (vs23) warenwaarschijnlijk onbeduidend in de samenleving, maar in verbinding met degemeente waren ze zeer bekend.

|23| U groet Gajus, de gastheer van mij en van de gehele gemeente. U groet Erastus, derentmeester van de stad, en de broeder Quartus.

Omdat Paulus Rm vanuit Korinthe schreef, was Gajus wellicht ook uitKorinthe afkomstig (1Ko1:14). Zijn complete naam was Gajus Titius Justus(Hd18:7). De Vulgata voegt in dit vers dan ook de naam Titus toe. Aanhem schreef Johannes later 3Jh.

Erastus noemt Paulus de rentmeester van de stad. Een geplaveidgebied met kalksteen van de Akrokorinthos bevat een inscriptie nabij hettheater in Korinthe. De nog zichtbare tekst is af te leiden als: Erastus proaedilit[at]e s[ua] p[ecunia] stravit.28 Dat te vertalen is met: ‘Erastus legdedit op eigen kosten als dank voor zijn stadsbeheerschap.’ Doordat de naamErastus nergens elders in Korinthe verschijnt is de kans groot dat dezeinscriptie verwijst naar de Erastus die Paulus in deze brief noemt.29 Zijnkeuze voor het begrip ‘rentmeester’ is dan breed opgevat.

|24| De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen. Amen.Dit vers vinden we niet in de oude handschriften van de

Romeinenbrief. Het is een herhaling van vs20.

|25| Hem nu die machtig is u te bevestigen naar mijn evangelie en de prediking vanJezus Christus, naar de openbaring van de verborgenheid, die in de tijden vande eeuwen verzwegen is geweest,

De laatste drie verzen van Rm worden dikwijls gezien als eenaanhangsel.30 Betreffende de doxologie in Rm16:25-27 denkt den Boer aaneen samenvatting van Paulus’ prediking die later aan de brief werdtoegevoegd.31

28 John H. Kent, Corinth: Results of Excavations. The Inscriptions 1926-1950 (Cambridge: Harvard University, 1966),VIII:iii; The Inscriptions (Princeton: American School of Classical Studies at Athens, 1966), 99.

29 Jerome Murphy-O’Connor, ‘Corinth’, in Anchor Bible Dictionary, vol. 1 (New York: Doubleday, 1999), 1138;Raymond F. Collins, First Corinthians, Sacra Pagina 7 (Collegeville: Glazier, 1999), 168; Helmut Merklein, Dererste Brief an die Korinther: Kapitel 1,1-4,21, Bd. 1, Ökumenischer Taschenbuchkommentar zum Neuen Testament7 (Gütersloh: Gütersloher Verlagshaus, 1992), 38–39; Bruce W. Winter, Seek the Welfare of the City: Christians asBenefactors and Citizens, First-century Christians in the Graeco-Roman world 1 (Grand Rapids: Eerdmans, 1994),180–197; Wolfgang Schrage, Der erste Brief an die Korinther: 1 Kor 1,1-6,11, Evangelisch-katholischer Kommentarzum Neuen Testament 7 (Benziger, 1991), 31–32; Anthony C. Thiselton, The First Epistle to the Corinthians: ACommentary on the Greek Text, New International Greek Testament Commentary (Grand Rapids: Eerdmans,2000), 9.

30 R. Brockhaus, Meer dan overwinnaars (Den Haag:Voorhoeve, z.j.), 262.31 C. den Boer, Aantekeningen bij het Nieuwe Testament. Dl. I (Amersfoort:Echo, 1972), 97-98.

R O M E I N E NSLOTWOORD, GROET EN ZEGEN (16:1-27)

209

Een mysterie is niet hetzelfde als een geheim. Wanneer een geheimverteld is, is het geen geheim meer. Maar hier gaat het om het mysterie ofgeheim, dat ook als het geopenbaard wordt, niet ophoudt een mysterievoor ons te zijn.

|26| maar die nu is geopenbaard en door profetische Schriften, naar het bevel van deeeuwige God, tot geloofsgehoorzaamheid aan alle volken is bekend gemaakt,

|27| de alleen wijze God, door Jezus Christus, Hem zij de heerlijkheid tot in alleeeuwigheid! Amen.

Welke betekenis heeft Rm16 voor je persoonlijke leven?

Wat vind je tof bij andere gelovigen?

R O M E I N E NLITERATUURLIJST

211

20 Literatuurlijst

Adams, Edward. Constructing the World: A Study in Paul’s Cosmological Language.Studies of the New Testament and its World. Edinburgh: T&T Clark, 2000.

Alexander, T. Desmond. ‘Beyond Borders: The Wider Dimensions of Land’. In TheLand of Promise: Biblical, Theological and Contemporary Perspectives, eds.Philip Johnston and Peter W.L. Walker, 35–50. Downers Grove: InterVarsity,2000.

Allen, R. Michael. The Christ’s Faith a Dogmatic Account. T & T Clark Studies inSystematic Theology. London: T&T Clark, 2009.

Augustinus, Aurelius. On Rebuke and Grace, n.d.Baker, D.L. Two Testaments, One Bible: The Theological Relationship between the

Old and New Testaments. Downer’s Grove: InterVarsity, 2010. Accessed 11December 2017. http://site.ebrary.com/id/10825912.

Barrett, Charles Kingsley. A Commentary on the Epistle to the Romans. Harper’s NewTestament Commentaries. Peabody: Harper & Row, 1991.

Barth, Karl. Church Dogmatics. 4 vols. Edinburgh: T&T Clark, 1958._______. Der Römerbrief (Zweite Fassung). Zürich: Theologischer Verlag, 1922._______. Kurze Erklärung des Römerbriefes. München: Kaiser, 1956.Bauer, Walter, Frederick W. Danker, William Arndt, and Felix W. Gingrich. A Greek-

English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature.3rd ed. Chicago: University, 2000.

Bavinck, Herman. Gereformeerde Dogmatiek. 3 vols. Kampen: Kok, 1930.Beale, Gregory K. A New Testament Biblical Theology: The Unfolding of the Old

Testament in the New. Grand Rapids: Baker Academic, 2011.Berkhof, Hendrik. Christus, de zin der geschiedenis. Nijkerk: Callenbach, 1958._______. Christus En de Machten. Nijkerk: Callenbach, 1952.Berkouwer, Gerrit C. De wederkomst van Christus. Vol. 1. 2 vols. Dogmatische

Studiën. Kampen: Kok, 1961._______. Geloof en heiliging. Dogmatische Studiën. Kampen: Kok, 1949.Black, Matthew. Romans. New Century Bible Commentary. Grand Rapids: Eerdmans,

1981.Blaising, Craig A. ‘The Future of Israel as a Theological Question’. Journal of

Evangelical Theological Society 44.3 (2001): 435–450.Blue, J. Ronald. ‘Habakuk’. In Das Alte Testament. Erklärt und Ausgelegt, Hrsg. John F.

Walvoord und Roy B. Zuck, 3:615–638. Holzgerlingen: Hänssler, 2000.Bornkamm, Günther. Geschichte Und Glaube. Gesammelte Aufsätze 5. München:

Kaiser, 1971.Bornkamm, Günther, Rudolf K. Bultmann und Friedrich K. Schumann. Die christliche

Hoffnung und das Problem der Entmythologisierung. Stuttgart: EvangelischesVerlagswerk, 1954.

212

van den Brink, Gijs. Jezus, Israël en de kerk: Over de messiaanse oorsprong van de kerkuit de volkeren. Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 2010.

Brockhaus, Rudolf. Meer Dan Overwinnaars: De Brief Aan de Romeinen. Den Haag:Voorhoeve, 1952.

Brown, William E. ‘Inheritance’. In Evangelical Dictionary of Biblical Theology, ed.Walter A. Elwell, 374–375. Grand Rapids: Baker Book House, 1996.

Bruce, Frederick F. The Book of Acts. New International Commentary on the NewTestament. Grand Rapids: Eerdmans, 1988.

Byrne, Brendan. Romans. Sacra Pagina 6. Collegeville: Liturgical, 1996.Calvin, Jean. Calvin’s Bible Commentaries. Albany: Forgotten Books, 2007._______. Romans. Translator John Owen. Calvin’s Commentaries 19b. Grand Rapids:

Baker Books, 2009.van Campen, Mathijs. Gans Israël: Voetiaanse en coccejaanse visies op de joden

gedurende de zeventiende en achttiende eeuw. Zoetermeer: Boekencentrum,2006.

Chang, Hae-Kyung. Die Knechtschaft und Befreiung der Schöpfung: Eine exegetischeUntersuchung zu Römer 8,19-22. Reihe BibelwissenschaftlicheMonographien 7. Wuppertal: Brockhaus, 2000.

Clemens van Rome. ‘I Clemens: Eerste brief aan Korinthe’. In Apostolische Vaders 1,red. Albertus F.J. Klijn, 158–200. Kampen: Kok, 1981.

Coates, Charles A. An Outline of the Epistle to the Romans. London: Morrish, 1927.Collins, Raymond F. First Corinthians. Sacra Pagina 7. Collegeville: Glazier, 1999.Cranfield, Charles E.B. A Critical and Exegetical Commentary on the Epistle to the

Romans. International Critical Commentary 28. Edinburgh: T&T Clark, 1975.Cremer, Hermann. Biblico-Theological Lexicon of New Testament Greek. Edinburgh:

T&T Clark, 1954.Culver, Robert D. Systematic Theology: Biblical and Historical. Geanies House:

Christian Focus, 2005.Cunningham, Loren D. en David J. Hamilton. Waarom geen vrouwen?: Een bijbelse

studie over vrouwen in zending, kerkelijk werk en leidende posities.Hoornaar: Gideon, 2004.

Darby, John N. Johannes-Romeinen. Synopsis van de Boeken van de Bijbel 6.Winschoten: Heijkoop, 1970.

_______. The Collected Writings of J.N. Darby. 34 vols. Kingston-on-Thames: StowHill Bible & Tract Depot, 1963.

Dekker, W., C.B. Stam, and L. Wüllschleger. Context: Achtergrondinformatie over deBijbelboeken van Het Nieuwe Testament. Utrecht: De Banier, 1997.

Delling, Gerhard. ‘Die Bezeichnung “God des Friedens” und ähnliche Wendungen inden Paulusbriefen’. In Jesus und Paulus: Festschrift für Werner GeorgKümmel zum 70. Geburtstag, eds. E. Earle Ellis and Erich Grässer. Göttingen:Vandenhoeck & Ruprecht, 1978.

Demarest, Bruce. The Cross and Salvation: The Doctrine of Salvation. Foundations ofEvangelical Theology 1. Wheaton: Crossway, 2006.

R O M E I N E NLITERATUURLIJST

213

Dodd, Charles H. The Epistle of Paul to the Romans. Moffatt New TestamentCommentary 6. London: Hodder and Stoughton, 1932.

Duffield, Guy P. and Nathaniel M. Van Cleave. Foundations of Pentecostal Theology.Los Angeles: Foursquare Media, 2006.

Dunn, James D.G. Romans 1-8. Word Biblical Commentary 38A. Dallas: Word Books,1988.

_______. Romans 9-16. Word Biblical Commentary 38B. Dallas: Word Books, 1988.Echevarria, Miguel G. The Future Inheritance of Land in the Pauline Epistles.

Louisville: Southern Baptist Theological Seminary, 2014.ben Elisja, Ishmael, ed. Mekhilta: Midrasj Op Exodus. 2nd ed. Venetie, 1545.Ellis, E. Earle. ‘Biblical Interpretation in the New Testament Church’. In Mikra: Text,

Translation, Reading and Interpretation of the Hebrew Bible in AncientJudaism & Early Christianity, eds. Harry Sysling and M.J. Mulder, 691–725.Peabody: Hendrickson, 2004.

Fee, Gordon D. God’s Empowering Presence: The Holy Spirit in the Letters of Paul.Peabody: Hendrickson, 1994.

Fitzmyer, Joseph A. Romans: A New Translation with Introduction and Commentary.Anchor Bible 33. New York: Doubleday, 1993.

Forman, Mark. Politics of Inheritance in Romans. Society for New Testament StudiesMonograph Series 148. Cambridge: Cambridge University, 2014.

Gaebelein, Arno C. Kommentar zum Neuen Testament: Matthäus–Offenbarung.Dillenburg: Christliche Verlagsgesellschaft, 2002.

Gane, Roy. Leviticus, Numbers. NIV Application Commentary. Grand Rapids:Zondervan, 2004.

van Genderen, Jan en Willem H. Velema. Beknopte Gereformeerde Dogmatiek.Kampen: Kok, 1992.

Georgi, Dieter. Der Armen zu gedenken: Die Geschichte der Kollekte des Paulus fürJerusalem. Neukirchen: Neukirchener-Vluyn, 1994.

Gill, John. The New John Gill’s Exposition of the Entire Bible. London: Woodward,1763.

Greijdanus, Seakle. De brief van den apostel Paulus aan de gemeente te Rome. 2 vols.Kommentaar op het Nieuwe Testament 6. Utrecht: Wristers, 1983.

Haacker, Klaus. Der Brief des Paulus an die Römer. Theologischer Handkommentarzum Neuen Testament 6. Berlin: Evangelische Verlagsanstalt, 2006.

Hamilton, David J. I Commend to You Our Sister. M.Thesis. University of the Nations,1996.

Harrison, Everett F. ‘Romans’. In Expositor’s Bible Commentary, ed. Frank E.Gaebelein. Vol. 10. Grand Rapids: Zondervan, 1976.

Harrison, James R. ‘Paul, Eschatology and the Augustan Age of Grace’. TyndaleBulletin 50 (1999): 79–92.

Hausoul, Raymond R. Exodus: Roeping tot koninklijke priestervolk.raymondhausoul.be, 2020.

_______. Genesis: Begin van Gods koninkrijk. raymondhausoul.be, 2020._______. Leviticus: Wijding tot koninklijk priestervolk. raymondhausoul.be, 2020.

214

Hays, Richard B. Echoes of Scripture in the Letters of Paul. New Haven: YaleUniversity, 1993.

Hendriksen, William. Exposition of Paul’s Epistle to the Romans. New TestamentCommentary. Grand Rapids: Baker Book House, 1982.

den Hertog, C.C. ‘De collecte voor Jeruzalem’. Vrede voor Israël 48.5 (2004).Hester, James D. Paul’s Concept of Inheritance: A Contribution to the Understanding

of Heilsgeschichte. Scottish Journal of Theology Occasional papers 14.Edinburgh: Oliver and Boyd, 1968.

Hiebert, D. Edmond. ‘Behind the Word “Deacon”: A New Testament Study’.Bibliotheca Sacra 140.558 (1983): 151–162.

_______. Personalities around Paul. Chicago: Moody, 1973.Hoek, Jan. Garantie voor de toekomst: Gespreksboek over hoop. Zoetermeer:

Boekencentrum, 2013.Horsley, Greg H.R. New Documents Illustrating Early Christianity. 8 vols. Grand

Rapids: Eerdmans, 1981–1998.van Houwelingen, P.H. Rob. Handbagage voor Jezusvolgers: Twintig inzichten om

mee te nemen. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn Motief, 2016.Howard, George. ‘The “Faith of Christ”’. The Expository Times 85.7 (1974): 212–215.Jervell, Jacob. ‘The Letter to Jerusalem’. In Romans Debate, Karl P. Donfried. Peabody:

Hendrickson Publishers, 2001.Jewett, Robert. Romans: A Commentary. Hermeneia. Minneapolis: Fortress, 2007._______. ‘The God of Peace in Romans: Reflections on Crucial Lutheran Texts’.

Current Theological Mission 25 (1998): 186–194.Josephus, Flavius. Antiquitates Judaicae: De oude geschiedenis van de Joden. Vertalers

Fik J.A.M. Meijer en Marinus A. Wes. 3 vols. Baarn: Ambo, 1996–1998.Justinus de Martelaar. ‘Eerste apologie: Aan Antonius Pius’. In Twee apologeten uit het

vroege Christendom: Justinus en Athenagoras, vert. Gerhard J.M. Bartelink.Kampen: Kok, 1986.

Käsemann, Ernst. An die Römer. 3. Aufl. Handbuch zum Neuen Testament. Tübingen:Mohr Siebeck, 1974.

_______. ‘The Cry for Liberty in the Worship of the Church’. In Perspectives on Paul,122–137. Philadelphia: Fortress, 1971.

Keesmaat, Sylvia C. Paul and His Story: (Re)Interpreting the Exodus Tradition. Journalfor the study of the New Testament. Supplement Series 181. Sheffield:Sheffield Academic, 1999.

Kelly, William. Notes on the Epistle of Paul, the Apostle, to the Romans: With a NewTranslation. London: Morrish, 1873.

Kent, John H. Corinth: Results of Excavations. The Inscriptions 1926-1950. Cambridge:Harvard University, 1966.

_______. The Inscriptions. Princeton: American School of Classical Studies at Athens,1966.

Kohlbrugge, Hermann F. en Isaäc da Costa. Hoogst belangrijke briefwisseling tusschenDr. H.F. Kohlbrügge en een van de meest beroemden zijner tijdgenooten:Over de leer der heiligmaking naar aanleiding van en vermeerderd met eene

R O M E I N E NLITERATUURLIJST

215

leerrede van Dr. Kohlbrügge over Rom. 7:14. 3de dr. Amsterdam: Scheffer,1892.

Kok, Wim J. en Raymond R. Hausoul. Jezus geneest: Rijkdom van Gods nieuweschepping. Hoornaar: Gideon, 2016.

Küng, Hans. De Katholieke Kerk: Een Geschiedenis. Amsterdam: De Bezige Bij, 2003.Lampe, G.W.H. A Patristic Greek Lexicon. Oxford: Clarendon, 1961.LaRondelle, Hans K. The Israel of God in Prophecy: Principles of Prophetic

Interpretation. Andrews University Monographs: Studies in Religion 13.Berrien Springs: Andrews University, 1983.

Lenski, Richard C.H. The Interpretation of St. Paul’s Epistle to the Romans.Minneapolis: Augsburg, 1961.

Liddell, Henry G. and Robert Scott. A Greek-English Lexicon. Oxford: Clarendon,1996.

Luther, Martin. Martin Luthers Werke: Kritische Gesamtausgabe. 136 Bde. WeimarerAusgabe. Weimar: Böhlau, 1883–2009.

Maarsingh, Berend. Leviticus. 2nd ed. Prediking van het Oude Testament. Nijkerk:Callenbach, 1974.

Macchia, Frank D. ‘Groans Too Deep for Words: Towards a Theology of Tongues asInitial Evidence’. Asian Journal of Pentecostal Studies 1.2 (1998): 149–173.

_______. ‘Sighs Too Deep for Words: Toward a Theology of Glossolalia’. Journal ofPentecostal Theology 1.1 (1992): 47–73.

Martimort, Aimé G. Deaconesses: An Historical Study. San Francisco: Ignatius, 1986.Marxsen, Willi. Der Exeget als Theologe: Vortagg e zum Neuen Testament. 2. Aufl.

Gütersloh: Mohn, 1968.McGrath, Alister E. Iustitia Dei: A History of the Christian Doctrine of Justification.

4th ed. Cambridge: Cambridge University, 2020.Medema, Henk P. De Nieuwe Mens: Bijbelstudies bij de Brief van Paulus aan de

Efeziërs. Vaassen: Medema, 1991._______. Der Brief an Die Römer. Bielefeld: CLV, 1992.Merklein, Helmut. Der erste Brief an die Korinther: Kapitel 1,1-4,21. Bd. 1. 3 Bde.

Ökumenischer Taschenbuchkommentar zum Neuen Testament 7. Gütersloh:Gütersloher Verlagshaus, 1992.

Moltmann, Jürgen. Theologie der Hoffnung: Untersuchungen zur Begründung und zuden Konsequenzen einer christlichen Eschatologie. München: Kaiser, 1964.

Moo, Douglas J. The Epistle to the Romans. New International Commentary on theNew Testament. Grand Rapids: Eerdmans, 1996.

Morley, Brian. God in the Shadows: Evil in God’s World. Ross-Shire: Christian Focus,2006.

Morris, Leon. The Epistle to the Romans. Pillar New Testament Commentary.Leicester: Apollos, 1988.

Motyer, Stephen. Israel in the Plan of God. Downers Grove: InterVarsity, 1989.Murphy-O’Connor, Jerome. ‘Corinth’. In Anchor Bible Dictionary, 1:1134–1139. New

York: Doubleday, 1999.

216

Murray, Andrew. De Geest van Christus. Hoenderloo: Hoenderloo’s Uitgeverij enDrukkerij, 1962.

Neusner, Jacob, ed. B. Berakhot. Translator Jacob Neusner. The Babylonian Talmud: ATranslation and Commentary 1. Nashville: Hendrickson, 2011.

_______, ed. B. Ketubot. Translator Jacob Neusner. The Babylonian Talmud: ATranslation and Commentary 9. Nashville: Hendrickson, 2011.

_______, ed. B. Sanhedrin. Translator Jacob Neusner. The Babylonian Talmud: ATranslation and Commentary 16. Nashville: Hendrickson, 2011.

_______. ‘M. Abot’. Mishnah. New Haven; London: Yale University, 1988.van Niftrik, Gerrit C. Kleine Dogmatiek. Nijkerk: Callenbach, 1961.Obeng, E.A. ‘The Origins of the Spirit: Intercession Motif in Romans 8.26’. New

Testament Studies 32.4 (1986): 621–632.Ouweneel, Willem J. De Geest van God: Ontwerp van een pneumatologie.

Evangelisch-Dogmatische Reeks 1. Vaassen: Medema, 2007._______. Het heil van God: Ontwerp van een soteriologie. Evangelisch-Dogmatische

Reeks 6. Heerenveen: Medema, 2010._______. Israël en de kerk: oftewel, eén of twee volken van God?, confrontatie van de

verbondsleer en de bedelingenleer. Vaassen: Medema, 1991.Palma, Anthony D. ‘Spiritual Gifts-Basic Considerations’. Pneuma 1.1 (1979): 3–26.Parratt, J.K. ‘Romans i.11 and Galatians Iii.5: Pauline Evidence for the Laying on of

Hands?’ Expositor Times 79 (1967): 151–152.Pasterkamp, Jan Sjoerd. De Zeven Genadegaven van Romeinen 12. Houten: CBC, 2016.Pawson, David. Wiedergeburt: Start in Ein Gesundes Leben Als Christ. Asslar:

Projektion J, 1991.Pentecost, John D. Bibel und Zukunft. Dillenburg: Christliche Verlagsgesellschaft,

1993.Peterson, David. The Acts of the Apostles. Pillar New Testament Commentary. Grand

Rapids: Eerdmans, 2009.Philo of Alexandria. ‘On Dreams [De Somniis]’. In The Works of Philo, tran. Charles D.

Yonge. Peabody: Hendrickson, 2005._______. ‘On the Life of Moses [De Vita Mosis]’. In The Works of Philo, tran. Charles

D. Yonge. Peabody: Hendrickson, 2005.Piper, John. Love Your Enemies: Jesus’ Love Command in the Synoptic Gospels and

the Early Christian Paraenesis. Monograph series (Society for New TestamentStudies) 38. Cambridge: Cambridge University, 1980.

Prince, Derek. Doop in de Heilige Geest: De ervaring en het effect ervan in je leven.Heemskerk: DPM, 2009.

Pseudo-Ezra. ‘4 Ezra’. In Buiten de Vesting, vert. Pieter Oussoren en Renate Dekker,331–370. Vught: Skandalon, 2009.

Pseudo-Henoch. 1 Henoch. Vertaler M.A. Knibb. Deventer: Ankh-Hermes, 1994.Pseudo-Mozes. The Book of Jubilees. Editor James C. VanderKam. Guides to

Apocrypha and Pseudepigrapha. Sheffield: Sheffield Academic, 2001.

R O M E I N E NLITERATUURLIJST

217

von Rad, Gerhard. ‘Typological Interpretation of the Old Testament’. In Essays on OldTestament Hermeneutics, eds. Claus Westermann and James L. Mays, 17–39.Atlanta: John Knox Press, 1979.

Ratzinger, Joseph. Jezus van Nazareth: Deel I. Tielt: Lannoo, 2007.Ridderbos, Herman. Aan de Romeinen. Commentaar Nieuwe Testament. Kampen:

Kok, 1959.Ridderbos, Herman N. Paulus: Ontwerp van zijn theologie. Kampen: Kok, 1978.Sanday, William and Arthur C. Headlam. A Critical and Exegetical Commentary on

the Epistle to the Romans. International Critical Commentary. New York:Scribner, 1899.

Schatzmann, Siegfried S. A Pauline Theology of Charismata. Peabody: Hendrickson,1987.

Schmithals, Walter. Der Römerbrief als historisches Problem. Studien zum NeuenTestament 9. Gütersloh: Mohn, 1975.

Schrage, Wolfgang. Der erste Brief an die Korinther: 1 Kor 1,1-6,11. Evangelisch-katholischer Kommentar zum Neuen Testament 7. Benziger, 1991.

Schreiner, Thomas R. Romans. Baker Exegetical Commentary on the New Testament 6.Grand Rapids: Baker Books, 1998.

Schrenk, Gottlob. ‘Δίκη, Δίκαιος, Δικαιοσύνη, Δικαιόω, Δικαίωμα, Δικαίωσις,Δικαιοκρισία’. In Theological Dictionary of the New Testament, eds. GerhardKittel and Gerhard Friedrich, 2:174–225. Grand Rapids: Eerdmans, 1964.

Scott, James M. Adoption as Sons of God: An Exegetical Investigation into theBackground of ΥΙΟΘΕΖΙΑ in the Pauline Corpus. WissenschaftlicheUntersuchungen zum Neuen Testament. Reihe 2 48. Tübingen: Mohr, 1992.

Shulam, Joseph and Hilary Le Cornu. A Commentary on the Jewish Roots of Romans.Baltimore: Messianic Jewish Publishers, 1998.

Sizer, Stephen R. ‘Dispensational Approaches to the Land’. In The Land of Promise:Biblical, Theological and Contemporary Perspectives, eds. Philip Johnstonand Peter W.L. Walker, 142–171. Downers Grove: InterVarsity, 2000.

Stählin, Gustav. ‘Χήρα’. In Theological Dictionary of the New Testament, eds. GerhardKittel and Gerhard Friedrich. Vol. 9. Grand Rapids: Eerdmans, 1974.

van der Steen, Mattheus. Durf te dromen: Wandel in je bestemming. Harderwijk: RockPublications, 2008.

Stephan, Manfred. ‘Das Todesgeschick der Tierwelt: ZumVerständnis von Römer 8,19-22’. In Genesis, Schöpfung und Evolution. Beiträge zur Auslegung undBedeutung des ersten Buchs der Bibel, ed. Junker Reinhard, 77–80. StudiumIntegrale Theologie, 2015. Accessed 11 September 2017. http://nbn-resolving.de/urn:nbn:de:101:1-20160321387.

Strack, Hermann L. und Paul Billerbeck. Kommentar zum Neuen Testament ausTalmud und Midrasch. 10. Aufl. 5 Bde. München: Beck, 2009.

Tacitus, Cornelius. Annals of Tacitus. Translator H. Furneaux. Clarendon Press Series.Oxford: Clarendon, 1907.

Theissen, Gerd. Psychological Aspects of Pauline Theology. Philadelphia: Fortress,1987.

218

Thielman, Frank. Ephesians. Baker Exegetical Commentary on the New Testament.Grand Rapids: Baker, 2010.

Thiselton, Anthony C. The First Epistle to the Corinthians: A Commentary on theGreek Text. New International Greek Testament Commentary. Grand Rapids:Eerdmans, 2000.

Toews, John E. Romans. Believers Church Bible Commentary. Scottdale: Herald, 2004.Turner, Max. ‘Early Christian Experience and Theology of “Tongues”: A New

Testament Perspective’. In Speaking in Tongues: Multi-DisciplinaryPerspectives, ed. Mark J. Cartledge, 1–33. Studies in Pentecostal andCharismatic Issues. Bletchley/Waynesboro: Paternoster, 2006.

Van den Brink, Gijsbert en Cornelis (Kees) van der Kooi. Christelijke dogmatiek: Eeninleiding. Zoetermeer: Boekencentrum, 2015.

Van Leeuwen, J.A.C. en D. Jacobs. De brief aan de Romeinen. Korte verklaring derHeilige Schrift. Kampen: Kok, 1985.

Wallace, Daniel B. Greek Grammar Beyond the Basics. Grand Rapids: Zondervan,1997.

Walvoord, John F. The Millennial Kingdom. Findlay: Dunham, 1959.Westcott, Brooke F. Saint Paul’s Epistle to the Ephesians: the Greek text with notes

and addenda. Grand Rapids: Baker Book House, 1979.Wiersbe, Warren W. The Wiersbe Bible Commentary. The Complete Old Testament.

Eastbourne: David C Cook, 2007.Wilckens, Ulrich. Der Brief an Die Römer: Röm 1-5. Vol. 2. Evangelisch-Katholischer

Kommentar zum Neuen Testament 6. Zürich: Benziger, 1978._______. Der Brief an Die Römer: Röm 6-11. Vol. 1. Evangelisch-Katholischer

Kommentar zum Neuen Testament 6. Zürich: Benziger, 1978.Winter, Bruce W. Seek the Welfare of the City: Christians as Benefactors and Citizens.

First-century Christians in the Graeco-Roman world 1. Grand Rapids:Eerdmans, 1994.

Wright, N. Tom. ‘New Exodus, New Inheritance: The Narrative Structure of Romans 3-8’. In Romans and the People of God: Essays in Honor of Gordon D. Fee onthe Occasion of His 65th Birthday, eds. Sven Soderlund and N. Tom Wright,26–35. Grand Rapids: Eerdmans, 1999.

_______. Paulus van Tarsus: Een kennismaking met zijn theologie. Evangelicaletheologie. Zoetermeer: Boekencentrum, 1998.

_______. ‘The Letter to the Romans’. In The New Interpreter’s Bible, 10:393–770.Nashville: Abingdon, 2002.

_______. The Resurrection of the Son of God. Christian Origins and the Question ofGod 3. London: SPCK, 2003.

Wülfing von Martitz, Peter. ‘Υ οθεσία’. In ἱ Theological Dictionary of the NewTestament, eds. Gerhard Kittel and Gerhard Friedrich, 8:397–398. GrandRapids: Eerdmans, 1972.

Yoder, John H. Body Politics: Five Practices of the Christian Community before theWatching World. Nashville: Discipleship Resources, 1992.

R O M E I N E NLITERATUURLIJST

219

Yohn, Rick. Gemeinde Lebt von Gottes Gaben. Wie Wir Unsere GeistesgabenEntdecken Und in Der Gemeinde Einsetzen Können. Wuppertal: Brockhaus,1978.

Zakovitch, Yair. ‘Inner-Biblical Interpretation’. In A Companion to BiblicalInterpretation in Early Judaism, ed. Matthias Henze, 27–63. Grand Rapids:Eerdmans, 2012.

van der Zwaag, Klaas. Augustinus, de Kerkvader van Het Westen: Zijn Leven, ZijnWerk, Zijn Invloed. Heerenveen: Groen, 2008.

Sirach. Israël, 180vC.