het rijnlandmodel

57
Toegepaste Christendemocratie: het RIJNLAND MODEL

Upload: bart-jaques

Post on 07-Feb-2016

239 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Het Rijnlandmodel

TRANSCRIPT

Page 1: Het Rijnlandmodel

Toegepaste Christendemocratie:

het Rijnland

model

Page 2: Het Rijnlandmodel

This is a joint publication of the Centre for Euro-

pean Studies and the CD&V. This publication re-

ceives funding from the European Parliament.

The Centre for European Studies, CD&V and the

European Parliament assume no responsibility for

facts or opinions expressed in this publication or

any subsequent use of the information contained

therein. The author is solely responsible for the

content of this publication. ©2010

2

Page 3: Het Rijnlandmodel

3

Koen Van den Heuvel,

Niko Gobbin,

Bart Ooghe,

Kurt Van Raemdonck,

Frederic Reynaert,

Wim Soons,

Sven Vaneycken

Woord voorafDeze tekst is een discussietekst. Het is het

startpunt, niet het eindpunt van een proces

van debat, meer debat en nog meer debat. Een

verzameling van ideeën en bedenkingen die

geenszins de pretentie heeft om ‘dé waarheid’

te zijn. Eerder dan kant en klare antwoorden

te formuleren, gaan we op zoek naar de juiste

vragen.

De tekst neemt ook wat afstand van het dag-

dagelijkse beleid. Al te snel verliezen we de

voeling met het bredere kader door een zeer

specifieke focus op een zeer specifiek dos-

sier. Standpunten worden soms nogal ad hoc

ingenomen. Omdat er zich een gebeurtenis

voordoet en op basis van de informatie die op

dat moment voorhanden is. Al te vaak gaan

we achteraf pas op zoek naar de rode draad

in beslissingen om het kader weer duidelijker

af te lijnen. De directe aanleiding voor deze

denkoefening was de evaluatie na de verkie-

zingsnederlaag van juni 2010. Het ontbreken

van een duidelijk lange termijn verhaal kwam

daarin als één van de zwakke punten naar

voor.

Met deze tekst knopen we aan met de chris-

tendemocratische principes in het sociaal-

economisch beleid. We geven ze meteen ook

een actuele invulling. Deze geactualiseerde

principes zouden de leidraad moeten zijn in

onze besluitvorming. De dagelijkse toepas-

sing van die principes, zeg maar. In de tekst

nemen we bewust geen beleidsaanbevelingen

op. ‘First things first’. Eerst de lijnen uitzet-

ten, en dan pas beginnen met de inkleuring.

België is geen eiland in de wereld. De Chris-

tendemocratie in Vlaanderen staat niet los

van de Christendemocratie op andere plaat-

sen in Europa. Heel wat van de uitdagingen

waar wij voor staan, vinden we ook terug in

andere Europese lidstaten. Daarom kaderen

we deze oefening ook in een samenwerking

met het ‘Center for European Studies’ (CES),

de denktank van de EVP. Dat kan het debat al-

leen maar rijker maken.

Page 4: Het Rijnlandmodel

‘Never waste a good crisis’

pag. 6

Page 5: Het Rijnlandmodel

Naa

r ee

n a

nd

er

Rijn

lan

dm

od

el?

Page 6: Het Rijnlandmodel

6

De financieel-economische crisis van het na-

jaar van 2008 was met voorsprong de zwaar-

ste sinds het midden van de vorige eeuw. Ons

financieel systeem balanceerde op de rand

van de afgrond. Onze economie kraakte in

haar voegen. Intussen is de hemel weer wat

opgeklaard. Toch zou zomaar terugkeren

naar ‘business as usual’ ronduit onverstandig

zijn. Niet alleen omdat de budgettaire gevol-

gen van de crisis en de kostprijs van het anti-

crisisbeleid nog lang zichtbaar zullen zijn in

de begroting. Een schok van dergelijke om-

vang verplicht ons om grondig na te denken

over de fundamenten van ons sociaalecono-

misch model. Was dit een (extreem) ‘accident

de parcours’ of is er meer aan de hand.

Zo’n bezinningsmoment maakt snel duidelijk

dat de crisis niet de oorzaak is van alle proble-

men. Door een aantal zaken op scherp te stel-

len, kan ze wel resulteren in een versnelling

van de broodnodige hervormingen. Ook hier

geldt de wijsheid ‘never waste a good crisis’.

Het Rijnlandmodel heeft in België, net als

in andere continentaal Europese landen,

sinds Wereldoorlog II bijgedragen tot een

periode van ongekende welvaartscreatie en

stabiliteit sinds. Dit model vertrekt vanuit

het inzicht dat welvaart en welzijn per defi-

nitie over een lange termijn bekeken moeten

worden. Winstbejag op korte termijn wreekt

zich altijd op de langere termijn. Een les die

nogmaals bewezen werd door de vernieti-

gende gevolgen van de wanpraktijken in de

financiële wereld. Aan de basis van duurzame

welvaart ligt een brede maatschappelijke

consensus. Een consensus die daarnaast ook

garant staat voor evenwicht en stabiliteit. De

individuele aanpak van het neoliberalisme

kan op korte termijn zeer succesvol lijken,

maar het is een conflictmodel en geen duur-

zaam recept. Maar het volledig miskennen

van individuele verwachtingen en motieven

werkt ook niet. Dat bewees het falen van het

socialistisch model.

Impliciet vertrekt het Rijnlandmodel van de

band tussen welzijn en geluk enerzijds en

welvaart anderzijds. We beseffen dat die band

helemaal niet zo evident is. Een gebrek aan

welvaart maakt mensen meestal ongelukkig.

Maar meer en meer welvaart, betekent zeker

niet meer en meer geluk. De overheid kan via

een goed sociaal beleid zorgen dat welvaart

en welzijn samen evolueren. Maar dan nog

kunnen alleen mensen ‘geluk maken’. Het

Rijnlandmodel kadert in een totaalvisie op de

maatschappij. Een maatschappij die mensen

ondersteunt in hun zoektocht naar meer ge-

luk. Waar mensen elkaar daar ook in bijstaan.

De economie is een zeer belangrijke schakel

in de keten. Maar het zou totaal verkeerd zijn

om de keten te herleiden tot die ene schakel.

Net zoals het totaal verkeerd zou zijn om de

schakel er uit te halen.

Page 7: Het Rijnlandmodel

7

In zijn boek ‘Het Rijnland model: voor een duurzame en sociale welvaart’ lijst Yves Leterme zeven principes op die het Rijnlandmo-del kenmerken:

Een sterk geloof in de vrije markt om

welvaart te creëren. Maar overheidstus-

senkomst is essentieel om tot een faire

uitkomst te komen.

Privé-initiatief moet steeds samen gaan

met persoonlijke verantwoordelijkheid.

Het tripartiete overleg (werknemers,

werkgevers, overheid) draagt in belang-

rijke mate bij tot de welvaartsgroei.

De overheid organiseert zelf sociale

voorzieningen, maar stimuleert tegelij-

kertijd het privé-initiatief in de uitvoe-

ring (de social-profit).

Subsidiariteit is een leidend principe.

Stabiliteit inzake publieke financiën,

groei, sociaal klimaat, enz. wordt nage-

streefd.

Er bestaat een langetermijnvisie op

waardecreatie met oog voor de belangen

van alle stakeholders.

Zevenprincipes

Page 8: Het Rijnlandmodel

8

Het is meteen duidelijk dat sommige princi-

pes flagrant genegeerd werden in de aanloop

naar de voorbije crisisperiode. Soms was

er overduidelijk nood aan ‘meer Rijnland’.

Wanneer banken spaargeld ophalen om te

investeren in abstracte producten en de lo-

kale economie links laten liggen, dan past dit

overduidelijk niet in het Rijnlandmodel. Van

een duurzaam evenwicht tussen belangen

van spaarders, consumenten, ondernemers,

banken en de staat was geen sprake. Individu-

ele vrijheid werd totaal ontkoppeld van per-

soonlijke verantwoordelijkheid.

De stappen die intussen werden gezet om het

toezicht op de financiële wereld aan te scher-

pen, hebben de slinger weer wat laten terug-

keren. De crisis heeft – alvast tijdelijk – een

einde gemaakt aan de roep naar almaar meer

liberalisering, zelf- en deregulering.

Toch zijn het niet de staat, niet de markt,

maar de bankiers en aandeelhouders zelf die

door zich verantwoordelijk op te stellen en

niet inhalig te willen zijn, het vertrouwen

echt kunnen herstellen. Ook dat gegeven van

verantwoordelijkheidsbesef staat centraal

in het Rijnlandmodel. In die zin is de snelle

terugkeer van de bonuscultuur een veront-

rustend signaal. Winst is goed, maar zon-

der maatschappelijke verantwoordelijkheid

wordt het hebzucht.

Een evaluatie van het Rijnlandmodel gaat na-

tuurlijk verder dan het aanvinken van princi-

pes op een checklist. Vragen of het Rijnland-

model vandaag nog dienst kan doen als onze

economische GPS, is in eerste instantie ook

vragen in welke mate deze principes nog rele-

vant zijn. En vervolgens kijken naar de verta-

ling van die principes in het beleid. Zonder de

fundamenten van het Rijnlandmodel in vraag

te stellen, kunnen we ernstige bedenkingen

formuleren bij de concrete toepassing ervan.

Ook op stevige funderingen kan een bouwval-

lige constructie geplaatst worden.

Page 9: Het Rijnlandmodel

Een belangrijke vaststelling is dat de omge-

ving anno 2010 niet meer dezelfde is als de

omgeving in 1950. De maatschappij is zeer

grondig veranderd. Denken we maar aan de

globalisering van de economie en de demo-

grafische ontwikkelingen. Veranderingen die

niet zonder gevolgen blijven voor het beleid.

Vaak ligt de oplossing voor nieuwe proble-

men niet in de oplossingen van het verleden.

Meer zelfs: die oplossingen hebben op hun

beurt nieuwe problemen gecreëerd.

Dat is zeer duidelijk het geval op het vlak van

de impact op het leefmilieu. Zoals we reeds

opmerkten, heeft het Rijnlandmodel altijd

als hoofddoelstelling gehad om alle mensen

te laten delen in de welvaart en op die ma-

nier ook hun welzijn te verhogen. Hetzij via

participatie aan de arbeidsmarkt, hetzij via

een zeer goede sociale bescherming voor wie

niet kan werken. Die doelstelling werd vooral

bereikt door het instrument van de economi-

sche groei. Welvaart creëren om te kunnen

verdelen. Daarbij werd onvoldoende reke-

ning gehouden met de negatieve effecten op

het leefmilieu. Het leefmilieu staat vandaag

zeer zwaar onder druk door economische en

maatschappelijke activiteiten. Vlaanderen is

een productieve en geïndustrialiseerde, ener-

gie-intensieve, materiaalintensieve, dicht be-

volkte, dicht bebouwde, verkeersintensieve

en landbouwintensieve regio. Bij uitbreiding

geldt die vaststelling voor heel wat ontwik-

kelde regio’s in Europa en de wereld. Die re-

gio’s veroorzaken heel wat ecologische over-

last, ook buiten de eigen grenzen.

We kunnen niet anders dan vaststellen dat het

Rijnlandmodel zoals wij het in de voorbije zes

decennia hebben ingevuld niet altijd strookt

met het christendemocratische idee van rent-

meesterschap. Iedere nieuwe generatie heeft

de wereld slechts tijdelijk in beheer en heeft

de plicht om ze in goede staat door te geven

aan de volgende generatie. Maar er bestaat tot

op vandaag een ‘suprematie van het sociale’

in de concrete invulling van de principes van

het Rijnlandmodel. Duurzaamheid werd en

wordt zeer snel naar de achtergrond geduwd.

Heel wat schade aan het leefmilieu is intussen

onomkeerbaar. Net als in de financiële wereld

moeten we ons de vraag stellen of dit wel een

houdbare strategie is. De klimaatverandering

leidt nu reeds tot een verarming van de be-

volking in sommige derde wereldlanden. En

het risico is groot dat ze ook bij ons tot een

verarming zal leiden van de toekomstige ge-

neraties die genoodzaakt zullen zijn om nog

drastischer in te grijpen.

Page 10: Het Rijnlandmodel

10

Niet bijsturen

staat dan ook haaks

op de principes van

het Rijnlandmodel.

De reactie

kan dubbel zijn:

Optie 1

We wijzen economische groei af. De limieten

van wat de aarde kan verdragen zijn bereikt en

reeds overschreden. Dus moeten we afkicken

van onze verslaving aan economische groei.

Een stelling die vooral bij de ecologische

partijen een voedingsbodem vindt. Maar die

stelling is niet vrijblijvend. Er moet ook een

duidelijk antwoord komen op de vraag welk

model van sociale bescherming daar tegen-

over staat. Hoe verdelen we welvaart, zonder

ze te creëren? In zo’n model zullen er over-

duidelijk winnaars en verliezers zijn: de taart

wordt immers niet groter, maar wordt anders

verdeeld. Of kiezen we nu voor een duidelijke

suprematie van het ecologische op het soci-

ale? Eerst ecologie en dan pas herverdeling.

Page 11: Het Rijnlandmodel

11

Optie 2

We kiezen voor een andere, groenere groei.

‘Verstandig groen’ als leidraad. De overheid

corrigeert de uitkomst van de vrije markt.

Maar niet alleen inzake inkomensverdeling.

Economische en menselijke activiteiten oefe-

nen een druk uit op het leefmilieu en brengen

het leefmilieu derhalve schade toe. Net zoals

de markteconomie op sociaal vlak faalt, faalt

ze op ecologisch vlak. De taak van de overheid

strekt zich er dan ook toe om het leefmilieu

te beschermen door een leefmilieucorrectie

uit te voeren. De overheid kan daartoe ver-

schillende types van beleidsinstrumenten

gebruiken. Via fiscale en sociaaleconomische

instrumenten (zoals subsidies) kan je zorgen

voor de nodige impulsen om tot een nieuw

gedrag over te gaan. Normatieve instrumen-

ten (zoals energieprestatienormen) hebben

dan weer een dwingend karakter. We erken-

nen dat een negatieve impact van de econo-

mie op het leefmilieu onvermijdelijk is. Maar

we beperken die wel zoveel als mogelijk en

maken een correcte afweging van maatschap-

pelijke kosten en baten, met inbegrip van de

ecologische aspecten.

Page 12: Het Rijnlandmodel

12

De tweede optie sluit nauw aan bij het con-

cept van duurzame ontwikkeling ofwel die

ontwikkeling die voorziet in de behoeften

van de huidige generatie zonder daarmee

voor toekomstige generaties de mogelijkhe-

den in het gedrang te brengen om ook in hun

behoeften te voorzien. Haar verwezenlijking

vergt een veranderingsproces waarin het ge-

bruik van hulpbronnen, de bestemming van

investeringen, de gerichtheid van technolo-

gische ontwikkeling en institutionele struc-

turen worden afgestemd op zowel toekom-

stige als huidige behoeften. Ze impliceert

ook een andere hiërarchie op het vlak van

doelstellingen. De sociale correctie mag niet

langer systematisch domineren op de ecolo-

gische correctie zoals in het verleden de facto

het geval was. Soms zullen er keuzes nodig

zijn: ecologische correcties zijn niet altijd so-

ciaal. Zo rijden arme gezinnen met meer ver-

vuilende wagens rond of wonen ze in slecht

geïsoleerde woningen.

Duurzame ontwikkeling sluit naadloos aan

bij de basis van het Rijnlandmodel. Daarin

werd economische groei niet gezien als een

motief voor uitbuiting van de werknemers

door de kapitalisten. Maar wel als een op-

portuniteit om iedereen te laten delen in de

welvaart. Ook nu kan groei bijdragen aan het

realiseren van meer duurzaamheid. Het grote

potentieel van de zogenoemde ‘groene secto-

ren’ illustreert dit zeer duidelijk.

Europa kiest met haar strategie EU2020 – de

opvolger van de Lissabonstrategie – alvast

voor de tweede optie. Via een toename van de

werkgelegenheidsgraad met kwaliteitsvolle

jobs en versterking van de kenniseconomie,

streeft de EU naar een sterke sociale samen-

hang. Meer jobs betekent immers minder

armoede en meer middelen voor sociale be-

scherming. Tegelijk wil Europa een voortrek-

ker blijven in de internationale aanpak van de

klimaatproblemen. Onder andere door in te

zetten op hernieuwbare energie, meer ener-

gie-efficiëntie en minder uitstoot van scha-

delijke stoffen.

Page 13: Het Rijnlandmodel

13

Hoewel de zeven principes van het Rijnlandmodel volgens ons meer dan ooit relevant zijn, is de correcte omzetting ervan naar beleid dus cruciaal. Die vertaling moet gebeuren op een wijze die rekening houdt met de aanzien-lijke maatschappelijke verande-ringen van de voorbije decennia. Behouden van wat we hebben is niet hetzelfde als behouden van het beleid van het verleden.

In het resterende gedeelte van deze discussienota gaan we dieper in op drie belangrijke thema’s: de rol van de overheid in de economie, de evolutie naar een moderner sociaal overleg en de uitdagingen voor de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt.

Op het einde van de tekst lijsten we een aantal pertinente vragen op voor het debat.

Page 14: Het Rijnlandmodel

Welke overheid willen we? Een overheid die zoveel mogelijk aan de kant gaat staan en alle ruimte laat aan het private ini-tiatief? Een overheid die zich beperkt tot het be-waken van eigendomsrechten? Een overheid die alleen maar tussenkomt om branden te blussen, zoals in de recente bankencrisis? Of een over-heid die toch maar zelf het roer in handen neemt op zoveel mogelijk domeinen?

Page 15: Het Rijnlandmodel

Ove

rhei

d

en e

con

om

ie

Page 16: Het Rijnlandmodel

16

Het Rijnlandmodel erkent de meerwaarde

van een overheid die een actieve rol opneemt

in de economie en de samenleving. Maar

die tegelijk ook goed beseft wat ze niet kan

of moet doen en daar ook naar handelt. Een

overheid die zoekt naar de sterktes in het

economisch weefsel en die volop durft uit-

spelen. Een overheid die niet blind is voor de

zwaktes, maar integendeel helpt zoeken naar

gepaste remedies. En ervoor zorgt dat de re-

medies ook gekend zijn.

Dat impliceert ook dat iedere overheid ver-

schillend zal handelen. Elk land, elke regio

heeft een aantal eigen kenmerken. België is

klein, open en centraal gelegen. Een goede

logistiek is dus logischerwijs een troef, maar

ook een noodzaak. Hoge belastingen zijn dan

weer minder evident: de buurlanden zijn

nooit veraf. Zowel om te winkelen, als om te

ondernemen. Scandinavische landen hoe-

ven daar net iets minder van wakker te lig-

gen. Nochtans zal in een open economie de

maatschappelijke vraag naar goede sociale

bescherming (en dus ook herverdeling) vaak

groter zijn: de economie is immers sterk on-

derhevig aan schommelingen van de interna-

tionale conjunctuur. België heeft ook amper

grondstoffen. We kunnen dus niet anders

dan inzetten op scholing en innovatie. België

heeft een kleine thuismarkt: internationalise-

ring ligt voor de hand.

Kortom: het Rijnland-

model biedt aan een

overheid een leidraad

om na te denken

over de invulling van

de eigen kerntaken.

Maar het eindresul-

taat zal in ieder land

verschillend zijn.

Die overheid is in het Rijnlandmodel geen

statisch begrip. De bestaansreden van de

overheid is rechtstreeks gebonden aan haar

capaciteit om de welvaart van de mensen

duurzaam te verhogen. De Rijnland-overheid

is een dienstbare overheid. Dat vereist een

overheid die waakzaam blijft voor verande-

ringen en daar ook snel op kan inspelen. De

uitdagingen van vandaag zijn niet altijd de-

zelfde als de uitdagingen van 60 jaar geleden.

De overheid van vandaag kan dan ook niet de-

zelfde zijn als 60 jaar geleden.

Page 17: Het Rijnlandmodel

17

Wat moet de overheid niet doen?

Het is niet de overheid die onderneemt. De

overheid is niet de motor van de economische

groei. Ondernemende mensen, in de rol van

bedrijfsleider of werknemer, creëren de wel-

vaart. Maar de overheid kan hen daarin wel

ondersteunen.

Het is ook niet aan de overheid om te kiezen

welke sectoren ontwikkeld worden. Het is aan

ondernemers om in te spelen op de kansen die

zich aandienen. De overheid legt zich vooral

toe op het creëren van een goede omgeving

voor dat privé-initiatief. Niet vanuit een ivo-

ren toren, maar luisterend naar en in overleg

met wie een onderneming wil bouwen op die

fundamenten. De overheid kan (start)kansen

creëren of stimuleren in waardevolle domei-

nen waar het privé-initiatief niets of te weinig

onderneemt. En bij gebrek aan enig initiatief,

kan ze uitzonderlijk zelf een aanzet geven.

Maar de overheid kan en moet sectoren on-

dersteunen door een antwoord te helpen zoe-

ken op hun concrete problemen. Net zoals de

overheid op zoek kan gaan naar de bestaande

sterke punten om daar vervolgens nog meer

op in te spelen.

Een overheid moet steeds ruimte laten voor

eigen initiatief en creativiteit. Ze mag het

denken van individuen nooit in een bepaalde

richting dwingen. Ze mag ook niet de ver-

wachting scheppen dat ze alle problemen kan

oplossen: dit leidt onvermijdelijk tot ontgoo-

cheling en zelfs wantrouwen.

Page 18: Het Rijnlandmodel

18

Wanneer moet de overheid tussenkomen?IndIen de markt faalt. Dat de over-

heid krachtdadig, zowel curatief als preven-

tief, moet tussenkomen als de markt faalt,

werd door de financiële crisis nogmaals in de

verf gezet. Onvolledige, onduidelijke en vaak

ronduit foutieve informatie in de financiële

sector hebben de volledige economie aan de

rand van de afgrond gebracht. Regulering en

controle door de overheid zijn onmisbaar als

de markten onvoldoende transparant zijn.

Ordehandhaving en een justitioneel ingrij-

pen dat het gevoel van straffeloosheid be-

strijdt, zijn cruciaal. Hetzelfde geldt voor een

goede inning van belastingen en een effectie-

ve strijd tegen fraude. Dit zijn de ‘superkern-

taken’ van een overheid. Een goede uitvoering

ervan is essentieel voor het vertrouwen bin-

nen de samenleving. Ook de arbeidsmarkt

kan falen als vraag en aanbod elkaar niet vin-

den of dat slechts doen tegen een te hoge of

te lage prijs.

Page 19: Het Rijnlandmodel

19

IndIen een grote speler de markt domIneert. Ook wanneer een

grote speler de markt domineert of verschil-

lende spelers de markt vervalsen, kan de over-

heid maar beter een oogje in het zeil houden.

Een stevig mededingingsbeleid behoort zeker

tot de economische kerntaken. De overheid

moet ook zorgen dat nieuwe intrede niet

ontmoedigd maar integendeel gestimuleerd

wordt.

IndIen de maatschappelIjke ba-ten (kosten) sterk afwIjken van de prIvate baten (kosten).

Een mooi voorbeeld is het onderwijs: wan-

neer elke ouder zelf zou moeten instaan voor

de organisatie, zouden heel wat kinderen on-

voldoende geschoold worden. En een goedge-

schoolde bevolking is duidelijk een troef voor

een economie. Dergelijke positieve externe

effecten spelen ook op het vlak van onderne-

merschap en innovatie. Individuele bedrijven

houden te weinig rekening met zogenoemde

netwerkeffecten. De activiteiten van een be-

drijf zijn vaak positief voor andere onderne-

mers of voor de maatschappij in haar geheel.

Denken we ook aan innovatie inzake clean-

tech en medische onderzoek. De overheid

zal ondernemerschap en innovatie moeten

stimuleren als ze een optimale uitkomst voor

de samenleving wil bereiken. Te meer omdat

investeringen in innovatie vaak zeer conjunc-

tuurgevoelig zullen zijn. Een negatief voor-

beeld vinden we terug in het klimaatdebat.

Individuele producenten zullen onvoldoende

rekening houden met de klimaatgevolgen

van hun productie.

De overheid kan ook een belangrijke rol spe-

len in het verspreiden van innovatie. Bijv. via

ondersteuning van ‘open innovatie’ of via

de incubatiecentra waar bedrijven wegwijs

gemaakt worden in nieuwe technieken. Pas

wanneer innovatie breed verspreid wordt,

zullen de externe baten voor de maatschappij

maximaal zijn. Ook dat is een belangrijk ele-

ment: de overheid steunt bedrijven niet om-

dat ze meer winst zouden kunnen maken. Ze

doet dat omdat de baten voor de maatschap-

pij zo groot mogelijk zouden zijn.

Page 20: Het Rijnlandmodel

20

voor het welzIjn van de men-sen. De marktuitkomst is niet altijd fair.

Een belangrijke doelstelling van het Rijn-

landmodel is de graad van welzijn en geluk

van de bevolking te handhaven en liefst nog

te verhogen. Niet iedereen heeft dezelfde kan-

sen. Niet iedereen kent evenveel geluk tijdens

het leven. In eerste instantie moet de overheid

preventief optreden. Door goede scholing

voor iedereen toegankelijk te maken, wordt

toekomst belangrijker dan afkomst. Door

levenslang leren mogelijk te maken, kun-

nen mensen hun kansen gaaf houden tijdens

de loopbaan. Maar dan nog zullen ‘ongelijke

mensen’ nooit perfect gelijke kansen hebben.

Fysieke en intellectuele capaciteiten zijn nu

eenmaal ongelijk verdeeld. Gelijke kansen

zijn geen garantie op een gelijke uitkomst.

Daarom moet de overheid ook bijsturen via

de sociale zekerheid en de belastingen. Zon-

der evenwel de individuele verantwoordelijk-

heid weg te nemen. Iedereen is verantwoor-

delijk voor de uitbouw van de persoonlijke en

de maatschappelijke welvaart. Herverdeling

mag daaraan niks veranderen. Een overheid

herverdeelt niet om mensen te helpen die

hun kansen niet grijpen en vooral rekenen

op de inzet van anderen, maar om mensen te

ondersteunen die wel maximaal hun talenten

uitspelen.

Page 21: Het Rijnlandmodel

21

Hoe moet de overheid tussen-komen ?

Minstens even

belangrijk als weten

wanneer de overheid

(niet) moet tussenko-

men, is het besef hoe

ze dat best doet.

de overheId als bewaker van de kerntaken waakt over de kwa-lIteIt van de eIgen dIenstver-lenIng, en zorgt voor stabIele publIeke fInancIën. Kerntaken die

zo efficiënt mogelijk georganiseerd worden

op lokaal, provinciaal, regionaal, federaal

of Europees niveau. Subsidiariteit blijft ook

vandaag een erg belangrijk uitgangspunt. De

publieke dienstverlening hoort thuis op het

juiste bestuursniveau, in de nabijheid van

de bevolking en het bedrijfsleven. Ongeacht

of deze nabijheid gecreëerd wordt door ‘fy-

sische’ subsidiariteit van bestuursniveaus of

elektronisch door e-governement applicaties,

het vertrekken vanuit het standpunt van de

betrokkene is van belang. Doel is niet alleen

een overheid die de dingen goed doet, maar

die de goede dingen doet. Wat die goede din-

gen zijn, vergt permanente actualisering en

bijsturing.

Diezelfde permanente actualisering is nodig

om te bepalen op welk bestuursniveau een be-

voegdheid zich het best bevindt. Problemen

die vóór het tijdperk van de globalisering per-

fect op nationaal niveau aangepakt konden

worden, worden nu soms beter benaderd op

het Europees niveau. In bepaalde dossiers is

een intensievere coördinatie zelfs een nood-

zaak om een ‘race-to-the-bottom’ te vermij-

den. En als dat het geval is, moeten we ook

bereid zijn om bevoegdheden af te staan. Om-

gekeerd moeten we de vraag durven stellen

of beleidsniveaus nog wel voldoende meer-

waarde hebben: weegt de extra kost van het in

stand houden van een beleidsniveau nog wel

op tegen de baat van de bevoegdheid weg te

houden van een ander niveau? In de voorbije

decennia waren er wel degelijk verschuivin-

gen van belangrijke bevoegdheden, denken

we maar aan de Europese integratie. Maar

het volledig schrappen van een bestaand be-

leidsniveau werd nauwelijks overwogen. Het

Page 22: Het Rijnlandmodel

22

volstaat niet dat een bestuurslaag ‘goed werk

verricht’. De relevante vraag is of ze daartoe

ook het best geplaatst is. Het Rijnlandmodel

verwerpt een overheid die vooral handelt om

zichzelf in stand te houden. Een overheid is

altijd een instrument, geen doel op zich.

Het Rijnlandmodel

zet resoluut in op

subsidiariteit.

Bevoegdheden

moeten aan het juiste

beleidsniveau

toegewezen worden.

Zoveel mogelijk bevoegdheden moeten toe-

gekend worden aan het lokale niveau, de

meest nabije bestuurslaag. Hiervoor zijn be-

stuurskrachtige gemeentebesturen nodig.

Hoe meer taken we aan de lokale besturen

doorschuiven, hoe krachtiger die besturen

moeten zijn. Schaalvergroting en soepelere

procedures voor intergemeentelijke samen-

werkingsverbanden dringen zich dan ook op.

Sterkere lokale besturen zullen de vraag naar

de bestaansreden van intermediaire bestuur-

slagen scherper stellen. Sterke lokale/nabije

besturen en efficiëntiewinsten kunnen en

moeten samengaan.

Het spreekt voor zich dat een intensieve

samenwerking over de grenzen van de be-

stuursniveaus heen een noodzaak is.

Stabiliteit in publieke financiën dient op een

doordachte en verstandige wijze bekomen

te worden. Een eerste stap daarin is alvast

dat de overheid de eigen kerntaken zo effici-

ent mogelijk organiseert. Dat staat niet ge-

lijk aan een pleidooi voor de ‘minimal state’.

In landen met een Angelsaksische traditie

wordt te vaak alleen maar gefocust op de in-

putzijde. Het Rijnlandmodel hanteert een

meer evenwichtige benadering en kijkt ook

naar de outputzijde: de overheid mag belas-

tingmiddelen inzetten om haar kerntaken op

een kwaliteitsvolle manier te kunnen uitvoe-

ren. Zolang ze daarbij zo efficiënt mogelijk te

werk gaat. De overheid kiest voor haar eigen

werking en binnen haar eigen organisaties

voor een aanpak die zuinig omspringt met

de beschikbare middelen. Een moderne over-

heid voert een verstandig, doordacht en toe-

komstgericht budgettair-, IT- en personeels-

beleid. Ze maakt gebruik van een efficiënte

personeelsplanning en zet werkkrachten in

waar ze nodig zijn. Ze vervangt de ambtena-

ren die op pensioen gaan niet zomaar. Ook

laat ze de concurrentie spelen waar mogelijk.

Uiteraard dient de overheid wel te beschikken

over de noodzakelijke toekomstgerichte com-

petenties om blijvend als strategische partner

te kunnen optreden. Haar positie in een krap-

pe arbeidsmarkt en een kenniseconomie mag

niet onder druk komen, zo niet zal de dienst-

verlening daaronder lijden. Ook hier moet ge-

zocht worden naar een duurzaam evenwicht

met de private sector.

Page 23: Het Rijnlandmodel

23

de overheId als regelgever hoedt zIch voor overdreven regulerIng. Ondernemen moet moge-

lijk blijven. Het is verleidelijk om regels op

te stellen die ieder misbruik uitsluiten. Maar

vaak verhinderen die ook beloftevolle nieuwe

initiatieven. We moeten een juiste afweging

durven maken omtrent hoeveel het de sa-

menleving mag kosten om het laatste beetje

risico weg te nemen. 100% uitsluiten dat er

ooit een nieuwe bankencrisis zal voorvallen,

is onmogelijk tenzij we de banksector willen

herleiden tot het louter omzetten van spaar-

geld in leningen. Maar dan betalen we daar

een zware prijs voor: financiële innovatie was

in het verleden een krachtige stimulans voor

ondernemerschap, ook al bleken bepaalde

financiële activiteiten niet altijd voldoende

duurzaam te zijn. Een goede regulering moet

de kans dat een nieuwe crisis optreedt dras-

tisch verkleinen en financiële activiteiten

een duurzamer karakter geven, zonder een te

zware hypotheek te leggen op de dynamiek

van de banksector. Hetzelfde geldt voor het

milieubeleid: een verstandig groen beleid kan

heel wat meer vruchten afwerpen dan blinde

regulering. Het is beter om een correcte prijs

te zetten op vervuiling, dan om zeer beper-

kende wetgeving te installeren die in de prak-

tijk niet controleerbaar is. Een overheid die

betere regels maakt met minder administra-

tieve lasten, versterkt de concurrentiepositie

van ons land en van onze bedrijven.

De overheid mag ook geen excuus zijn om

persoonlijke verantwoordelijkheid af te wij-

zen. Het is niet omdat de overheid iets toelaat

of niet bestraft, dat het ook maatschappelijk

aanvaardbaar is.

Page 24: Het Rijnlandmodel

24

de overheId als partner kan een extra duwtje In de rug ge-ven. Bijvoorbeeld door te waken over de

band tussen onderwijs en bedrijfsleven. Maar

ook hier kiest de overheid beter voor een

plaats in de tweede lijn. Duidelijke doelstel-

lingen (bijv. inzake ondernemerschap) wor-

den gekoppeld aan financiering en gerichte

ondersteuning. De overheid als financier

van private projecten stelt duidelijke criteria

voorop. Geen financiering zonder beloftevol

en levensvatbaar project. Financiering door

de overheid is geen synoniem van subsidië-

ring. Vooral projecten omgeven door grote

onzekerheid, zoals hoogtechnologische star-

ters, kunnen een actieve participatie door de

overheid vergen. De overheidsinvestering ge-

beurt altijd met het oog op een exit: eens de

onzekerheid afneemt, moet de private sector

de rol van financier kunnen overnemen.

de overheId als socIale be-schermer zorgt ervoor dat mensen een rIsIco kunnen en durven nemen. Zonder dat ze in ar-

moede vervallen als het verkeerd uitdraait. De

overheid werkt mee aan een sociaal vangnet

dat fungeert als springplank; niet als hang-

mat. Herverdelen is een wezenlijk kenmerk

van het Rijnlandmodel. Dit omvat o.a. orga-

nisatie van sociale zekerheid, minimale ar-

beidsvoorwaarden, minimumlonen, …

Tegenover sociale bescherming staat de in-

dividuele plicht om te willen bijdragen aan

onze welvaart.

Ook het principe van de rechtvaardige over-

heid moet bewaakt worden. Effectieve in-

spectiediensten, een doorgedreven strijd

tegen de sociale en fiscale fraude, enz. zijn

noodzakelijk om het vertrouwen in die over-

heid en in de sociale bescherming hoog te

houden. Landen waarin dit vertrouwen hoog

is, zoals de Scandinavische landen, presteren

economisch ook sterker.

Page 25: Het Rijnlandmodel

25

de overheId als gesprekspart-ner neemt actIef deel aan het socIaal overleg. Al ligt de eerste

verantwoordelijkheid bij de sociale partners.

Goede arbeidsomstandigheden, permanente

vorming, investeringen in innovatie zijn zon-

der meer een gedeelde verantwoordelijkheid.

De overheid handelt niet alleen, maar in sa-

menspraak met alle stakeholders en betrok-

kenen. Een breed maatschappelijk draagvlak

voor overheidsbeleid (waarvan het sociaal

overleg slechts een onderdeel is ) vergroot de

kans op een goede uitkomst.

de overheId als consument/ trendsetter neemt een voor-beeldrol op als maatschappe-lIjk verantwoord werkgever.

De overheid moet een voorbeeldfunctie op

zich nemen als grootste consument van de

Belgische economie. Een kwaliteitsvolle over-

heid kan geen facturen onbetaald laten (of

laattijdig betalen). Een duurzame overheid

moet het voorbeeld geven door bijvoorbeeld

zijn werknemers en (politieke) vertegenwoor-

digers met milieuvriendelijke wagens te laten

rijden. Door innovatief aan te besteden, cre-

eert ze ook een markt voor vernieuwende on-

dernemingen. De overheid garandeert gelijke

kansen voor iedereen die deelneemt aan een

selectie voor een overheidsjob. Als attractieve

werkgever promoot ze een krachtig en leef-

tijdsbewust personeelsbeleid.

Page 26: Het Rijnlandmodel

Sociaal overleg en het Rijnlandmodelzijn zo goed als synoniemen. Terwijl andere economische organisatiesyste-men vertrekken van het primaat van de politiek of van een strijd tussen de klassen, is het sociaal overleg tussen werkgevers en werknemers de basis van economische en sociale organisatie in het Rijnlandmodel. Werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties trachten gemeenschap-pelijke belangen te vinden en bereiken. In plaats van een compromis waarbij iedereen iets ver-liest, is het de bedoeling om een win-win situatie tot stand te brengen.

Page 27: Het Rijnlandmodel

So

ciaa

l o

verl

eg

Page 28: Het Rijnlandmodel

28

In België komt het sociaal overleg op drie niveaus tot uiting:

Inspraak van de werknemers in individu-

ele ondernemingen.

Overleg over loon- en arbeidsvoorwaar-

den op sectoraal en interprofessioneel

vlak, en in mindere mate ook op regio-

naal en Europees vlak.

Medebeheer door de sociale partners van

de instellingen van sociale zekerheid.

Het overleg op ondernemingsniveau werd

recent uitgebreid naar kleine ondernemin-

gen, het beheer van de instellingen van soci-

ale zekerheid werd geprofessionaliseerd door

de introductie van beheersovereenkomsten.

Vandaag is vooral het interprofessionele over-

leg aan een modernisering toe.

Page 29: Het Rijnlandmodel

29

Botst het S O C I a a l overleg op haar limieten? In de eerste decennia na Wereldoorlog II was

de basis voor ieder akkoord een afruil tussen

productiviteitsverhogingen, inkomensver-

hogingen en versterkingen van de sociale

zekerheid. Aan de basis lag het ‘ontwerp van

overeenkomst tot sociale solidariteit’ uit 1944.

Zeer opmerkelijk daarin is de tekstpassage:

“de weg te openen naar sociale vooruitgang

die tegelijk moet voortvloeien uit de econo-

mische bloei van een tot vrede teruggekeerde

wereld en uit een rechtvaardige herverdeling

van het inkomen uit een toenemende produc-

tie”. Dit verwoordt het hele paradigma van

een zichzelf voedende en sociale groei die het

economische succes uitmaakte van de naoor-

logse periode.

Vanaf midden jaren ’70 begon dit model te

stokken onder druk van de petroleumcri-

sis. Ondernemingen werden toen ook vra-

gende partij voor akkoorden, maar dan om

de competitiviteit te vrijwaren. Dit mondde

uiteindelijk uit in de wet van 1996 over het

concurrentievermogen. Naast kwalitatieve

kaderafspraken over o.a. werkgelegenheid,

vorming en de gelijke behandeling van vrou-

wen, waren er sindsdien steevast kaderaf-

spraken over de loonontwikkeling, rekening

houdend met de evolutie in de buurlanden.

Doorheen al die jaren bleef de rode draad dat

werknemers en werkgevers samenwerkten in

dit model van sociaal overleg op alle niveaus

om collectieve economische vooruitgang te

bereiken.

De afgelopen jaren kreeg het klassieke over-

legmodel het steeds moeilijker. Dit hangt

samen met de toenemende globalisering en

het bereiken van limieten inzake productivi-

teitswinsten, of toch de vertraging ervan. On-

getwijfeld spelen er ook bredere maatschap-

pelijke ontwikkelingen zoals het tanend

draagvlak voor solidariteit, of het gebrek aan

vertrouwen in de hervormingskracht van de

sociale en politieke instellingen.

Het verleden leert ook dat akkoorden vooral

tot stand komen wanneer er financiële mar-

ges zijn, terwijl geen of slechts zeer beperkte

akkoorden mogelijk zijn als het economisch

slecht gaat. Dit illustreert nogmaals dat eco-

nomische groei tot op heden het instrument

bij uitstek was om de doelstellingen van het

Rijnlandmodel te realiseren.

Het klassieke interprofessionele onderhan-

delingsmodel heeft in recente jaren ingeboet

aan geloofwaardigheid en efficiëntie. Recente

akkoorden waren weinig ambitieus en weinig

effectief. Ze werden bovendien cash betaald

door de belastingbetaler. De competitiviteit

van onze ondernemingen herstelde nauwe-

lijks. Gebrekkige jobcreatie maakt het onmo-

gelijk om lasten op arbeid substantieel te ver-

lagen zonder de factuur door te schuiven naar

de volgende generaties. Bovendien leidt de

combinatie van minder jobs en meer uitke-

ringen tot een weinig rooskleurig financieel

plaatje voor de sociale zekerheid. Onderne-

mingen, werknemers en staat zijn schijnbaar

terecht gekomen in een klassieke ‘lose-lose-

lose’ situatie.

Page 30: Het Rijnlandmodel

30

Het kader dat de wet van 1996 schetst, lijkt te

beperkt en te beperkend. Het debat is verengd

tot een loonnorm, terwijl er geen globale

strategie ontwikkeld wordt inzake werkge-

legenheidsevolutie, vorming, sociaal beleid,

onderzoek en ontwikkeling, enz. De wet van

1996, de globalisering en de economische

ontwikkeling hebben de werknemers en be-

drijven laten wennen aan een defensieve op-

stelling. Iedereen verdedigt de eigen positie

ten opzichte van de ander, langs de frontlijn

van de loonvorming. Beide zijden verliezen

zo te vaak uit het oog dat we terrein verliezen

op tal van andere vlakken. Een offensieve, ge-

meenschappelijke strategie zou snel vruch-

ten kunnen afwerpen voor alle partijen.

Het sociaal overleg houdt zich ook zeer sterk

aan de nationale grenzen, terwijl de concur-

rentie hoe langer hoe internationaler wordt.

Terwijl de bewegingsruimte van de nationale

sociale partners door de internationale druk

verkleint, is er geen sociaal overleg op inter-

nationaal niveau. Dit brengt een negatieve

spiraal op gang, vergelijkbaar met het protec-

tionisme dat aan vroegere economische voor-

uitgang een einde maakte. Is een duurzame

economische groei mogelijk met dalende lo-

nen, lage rentevoeten, monetaire conflicten

en internationale onevenwichten ?

Page 31: Het Rijnlandmodel

31

Naar een modern S O C I a a l overleg? ondernemIngsconflIcten an-ders aanpakken. We stellen een toe-

name vast van het aantal ondernemings-

conflicten waar aan beide zijden overdreven

reacties tot stand komen. Ondanks duide-

lijke afspraken (het ‘Herenakkoord’ uit 2002)

stappen werkgevers vaker naar de rechtbank

om een staking te breken. Wilde stakingen

of ongeoorloofde stakingspraktijken zoals

gijzelingen komen frequenter voor. Sociaal

bemiddelaars zouden een actievere en meer

preventieve rol kunnen opnemen om deze

praktijken tegen te gaan. Er is ook nood aan

een verzoening van het stakingsrecht met

persoonlijke verantwoordelijkheid. Acties

bij bijv. het openbaar vervoer resulteren bijna

automatisch in grote maatschappelijke en

economische schade. En vaak lijkt het motief

voor die acties niet in verhouding te staan

tot die schade. Een duurzaam sociaal overleg

vereist dat een evenwicht wordt gevonden

tussen de rechten van de actievoerders en de

belangen van de samenleving.

InternatIonalIseren van het socIaal overleg. De internationale

concurrentie neemt voortdurend toe, ook op

markten die daar totnogtoe immuun voor

waren. Er is voor heel wat problemen geen

internationale aanpak, met als ultiem voor-

beeld het loonoverleg. Dit leidt voor ieder

land tot een aantal externe factoren waar men

in een TINA-model (‘there is no alternative’)

opgesloten geraakt. Noch de nationale so-

ciale partners, noch de nationale overheid

houden beleidskeuzes over. Wie weerstand

biedt, betaalt een hoge prijs aan verliezen van

marktaandeel of werkgelegenheid. Wie geen

weerstand biedt, bouwt zijn sociaal model

af, maar wint misschien wel wat aan werk-

gelegenheid. Ultiem wordt de internationale

inkomensongelijkheid zo ‘geïmporteerd’. Het

aantal verliezers is hoog. Is het daarom niet in

ieders belang om een Europees gericht over-

legmodel op te starten? In een eerste fase kan

gestreefd worden naar Europese sociale mi-

nima (bijv. op vlak van arbeidsduur en mini-

mumlonen). Ook de aanpak van herstructu-

reringen van multinationals kan beter op een

gecoördineerd Europees vlak gebeuren, om

te vermijden dat landen tegen elkaar worden

uitgespeeld.

socIaal overleg op belgIsch, vlaams of europees nIveau? Naarmate bevoegdheden meer versnipperd

geraken, wordt een ‘centraal’ sociaal overleg

een vreemd begrip. Dit levert ook onderhan-

delingstechnische problemen op: enerzijds

zijn de mogelijkheden beperkt door de inter-

nationalisering, anderzijds is een klassieke

ruil moeilijker, doordat de ‘ruilmiddelen’

zich op een ander niveau bevinden dan waar

het overleg plaatsvindt. Het vraagstuk van de

subsidiariteit duikt dus ook op in het sociaal

overleg.

Page 32: Het Rijnlandmodel

32

uItbreIdIng van de thematIek.

Vandaag is het interprofessioneel, maar ook

sectoraal sociaal overleg vaak beperkt tot een

loonoverleg. Kwalitatieve thema’s als oplei-

ding of procedurele aspecten van het arbeids-

recht komen wel aan bod, maar het blijft

meestal bij algemene aanbevelingen. Andere

thema’s als innovatie, duurzaamheid, enz.

worden helemaal stiefmoederlijk behandeld.

een actIevere rol voor de overheId. In een steeds internationalere

en complexere samenleving, zal een overleg

dat zich beperkt tot werkgevers en werkne-

mers nooit het gewenste resultaat opleveren.

De overheid moet als volwaardige partner

aanschuiven. En niet alleen in de rol van fi-

nancier zoals in het recente verleden het ge-

val was.

duIdelIjke prIorIteIten en meer ambItIe. De afgelopen jaren is het sociaal

overleg al te vaak een ‘verdelingsconferentie’

geweest, waar de ter beschikking gestelde

middelen een bestemming kregen. Achter

die verdeling zat niet altijd een visie. Laat

staan een gemeenschappelijke visie van de

sociale partners over het te voeren sociaal- of

arbeidsmarktbeleid. In tegenstelling tot de

buurlanden spraken de sociale partners nooit

een gemeenschappelijke ambitie uit over de

noodzakelijke structuurhervormingen. Dit

vormt een grote handicap voor de onderhan-

delingen. Met gemeenschappelijke doelstel-

lingen en een gemeenschappelijke ambitie is

vaak veel meer mogelijk. Net die consensus

zou de sterkte van het Rijnlandmodel moeten

zijn.

naar een nIeuw type loon-overleg. Onderhandelingen over een

klassieke interprofessionele loonnorm kun-

nen ook vandaag nog verlopen met het oog

op een ‘win win win’ situatie op de lange

termijn. Maar het is belangrijk dat we dat

kader verduidelijken en moderniseren. Twee

premissen zijn essentieel: ten eerste worden

de lastenverlagingen die de competitiviteit

moeten herstellen vervangen door belas-

tingverminderingen die mogelijk worden

eens de competitiviteit is hersteld. Zowel het

instrument als de chronologie worden dus

omgedraaid. Ten tweede moet de overheid

door dit systeem een volwaardige partner

worden van het interprofessioneel akkoord.

Dit wil zeggen: niet diegene die de factuur

op het einde betaald, maar wel de facilitator

en diegene die de return van de investering

van de partners in termen van hogere com-

petitiviteit waarborgt. Echte loonmatiging

dus. Met een garantie dat de werknemers de

vruchten plukken van de extra jobs die zo ge-

creëerd worden. Zo wordt tegelijk vermeden

dat steeds meer productiviteitswinsten nodig

Page 33: Het Rijnlandmodel

33

zijn om netto loonsverhogingen mogelijk te

maken. Productiviteitswinsten zijn immers

moeilijker geworden in de huidige economi-

sche realiteit. Dienstensectoren, die aan rela-

tief belang winnen in onze economie, lenen

zich daar minder toe dan de industrie. Boven-

dien moet de productiviteit vooral verhoogd

worden door eigen innovatie. De marge voor

imitatie van betere technologieën uit het bui-

tenland is sterk afgenomen. Ook de ambitie

om ook mensen met een lagere productiviteit

in te schakelen in het arbeidsproces, zet een

rem op productiviteitsstijgingen.

van defensIef naar offensIef overleg. Met een focus op loonmatiging

richten we al jaren de energie en de middelen

op het beschermen van bestaande werkgele-

genheid in bestaande sectoren met bestaande

producten. Het kost steeds meer energie en

geld om die inspanning succesvol te laten

zijn. Structurele arbeidsmarkthervormingen

en strategieën voor economische innovatie

kunnen sneller tot een hoger rendement lei-

den. Op voorwaarde dat ze breed gedragen

worden door de sociale partners.

Page 34: Het Rijnlandmodel

Het Rijnlandmodel heeft als finale doelstelling om alle mensen te laten delen in de welvaart.

Page 35: Het Rijnlandmodel

So

cial

e ze

kerh

eid

en

arb

eid

smar

kt

Page 36: Het Rijnlandmodel

36

Het Rijnlandmodel heeft als finale doelstelling om alle mensen te la-ten delen in de welvaart. Hetzij via participatie aan de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt met kwaliteits-volle jobs. Hetzij via het toekennen van menswaardige uitkeringen. Er bestaan belangrijke linken tus-sen de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Sociale bijdragen op arbeid staan in voor het gros van de inkomsten voor de sociale ze-kerheid. Arbeid opent vaak ook het recht op een uitkering. Boven-dien staat in het Rijnlandmodel het principe voorop dat een goede sociale bescherming vereist dat mensen er geen onnodig gebruik van maken. Iedereen moet zich integendeel maximaal inspannen om een bijdrage te leveren aan de creatie van welvaart. Met andere woorden: sociale zekerheid vangt vaak een ‘gebrek aan arbeid’ op.

De economische rol van arbeid is in het

Rijnlandmodel dus duidelijk dubbel. Niet

alleen zorgt arbeid voor een inkomen voor

het individu en voor de productie en de toe-

gevoegde waarde van een onderneming,

arbeid is daarnaast ook essentieel als finan-

cieringsbron van de sociale zekerheid. Meer

mensen aan het werk is dus een middel om

de welvaart van de werkenden én de welvaart

van de niet-werkenden te verhogen. Arbeids-

markthervormingen kunnen dus ook best

die beide benaderingen van arbeid (de intrin-

sieke welzijnscomponent en de economische

component) integreren. Zo bevorderen we

het welzijn en de welvaart van de individuele

werkende en van de samenleving.

In het licht van de vergrijzing van de bevol-

king, de lage participatie aan de arbeids-

markt van heel wat groepen en de krapte die

nu reeds bestaat op de arbeidsmarkt voor be-

paalde beroepen en sectoren is het duidelijk

dat een versterking van het arbeidsaanbod

zich opdringt. Zonder die versterking zullen

we nooit in staat zijn om onze economische

groei op peil te houden. Eventueel kan ook

gerichte migratie een oplossing zijn voor

bepaalde knelpuntvacatures. Maar ook de be-

staande migratiestromen moeten meer dan

vandaag ingepast worden in de ontwikkeling

van onze welvaart. Migratie wordt vaak ver-

nauwd tot de problematiek van asielzoekers

en een verhaal van solidariteit alleen. Maar

participatie van migranten op de arbeids-

markt draagt ook bij aan welvaartscreatie.

De overheid moet dit proces begeleiden via

een actief arbeidsmarktbeleid en door het

bestrijden van discriminatie. In het publieke

debat moet dit rechten en plichten verhaal

weer meer op de voorgrond komen. Dat zal

de maatschappelijke verdraagzaamheid ten

aanzien van migratie (in al haar vormen) ten

goede komen.

Page 37: Het Rijnlandmodel

37

Arbeid mag natuurlijk niet herleid worden tot

de pure economische kwaliteiten. Menselijk

contact, individuele ontplooiing, menselijke

waardigheid, solidariteit en samenwerking

met anderen zijn slechts enkele waarden die

het hebben van een job met zich meebrengt.

De werknemer, zelfstandige of ambtenaar is

dus nooit enkel een economische factor, hij

is ook steeds een mens die door zijn arbeid

bijdraagt aan de verwezenlijking van per-

soonlijke, ethische en maatschappelijke doel-

stellingen. Welvaartscreatie zonder welzijns-

creatie is een te schrale invulling van arbeid

en economie.

In wat volgt gaan we vooral

dieper in op de organisatie

van de sociale zekerheid.

Maar daarbij overschrijden

we meermaals en zonder

schroom de grenzen van het

arbeidsmarktbeleid.

Want in het Rijnlandmodel

zijn die twee onlosmakelijk

met elkaar verbonden.

Page 38: Het Rijnlandmodel

38

omgeving en risico’s in beweging

Onze sociale zekerheid werd na Wereldoorlog

II stap voor stap ontwikkeld in antwoord op

een aantal risico’s. In essentie moest de socia-

le zekerheid zorgen voor voldoende financiële

zekerheid, ook wanneer mensen met pech en

overmacht af te rekenen hebben.

Enerzijds via inkomensvervangende uitke-

ringen die een verlies aan loon compense-

ren. Een pensioen bood een antwoord op het

risico dat iemand door grote ouderdom niet

meer in staat is om een inkomen te verdienen

uit arbeid. De pensioenleeftijd werd daarom

van bij de start vastgelegd op 65 jaar wat

amper afweek van de gemiddelde levensver-

wachting. Ook het risico op inkomensverlies

door ziekte, arbeidsongeschiktheid of verlies

van werk werd ondervangen.

Anderzijds via kostencompenserende uitke-

ringen als een aanvulling op het loon zodat

vermeden werd dat de (vaak onvoorspelbare)

kosten verbonden aan het opvoeden van kin-

deren of aan geneeskundige verzorging zou-

den resulteren in een leven in armoede.

Bij de start werd expliciet gekozen voor een

sociale zekerheid met een duidelijke band

tussen enerzijds de opbouw van sociale rech-

ten en anderzijds werk. Dit in tegenstelling

tot o.a. het Verenigd Koninkrijk waar univer-

sele sociale rechten het uitgangspunt waren.

Maar de band tussen arbeid en opbouw van

sociale rechten is zeker niet één-op-één. Kin-

derbijslag en gezondheidszorgen zijn bijv.

universele rechten. Aan de inkomstenzijde is

belastinggeld nu reeds goed voor ruim 1/3de

van de middelen. Dit betekent ook dat sociale

zekerheid niet langer een zaak is van de so-

ciale partners alleen. Ook de overheid is een

volwaardig aandeelhouder geworden.

Sociale bescherming is ook ruimer dan so-

ciale zekerheid. Buiten de sociale zekerheid

om werden een aantal bijstandsmechanis-

men ontwikkeld die volledig gefinancierd

worden vanuit de schatkist: de inkomensga-

rantie voor ouderen (IGO), het leefloon, de

tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden

(THAB), … Ook in het onderwijs zijn er soci-

ale tegemoetkomingen via de studiebeurzen.

Vaak zijn die tegemoetkomingen buiten de

sociale zekerheid om ook onderhavig aan een

voorafgaande inkomenstoets. Hetzelfde geldt

voor het aanbod van gesubsidieerde diensten

zoals kinderopvang en rusthuizen.

Page 39: Het Rijnlandmodel

41

De specificiteit van onze so-ciale zekerheid heeft ook te maken met een aantal omge-vingsfactoren. Omgevings-factoren die niet altijd stabiel gebleven zijn over de laatste decennia.

Nieuwe generaties waren in het ver-

leden systematisch groter dan hun voorgan-

gers. Financiering via repartitie lag dan ook

voor de hand. Door de hyperinflatie na WO

II werd repartitie een noodzaak: reeds opge-

bouwde kapitalen waren niks meer waard.

Momenteel zetten vergrijzing en denataliteit

de financiering via repartitie zwaar onder

druk. Over enkele jaren staat tegenover elke

persoon die actief is op de arbeidsmarkt, ie-

mand die dat niet is. Gekoppeld aan lage en

relatief voorspelbare inflatiecijfers heeft dit

geleid tot een hernieuwde interesse in kapita-

lisatie.

De typische gezinssituatie na We-

reldoorlog II, het zogenoemde kostwinners-

model, staat centraal in de constructie van

de sociale zekerheid. De man ging werken, de

vrouw stond in voor de zorg voor het gezin.

Dit verklaart de keuze voor de afgeleide soci-

ale rechten zoals het gezinspensioen en het

overlevingspensioen. Gezinsvormen zijn nu

meer divers en minder stabiel. Mensen kun-

nen ook minder terugvallen op de solidariteit

binnen het gezin. Dit heeft o.a. geleid tot een

vraag naar individuele en opgesplitste rech-

ten: sociale rechten die opeisbaar zijn los van

de rechten van de partner.

Een gemiddelde loopbaan was re-

delijk stabiel. Men begon als werknemer in

de privé-sector, zelfstandige of ambtenaar en

bleef dat tot aan het pensioen. Dat liet toe om

parallel verschillende stelsels van sociale be-

scherming te ontwikkelen, zonder echt oog

te hebben voor de overgangsproblemen. Veel

meer dan vandaag het geval is, waren jobs

voor het leven. Vandaag zijn gemengde loop-

banen en jobwissels de regel eerder dan de

uitzondering. Dit betekent dat er nood is aan

een sociale zekerheid die arbeidsmobiliteit

niet bemoeilijkt. Dat geldt in het bijzonder

voor internationale loopbanen (o.a. expats

en grensarbeiders) die ook almaar frequenter

voorkomen.

De concurrentie op de wereldmark-

ten was al bij al beperkt waardoor lasten op ar-

beid minder problematisch waren. Bovendien

domineerde de industrie de economische ac-

tiviteit, waardoor er ook heel wat jobs waren

voor laaggeschoolden. Maar de globalisering

vertaalt zich in een grotere neerwaartse druk

op de lonen, en dus een moeilijkere financie-

ring van de sociale zekerheid. Dat geldt in het

bijzonder voor de jobs voor laaggeschoolden.

Naarmate we onze economie richten op pro-

ducten met een hogere toegevoegde waarde -

waar prijsconcurrentie minder speelt - wordt

scholing nog belangrijker.

De Europese integratie laat zich

voelen. Met de invoering van de Vlaamse

zorgverzekering werd die impact zeer zicht-

baar. Sociale zekerheidsregelingen mogen

het vrij verkeer van werknemers, goederen en

diensten niet belemmeren. Sociale zekerheid

beperken op basis van (sub)nationaliteit is

bijv. niet mogelijk.

Page 40: Het Rijnlandmodel

40

De omgeving anno 2010 verschilt fundamen-

teel van deze net na WO II. Toch zijn de ‘oude

risico’s’ nog steeds aanwezig. Mensen willen

zich indekken tegen inkomensverlies en te-

gen een aantal omvangrijke en onvoorspel-

bare kosten.

Maar kunnen we de

oude risico’s nog wel

adequaat afdekken

in de gewijzigde

omgeving?

De visie op het pensioen is funda-

menteel veranderd. Oorspronkelijk ging men

uit van een gemiddelde beroepsloopbaan ‘tot

aan de dood’. Het pensioen was een buffer

ingeval ouderdom dit scenario doorkruiste.

Vandaag verwachten we veel meer van dat

zelfde pensioen. Een pensioen moet men-

sen in staat stellen om hun levensstandaard

vol te houden gedurende heel wat jaren na

een actieve loopbaan. De pensioenleeftijd is

onveranderd gebleven, terwijl de levensver-

wachting door de vooruitgang van de medi-

sche wetenschap zeer sterk is toegenomen.

De loopbaanduur werd dus relatief heel wat

korter. Relatief minder inkomsten staan zo

tegenover relatief meer uitgaven. Gekoppeld

aan de vergrijzing en denataliteit zet dit de

financiering van de pensioenen in het bijzon-

der, en de sociale zekerheid in het algemeen,

zwaar onder druk. Doelstellingen van de soci-

ale zekerheid moeten onvermijdelijk weer in

lijn komen met de middelen.

Door de brede verspreiding van

betrouwbare anticonceptiva zijn de kosten

verbonden aan het opvoeden van kinderen

minder onvoorspelbaar dan vroeger. Boven-

dien dekt kinderbijslag verre van alle kosten

verbonden aan het opvoeden van kinderen.

Dit voorbeeld toont aan dat een permanente

monitoring van doelstellingen, input en out-

put van onze sociale zekerheid noodzakelijk

is. Waar dat nodig is, moet het systeem ten

gronde gewijzigd worden om de gewenste so-

ciale bescherming te behouden.

Onze sociale zekerheid (en sociale

bescherming in het algemeen) slaagt er on-

voldoende om bepaalde groepen, zoals de

één-oudergezinnen en mensen die langdu-

rig van een vervangingsuitkering moeten le-

ven, uit de armoede te houden. Zetten we de

schaarse middelen onvoldoende gericht en

onvoldoende selectief in?

Page 41: Het Rijnlandmodel

41

Naast de ‘klassieke’

risico’s zagen ook

een aantal nieuwe

risico’s het licht:

Wie laag of verkeerd geschoold is,

geraakt maar moeilijk (terug) aan de slag. En

wie lang werkloos blijft, loopt een sterk ver-

hoogd risico op armoede. De evolutie naar

een kenniseconomie maakt dat werknemers

over andere vaardigheden moeten beschik-

ken (evolutie van handen- naar hoofdarbeid,

doorgedreven informatisering). Met andere

woorden: gebrek aan (gepaste) scholing is een

nieuw risico.

De combinatie van gezinstaken met

werk is heel wat lastiger geworden. Er zijn

almaar meer tweeverdieners / alleenstaande

ouders. Gebrek aan tijd is een nieuw risico.

Een risico dat reeds gedeeltelijk ondervangen

wordt door de thematische verloven en het

tijdskrediet.

Page 42: Het Rijnlandmodel

42

solidariteit zonder grenzen?

De solidariteit in

de sociale zekerheid

speelt zich af op

een aantal niveaus:

Solidariteit tussen hoge en lage in-

komens. Deze solidariteit volgt vooral uit het

feit dat bijdragen op de lonen onbegrensd

zijn, maar er wel een plafond bestaat voor

de berekening van de uitkering. In de feiten

vertaalt zich dat in een relatief klein verschil

tussen de minima en de maxima.

Solidariteit ten aanzien van ge-

zinnen met (en zonder) kinderen. Iedereen

draagt bij aan de financiering van de kinder-

bijslagen. Het gezinspensioen is ook hoger

dan dat van alleenstaanden (zelfs als de bij-

dragen tijdens de loopbaan identiek waren).

Solidariteit tussen mensen met een

normale beroepsloopbaan en mensen met

een korte beroepsloopbaan.

Wanneer de realisaties niet meer voldoende

beantwoorden aan de verwachtingen worden

mensen kritischer t.a.v. de sociale zekerheid.

Het draagvlak kalft geleidelijk af. Dat blijkt

ook uit de zeer sterke aangroei van private

verzekeringen (pensioen, hospitalisatie). De

solidariteit komt zo onder druk.

Het begrip ‘solidariteit’ vergt wel wat toelich-

ting. Het is bijv. niet zo dat het uitkeren van

een werkloosheidsuitkering of een ziekte-uit-

kering automatisch betekent dat we solidair

zijn met werklozen of zieken. Solidariteit is er

pas wanneer mensen bereid zijn om een deel

van hun bijdrage aan de sociale verzekering

om te zetten in rechten voor andere mensen

(en dus te verzaken aan eigen rechten). In een

private verzekering bestaat er geen ‘pure’ so-

lidariteit omdat er een directe band bestaat

tussen de bijdrage die betaald wordt en de

uitkering die volgt als bijv. het huis afbrandt.

Wie niks betaalt, krijgt ook niks terug. Wie

veel betaalt, wordt in verhouding uitbetaald.

In de sociale zekerheid is dat anders. Dat be-

tekent ook dat de aanvullende verzekeringen

(2de en 3de pijler pensioenen, hospitalisatie)

niet thuishoren onder de noemer sociale ze-

kerheid. De ‘private sociale zekerheid’ is een

contradictio in terminis.

Page 43: Het Rijnlandmodel

43

Solidariteit is niet altijd gewenst. Een eerste

vorm van ongewenste solidariteit kan volgen

uit een gebrek aan controle. Wanneer werklo-

zen bijv. onvoldoende inspanningen zouden

leveren om een nieuwe job te verwerven, dan

creëren ze ook vermijdbare uitgaven. En dus

een hogere premie voor de anderen. Hetzelf-

de geldt voor mensen die zich schuldig ma-

ken aan sociale fraude. Sociale zekerheid is

niet onvoorwaardelijk. Sociale rechten staan

tegenover sociale plichten. De regels van het

spel moeten door iedereen gerespecteerd

worden.

Maar soms staan ook de spelregels zelf ter

discussie. Ook de ‘pure’ solidariteit is niet

altijd meer gewenst. Grote groepen mensen

vinden dat ze zeer veel betalen en te weinig te-

rugkrijgen. De eindeloopbaan problematiek

illustreert dit duidelijk. Wie op jonge leeftijd

uit de arbeidsmarkt stapt, draagt minder bij

aan de sociale zekerheid en zal gedurende

langere periode een uitkering trekken. Dit

vertaalt zich ten dele in het pensioenbedrag:

een pensioen op basis van een onvolledige

loopbaan is lager dat een pensioen op basis

van een volledige loopbaan. Maar het verschil

blijft vaak redelijk beperkt. Dit probleem

wordt zeer duidelijk in geval van het brug-

pensioen: niet alleen is de maatschappij soli-

dair door een werkloosheidsuitkering tot aan

de leeftijd van 65 jaar te financieren, er wor-

den over gans die periode ook nog volledige

pensioenrechten opgebouwd. De solidariteit

die gevraagd wordt aan mensen die op de ar-

beidsmarkt blijven, is zeer groot. Is dit nog

verdedigbaar wanneer de gemiddelde uitke-

ringen zwaar onder druk staan?

Page 44: Het Rijnlandmodel

44

Naar een modernere sociale zekerheid een socIale zekerheId dIe meer arbeIdsgerIcht Is. Sociale bescher-

ming moet een stevige onderbouw hebben.

We kunnen geen welvaart verdelen, zonder

ze eerst te creëren. De organisatie van de so-

ciale zekerheid moet werken aanmoedigen.

Daarmee draagt ze bij aan haar eigen lange

termijn houdbaarheid. Werken moet ook in-

zake sociale rechten, in het bijzonder het pen-

sioen, meer renderen dan niet werken. Door

het verschil tussen een belasting en een so-

ciale bijdrage weer op scherp te stellen, vrij-

waren we ook het maatschappelijk draagvlak.

Bovendien mag de sociale zekerheid geen

aanleiding geven tot werkloosheids- of inac-

tiviteitsvallen. Mensen mogen niet financieel

ontmoedigd worden om opnieuw voor een

job te kiezen.

De werkloosheid is een brug naar werk. Daar-

om maken we beter een onderscheid tussen

de werkloosheidsuitkering als tijdelijke over-

gangsuitkering en de werkloosheidsuitkering

als bescherming tegen armoede voor wie lang-

durig zonder werk blijft. Al moeten beide sys-

temen erop gericht zijn om mensen terug aan

de slag te krijgen. Ook ontslagbescherming

kan omgebouwd worden tot een instrument

voor loopbaanzekerheid. De manier waarop de

ontslagbescherming vorm krijgt, moet de ex-

werknemer kansen geven op opleiding en out-

placement. Een opzegtermijn wordt dan geen

wachtperiode tot aan de werkloosheid, maar

een ‘herlanceringsperiode’.

Mensen moeten ook afstappen van het idee

dat een job voor het leven is. Chirurgen zul-

len op hun 65ste misschien niet meer de

vaste hand hebben die nodig is voor een pre-

cisieoperatie. Net zomin als bouwvakkers op

hun 65ste nog kunnen zeulen met bakstenen.

Maar is dat een reden om mensen reeds op

hun 55ste op non-actief te plaatsen? Mis-

schien is het de gemakkelijkste oplossing,

maar ze is niet houdbaar als we een sociale

bescherming op hoog peil willen behouden.

Meer dan vandaag moeten carrièreverande-

ringen overwogen en zelfs permanent voor-

bereid worden. Een grotere professionele en

geografische mobiliteit kunnen hier zeker toe

bijdragen.

De sociale zekerheid kan zelf ook bijdragen

tot die langere loopbaan via een verstandige

aanwending van verlofstelsels. Dit sluit aan

op de flexizekerheidbenadering: de werkne-

mer is zeker dat hij kan terugvallen op een

goede sociale bescherming én op kwaliteits-

volle jobs. De werkgever kan arbeid flexibeler

inzetten, maar ook de werknemer krijgt tijd

voor zijn of haar gezin.

Tegelijk moeten we erkennen dat niet ieder-

een is in staat om mee te draaien in de ‘gewo-

ne’ economie. De verdere uitbouw van de so-

ciale economie is daarom noodzakelijk. Ook

dat draagt bij aan het draagvlak.

Page 45: Het Rijnlandmodel

45

transparantIe en verant-woordelIjkheId als kern-begrIppen. Mensen kunnen pas verant-

woordelijk gesteld worden voor hun keuzes,

als ze de implicaties ervan correct kunnen

inschatten. Informeren draagt ook bij aan het

besef dat een goede sociale bescherming geen

evidentie is maar inspanningen vergt van

iedereen. Maar de vraag naar transparantie

leidt ook naar lastiger vragen: draagt een ro-

ker zelf verantwoordelijkheid voor bepaalde

aandoeningen? Kunnen mensen verantwoor-

delijk gesteld worden voor armoede? M.a.w.

waar eindigt de individuele en waar start de

maatschappelijke verantwoordelijkheid?

De transparantie kan ook verbeterd worden

aan de kant van de financiering: het tweepij-

ler systeem waarbij enkel arbeidsgerelateerde

risico’s nog gefinancierd worden via bijdra-

gen op arbeid zou het wezen van de sociale

zekerheid opnieuw scherper stellen. Dit im-

pliceert ook dat ook andere inkomstenbron-

nen dan arbeid aangesproken worden om de

sociale zekerheid te financieren. De transpa-

rantie kan ook verbeterd worden door de soci-

ale zekerheid te beperken tot de echte sociale

risico’s.

meer unIformIteIt nastreven.

Gemengde loopbanen zijn almaar meer de re-

gel. Grote verschillen tussen de verschillende

stelsels van sociale zekerheid verhinderen een

vlotte arbeidsmobiliteit. Hetzelfde geldt voor

het achterhaalde onderscheid in het arbeids-

recht tussen arbeiders en bedienden.

Page 46: Het Rijnlandmodel

46

een socIale zekerheId op maat van alle gezInsvormen. Eén vraag

staat daarbij altijd voorop: wat is de maat-

schappelijke verantwoordelijkheid? In welke

situaties willen we als samenleving solidair

zijn? Een vraag die bijv. pertinent is in ge-

val van pensioenrechten van beide partners:

moet de maatschappij bijbetalen als één van

de partners zelf geen rechten opgebouwd

heeft, of is dat de (gedeelde) verantwoorde-

lijkheid van de partner?

preventIe en ondersteunIng.

De tijd dat sociale zekerheid synoniem was

voor uitkeringen ligt achter ons. We moeten

vermijden dat mensen (langdurig) afhanke-

lijk worden van een uitkering. Dit betekent

o.a. een versnelling van de beweging richting

dienstverlening. Bijv. permanente vorming

maakt dat het risico op werkloosheid op la-

tere leeftijd drastisch verkleind wordt. Ook

loopbaanbegeleiding, loopbaan advies, coa-

ching, outplacement, … horen in dit rijtje van

dienstverlening thuis.

Page 47: Het Rijnlandmodel

realIsme In de verwachtIngen Is nodIg. Noch de sociale zekerheid, noch

de overheid kan alle problemen van de men-

sen oplossen. Als mensen én gezin én werk

én sport én cultuur én reizen én … willen

combineren, zullen er nooit genoeg verloven

zijn. Hetzelfde geldt voor de gezondheidszor-

gen: onderzoek leidt tot nieuwe therapieën

en medicamenten. Vaak met een omvangrijk

prijskaartje. Is het haalbaar om deze uitgaven

te blijven verhalen op de sociale zekerheid?

Meteen dringen zich zeer moeilijke vragen

op: wat is een aanvaardbare kostprijs voor een

extra levensjaar? Liever middelen inzetten op

een grote groep patiënten dan op aandoenin-

gen die zelden voorkomen? Of kiezen we voor

meer selectiviteit, bijv. via het mechanisme

van de maximumfactuur?

Page 48: Het Rijnlandmodel

48

Page 49: Het Rijnlandmodel

49

Start van het debat … Om de discussie aan te trekken, eindigen we

deze bijdrage met vijfentwintig vragen.

Misschien zijn het niet de meest dringende en

zeker niet de enige. Ze zijn vooral bedoeld ‘ter

inspiratie’.

Hoe staan we tegenover de opna-

me van een milieucorrectie als een nieuw

principe in het Rijnlandmodel? Hoe ver wil-

len we daar in gaan? Willen we een voor-

trekker zijn als dit op korte termijn extra

kosten betekent of een competitief nadeel

met zich brengt?

Page 50: Het Rijnlandmodel

50

Hoe vermijden we meer sociale

ongelijkheid bij het doorvoeren van leefmi-

lieucorrecties? Moet het sociale altijd pri-

meren op het ecologische?

Zijn we bereid en in staat om be-

leidsniveaus op te geven die geen duidelijke

meerwaarde meer hebben? Zijn we ook be-

reid om bevoegdheden af te staan als een

ander niveau die beter kan aanwenden?

Dient de overheid aan sectorbe-

leid te doen? Met andere woorden: waar

liggen de grenzen van sectorkeuze en sec-

torondersteuning?

Willen we een ‘zero-risk’ maat-

schappij tegen gelijk welke kost? Hoe moet

een overheid het verminderen van risico

afwegen tegen de stijging van de maat-

schappelijke kost?

Page 51: Het Rijnlandmodel

51

Welke taken die de overheid mo-

menteel zelf uitvoert, zou ze beter niet lan-

ger als taak opnemen?

Op welke domeinen dient de overheid net

meer initiatief te nemen?

Waar ligt de grens tussen be-

scherming van de privacy en de plicht van

de overheid om fraude actief te bestrijden?

Waar ligt de grens tussen therapeutische

vrijheid van een arts en controle op het

voorschrijfgedrag in het kader van een zui-

nig beleid?

Mag een overheid winst maken

met de economische activiteiten die ze op-

zet? Mag een overheid inkomsten blijven

genereren via de energiefactuur?

Dient de overheid de bonussen

in de privé-sector aan banden te leggen?

Kan ze rechtstreeks ingrijpen in de hoogte

van de vergoedingen of enkel in de toeken-

ningscriteria (toespitsen op de lange ter-

mijn)? Is een internationale aanpak nodig?

Page 52: Het Rijnlandmodel

52

Wat is de rol van het financieel

stelsel in onze economie? Dient het financi-

eel stelsel enkel om ondernemers kapitaal

te verschaffen of kan dat stelsel ook zelf

bepaalde nevenactiviteiten ontwikkelen

(zoals beursspeculatie)?

Moet de overheid een minimum-

doelstelling aanhouden inzake investeringen

in innovatie? Ook als dat ten koste gaat van

de budgetten voor sociale voorzieningen?

Moet de overheid een grotere rol

spelen of opeisen in het sociaal overleg, en

niet vooral de akkoorden helpen financie-

ren?

Wat is de rol van de overheid in

het financieel stelsel? Laat de overheid

de markt spelen en hanteert zij correcties

wanneer die markt faalt of treedt ze pro-

actief op om onevenwichtigheden in het

financieel stelsel te voorkomen?

Page 53: Het Rijnlandmodel

53

Is langer werken voor eenzelfde

loon een middel om de competitiviteit van

onze economie te verhogen?

Gaan we verder op het pad van het

sociaal Europa? Bijv. via sociale minimum-

rechten en een Europees sociaal overleg.

Is er een nieuwe consensus nodig

inzake ondernemingsconflicten? Kunnen

manieren gevonden worden om met res-

pect voor het stakingsrecht acties niet te

laten uitmonden in te grote maatschappe-

lijke en economische schade?

Willen we de solidariteit met de

korte beroepsloopbanen inperken? Zijn we

bereid om mechanismen van vervroegde

uittreding op de arbeidsmarkt (zoals brug-

pensioen) maximaal te ontmoedigen of he-

lemaal af te schaffen?

Page 54: Het Rijnlandmodel

54

Hoe kunnen we het arbeidsaan-

bod versterken? Kan dat ook door niet-

werken minder aantrekkelijk te maken en/

of werk meer te laten lonen?

Hoe kunnen we de rechten en

plichten van de sociaal verzekerde terug

scherper stellen?

Hoever willen we gaan in de ge-

lijkschakeling van de sociale stelsels (werk-

nemer, zelfstandige en ambtenaar)?

Kan een goede ontslagbescher-

ming synoniem zijn van een ontslagbe-

scherming die werklozen ook activeert?

Page 55: Het Rijnlandmodel

55

Is er nood aan meer solidariteit in

de samenleving?

Waar liggen de grenzen aan de so-

lidariteit in de gezondheidszorgen. Wat kan

de samenleving financieren? Waar geldt de

persoonlijke verantwoordelijkheid?

Hoe kunnen we een antwoord

bieden op het zeer hoge armoederisico bij

eenoudergezinnen?

Is het nuttig om naar Duits voor-

beeld een ‘schuldenrem’ in te schrijven in de

grondwet: een beperking van de schuld die

een overheid mag aangaan?

Page 56: Het Rijnlandmodel
Page 57: Het Rijnlandmodel

Ver

antw

oo

rdel

ijke

uit

gev

er /

Res

po

nsa

ble

ed

ito

r:

Nik

o G

ob

bin

, Wet

stra

at 8

9, 1

04

0 B

russ

els

Vo

rmg

evin

g: e

chg

oed

.be