heroes or zeroes?

39
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijk artikel DAVID ONGENAERT MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK PROMOTOR: PROF. DR. STIJN JOYE COMMISSARIS: DR. JONO VAN BELLE ACADEMIEJAAR 2014 2015 Heroes or zeroes? Een kritische discoursanalyse naar Vlaamse krantenberichtgeving over westerse en niet-westerse hulpagentschappen tijdens Haiyan aantal woorden: 9846

Upload: others

Post on 15-Apr-2022

6 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Heroes or zeroes?

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijk artikel

DAVID ONGENAERT

MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

afstudeerrichting JOURNALISTIEK

PROMOTOR: PROF. DR. STIJN JOYE

COMMISSARIS: DR. JONO VAN BELLE

ACADEMIEJAAR 2014 – 2015

Heroes or zeroes?

Een kritische discoursanalyse naar Vlaamse krantenberichtgeving over

westerse en niet-westerse hulpagentschappen tijdens Haiyan

aantal woorden: 9846

Page 2: Heroes or zeroes?

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.

Page 3: Heroes or zeroes?

3

Dankwoord

Op deze pagina zou ik graag enkele mensen in de bloemetjes zetten die een grote steun vormden bij de

totstandkoming van deze thesis.

Allereerst wens ik mijn promotor Prof. Dr. Stijn Joye te bedanken. Zijn expertise, toegankelijkheid en

bereidheid om mij te helpen, zorgden ervoor dat ik steevast op het goede pad bleef.

Daarnaast wil ik ook mijn collega-studenten bedanken voor de nuttige tips en opbouwende feedback die ik

van hen kreeg.

En last but not least, wil ik ook mijn ouders, zus en vrienden bedanken. Zij vormden steeds een luisterend

oor en toonden een grote interesse in mijn thesisonderwerp.

Bedankt allen: jullie vormden – om in de sfeer van de thesis te komen – meermaals mijn redders in nood.

Page 4: Heroes or zeroes?

4

Abstract

Every year various natural disasters take place in non-Western countries. In such situations, humanitarian aid

is crucial. Other important actors in this domain are news media, as it is mainly through media reports the

world perceives international crises (Pantti, Wahl-Jorgensen & Cottle, 2012). News media however, are not

neutral because they reproduce the dominant ideologies of society (Van Dijk, 2009). That’s the reason why

this study investigates how Western news media represent Western and non-Western aid agencies during

natural disasters in non-Western countries. Likewise, we investigate the underlying causes of these

representations. Thus, we want to figure out whether and how news coverage on aid agencies contributes to

the reproduction of Western power discourses. Using critical discourse analysis (Fairclough, 1995), we

analyse the articles of six Flemish newspapers on aid agencies which provided support to the Philippines

after it was hit by typhoon Haiyan. We come to the conclusion that Western aid agencies, in particular

Belgian actors, receive more and positive media attention than non-Western aid agencies. We find out that

several journalistic practices underlie these distorted media representations. Initially, the importance of new

values such as proximity and the possibility of domestication leads to bias in the selection of disasters.

However, the news itself is distorted by an extensive use of domestication and storylines of debt allocation.

This effect is reinforced by the excessive dependence on Western elite sources. Especially the strong

interrelationship between the journalistic and the NGO sector raises questions about the impartiality of

disaster reporting. Nevertheless, we can’t consider news editors as the only causes of biased disaster

reporting. The broader social practice of institutions and values in which news media function has influence

on media reports. More specifically, we find in this case study indications that the investigated news media

reproduce an Orientalist discourse.

Keywords: media representations, critical discourse analysis, aid agencies, natural disasters

Page 5: Heroes or zeroes?

5

Inleiding

Onze aardbol is dikwijls het toneel van natuurrampen. Dergelijke catastrofes doen zich vooral voor en

hebben de grootste impact in arme, niet-westerse gebieden (International Federation of Red Cross and Red

Crescent Societies, 2014).1 Ofschoon er initiatieven rond rampenpreventie genomen worden, blijft

humanitaire bijstand vaak noodzakelijk.2 Zo eisten natuurrampen in 2013 wereldwijd 22.205 mensenlevens,

troffen ze meer dan 96 miljoen mensen en zorgden ze voor een economische schade van ruim 119 miljard

Amerikaanse dollar (Guha-Sapir, Hoyois, & Below, 2015). Naast hulpagentschappen spelen ook

nieuwsmedia een belangrijke rol in dit domein. Zij informeren het grote publiek immers over deze

catastrofes (Pantti, Wahl-Jorgensen & Cottle, 2012). Of een ramp in de actualiteit verschijnt of eerder een

‘vergeten ramp’ wordt, hangt evenwel af van bepaalde selectiecriteria van nieuwsmedia. Op die manier

krijgen vele niet-westerse rampen geen of weinig media-aandacht (Benthall, 1993). Daarbij aansluitend

reproduceren nieuwsmedia ideologieën in hun berichtgeving (van Dijk, 2009). Zo brengen westerse media

natuurrampen in niet-westerse gebieden dikwijls op een etnocentrische manier in beeld. Meer bepaald

representeren ze niet-westerse slachtoffers vaak als passief en exotisch (Benthall, 1993; Chouliaraki, 2006,

2010b; Joye, 2009).

Over de weergave van hulpagentschappen is echter nog maar weinig onderzoek verschenen. Nochtans spelen

hulpagentschappen tijdens natuurrampen een heel belangrijke rol: als hulpverlener maar ook als

informatiebron voor nieuwsmedia (Franks, 2013). Dit artikel wil dan ook onderzoeken of en hoe westerse

nieuwsmedia westerse en niet-westerse hulpagentschappen in beeld brengen tijdens natuurrampen in niet-

westerse landen. Evenzeer gaan we na wat de achterliggende oorzaken zijn van deze al dan niet verschillende

representaties. Zo willen we achterhalen of en hoe nieuwsberichtgeving over hulpagentschappen bijdraagt tot

de (re)productie van westerse machtsdiscoursen. Aan de hand van kritische discoursanalyse (Fairclough,

1992, 1995) bestuderen we de artikels van zes Vlaamse kranten over hulpagentschappen die steun

verleenden aan de Filipijnen nadat het werd getroffen door tyfoon Haiyan. Om een goed beeld over deze

thematiek te verkrijgen, starten we met een uitgebreide literatuurstudie. Daarin bespreken we eerst wat

hulpagentschappen zijn en hoe deze zich verhouden tot nieuwsmedia. Daarna onderzoeken we of er sprake is

van verschillen in mediarepresentatie tussen westerse en niet-westerse hulpagentschappen. Tot slot proberen

we de gevonden resultaten vanuit diverse invalshoeken te verklaren.

1 Zo behoorden 57,9 procent van alle natuurrampen, 85,5 procent van alle door natuurrampen overleden slachtoffers

en 95,4 procent van alle door natuurrampen getroffenen tussen 2004 en 2013 tot landen met een ‘medium human development’ of ‘low human development’ (International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies, 2014, p. 232-237). 2 Een bekend initiatief rond rampenpreventie is de ontwikkeling van de ‘Disaster Risk Index’ door het ‘United Nations

Development Programme’ (een VN-ontwikkelingsagentschap). Deze index meet onder meer de kwetsbaarheid van landen voor natuurrampen (Pelling, Maskrey, Ruiz, & Hall, 2004). Recentelijk was er ook de derde ‘UN World Conference on Disaster Risk Reduction’, waar met het Sendai-raamwerk een nieuw afsprakenkader rond rampenpreventie werd aangenomen (United Nations, 2015).

Page 6: Heroes or zeroes?

6

Hulpagentschappen en hun relatie met de media Hulpagentschappen: wat en waarom

Allereerst proberen we het concept ‘hulpagentschap’ theoretisch te definiëren. Gezien de veelheid aan

actoren die zich in het humanitaire landschap bevinden, is een concrete afbakening noodzakelijk. Binnen de

academische wereld blijkt er consensus te bestaan over verschillende kenmerken van dit type humanitaire

actor. Deze betreffen het type hulp, de context waarin en de manier waarop deze verleend wordt alsook het

organisatorische aspect van hulpagentschappen.

Bovenal worden hulpagentschappen verondersteld snel bijstand te verlenen aan mensen die zich (tijdelijk) in

nood bevinden (Gibbons, 2010; Stoddard, Harmer, Haver, Hughes, Harvey & Taylor, 2013, 2014). Dat

gebeurt tijdens crisissituaties die veroorzaakt zijn door een complexe, plotseling optredende ramp die de

overheid van het thuisland niet meer onder controle heeft (Gibbons, 2010; Fink & Redaelli, 2011).3

Belangrijk om daarbij op te merken is dat hulpagentschappen pas bijstand mogen verlenen nadat ze daarvoor

toestemming hebben verkregen van de regering van het geteisterde land, die de primaire

verantwoordelijkheid draagt om op rampen te reageren.4

Deze eerste twee hoofdeigenschappen laten ons toe om hulpagentschappen, althans op theoretisch vlak, te

onderscheiden van ontwikkelingsagentschappen. Deze verlenen immers geen noodhulp, maar ondersteunen

eerder ontwikkelingsprocessen op lange termijn (Fink & Redaelli, 2011; Riddell, 2014). In de praktijk blijkt

het verschil tussen beide soorten humanitaire actoren echter langzaam te vervagen. Zo is hun

‘campagnefunctie’ (infra) gelijkaardig (Cottle & Nolan, 2007), worden er steeds vaker

ontwikkelingshulpfondsen voor noodhulp gebruikt en vice versa en bieden bepaalde organisaties zowel

nood- als ontwikkelingshulp aan (Riddell, 2014). Niettemin blijft de focus van deze paper op het theoretisch

concept ‘hulpagentschap’ liggen.5

Verder worden hulpagentschappen geacht bijstand te verlenen overeenkomstig vier kernprincipes:

menselijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid (Terry, 2002; Walker & Maxwell, 2009;

Barnett & Weiss, 2011).6 Kort samengevat impliceren deze beginselen dat hulpagentschappen elke

hulpbehoevende moeten helpen (menselijkheid), daarbij voorrang moeten geven aan de meest noodlijdenden

(onpartijdigheid), tijdens conflicten geen partijen mogen bevoor- of benadelen (neutraliteit) en zich exclusief

3 Onder ‘complexe rampen’ verstaan we technologische en natuurrampen en conflicten (Fink & Redaelli, 2011).

4 Dit soevereiniteitsprincipe kwam voor het eerst aan bod in de ‘UN General Assembly resolution 46/182’ van 19

december 1991 en werd eind vorig jaar herbevestigd door de ‘UN General Assembly resolution 69/243’. 5 Zoals uit het bovenstaande blijkt, verschillen hulp- en ontwikkelingsagentschappen in essentie nog steeds van elkaar.

Bovendien is een welomlijnde theoretische afbakening van het onderzoeksonderwerp noodzakelijk om geen vertekende resultaten te verkrijgen. 6 Net zoals het soevereiniteitsprincipe kennen de eerste drie humanitaire principes hun oorsprong in de ‘UN General

Assemby resolution 46/182’. Het onafhankelijkheidsprincipe kwam er in de ‘UN General Assembly resolution 58/114’ van 17 december 2003 voor het eerst bij.

Page 7: Heroes or zeroes?

7

moeten richten op het menselijk welzijn, vrij van politieke, financiële of andere invloeden

(onafhankelijkheid) (ibid.). Als gevolg van een toenemende competitiviteit binnen (infra) en politisering,

privatisering en militarisering van de humanitaire sector, komen deze humanitaire beginselen evenwel onder

druk te staan (Donini, Fast, Hansen, Harris, Minear, Mowjee, & Wilder, 2008; Gibbons, 2010). Desondanks

blijven deze principes voor het beleid van de meeste hulpagentschappen in mindere of meerdere mate

relevant (Barnett & Weiss, 2011).

Bovenstaande eigenschappen leggen de focus op de humanitaire dimensie van hulpagentschappen. Het is

echter belangrijk dat we ook oog hebben voor het organisatorische aspect. Hulpagentschappen zijn immers

entiteiten die interageren en financieel en/of operationeel verbonden zijn met elkaar (Stoddard et al., 2013),

bijvoorbeeld in clusters (infra). Daarmee onderscheiden ze zich van actoren die op individuele basis

noodhulp aanbieden.7

Actoren uit de militaire en private sector en gemeenschapsgerichte organisaties die noodhulp aanbieden

(infra), moeten we als buitenbeentjes van het humanitaire landschap beschouwen. Het verlenen van noodhulp

vormt immers niet hun hoofdbezigheid (ibid.) en bovendien werken deze meestal niet volgens bovenstaande

humanitaire principes (Van Wassenhove, 2006; Spearin, 2008). Anderzijds voldoen ze wel aan de andere

eigenschappen van hulpagentschappen (supra), wier werk ze vaak beïnvloeden (Stoddard et al., 2013).

Daarom bestuderen we in dit artikel ook militairen, bedrijven en gemeenschapsgerichte organisaties als

humanitaire actoren.

Divers humanitair landschap

Hoewel we het concept ‘hulpagentschap’ hierboven theoretisch afbakenden, blijft de invulling ervan

vooralsnog abstract. Daarom bespreken we nu bondig de verschillende soorten hulpagentschappen en

functies.

Om het diverse landschap van hulpagentschappen zo goed mogelijk te omvatten, gebruiken we een

classificatie die vertrekt vanuit de drie basiscomponenten van de samenleving: de staat, de zakenwereld en

het maatschappelijk middenveld. Elke sfeer is immers verbonden met hulpverlening. (Martens, 2005; Walker

& Maxwell, 2009; Stoddard et al., 2013). Zo vinden we in de overheidssector publieke hulpagentschappen

terug. Dit zijn humanitaire instanties die opereren binnen de overheid van een land (De Siervo, 2012).

Daarnaast sturen regeringen soms ook militairen naar rampgebieden om hulp te verlenen.8 Verder bestaan er

hulpagentschappen die verbonden zijn met intergouvernementele organisaties (Jayasinghe, 2011). Naast de

publieke sector, houdt ook de zakensector zich steeds meer bezig met hulpverlening (Anheier, 2014). Daarin

7 Voorbeelden van die laatste groep actoren zijn omstaanders, lokale handelaars en familieleden uit het buitenland die

fysieke en/of financiële hulp verlenen (Stoddard et al., 2013). 8 Omdat de aanwezigheid van militairen gevoelig kan liggen (Katoch, 2006), hebben de Verenigde Naties hierrond

richtlijnen opgesteld. Bij natuurrampen gaat het om ‘The guidelines on the use of foreign military and civil defence assets in disaster relief’.

Page 8: Heroes or zeroes?

8

zijn private ondernemingen aanwezig die, al dan niet gegroepeerd in een sectornetwerk, noodhulp aanbieden

(Stoddard et al., 2013). Het opnemen van de eigen sociale verantwoordelijkheid maar ook het verkrijgen van

positieve publiciteit en markttoegang spelen daarbij een rol (Höijer, 2004; Katoch, 2006).

De grootste diversiteit qua hulpagentschappen vinden we evenwel terug in de civiele samenleving. Die

bestaat allereerst uit gemeenschapsgerichte organisaties (Walker & Maxwell, 2009). Dat zijn gestructureerde

groeperingen van burgers die tijdens crisissen vanuit de lokale gemeenschap ontstaan. Daarnaast omvat het

maatschappelijk middenveld verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) (Anheier, 2014).

Kenmerkend voor ngo’s is dat ze niet door de overheid bestuurd worden, noch zich laten leiden door

winstmotieven maar wel het algemeen welzijn nastreven (Lang, 2013). Niettemin onderscheiden deze

organisaties zich op tal van kenmerken van elkaar. Zo verschillen ze op vlak van geografische ligging,

omvang, mate van flexibiliteit, manier van fondsenwerving, type stafleden, overtuiging, enzovoort (Cottle &

Nolan, 2007; Lewis & Kanji, 2009; Powers, 2015a). Bij bepaalde ngo’s vervagen zelfs de grenzen met

publieke en private hulpagentschappen: sommige verkrijgen immers financiële overheidssteun en bezitten

bureaucratische kenmerken, terwijl andere in grote mate op private ondernemingen lijken (ibid.).

Tot slot geven we een bondig overzicht van de belangrijkste opdrachten die hulpagentschappen (kunnen)

uitvoeren. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen een operationele en campagnefunctie (Lewis &

Kanji, 2009). De operationele functie bestaat uit het verlenen van noodhulp (supra), het ondersteunen van de

basisbehoeften van de getroffen bevolking en het vergroten van hun weerbaarheid en responscapaciteit voor

toekomstige rampen (Krause, 2014; Stoddard et al., 2014). Vaak werken hulpagentschappen daarbij samen in

clusters (De Siervo, 2012). Dat zijn coördinatieorganen waar hulpagentschappen zich tijdens crisissen

vrijwillig in engageren en er informatie delen en gezamenlijke strategieën bedenken voor specifieke

sectorgebieden (ALNAP, 2015).9 De campagnefunctie omvat het verspreiden van informatie, sensibilisering,

lobbywerk en het werven van fondsen (Cottle & Nolan, 2007; Powers, 2015a). Daarbij is interactie met

mediaorganisaties van groot belang.

Relatie met de media

Media-afhankelijkheid van hulpagentschappen

Sinds de jaren 1980 is het aantal actoren in het humanitaire landschap sterk toegenomen (Franks, 2010;

Gibbons, 2010). Als gevolg daarvan kenmerkt het humanitaire veld zich door een stijgende competitiviteit

(Kapoor, 2013; Orgad, 2013). Hulpagentschappen concurreren immers met elkaar om donaties van

overheden, ondernemingen en burgers (Cottle & Nolan, 2007). Meerdere onderzoekers (Brown & Minty,

2008; Waters & Tindall, 2011; Bennett & Kottasz, 2015) stellen dat media-aandacht daarbij cruciaal is. De

omvang van de hulp stemt immers niet noodzakelijk overeen met de grootte van de ramp, maar wel met de

9 Deze sectorgebieden betreffen onder meer gezondheid, voeding, water, sanitaire voorzieningen, noodopvang,

kampcoördinatie en -management, logistiek en telecommunicatie (Adinolfi, Bassiouni, Lauritzsen & Williams, 2005; Stoddard et al., 2014).

Page 9: Heroes or zeroes?

9

mate van mediabelangstelling ervoor (Franks, 2013). Humanitaire organisaties proberen daarom op

verschillende manieren media-aandacht te verkrijgen voor een bepaalde ramp. Zo bieden ze zelfgemaakte

nieuwsberichten aan mediaorganisaties (infra) en trachten ze steeds vaker beroemdheden in te winnen voor

hun goede doel (Tsaliki, Frangonikolopoulos & Huliaras, 2011; Kapoor, 2013). Andere academici nuanceren

evenwel het belang van mediabelangstelling voor fondsenwerving. Media-aandacht speelt zeker een rol, al

zijn het toch vooral politieke belangen en de mate van aanwezigheid van humanitaire organisaties in het

rampgebied die de hoeveelheid bijstand bepalen (Olsen et al., 2003).

Media zijn echter ook van belang bij de opbouw en verspreiding van het imago en de idealen van

hulpagentschappen (Cottle & Nolan, 2007; Benthall, 2008). Er bestaat onder hulporganisaties dan ook een

strijd om media-aandacht (Bennett & Daniel, 2002). Eenmaal ze daadwerkelijk verschijnen in de

nieuwsberichtgeving, zullen ze zich associëren met bepaalde betekenissen en waarden. Deze vorm van

‘branding’ wordt, als gevolg van de toegenomen competitie in het humanitaire veld (supra), steeds

belangrijker (Cottle & Nolan, 2007).

Samenwerking tussen media en hulpagentschappen

Hoewel media-aandacht dus essentieel is voor humanitaire organisaties, kenmerkt de relatie tussen

hulpagentschappen en media zich door interdependentie (Franks, 2008; Chouliaraki, 2010b). Humanitaire

organisaties en vooral ngo’s bieden immers verschillende soorten ondersteuning aan mediaorganisaties, met

de bedoeling (positieve) media-aandacht te verkrijgen (infra). Aangezien de budgetten van nieuwsredacties

slinken (Schudson, 2011; Lee-Wright, Phillips & Witschge, 2012), waardoor voor ‘parachute journalism’

wordt geopteerd (Hamilton & Jenner, 2004; Macdonald, 2008), en er sprake is van een eindeloze

nieuwscyclus (Klinenberg, 2005; Boczkowski, 2010), staan journalisten meestal niet weigerachtig tegenover

deze hulp (Franks, 2010).10

Allereerst verlenen ngo’s praktische en financiële ondersteuning aan nieuwsmedia. Zo regelen en financieren

ze soms journalisten hun trips naar en transport in rampgebieden (Coward, 2010; Conrad, 2015). Daarbij

aansluitend is er soms ook sprake van ‘beneficent embedding’ waarbij journalisten mee functioneren met de

ngo’s ter plaatse (Franks, 2010; Cottle & Nolan, 2007). Deze praktijk komt evenwel niet zo vaak meer voor.

Veel nieuwsmedia staan hier namelijk weigerachtig tegenover omdat ze vrezen voor externe kritiek. Als het

budget echter onvoldoende groot is of als de journalist in het rampgebied enkel bij ngo’s terecht kan voor

steun, dan wordt hier soms wel nog voor geopteerd (Franks, 2010).

Daarnaast zijn hulporganisaties ook op informatief vlak erg nuttig voor nieuwsmedia. Niet alleen vormen ze

relevante bronnen voor journalisten (Bennett & Daniel, 2002; Fenton, 2010; Franks 2013); ze worden ook

steeds belangrijker als nieuwsleverancier. Zo bieden ze persberichten (Van Leuven & Joye, 2014) en

10

‘Parachute journalism’ is het fenomeen waarbij nieuwsorganisaties journalisten zenden naar een bepaalde regio om tijdelijk over een belangrijke nieuwsgebeurtenis te berichten. Dit is minder kostelijk dan journalisten permanent in een bepaalde regio te stationeren (Hamilton & Jenner, 2004; Macdonald, 2008).

Page 10: Heroes or zeroes?

10

zelfgecreëerde nieuwsverhalen (Bacon & Nash, 2002; Powers, 2015b) aan. Meestal worden de stukken wel

aangevuld met additionele info en bronnen (Van Leuven & Joye, 2014). Vaak zijn nieuwsmedia ook positief

over de verkregen content (Bennett & Daniel, 2002), wat niet verwonderlijk is aangezien de grote ngo’s

hiervoor een beroep doen op voormalige journalisten (Cooper, 2007), die zich aanpassen aan de dominante

nieuwsnormen (infra) (Gaber & Wilson, 2005).

De westerse nieuwsmediarepresentatie van hulpagentschappen

Meerdere academici (Bacon & Nash, 2002; Chouliaraki, 2010a; Franks, 2010) menen dat westerse

hulpagentschappen meestal rooskleurig in westerse nieuwsmedia verschijnen. Andere onderzoekers

(Fernando & Hilhorst, 2006; Bennett & Kottasz, 2015) komen evenwel tot een tegengestelde conclusie.

Waar wel wetenschappelijke consensus over bestaat is dat westerse hulpagentschappen tijdens natuurrampen

disproportioneel meer en positievere westerse media-aandacht verkrijgen dan niet-westerse

hulpagentschappen (CARMA, 2006; Jia, Mislan, Deluliis, Hahn & Christo-Baker, 2011; Petersen, 2014).

Westerse nieuwsmedia focussen immers vooral op eigen nationale hulpagentschappen (Jia et al, 2011;

Olofsson, 2011). Niet-westerse hulpinstanties daarentegen zijn amper het onderwerp van berichtgeving

(Bennett & Kottasz, 2015), worden niet in beeld gebracht of worden enkel geciteerd als bron van het aantal

slachtoffers (Joye, 2009). Indien de lokale hulpverlening evenwel incompetent is of oneerlijk verloopt, dan

verkrijgt deze overdreven veel media-aandacht (Bennett & Kottasz, 2015). Daarbij aansluitend stellen

meerdere onderzoekers vast dat westerse nieuwsberichtgeving over hulpagentschappen vaak ook op

inhoudelijk vlak vertekend is. Westerse hulpagentschappen worden namelijk frequent als competenter en

rationeler voorgesteld dan hun niet-westerse equivalenten (Verdonschot & von Engelhardt, 2013; Petersen,

2014; Bennett & Kottasz, 2015), terwijl daar veelal geen reden toe is (infra). Daarbij aansluitend

marginaliseren westerse media het werk van binnenlandse hulpagentschappen (Cottle & Nolan, 2007) en

stellen ze deze actoren voor als afhankelijk, inefficiënt, onverantwoordelijk en niet in staat om effectief te

anticiperen op mogelijke rampen (Bennett & Daniel, 2002; Balaji, 2011).

Niettemin zijn het wel lokale hulpagentschappen die de belangrijkste reddingsoperaties verrichten en de

meeste mensenlevens redden (Benthall, 2008; Pettit & Beresford, 2009). Bovendien hebben niet-westerse

hulpverleners dikwijls meer ervaring met het zich voorgedane type natuurramp (Olofsson, 2011) en is hun

kennis over het getroffen gebied onontbeerlijk voor internationale hulpagentschappen (Katoch, 2006).

Lokale hulpagentschappen spelen dan ook een belangrijke rol bij het verlenen van noodhulp (De Cordier,

2012).11

11

Daaraan gerelateerd stellen meerdere auteurs (Harmer & Cotterrell, 2005; Walz & Ramachandran, 2011; De Cordier, 2012; De Siervo, 2012) vast dat de bijdragen van diverse niet-westerse landen voor humanitaire hulp de laatste jaren sterk stijgen. Al betekent dat natuurlijk niet noodzakelijk dat de lokale hulpverlening daardoor verbetert.

Page 11: Heroes or zeroes?

11

Dat wil evenwel niet zeggen dat niet-westerse hulpagentschappen geen tekortkomingen kennen. Zo is niet-

westerse hulpverlening op zich meestal onvoldoende (Pettit & Beresford, 2009) en hebben veel

ontwikkelingslanden nog niet de organisatorische en/of logistieke capaciteit om effectief op zware

natuurrampen te reageren (Katoch, 2006). Westerse hulpverlening is echter ook niet vrij van gebreken. Het

verzonden hulpmateriaal is immers vaak van lage kwaliteit, niet nuttig of cultureel ongepast en de distributie

ervan gebeurt regelmatig zonder voldoende overleg met lokale autoriteiten (Bennett, Bertrand, Harkin,

Samarasinghe & Wickramatillake, 2006; Telford & Cosgrave, 2007). Bovendien zijn de aanwezige

hulporganisaties dikwijls onervaren en streven ze verschillende agenda’s na (Katoch, 2006). In het volgende

gedeelte gaan we na waarom westerse nieuwsmedia desalniettemin etnocentrisch berichten over

hulpagentschappen.

Wat opvalt is dat bovenstaande mediarepresentaties zich lijken te concentreren rond twee aspecten: enerzijds

het functioneren en anderzijds de ‘persoonlijkheid’ van hulpagentschappen en hun medewerkers. Binnen het

empirisch luik zullen we dan ook focussen op de representatie van actie en van mensen (infra).12

Oorzaken van vertekende mediarepresentaties

Discursieve praktijken

Allereerst bestuderen we de maatschappelijke omstandigheden waarbinnen nieuws wordt geproduceerd en

geconsumeerd, de zogenaamde discursieve praktijk (Richardson, 2007). Om met financiële beperkingen en

de druk van eindeloze nieuwscycli (supra) te kunnen omgaan, maken journalisten namelijk gebruik van

routines om efficiënt nieuws te produceren (Shoemaker & Vos, 2009).

Nieuwswaarden

Nieuwsmedia hebben meestal slechts beperkte ruimte en/of tijd en moeten bijgevolg keuzes maken inzake de

gebeurtenissen waarover ze berichten en de mate waarin ze dat doen (Heinderyckx, 2015). Daarbij hanteren

ze diverse selectiecriteria die de nieuwswaardigheid van aangelegenheden bepalen. Bij rampenberichtgeving

blijken de belangrijkste nieuwswaarden nabijheid, de mogelijkheid tot domesticatie en de omvang van de

ramp te zijn (Joye, 2010b; Pantti, Wahl-Jorgensen & Cottle, 2012; Verdonschot & von Engelhardt, 2013).

Nabijheid duidt op bepaalde structurele eigenschappen van het getroffen land die een relatie van

betrokkenheid tussen de nieuwsconsument en de getroffenen weergeven (ibid.). Dit betreft onder meer

culturele, emotionele en geografische proximiteit en zelfbelang (zoals de aanwezigheid van landgenoten)

(Kim & Lee, 2008; Joye, 2010b; von Engelhardt & Jansz, 2015). Evenzeer vormen het economische,

militaire en politieke belang van het getroffen gebied (voor het Westen) gewichtige nieuwswaarden

(Teunissen, 2005; CARMA, 2006). Daarbij aansluitend is ook de mogelijkheid tot domesticatie, het linken

van buitenlandse nieuwsgebeurtenissen aan het thuisland (infra), een belangrijke nieuwswaarde (Joye &

Biltereyst, 2007). Ook de omvang van de ramp, uitgedrukt in aantal doden, slachtoffers en economische

12

We zijn er ons van bewust dat bepaalde kenmerken (bijvoorbeeld rationaliteit) zowel op het functioneren als op de persoonlijkheid van hulpverleners kunnen slaan. We zien de representatie van actie en van mensen dan ook niet als domeinen die we strikt moeten scheiden van elkaar maar wel als twee overlappende sferen.

Page 12: Heroes or zeroes?

12

schade, beschouwen verschillende wetenschappers (Kwak & An, 2014; Yan & Bissell, 2015) als een

relevante nieuwswaarde. Andere onderzoekers (Verdonschot & von Engelhardt, 2013; von Engelhardt &

Jansz, 2015) stellen evenwel dat nabijheid veel beter de mate van mediabelangstelling voorspelt. Nog andere

academici nuanceren: de omvang van de ramp is alleen belangrijk als nieuwsselectiecriterium, niet als factor

voor hoeveelheid media-aandacht (Joye, 2010b), of is enkel relevant als nieuwswaarde in de eerste weken na

de ramp (Jeong & Lee, 2010). Samengevat kunnen we stellen dat het grote belang van nabijheid en de

mogelijkheid tot domesticatie als nieuwswaarden leidt tot reeds vertekening in de selectie van en

hoeveelheid media-aandacht voor buitenlandse rampen.

Verhaallijnen

Zoals eerder bleek, is de berichtgeving over buitenlandse rampen, en meer concreet hulpagentschappen, ook

inhoudelijk vertekend (supra). Een eenzijdig wereldbeeld van de journalist in kwestie (Bennett & Daniel,

2002; Bennett & Kottasz, 2015) en/of moeilijkheden om tijdens rampen accurate, lokale bronnen te spreken

(Puente, Pellegrini & Grassau, 2013), kunnen aan de grondslag daarvan liggen. Dieperliggende routines

binnen het nieuwsproductieproces vormen evenwel de hoofdoorzaak.

Zo kan vertekende rampenberichtgeving ook het resultaat zijn van een doelbewuste verdraaiing van de

werkelijkheid of het niet vermelden van relevante gebeurtenissen omdat deze niet passen in het verhaal dat

het nieuwsmedium wil brengen (Bennett & Daniel, 2002). Journalisten werken immers volgens bepaalde

vaste verhaallijnen (Bacon & Nash, 2002), waarmee ze een zo groot mogelijk publiek willen bereiken

(Bennett & Kottasz, 2015). Dat leidt in westerse rampenberichtgeving evenwel vaak tot voorspelbaarheid

(Pantti, Wahl-Jorgensen & Cottle, 2012; Cottle, 2009) en versimplificering (Moeller, 2006).

Een veelgebruikt narratief middel is domesticatie. Daarbij bedden westerse nieuwsmedia buitenlandse feiten

in de persoonlijke leefwereld van nieuwsconsumenten in door te focussen op bepaalde onderwerpen

(Konstantinidou, 2007) of landgenoten, in de hoedanigheid van hulpverleners (Cottle & Nolan, 2007),

toeristen (Moeller, 2006) of experts (Clausen, 2004, 2010).13

Zo willen mediaorganisaties de informatie

bevattelijker, relevanter en meer nabij maken (Peeren, 2003; Clausen, 2010; Pantti et al., 2012).14

Een te

vergaande vorm van domesticatie zal echter uitmonden in etnocentrische berichtgeving (Manning, 2001).

Domesticatie als narratief middel verklaart dus deels waarom westerse hulpagentschappen zowel meer als

positievere media-aandacht verkrijgen dan niet-westerse hulpagentschappen (supra). Een ander vast

ingrediënt binnen rampenberichtgeving is het toewijzen van schuld aan bepaalde betrokken actoren

(Littlefield & Quenette, 2007; Kim & Lee, 2008). Dat zou evenzeer de negatievere mediarepresentaties van

niet-westerse hulp- en meer specifiek overheidsagentschappen gedeeltelijk kunnen verklaren.

13

Bij de belichte onderwerpen worden linken aangehaald tussen de buitenlandse gebeurtenis en het thuisland. Voorbeelden zijn het gebruik van christelijke iconografie of het verwijzen naar gelijkaardige rampen die zich reeds eerder voordeden in het thuisland (Konstantinidou, 2007). 14

Een van de vaste ingrediënten van rampenberichtgeving, en tevens een mooi voorbeeld van domesticatie, is het ideaalbeeld van de hulpverlener volgens nieuwsmedia. Zo moet de hulpverlener in het nieuwsverhaal bij voorkeur een blanke (westerse) vrouw zijn die, ondanks vele moeilijkheden, er toch in slaagt om goed werk te verrichtten (Cooper, 2007).

Page 13: Heroes or zeroes?

13

Bronnen

Ook het feit dat nieuwsmedia tijdens rampen op microniveau voornamelijk opteren voor westerse

elitebronnen (Weberling, 2009) is een oorzaak van vertekende berichtgeving. Niet-westerse bronnen worden

minder geraadpleegd omwille van taalbarrières en minder gevestigde relaties met westerse journalisten, die

twijfelen aan hun geloofwaardigheid omdat ze nationale belangen zouden dienen (Kim & Lee, 2008).

Daardoor komen in westerse rampenberichtgeving slechts een beperkt aantal (westerse) visies aan bod, wat

nefast is voor de accuraatheid ervan (Wouters, De Swert & Walgrave, 2009). Daarbij aansluitend speelt ook

tijdsgebrek een rol. Journalisten moeten namelijk hun deadline halen en daardoor hebben ze dikwijls te

weinig tijd om voldoende bronnen te raadplegen en deze nauwkeurig te controleren, wat vaak leidt tot

stereotiepe berichtgeving (Bennett & Daniel, 2002; Olofsson, 2011).

Ook relevant in deze optiek is de rol van westerse ngo’s. Zoals eerder gezien, zijn ngo’s en media onderling

afhankelijk van elkaar (supra). Alhoewel sommige wetenschappers (Zuckerman 2004; Russell 2013) vinden

dat samenwerking voordelig kan zijn voor beide sectoren, kunnen hierdoor wel issues rond

belangenbehartiging ontstaan (Cottle & Nolan, 2007; Fenton, 2010).15

Grote (westerse) ngo’s blijken immers

disproportioneel meer media-aandacht te verkrijgen dan hun kleinere equivalenten (Thrall, Stecula & Sweet,

2014). Daarnaast kan dit ook leiden tot partijdige verslaggeving (Franks, 2010). Daarenboven blijken ook

westerse hulpagentschappen, in navolging van nieuwsmedia, negatieve stereotypen te cultiveren. Zij willen

namelijk zoveel mogelijk media-aandacht en bijhorende fondsen verwerven en leveren daarom eveneens

vertekende nieuwscontent aan nieuwsmedia (Bennett & Kottasz, 2015). Samengevat kunnen we stellen dat

de verwevenheid tussen de journalistieke en ngo-sector leidt tot een versterking van de discursieve status

quo, aangezien elitaire publieke discoursen worden geprivilegieerd (Powers, 2015a).

Daarnaast zijn westerse nieuwsmedia, omwille van praktische en financiële redenen, ook erg afhankelijk van

westerse nieuwsagentschappen zoals Reuters, AP en AFP (Boyd-Barrett & Rantanen, 2013). De

monopoliepositie van deze agentschappen binnen nieuwsmarkten leidt echter tot minder diverse

buitenlandberichtgeving (Clausen, 2010), die bovendien de heersende sociale, economische en politieke

ideeën van het Westen weerspiegelt (Harrison, 2006). Verschillende actuele journalistieke praktijken (cf.

etnocentrisme en de nadruk op nabijheid) zijn dan ook gelieerd aan de dominantie van bovengenoemde

nieuwsagentschappen (Joye & Biltereyst, 2007). Daarnaast vormen ook grote buitenlandse media een

belangrijke bron van informatie (Boyd-Barret & Rantanen, 2013).

Sociale praktijk

Discursieve praktijken alleen zijn evenwel onvoldoende om vertekende mediarepresentaties van

hulpagentschappen te verklaren. Ook de ruimere sociale praktijk van maatschappelijke structuren, instituties

15

In sommige gevallen zou het onderscheid tussen de rollen van hulpverleners en journalisten zelfs vervagen (Cooper, 2007). Dit kan zeer problematisch zijn; zeker wanneer nieuwsmedia niet vermelden dat een artikel door een medewerker van een hulpagentschap is geschreven.

Page 14: Heroes or zeroes?

14

en waarden waarbinnen de journalistiek functioneert, heeft invloed (Richardson, 2007). Nieuwsmedia

reproduceren bijgevolg de dominante ideologieën van de maatschappij waarin ze opereren (van Dijk, 2009).

Vaak gebeurt dit evenwel onbewust omdat het overheersende wereldbeeld meestal zo diep in samenlevingen

is verankerd, dat het als natuurlijk wordt beschouwd (Shoemaker & Vos, 2009).

In deze context is het relevant om naar ‘Othering’ te verwijzen. In dat proces van identiteitsvorming worden

individuen of groepen gedistantieerd van ‘ons’ en gerepresenteerd als de ‘Ander’ (Orgad, 2012). Door ‘zij’ te

ontmenselijken (Silverstone, 2007) of zelfs geen aandacht te schenken (Joye, 2010a), kunnen we ‘onszelf’

immers als positief voorstellen (van Dijk, 2009). Nauw verwant hieraan is Edward Said’s ‘Oriëntalisme’. Dat

concept verwijst naar het dominante westerse discours over de Oriënt (het Oosten) en de niet-westerse

‘Ander’, waarbij de klemtoon ligt op de veronderstelde verschillen met de Occident (het Westen) (Lockman,

2010; Huisman, Joye & Maeseele, 2012; Orgad, 2012; Teti, 2013). Meer concreet verdeelt het Oriëntalisme

de wereld in een geciviliseerd, superieur en veelzijdig Westen en een simplistisch en eenzijdig Oosten. Zoals

eerder aangetoond, delen westerse nieuwsmedia bij rampenberichtgeving de wereld eveneens op in wij-zij-

groepen (Chouliaraki, 2006; Joye, 2009). Meer algemeen reflecteren en (re)produceren dergelijke

gemedieerde discoursen hiërarchische machtsrelaties van het neoliberalisme, (Joye, 2009; Cupples & Glynn,

2013) nationalisme (Olofsson, 2011) en neokolonialisme (Balaji, 2011; Olofsson, 2011; Cupples & Glynn,

2013).

Methodologie

Het doel van dit onderzoek is nagaan of en hoe nieuwsberichtgeving over hulpagentschappen bijdraagt tot de

(re)productie van westerse machtsdiscoursen. Daarom opteren we voor kritische discoursanalyse als

onderzoeksmethode. Om deze keuze te begrijpen, is een goed begrip van de concepten ‘discours’ en

‘kritische discoursanalyse’ noodzakelijk.

Kritische discoursanalyse

Een discours betreft de manier waarop we de wereld begrijpen en er over praten (Jørgensen & Phillips,

2002). Meer concreet is een discours een geheel van ideeën, beelden en praktijken die weerklinken in

taalgebruik (Machin & Jaworski, 2006). De sociaal-constructivistische benadering stelt evenwel dat taal geen

neutrale weerspiegeling van de werkelijkheid inhoudt (van den Berg, 2004). Het is immers de mens die, met

tekens van een welbepaald tekensysteem, de realiteit construeert en er betekenis aan geeft (Hall, 2010;

Orgad, 2012). Kritische discoursanalyse onderzoekt dan ook hoe realiteiten discursief geconstrueerd worden

en welke patronen zich voordoen in taaluitingen (Jørgensen & Phillips, 2002). Belangrijk daarbij te

vermelden is dat discoursen, zoals Oriëntalisme (supra), onlosmakelijk verbonden zijn met macht

(Fairclough, Mulderrig & Wodak, 2011; Bloor & Bloor, 2013). Zo kunnen discoursen de status quo in een

maatschappij ondersteunen maar evengoed ondermijnen. In teksten zien we bijgevolg vaak een strijd tussen

verschillende discoursen die elkaar proberen te onderdrukken (Wodak, 2004).

Page 15: Heroes or zeroes?

15

Ook nieuwsberichtgeving is een bepaalde vorm van discours (van Dijk, 2009). Het is immers een

representatie van de realiteit, die bepaalde betekenissen genereert en andere uitsluit (Orgad, 2012). Meer

concreet bestaat nieuws uit fragmenten van feitelijke informatie en observatie die betekenis hebben gekregen

vanuit een bepaald frame of perspectief (Fourie, 2008; McQuail, 2010). Op die manier reproduceren

nieuwsmedia, soms op subtiele, latente wijze, machtsrelaties en ongelijkheden (van Dijk, 2009). Aangezien

kritische discoursanalyse onderzoekt hoe machtsrelaties worden gereproduceerd binnen taal en daarbij oog

heeft voor de politieke en sociale context (Blommaert, 2005; Fairclough et al., 2011; Paltridge, 2013), lijkt

deze methode erg geschikt om ons onderzoeksonderwerp te bestuderen.

Niettemin willen we ook wijzen op enkele beperkingen eigen aan kritische discoursanalyse. Vaak wordt deze

analysetechniek verweten dat ze te sterkt focust op de inhoud van teksten, waardoor er te weinig aandacht is

voor de productie- en sociale context (Jørgensen & Phillips, 2002; Wodak & Meyer, 2009). Aan deze

opmerking komen we tegemoet door, net zoals in de literatuurstudie, ook bovenstaande dimensies te

bestuderen. Daarom opteren we voor het CDA-model van Fairclough (1992, 1995) dat de focus legt op tekst,

discursieve praktijken en de sociale praktijk. Voorts is bij kritische discoursanalyse de grens tussen sociaal

onderzoek en politiek engagement erg dun (Wodak & Meyer, 2009). Daarbij aansluitend zouden

onderzoekers vaak teksten selecteren waarvan op voorhand geweten is dat ze een bevestiging vormen van

hun eindconclusie (Machin & Mayr, 2012). Om te anticiperen op dergelijke kritiek, reflecteren we telkens op

transparante wijze over de keuzes die we maken in het onderzoeksproces. Op die manier verhogen we

bovendien de betrouwbaarheid en validiteit van onze resultaten (Mortelmans, 2007).16

Daarnaast maken we

gebruik van een uitgebreide set van discursieve criteria, die gebaseerd is op het werk van Machin en Mayr

(2012) en Hansen en Machin (2013), wat eveneens de validiteit van ons onderzoek ten goede moet komen

(Jørgensen & Phillips, 2002). Rekening houdende met de bevindingen uit de literatuurstudie (supra), zal de

focus op de representatie van mensen en actie liggen.

Onderzoeksmateriaal

Om onze centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, hebben we ook nood aan een relevante case.

Daarbij opteren we voor de nieuwsberichtgeving rond tyfoon Haiyan. Dit betreft immers een natuurramp die

een grote impact had op de Filipijnen en sterk gemedieerd was.17

Bovendien waren westerse

hulpagentschappen er in grote getale aanwezig, wat natuurlijk een essentiële voorwaarde is voor ons

16

De betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate dat het onderzoek reproduceerbaar is. De validiteit verwijst naar de mate waarin de interpretaties die de onderzoeker maakt overeenstemmen met de gegevens die hij heeft verzameld (Mortelmans, 2007). 17

Meer bepaald maakte de cycloon 7.354 dodelijke slachtoffers, trof het meer dan zestien miljoen mensen en zorgde het voor een economische schade van tien miljard Amerikaanse dollar (Guha-Sapir, Hoyois, & Below, 2014). De VN gaven deze ramp bijgevolg ‘niveau drie’: een categorie die voorbehouden is voor de meest ernstige, grootschalige en complexe crisissen (Development Initiatives, 2014).

Page 16: Heroes or zeroes?

16

onderzoek.18

Voorts dateert deze ramp van november 2013. Enerzijds zorgt het recente karakter van de

catastrofe voor een hogere maatschappelijk relevantie. Anderzijds is de ramp ook niet heel recent meer,

waardoor de meeste nieuwsberichtgeving reeds verschenen is.

Concreet zullen we de berichtgeving van zes Vlaamse kranten over hulpagentschappen analyseren. Dit

betreft populaire (Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws) en kwaliteitsdagbladen (De Morgen, De

Standaard en De Tijd), alsook één gratis krant (Metro nl). We opteren voor deze titels omwille van hun

dagelijkse periodiciteit en relatief hoge oplage.19

Meer bepaald bestaat de onderzoekspopulatie uit alle relevante artikels van bovenstaande kranten verschenen

in de periode van 9 tot en met 22 november 2013. We nemen 9 november 2013 als startdatum omdat

bovenstaande kranten toen voor het eerst over de ramp berichtten.20

Voorts opteren we voor deze

onderzoeksperiode omdat toen het merendeel van de relevante artikels omtrent natuurramp Haiyan

verscheen. De onderzoekpopulatie van deze tijdsruimte bedraagt 555 artikels. Irrelevante artikels alsook

editorialen, columns, opiniestukken en lezersbrieven verwijderen we evenwel uit onze steekproef. Op die

manier analyseren we in totaal 134 artikels en 50 foto’s. Niettemin zijn we er ons van bewust dat deze

steekproef te klein is om algemene conclusies te kunnen formuleren over de westerse mediarepresentatie van

hulpagentschappen. Dat is echter ook niet de bedoeling van dit onderzoek, dat exploratief van aard is. Met

deze paper willen we vooral kenmerkende eigenschappen van de westerse mediaberichtgeving over

hulpagentschappen ontdekken.

Resultaten

Tekst

Zoals eerder aangehaald, manifesteert ‘Othering’ zich niet enkel in hoe bepaalde actoren afgebeeld

worden, maar ook in hoeveel aandacht deze verkrijgen (Joye, 2010a). Naar analogie met de

literatuurstudie bestuderen we eerst dit laatste (kwantitatieve) aspect. De inhoudelijke representatie

van westerse en niet-westerse hulpagentschappen bespreken we in de volgende gedeeltes aan de

hand van de gehanteerde analysetechnieken. Daarbij behandelen we eerst de representatie van

actoren en daarna deze van actie.

18

Zo werd er volgens het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (2015) wereldwijd voor 865 miljoen Amerikaanse dollar aan humanitaire hulp geboden. Het merendeel daarvan kwam van westerse actoren (zoals internationale ngo’s, Groot-Brittannië, de VS en Canada). 19

Op de website van het CIM (Centrum voor Informatie over de Media) vonden we volgende oplages (de echtverklaarde cijfers) terug voor het jaar 2013: Het Nieuwsblad: 281.145, Het Laatste Nieuws: 330.835, De Morgen: 64.512, De Standaard: 104.134, De Tijd: 35.440 en Metro nl: 117.029. Voor de volledigheid: bij Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws is ook de oplage van hun respectievelijke dochterkranten De Gentenaar en De Nieuwe Gazet opgenomen. 20

De tyfoon maakte namelijk op 8 november 2013 veel menselijke slachtoffers en materiële schade.

Page 17: Heroes or zeroes?

17

Hoeveelheid media-aandacht

Tekstuele media-aandacht

De stelling dat westerse hulpagentschappen tijdens natuurrampen disproportioneel meer westerse media-

aandacht verkrijgen dan hun niet-westerse equivalenten (supra) wordt in dit onderzoek grotendeels

herbevestigd. Althans op tekstueel vlak. Allereerst bestaat er een significant verschil wat betreft het aantal

artikels waarin men aandacht schenkt aan bovenstaande actoren. Zo wordt in 105 van de 134 geanalyseerde

artikels (78,4%) met minstens één zin naar één of meerdere westerse hulpagentschappen verwezen.21

Niet-

westerse hulpagentschappen daarentegen komen slechts in 51 artikels (38,1%) aan bod. Bij deze laatste

actoren gebeurt dat bovendien menigmaal op louter impliciete wijze (infra). De niet-westerse

hulpagentschappen die het meest vernoemd worden zijn Filipijnse publieke hulpagentschappen. Daaronder

verstaan we de reddingswerkers die vanuit de Filipijnse nationale en/of lokale overheden functioneerden,

alsook de Filipijnse soldaten en politieagenten die een tijdelijke humanitaire opdracht toegewezen kregen.

Filipijnse ngo’s daarentegen komen minder aan bod in de onderzochte artikels. Bovendien gaat het dan

voornamelijk om nationale afdelingen van internationale humanitaire organisaties zoals het Rode Kruis of

Artsen Zonder Grenzen. Ngo’s die enkel in de Filipijnen opereren krijgen zelfs geen media-aandacht.

Verder verdelen we de ‘westerse hulpagentschappen’ onder in enerzijds Belgische en anderzijds niet-

Belgische westerse hulpagentschappen. Uit de literatuurstudie bleek immers dat nieuwsmedia er vaak voor

opteren om buitenlandse rampen te domesticeren. We kunnen bijgevolg redelijkerwijs verwachten dat een

groot aantal artikels Belgische hulpagentschappen zal vermelden. Ook deze veronderstelling wordt

bewaarheid. Ongeveer de helft van het totaal aantal geanalyseerde artikels (68 ofwel 50,7%) besteedt immers

ruimte aan Belgische hulpinstanties. Dat is bijna evenveel als het aantal artikels die andere westerse

hulpagentschappen vermelden (71 ofwel 53,0%). Ook opgesplitst komen beide soorten westerse

hulpagentschappen dus in een groter aantal artikels aan bod dan niet-westerse hulpinstanties (supra).

Belgische hulpagentschappen die dikwijls vernoemd worden zijn B-Fast (een humanitaire

overheidsinstantie) en enkele nationale en/of regionale afdelingen van westerse ngo’s. Die laatste categorie

slaat voornamelijk op Artsen Zonder Grenzen, het Rode Kruis en de vijf humanitaire ngo’s die

samenwerkten binnen het Belgisch Consortium voor Noodhulpsituaties.22

Andere westerse

hulpagentschappen die veel media-aandacht verkrijgen zijn de diverse humanitaire instanties van de

Verenigde Naties, het Internationale Rode Kruis en het internationaal hoofdbestuur van Artsen Zonder

Grenzen, alsook het Amerikaanse leger.

21

Daarbij moet bovendien opgemerkt worden dat we verwijzingen naar ‘internationale hulpverlening’ of ‘hulpverlening in het algemeen’ niet onder de noemer van ‘westerse hulpagentschappen’ hebben geplaatst. Ook diverse niet-westerse landen behoorden immers tot de internationale gemeenschap die de Filipijnen hielp. Toch kregen bovenstaande termen al gauw een westerse connotatie, doordat daarbij aansluitend vooral de hulpverlening van westerse grootmachten onder de aandacht kwam. 22

Meer concreet maakten Caritas International, Handicap International, Dokters van de Wereld, Oxfam Solidariteit en Unicef België deel uit van het Belgisch Consortium voor Noodhulpsituaties.

Page 18: Heroes or zeroes?

18

Voorts besteden de Vlaamse kranten ook daadwerkelijk meer ruimte aan westerse hulpagentschappen. Zo

verkrijgen de westerse hulpinstanties (1051 zinnen) zes maal zoveel expliciete aandacht als de niet-westerse

hulpagentschappen (175 zinnen). Waar Belgische hulpagentschappen qua aantal verwijzingen met andere

westerse hulpagentschappen nog nagenoeg in balans lagen (supra), daar is dat nu niet het geval. Belgische

hulpagentschappen krijgen immers bijna dubbel zoveel media-aandacht (698 zinnen) als andere westerse

hulpagentschappen (353 zinnen) of vier maal zoveel ruimte als niet-westerse hulpinstanties (supra). Dat sluit

aan bij de eerder vermelde vaststelling dat westerse nieuwsmedia voornamelijk focussen op eigen nationale

hulpagentschappen (Jia et al, 2011; Olofsson, 2011). In tegenstelling tot westerse hulpagentschappen (3

zinnen), worden niet-westerse hulpinstanties bovendien regelmatig impliciet vermeld (17 zinnen) (infra).

Visuele media-aandacht

Op visueel vlak is er evenwel sprake van een andere tendens. Zo beeldt de helft van de onderzochte foto’s

(25 van de 50) beeldt niet-westerse hulpverleners af. Daarbij gaat het hoofdzakelijk om Filipijnse soldaten en

politieagenten en in mindere mate om dokters en verplegers. Net iets minder afbeeldingen (23) representeren

westerse hulpverleners. Foto’s die westerse en niet-westerse hulpverleners samen weergeven (1), of waarvan

de nationaliteit van de voorgestelde actoren niet uit te maken valt (1), komen nauwelijks voor.

Toch zien we ook binnen dit domein het belang van domesticatie voor nieuwsmedia. Zo geeft een ruime

meerderheid van de foto’s van westerse hulpverleners (15 van de 23) Belgische actoren weer. Daarbij gaat

het telkens om leden van het B-Fast-team. De andere westerse hulpverleners die worden gerepresenteerd zijn

hoofdzakelijk soldaten, meestal afkomstig uit de Verenigde Staten.

Representatie van sociale actoren

Verpersoonlijking versus impersonalisatie

Wanneer instanties (bijvoorbeeld hulpagentschappen) uitspraken in de media doen, dan is er sprake van

ofwel verpersoonlijking ofwel impersonalisatie. Verpersoonlijking betekent dat instituten bij monde van een

medewerker zich uitspreken. Op die manier vermenselijken nieuwsmedia de instanties in kwestie en komen

deze sympathieker over bij het publiek. Verklaringen krijgen evenwel meer gewicht wanneer de gehele

instelling ze verkondigt (Machin & Mayr, 2012).

Uit ons onderzoek blijkt dat de Vlaamse kranten westerse hulpagentschappen in grote mate verpersoonlijken.

Dat staat in groot contrast met niet-westerse hulpagentschappen, waar het aantal verpersoonlijkingen

ongeveer gelijkaardig is als het aantal impersonalisaties. Maar ook voor dit aspect is het belangrijk Belgische

hulpagentschappen te onderscheiden van andere westerse hulpinstanties. Het zijn immers vooral Belgische

hulpagentschappen die veel vaker verpersoonlijkt worden dan geïmpersonaliseerd. Andere westerse

hulpagentschappen worden daarentegen ongeveer evenveel verpersoonlijkt als geïmpersonaliseerd en

verschillen in dat opzicht niet van hun niet-westerse equivalenten (supra).

Page 19: Heroes or zeroes?

19

Wat Belgische hulpagentschappen betreft wordt vooral B-Fast verpersoonlijkt. Meer concreet is het

hoofdzakelijk teamcoördinator Geert Gijs die het woord voert in de Vlaamse kranten (HLN 12/11; HN,

13/11, 14/11; DT, 19/11). Andere Belgische hulpinstanties die dikwijls verpersoonlijkt worden zijn Rode

Kruis-Vlaanderen, waar woordvoerder Alex Vande Veegaete de pers te woord staat (HN, 13/11, 19/11; DT

14/11) en het Belgisch Consortium voor Noodhulpsituaties, waar woordvoerder Philippe Henon (DM, 14/11,

16/11; DS, 19/11; HN, 19/11) en voorzitter Erik Todts (DS, 14/11; HLN, 14/11; 16/11) voor commentaar

instaan. Belgische hulpagentschappen zoals deze die samenwerken binnen het Consortium worden eerder

geïmpersonaliseerd (HN, 12/11; HLN, 13/11; DM, 16/11).

Westerse hulpinstanties zoals de Verenigde Naties (DM, 12/11; DS, 12/11; HN, 16/11) en het Internationale

Rode Kruis (DS, 14/11; HLN, 16/11) geven vaak cijfergegevens over het aantal doden, vermisten en

getroffenen weer en worden daarbij steevast geïmpersonaliseerd. Dat is ook het geval voor de Filipijnse

humanitaire overheidsinstanties (DS, 12/11; HLN, 13/11; HLN, 16/11). In tegenstelling tot die laatste

actoren worden de Verenigde Naties evenwel soms ook verpersoonlijkt, vooral wanneer deze de concrete

situatie in het rampgebied bespreken. Meestal is humanitair VN-chef Valerie Amos (DM, 13/11; DT, 13/11

DS, 15/11) daarbij de spreekbuis van dienst. Wat betreft niet-westerse hulporganisaties wordt vooral het

Filipijnse Rode Kruis verpersoonlijkt. Daarbij is het meestal Richard Gordon (DM, 12/11; DT, 12/11), het

hoofd van de ngo, die de pers te woord staat.

Individualisering versus collectivisering

Daarnaast onderzochten we ook of de kranten hulpverleners beschrijven als individuen of gewoon als

abstracte leden van een groep. Door actoren te benoemen en persoonlijke informatie over hen te vermelden,

worden deze immers vermenselijkt. Op die manier kunnen nieuwsmedia wederom makkelijker sympathie

opwekken bij hun publiek (Machin & Mayr, 2012).

We stellen vast dat de onderzochte kranten hulpverleners hoofdzakelijk individualiseren. Dat gebeurt vooral

bij westerse hulpverleners, al worden niet-westerse hulpverleners relatief gezien ook regelmatig

geïndividualiseerd. Wanneer we de westerse hulpverleners opdelen in Belgische en andere westerse

hulpverleners, blijkt dat voornamelijk Belgische hulpverleners geïndividualiseerd worden.

Zo focussen de Vlaamse kranten vooral op de leden van het B-Fast-team. Meer concreet verstrekken

verschillende artikels persoonlijke informatie over Geert Gijs (HLN, 12/11; 13/11) Rene Wagemans (HN,

13/11; M, 14/11), Matthijs Samyn (HLN, 13/11), Nick Meeuws (HLN, 14/11) en andere medewerkers. Wat

hulpverleners van andere westerse en niet-westerse hulpinstanties betreft, worden voornamelijk personen

met een topfunctie geïndividualiseerd. Zo geven meerdere artikels aandacht aan onder andere Sebastian

Rhodes Stampa (hoofd van een VN-noodhulpteam) (HN, 10/11; DT, 12/11), Natacha Reyes

(noodhulpcoördinator bij Artsen Zonder Grenzen) (M, 13/11; HLN, 13/11) en Gwendolyn Pang (secretaris-

generaal van het Filipijnse Rode Kruis) (HLN, 13/11, 14/11).

Page 20: Heroes or zeroes?

20

Het collectiviseren van hulpverleners gebeurt voornamelijk wanneer men de samenstelling van een

reddingsteam beschrijft. Dat is meermaals het geval bij B-Fast (HLN, 12/11; M, 12/11; HN, 14/11), maar

ook bij Artsen Zonder Grenzen (DS, 12/11; HLN, 13/11) en het Amerikaans leger (DT, 16/11) worden

hulpverleners abstract weergegeven. Bij Filipijnse hulpagentschappen (DT, 13/11, 14/11) gebeurt dit

evenwel opmerkelijk weinig.

Verder passen we deze analysetechniek ook toe op het fotomateriaal. Bij individualisering ligt de focus op

één actor, waardoor we vaak zicht krijgen op specifieke kenmerken van deze persoon. Bij collectivisering

worden mensen in groep afgebeeld, wat evenwel tot homogenisering van de gerepresenteerde actoren kan

leiden (Hansen & Machin, 2013). Wanneer deze er hetzelfde uitzien, dezelfde houding aannemen en op

dezelfde wijze handelen, krijgen we immers de indruk dat elke actor hetzelfde is.

We stellen vast dat collectivisering veelal van toepassing is op niet-westerse hulpverleners. Vooral Filipijnse

soldaten en politieagenten brengt men op dergelijke wijze in beeld (HLN, 13/11, M, 15/11; DT, 16/11).

Doordat we tussen de gerepresenteerde actoren nauwelijks verschillen opmerken qua uiterlijke kenmerken en

houding en deze bovendien vaak hetzelfde doen (lichamen opbergen of hulppakketten uitdelen) worden deze

personen geanonimiseerd en ontmenselijkt.

Westerse hulpverleners, zowel Belgen als andere westerlingen, worden evenwel meestal geïndividualiseerd

(M, 14/11; DT, 16/11; HLN, 18/11). Bij hen krijgen we wel zicht op specifieke kenmerken (bijvoorbeeld

gelaatsuitdrukkingen), wat vermenselijking teweeg brengt. Soms is er bij deze actoren ook sprake van een

combinatie van individualisering en collectivisering (HLN, 14/11; HN, 14/11). De hulpverleners staan

daarbij in groep afgebeeld maar differentiëren zich toch van elkaar op basis van uiterlijke kenmerken, poses,

acties die ze verrichten en/of omdat één van hen op de voorgrond staat.

Benoeming versus functionalisering

Verder kunnen actoren kunnen ook benoemd worden, wat persoonlijker klinkt en vermenselijkt, of

gefunctionaliseerd worden, wat zorgt voor legitimiteit maar evenzeer kan ontmenselijken (Machin & Mayr,

2012). We constateren dat hulpverleners uit elke categorie meestal zowel benoemd als gefunctionaliseerd

worden. Op die manier krijgen ‘woordvoerder Philippe Henon’, ‘hoofd van het VN-hulpteam Sebastian

Rhodes Stampa’ en ‘stafchef bij het Filipijnse leger Voltaire Gazmin’ zowel een persoonlijk als legitiem

karakter (HN, 10/11; DS, 12/11; DT, 19/11). Proportioneel is dergelijke combinatie het meest van toepassing

bij Belgische hulpverleners. Loutere functionaliseringen komen binnen geen enkele categorie vaak voor. Wel

merken we op dat in elke klasse overwegend hulpverleners met een lagere rang zoals ‘Tom Staes’ (van B-

Fast) of ‘Chung Hee Choi’ (lid van een Koreaanse kerkelijke organisatie) enkel benoemd worden (DT,

14/11,16/11; HLN, 14/11).

Page 21: Heroes or zeroes?

21

Wij-zij-indelingen

Heel relevant voor dit onderzoek is natuurlijk ook de analyse van wij-zij-tegenstellingen. Uit de

literatuurstudie bleek immers dat ‘wij’ (het Westen) de niet-westerse Ander doorgaans als negatief

voorstellen, waardoor we ‘onszelf’ als positief kunnen afbeelden.

We komen tot de bevinding dat de onderzochte artikels voornamelijk impliciete wij-zij-tegenstellingen

herbergen. Opvallend daarbij is dat zowel de wij- als zij-component doorheen de berichtgeving diverse

actoren belichaamt. In eerste instantie representeren ‘wij’ en ‘zij’ respectievelijk de westerse en niet-westerse

hulpverlening in het algemeen. Zo beelden de kranten westerse hulpagentschappen af als inventief en

ondernemend, terwijl ze niet-westerse hulpagentschappen impliciet als ongeorganiseerd en inaccuraat

afschilderen (HN, 10/11, 12/11).

In tweede instantie behelst ‘zij’ de Filipijnse hulpverlening in het algemeen. Daarbij geeft Johanna Van Raes

van Artsen Zonder Grenzen aan “dat de Filipijnen de ramp niet alleen het hoofd kunnen bieden” (DS, 13/11).

Op die manier stelt ze de Filipijnse hulpverlening als ontoereikend voor en beeldt ze de westerse

hulpverlening impliciet als onmisbaar af.

In derde instantie belichaamt ‘zij’ de meer concrete Filipijnse humanitaire overheidsinstanties, die steevast

gerepresenteerd worden als slechte coördinators (HLN, 18/11). Dat geeft ook onderstaande passage (DT,

16/11) expliciet weer.

“Een Amerikaanse militair, net terug uit een afgelegen gebied, moppert. ‘Bij het Filipijnse leger zijn het

allemaal egotrippers. Zij moeten de boel coördineren en organiseren, maar iedereen wil de baas spelen en

punten scoren.’”

Bij gelijkaardige wij-zij-indelingen belichaamt ‘wij’ evenwel meestal het B-Fast-team. Zo wordt reeds bij

het vertrek van de Belgische hulpverleners een impliciete wij-zij-tegenstelling gecreëerd. Daarbij wordt B-

Fast als een snel en effectief reddingsteam voorgesteld dat klaar staat om te vertrekken maar nog moet

wachten op toestemming van een traag functionerende Filipijnse humanitaire overheidsinstantie (HN, 10/11).

Ook wanneer het B-Fast-team vast komt te zitten op een luchthaven, omschrijven de kranten de Filipijnse

humanitaire overheidsinstanties impliciet als slechte coördinatoren. De B-Fast-leden daarentegen

representeert men als mensen met emoties (frustratie) die desondanks professioneel blijven (HN, 13/11).

Opmerkelijk is ook dat enkele artikels B-Fast representeren als het te volgen voorbeeld voor andere

hulpagentschappen (HN, 16/11; HLN, 18/11). Om die boodschap te versterken, marginaliseert men soms de

verdienste van andere westerse instanties (HN, 14/11).

“Als eerste internationaal reddingsteam is B-Fast - veertig man sterk - kunnen doordringen tot het zwaarst

getroffen gebied (…) Behalve de Belgen, de Amerikaanse soldaten die de luchthaven bewaken en wat

verdwaalde Australiërs en Fransen, is er nog niet veel hulp aanwezig.”

Page 22: Heroes or zeroes?

22

Representatie van actie

Bovenstaande criteria onthulden reeds in grote mate hoe westerse en niet-westerse hulpagentschappen

gerepresenteerd worden. Maar aangezien hulpagentschappen geacht worden bijstand te verlenen (supra) en

dus acties te verrichten, is het evenzeer essentieel om na te gaan of deze instanties als handelend of passief

worden afgebeeld. Daarom onderzoeken we of bovenvermelde kranten westerse en niet-westerse

hulpinstanties eerder als ‘doeners’, dan wel als ‘denkers’ of ‘sprekers’ representeren.

Alvorens we dieper ingaan op onze resultaten willen we er evenwel op wijzen dat de beeldvorming rond

hulpagentschappen tijdens een ramp niet als een vaststaand gegeven beschouwd mag worden. Deze kan

immers veranderen naargelang de manier waarop de crisissituatie evolueert en de verdienste die

hulpagentschappen daaraan hebben (Littlefield & Quenette, 2007). Daarom geven we nu enkele tendensen

weer.

Doeners

Over het algemeen worden zowel westerse als niet-westerse hulpagentschappen gerepresenteerd als doeners.

Meer concreet zijn doeners actoren die geassocieerd worden met acties die leiden tot wezenlijke resultaten

(Machin & Mayr, 2012).

Belangrijk om op te merken is dat de kranten niet-westerse hulpagentschappen en meer concreet Filipijnse

publieke hulpagentschappen meestal als onbekwaam en apathisch afschilderen. Zo worden deze actoren

overwegend afgebeeld als doeners die echter, weliswaar mede door de extreme omstandigheden,

tekortschieten in het verlenen van hulp en in de coördinatie daarvan (DM, 13/11; DT, 13/11, 14/11; HN,

14/11). Daarbij aansluitend worden de humanitaire instanties van de Verenigde Naties, hoewel hoofdzakelijk

gerepresenteerd als sprekers (infra), weergegeven als actoren die op het vlak van logistiek en coördinatie

orde op zaken moeten stellen (DS, 13/11).

Positieve acties die de Filipijns publieke hulpagentschappen verrichten worden bovendien vaak onderdrukt.

Concreet houdt dit in dat nieuwsmedia de verantwoordelijkheid van actoren voor bepaalde handelingen

verdoezelen door passieve werkwoordsvormen te gebruiken (Machin & Mayr, 2012). Zo geven diverse

artikels (DM, 9/11, 13/11; DT, 9/11; HN, 9/11, 10/11) de grootschalige evacuatie die Filipijnse publieke

hulpinstanties verrichtten op volgende manier weer.

“680.000 bewoners van de Oost-Aziatische eilandarchipel werden geëvacueerd.”

Daarnaast vermeldt men ook niet wie de (nochtans belangrijke) vliegtuigvelden heropende (M, 14/11) en

wegen vrijmaakte (DT, 16/11). Maar ook tijdens de samenwerking met B-Fast, worden de Filipijnse publieke

hulpagentschappen vrijwel nooit expliciet vernoemd en blijft de focus exclusief op het Belgisch

reddingsteam (HLN, 14/11). Enkel uit de context en/of eerdere berichtgeving kunnen we afleiden dat de

verborgen actoren hoogstwaarschijnlijk Filipijnse publieke hulpinstanties betreffen. Tot slot is er in

Page 23: Heroes or zeroes?

23

soortgelijke situaties ook af en toe sprake van backgrounding (HN, 10/11; DS, 15/11), een techniek waarbij

de verantwoordelijke actor pas later in het stuk wordt vermeld (Van Leeuwen, 2008).

Bij westerse hulpagentschappen is van onderdrukking en backgrounding amper sprake. Ze blijven evenwel

niet gespaard van kritiek. Waar deze actoren eerst nog als positieve doeners worden gerepresenteerd, die

worden tegengewerkt door externe omstandigheden (DS, 13/11; DT, 13/11; HLN, 13/11), daar verwijt de

pers hen na verloop van tijd dat grootschalige hulp te lang uitblijft (HN, 13/11, 14/11). Opvallend is evenwel

dat de onderzochte kranten daarbij steevast opteren voor nominalisaties en vrijwel nooit, in tegenstelling tot

de Filipijnse publieke hulpagentschappen, specifieke westerse actoren viseren (DS, 12/11; DM, 13/11; M,

15/11). Concreet houden nominalisaties in dat werkwoorden omgevormd worden tot zelfstandige

naamwoorden waardoor de verantwoordelijkheid voor een actie (of het uitblijven daarvan), volledig

verborgen blijft (Machin & Mayr, 2012). Dat wordt duidelijk in de volgende passage (HLN, 15/11).

“De humanitaire hulp komt wel op gang, maar toch veel te langzaam.”

Zo blijven grote westerse ngo’s zoals Artsen Zonder Grenzen en het Internationale Rode Kruis en publieke

hulpagentschappen zoals het Amerikaans leger nagenoeg kritiekvrij. Deze worden, door te focussen op hun

acties, hoofdzakelijk als positieve doeners gerepresenteerd (HN, 12/11, 18/11, HLN, 13/11).

Opmerkelijk is dat, gezien de sterke focus op dit specifieke hulpagentschap (supra), ook B-Fast gedurende

haar hele missie als een positieve doener wordt weergegeven (DS, 12/11; HN, 14/11; DS, 15/11; HLN,

16/11, M, 19/11). Meer concreet wordt vooral veel media-aandacht gespendeerd aan de taken die het

Belgisch hulpagentschap verricht (DS, 12/11; HN, 16/11) en de lof die het daarvoor krijgt (HLN, 18/11).

“De Belgische hulpverleners kregen dit weekend bakken vol lof van EU-commissaris Kristalina Georgieva:

‘B-Fast was als eerste ter plaatse met een medische post én een waterzuiveringsinstallatie. Ze zijn hun naam

waard.’”

Denkers

Hoewel hulpagentschappen voornamelijk als doeners worden afgebeeld, is het toch relevant om na te gaan

welke hulpagentschappen voornamelijk als denkers en sprekers worden gerepresenteerd. Meer bepaald zijn

denkers actoren die we moeten linken aan mentale processen. Hoewel deze actoren passiever zijn dan

doeners, geven ze wel inzicht in hoe zij iets ervaren, wat empathie bij het publiek kan opwekken (Machin &

Mayr, 2012).

Allereerst valt op dat niet-westerse hulpagentschappen weinig als denkers worden gerepresenteerd. Wanneer

dat toch gebeurt, betreft het voornamelijk lokale afdelingen van grote westerse ngo’s. Dat geldt voor het

Filipijnse Rode Kruis, waar Richard Gordon met nogal emotionele bewoordingen zoals ‘een compleet

gekkenhuis’ (DT, 12/11) en ‘een krankzinnige situatie’ (DM, 12/11) de toestand in het rampgebied

omschrijft. Maar ook Natacha Reyes van de Filipijnse afdeling van Artsen Zonder Grenzen opteert af en toe

voor een soortgelijke woordenkeus (HN, 12/11; M, 13/11).

Page 24: Heroes or zeroes?

24

In de categorie van westerse hulporganisaties, beelden de kranten vooral de humanitaire instanties van de

VN af als denkers. Zo omschrijft Valerie Amos de situatie als ‘een logistieke nachtmerrie’ (DT, 13/11) en

‘luguber’ (DS, 15/11) en stelt ze het volgende (HN, 15/11).

“‘En het is waar, er zijn gebieden waar we nog altijd niet geraakt zijn. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat

dat binnen de achtenveertig uur verandert. Want ik heb het gevoel dat we die mensen in de steek hebben

gelaten.’”

Qua Belgische hulpagentschappen representeert men B-Fast dikwijls als denker. Dat is voornamelijk het

geval bij de minder bekende medewerkers die ze individualiseren. Op die manier brengt men ook deze leden

dichter bij het publiek (HN, 16/11).

“Tom: ‘Zulke missies doen iets met een mens. We hebben zelf ook allemaal een vrouw en kinderen, weet je.

Wanneer je het zoveelste Filipijnse kindje hoort smeken om water of brood, dan breekt je hart.’”

Sprekers

Tot slot geven we ook weer welke hulpinstanties voornamelijk als spreker gerepresenteerd worden. Dat zijn

actoren die geassocieerd worden met verbale processen. Aangezien zij hun stem binnen de media kunnen

verkondigen, zijn dit doorgaans erg machtige actoren (Machin & Mayr, 2012).

In het domein van niet-westerse hulpinstanties valt op dat geen enkele actor vaak toegang verkrijgt tot de

onderzochte kranten. Zo komen Filipijnse humanitaire overheidsinstanties enkel als spreker aan bod indien

ze statistieken over de ramp verstrekken (HN, 9/11). Lokale afdelingen van westerse ngo’s geven van hun

kant voornamelijk achtergrondinformatie (DM, 12/11; M, 13/11).

Bij westerse hulpagentschappen ligt dat anders. Zoals eerder aangehaald, zijn de VN-instanties vaak

vernoemde bronnen van cijfergegevens over het rampgebied. Grote westerse ngo’s zoals Artsen Zonder

Grenzen en het Internationale Rode Kruis komen daarentegen minder als sprekers in de media tevoorschijn

(HN, 12/11, 18/11).

Opmerkelijk is evenwel dat vooral Belgische hulpagentschappen als sprekers worden gerepresenteerd. Zo is

B-Fast niet enkel een belangrijke doener en denker, maar wordt het ook dikwijls als spreker afgebeeld.

Daarbij gaat het overwegend om informatie over de lokale omstandigheden en de taken die ze (zullen)

verrichten (HN, 12/11, 13/11). Maar ook het Belgisch Consortium voor Noodhulp (DM, 14/11, 16/11), Rode

Kruis-Vlaanderen (HN, 13/11; DT, 14/11) en de Belgische afdeling van Artsen Zonder Grenzen (HN, 12/11;

DT, 13/11) hebben een belangrijke stem binnen de onderzochte artikels. Bij deze actoren ligt de focus

voornamelijk op hun respectievelijke geldinzamelingsacties en de materiële steun die ze bieden.

Page 25: Heroes or zeroes?

25

Discursieve praktijken

Zoals eerder aangehaald, is het echter ook belangrijk om aandacht te spenderen aan de maatschappelijke

omstandigheden waarin nieuws wordt geproduceerd (Richardson, 2007). Nieuws moeten we immers als het

resultaat van diverse professionele en institutionele praktijken beschouwen (Fairclough, 1995).

Nieuwswaarden en verhaallijnen23

Omvang van de ramp

Uit de literatuurstudie bleek dat er geen academische consensus bestaat over het werkelijke belang van de

omvang van de ramp als nieuwswaarde (supra). In deze casestudie is de omvang toch enigszins relevant als

nieuwswaarde.

In de beginfase van de nieuwsberichtgeving spenderen diverse artikels immers veel aandacht aan de grootte

van de ramp. Meer concreet ligt de focus hoofdzakelijk op het voorlopig aantal slachtoffers en vermisten, de

grootschalige evacuatie van inwoners en de miljoenen euro’s schade die de tyfoon veroorzaakte (DM, 9/11;

HN, 9/11, 10/11; HLN, 12/11). Het feit dat reeds enkele dagen na de ramp zowel de VN als de Filipijnse

humanitaire overheidsinstanties aangeven dat er minstens 10.000 doden waren (DS, 12/11, HN, 12/11, HLN,

12/11), sterkte de kranten hoogstwaarschijnlijk in hun beslissing om over deze ramp te berichten. Dat aantal

bleek uiteindelijk evenwel niet juist te zijn.

Daarbij aansluitend komt ook het uitzonderlijke en spectaculaire karakter van de ramp meermaals onder de

aandacht. Zo worden vrij snel vergelijkingen qua windsnelheden met andere cyclonen gemaakt en gaat men

na of Haiyan de zwaarste tyfoon ooit is (DM, 9/11; DT, 9/11, HN, 10/11). De uitzonderlijkheid en

spektakelwaarde van gebeurtenissen kunnen we aanzien als nieuwswaarden die bij buitenlandberichtgeving

in het algemeen van belang zijn (cf. Galtung & Ruge, 1965).

Nabijheid en domesticatie

Verder bleek uit de wetenschappelijke literatuur dat nabijheid en de mogelijkheid tot domesticatie erg

relevante, zo niet de belangrijkste nieuwswaarden bij rampenberichtgeving vormen (supra). Ook deze

vaststelling wordt bevestigd binnen ons empirisch onderzoek.

Een eerste factor die een buitenlandse ramp meer nabij kan maken voor het nieuwspubliek is zelfbelang

zoals de aanwezigheid van landgenoten (supra). In deze casestudie maakt dit criterium een essentiële

nieuwswaarde uit. Er waren immers veel Belgen, direct of indirect, betrokken bij de ramp, Op die manier

ontstond bovendien een mogelijkheid tot domesticatie, of het linken van het rampgebied aan het thuisland

(supra). We stellen dan ook vast dat de kranten op diverse manieren de ramp domesticeren.

23

Aangezien nieuwswaarden in grote mate de verhaallijnen van de nieuwsproducten vormgeven, bediscussiëren we in dit empirische luik beide topics gezamenlijk.

Page 26: Heroes or zeroes?

26

Zo focussen de kranten in eerste instantie op verschillende Belgische toeristen die de ramp hadden overleefd

(HLN, 9/11; DS, 12/11). Daarnaast bleek dat er honderdtwintig uitgeweken landgenoten vermist waren,

waarvan veertig à vijftig in het rampgebied woonden. Deze actoren (DS, 12/11), alsook hun ongeruste

familieleden en vrienden (HN, 12/11; HN, 13/11) krijgen meermaals media-aandacht. Ook de overleden

Belg en zijn vrouw worden diverse malen belicht (HN, 13/11, DS, 14/11).

Daarnaast tonen de kranten ook grote belangstelling voor de Filipijnse gemeenschappen in België (HN,

14/11; HLN, 19/11), waar eveneens grote bezorgdheid heerste om de familie en vrienden in het rampgebied.

Bovendien focussen de kranten daarbij meermaals op Belgisch-Filipijnse koppels (HN, 13/11, 14/11). Een

andere vorm van domesticatie is de reeds genoemde media-aandacht voor Belgische hulpagentschappen.

Zowel het B-Fast-reddingsteam als de lokale en nationale geldinzamelingsacties krijgen daarbij overvloedige

belangstelling (supra).

Bovenstaande berichtgeving speelt duidelijk in op de emotionele band tussen België en de Filipijnen. Beide

landen hebben bovendien ook het katholicisme als belangrijkste godsdienst. Deze religieuze band verhoogde

niet enkel de nieuwswaarde van de ramp, maar verschafte de kranten ook een extra invalshoek om de ramp te

domesticeren. Meer bepaald focussen deze media meermaals op Belgische priesters met religieuze kennissen

in de Filipijnen (HLN, 14/11) en verwijzen ze vaak naar katholieke gebouwen (kerken en kloosters) in het

rampgebied (DM, 13/11, HN, 13/11).

Naast domesticatie, bleek ook schuldtoewijzing een veelgebruikt narratief middel in rampenberichtgeving te

zijn, zo bleek uit de literatuurstudie (supra). Onze casestudie bevestigt die bevinding. Zo gaan diverse

artikels over de vraag of de Filipijnse humanitaire overheidsinstanties deze ramp niet deels hadden kunnen

vermijden (DS, 12/11; DT, 14/11). Ook wanneer de hulpverlening moeizaam verloopt, zoekt men een

schuldige (DS, 13/11, HN, 15/11). Beide probleemsituaties worden meestal de Filipijnse publieke

hulpagentschappen (al dan niet gedeeltelijk) aangewreven.

Bronnen

Uit de literatuurstudie bleek dat nieuwsmedia voornamelijk opteren voor westerse elitebronnen. Deze

vaststelling wordt (gedeeltelijk) bekrachtigd door onze casestudie.

Reeds eerder haalden we aan dat qua humanitaire instanties overwegend Belgische hulpagentschappen en de

VN als sprekers gerepresenteerd worden, wat impliceert dat deze actoren grote toegang tot de onderzochte

media hebben. Hoewel niet duidelijk is of deze hulpagentschappen ook nieuwsverhalen aanleverden (infra)

en de trips van de correspondenten van Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws financierden, blijkt er wel

sprake te zijn van ‘beneficent embedding’. Zo geven meerdere artikels aan dat de desbetreffende journalisten

meereisden met B-Fast en in hetzelfde kamp vertoefden (HLN, 14/11; HN, 14/11, 15/11).

Wat bronnen van buiten het humanitaire veld betreft, merken we evenwel een andere tendens op. Zowel

westerse als niet-westerse elitebronnen dragen immers in grote mate bij tot de beeldvorming rond

Page 27: Heroes or zeroes?

27

hulpagentschappen. Zo komen enerzijds de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders en

zijn woordvoerders (HN, 16/11; M, 19/11; HLN, 21/11), alsook EU-commissaris Kristalina Georgieva

(HLN, 18/11) verscheidene malen aan bod. Anderzijds krijgen ook de Filipijnse president Benigno Aquino

en zijn persdienst (DM, 9/11; HN, 9/11, 10/11; DT, 12/11) regelmatig een stem in de media. Vooral wat

betreft het verstrekken van feitelijke informatie, spelen deze elitebronnen een belangrijke rol.

Verder bleek uit de wetenschappelijke literatuur dat nieuwsmedia in grote mate afhankelijk zijn van westerse

nieuwsagentschappen (supra). Die stelling kunnen we niet met grote zekerheid bevestigen, aangezien de

onderzochte kranten zelden hun bronnen vermelden. In de artikels waarin dat wel gebeurt, wordt evenwel

duidelijk dat voornamelijk westerse nieuwsagentschappen zoals AFP en Reuters (DS, 12/11, 14/11) en

westerse nieuwsmedia zoals BBC en The Guardian (DS, 12/11, 13/11) werden geraadpleegd. Bij foto’s

vermeldt men evenwel steevast de bron. Concreet gaat het dan voornamelijk om pers- en fotoagentschappen

zoals AFP, AP, Reuters, EPA en Belga.

Sociale praktijk

Zoals reeds eerder aangehaald, is een loutere focus op de productiecontext van nieuwsverhalen onvoldoende.

Nieuwsredacties worden immers beïnvloed door de maatschappelijke structuren, instituties en waarden

waarbinnen ze opereren (supra). In dit gedeelte gaan we dan ook na of bovengenoemde kranten aan

‘Othering’ doen in hun berichtgeving over hulpagentschappen tijdens natuurramp Haiyan. Meerdere

elementen wijzen in die richting.

Allereest wees onze tekstuele analyse uit dat westerse hulpagentschappen disproportioneel meer

mediabelangstelling verkrijgen dan niet-westerse instanties. Meer concreet wordt binnen de onderzochte

artikels overwegend verwezen naar en ruimte gespendeerd aan westerse actoren en meer in het bijzonder

Belgische hulpagentschappen. Niet-westerse hulpagentschappen daarentegen komen op beide vlakken veel

minder of zelfs helemaal niet aan bod.

Maar ook op inhoudelijk vlak creëerden de onderzochte media, al dan niet impliciet, een hiërarchie tussen

westerse en niet-westerse actoren. Zo wordt nog voor het vertrek van westerse hulpagentschappen naar de

Filipijnen, het beeld van een inefficiënte niet-westerse hulpverlening gecreëerd. Westerse hulpverlening

daarentegen wordt als adequaat en actief gerepresenteerd.

Het hoeft dan ook niet te verbazen dat Filipijnse publieke hulpagentschappen reeds snel als inaccuraat en

ongeorganiseerd worden afgeschilderd. Bovendien verdoezelen de onderzochte media vaak de

verantwoordelijkheid van deze actoren voor essentiële acties die ze verrichten. Westerse hulpagentschappen

daarentegen worden voornamelijk als actieve doeners weergegeven, die evenwel hun volle potentieel lange

tijd niet kunnen ontplooien, wegens de zogenaamde gebrekkige coördinatie van bovengenoemde actoren. Na

verloop van tijd krijgen echter ook westerse hulpagentschappen kritiek te verduren: een week na de feiten

was er immers nog altijd geen grootschalige hulp in de zwaarst getroffen gebieden. De daarbij gebruikte

kritische commentaren richten zich, in tegenstelling tot wat het geval was bij de Filipijnse actoren, vrijwel

Page 28: Heroes or zeroes?

28

nooit tot specifieke westerse hulpagentschappen. Het Belgische B-Fast-team wordt zelfs, ondanks de grote

belangstelling voor deze actor, op geen enkel moment bekritiseerd. Daarenboven wordt reddingsteam als

beter dan andere westerse hulpagentschappen voorgesteld, waarbij de inspanningen van die laatste actoren

soms zelfs gemarginaliseerd worden.

Daarnaast representeren de kranten westerse actoren zoals B-Fast en de VN ook als menselijk: we krijgen

inzicht in hun gevoelens en verkrijgen bijgevolg sympathie voor deze actoren. Bij niet-westerse actoren komt

dergelijke praktijk echter amper voor en wanneer dat het geval is betreft het lokale medewerkers van grote

westerse ngo’s.

Op visueel vlak werden niet-westerse hulpverleners bovendien dikwijls ontmenselijkt door ze als één

homogene, anonieme groep af te beelden. Westerse hulpverleners daarentegen worden meestal individueel

en scherp in beeld gebracht, wat vermenselijking teweegbrengt.

Bovenstaande bevindingen kunnen we linken aan het Oriëntalisme, waarbij het Westen zichzelf als positief

voorstelt door te focussen op imaginaire verschillen met de niet-westerse Ander (supra). Meer algemeen is

dergelijk discours een uiting en reflectie van het neoliberalisme en neokolonialisme, dewelke respectievelijk

armere en voormalige koloniale landen niet als gelijkwaardig beschouwen aan rijkere en gewezen koloniale

mogendheden. Tegelijkertijd weerspiegelt de disproportioneel grotere en positievere media-aandacht voor de

eigen nationale eigenschappen de hiërarchische machtsrelaties van het nationalisme.

Discussie en conclusie

Dit artikel bracht aan het licht dat westerse hulpagentschappen tijdens natuurramp Haiyan disproportioneel

meer en positievere westerse media-aandacht verkregen dan hun niet-westerse equivalenten. Zo toont het

empirisch onderzoek aan dat Vlaamse kranten binnen hun rampenberichtgeving zowel meer verwijzen naar

als ruimte spenderen aan westerse hulpagentschappen en Belgische actoren in het bijzonder. Niet-westerse

hulpinstanties daarentegen worden amper vermeld. Hoewel diverse auteurs (Jia et al, 2011; Olofsson, 2011)

reeds eerder vaststelden dat westerse nieuwsmedia tijdens rampen voornamelijk focussen op eigen nationale

hulpagentschappen, is het ook opmerkelijk hoeveel media-aandacht de Belgische instanties naar zich toe

trekken. Deze actoren krijgen immers respectievelijk dubbel en viermaal zoveel ruimte toebedeeld als andere

westerse en niet-westerse hulpagentschappen.

Dergelijke vertekening binnen rampenberichtgeving doet zich evenwel niet alleen voor op kwantitatief maar

ook op kwalitatief vlak. Zo worden westerse hulpagentschappen over het algemeen als positieve doeners

gerepresenteerd, die evenwel niet ten volle hulp kunnen verlenen, wegens de zogenaamde gebrekkige

coördinatie van niet-westerse hulpagentschappen. Bovendien worden deze laatste instanties eveneens vaak

als inadequate hulpverleners afgeschilderd. Nochtans stellen diverse auteurs (Benthall, 2008; Pettit &

Beresford, 2009) dat het juist deze actoren zijn die de belangrijkste reddingsoperaties verrichten en de

Page 29: Heroes or zeroes?

29

meeste mensenlevens redden. Hoewel niet-westerse actoren in deze casestudie wel degelijk soortgelijke

positieve acties verrichten, verdoezelen de onderzochte media dikwijls hun verantwoordelijkheid hiervoor.

Omgekeerd verbergen de kranten de aansprakelijkheid van specifieke westerse hulpagentschappen voor het

langdurig uitblijven van grootschalige hulp. Daarbij valt bovendien op dat, ondanks de enorme

mediabelangstelling voor deze actoren, Belgische hulpagentschappen nagenoeg volledig kritiekvrij blijven.

Daarenboven worden Belgische en andere westerse hulpverleners op visueel vlak dikwijls vermenselijkt.

Niet-westerse actoren beeldt men echter dikwijls af als een homogene, anonieme groep.

Deze vertekeningen zijn in eerste instantie het resultaat van dubieuze praktijken die sterk in de journalistiek

zijn ingeburgerd. Zo zorgt het grote belang van nieuwswaarden zoals nabijheid en de mogelijkheid tot

domesticatie ervoor dat er reeds in de selectie van rampen sprake is van vertekening. Die trend zet zich

evenwel ook door op inhoudelijk vlak. Veelgebruikte narratieve middelen zoals domesticatie en

schuldtoewijzing brengen immers dikwijls etnocentrische wij-zij-indelingen teweeg. De grote

afhankelijkheid van westerse elitebronnen versterkt dit effect. Op die manier komen immers slechts een

beperkt aantal westerse visies aan bod, wat nefast is voor de accuraatheid van de berichtgeving (Wouters, De

Swert & Walgrave, 2009). Meer in het bijzonder doet vooral de sterke verwevenheid tussen de journalistieke

en ngo-sector vragen rijzen over de onpartijdigheid van rampenberichtgeving. Zo bleek uit het empirisch

onderzoek dat ‘beneficent embedding’, de praktijk waarbij journalisten mee functioneren met

hulpagentschappen ter plaatse, nog steeds vaak voorkomt. Toch ligt de journalistieke sector op zich niet aan

de grondslag van bovenstaande vertekende mediarepresentaties. Nieuwsredacties worden immers beïnvloed

door de maatschappelijke structuren, instituties en waarden waarbinnen ze functioneren (Richardson, 2007).

Op die manier reproduceren nieuwsmedia, al dan niet bewust, de dominante ideologieën van de samenleving

(van Dijk, 2009). In deze casestudie bleken de kranten een Oriëntalistisch discours te reproduceren, dat

zowel gelieerd kan worden aan het neoliberalisme als neokolonialisme. De sterke focus van nieuwsmedia op

Belgische hulpagentschappen beschouwen we als een uiting en reflectie van het nationalisme.

Dit artikel vormt een vernieuwende bijdrage aan de reeds bestaande literatuur doordat het zowel de

mediarepresentaties van hulpagentschappen als de achterliggende oorzaken daarvan analyseert en aan elkaar

koppelt. Niettemin zijn we ons bewust van het feit dat de steekproef van dit onderzoek te klein is om

algemene conclusies te kunnen formuleren over de westerse mediarepresentatie van hulpagentschappen. Dat

is evenwel ook niet de bedoeling van dit onderzoek, dat exploratief van aard is. Deze studie hoopt dan ook

vooral een stimulans te vormen voor verder communicatiewetenschappelijk onderzoek naar deze thematiek.

Eén andere beperking van dit onderzoek is dat bepaalde oorzaken van vertekende mediarepresentaties niet

onderzocht konden worden. Door enkel te focussen op krantenartikels kan bijvoorbeeld niet achterhaald

worden of de journalist in tijdsdruk verkeerde toen hij het artikel schreef. Dergelijke zaken zouden via

diepte-interviews verder onderzocht kunnen worden. Voorts dient verder onderzoek na te gaan in welke mate

de rampenberichtgeving van populaire kranten verschilt met deze van kwaliteitskranten en welke factoren

daar de oorzaak van zijn.

Page 30: Heroes or zeroes?

30

Bibliografie

Adinolfi, C., Bassiouni, D.S., Lauritzsen, H.F. & Williams, H.R. (2005). Humanitarian response review.

New York: United Nations.

ALNAP (2015). Exploring coordination in humanitarian clusters: discussion starter. London: Overseas

Development Institute.

Anheier, H.K. (2014). Nonprofit organisations: theory, management, policy (second edition). New York:

Routledge.

Bacon, W. & Nash, C. (2002). News/worthy: how Australian media cover humanitarian, aid and

development issues. Canberra: AusAid.

Balaji, M. (2011). Racializing pity: the Haiti earthquake and the plight of ‘‘others’’. Critical Studies in

Media Communication, 28(1), 50-67.

Barnett, M. & Weiss, T.G. (2011). Humanitarianism contested: where angels fear to tread. New York:

Routledge.

Bennett, J., Bertrand, W., Harkin, C., Samarasinghe, S. & Wickramatillake, H. (2006). Coordination of

international humanitarian assistance in tsunami-affected countries. London: Tsunami Evaluation Coalition.

Bennett, R. & Daniel, M. (2002). Media reporting of Third World disasters: the journalist’s perspective.

Disaster Prevention and Management, 11(1), 33-42.

Bennett, R. & Kottasz, R. (2015). Advertising imagery employed by disaster relief organisations and media

stereotyping of the recipients of aid. In M. Moore & R.S. Moore (Eds.), New meanings for marketing in a

new millennium: proceedings of the 2001 Academy of Marketing Science (AMS) Annual Conference (pp.

225-229). New York: Springer.

Benthall, J. (1993). Disasters, relief and the media. London: I.B. Tauris.

Benthall, J. (2008). The disaster–media–relief nexus. Anthropology Today, 24(4), 4-5.

Blommaert, J. (2005). Discourse: a critical introduction. Cambridge: Cambridge University Press.

Bloor, M. & Bloor, T. (2013). The practice of critical discourse analysis: an introduction. New York:

Routledge.

Boczkowski, P. (2010). News at work: imitation in an age of information abundance. Chicago: University of

Chicago Press.

Page 31: Heroes or zeroes?

31

Boyd-Barrett, O. & Rantanen, T. (2013). News agencies. In D. Albertazzi & P. Cobley (Eds.), The media: an

introduction (third edition) (pp. 233-245). New York: Routledge.

Brown, P.H. & Minty, J.H. (2008). Media coverage and charitable giving after the 2004 tsunami. Southern

Economic Journal, 75(1), 9-25.

CARMA (2006). The CARMA report on western media coverage of humanitarian disasters. London: Carma

European Office.

Chouliaraki, L. (2006). The spectatorship of suffering. London: Sage.

Chouliaraki, L. (2010a). Ordinary witnessing in post-television news: towards a new moral imagination.

Critical Discourse Studies, 7(4), 305–319.

Chouliaraki, L. (2010b). Post-humanitarianism: humanitarian communication beyond a politics of pity.

International Journal of Cultural Studies, 13(2), 107-126.

Clausen, L. (2004). Localizing the global: ‘domestication’ processes in international news production.

Media, Culture & Society, 26(1), 25-44.

Clausen, L. (2010). International news flow. In S. Allan (Ed.), The Routledge companion to news and

journalism (pp. 127–136). New York: Routledge.

Conrad, D. (2015). The freelancer-NGO alliance: what a story of Kenyan waste reveals about contemporary

foreign news production. Journalism Studies, 16(2), 275-288.

Cooper, G. (2007, november). Anyone here survived a wave, speak English and got a mobile? Aid agencies,

the media and reporting disasters since the tsunami. Paper gepresenteerd voor de 14th Guardian Lecture,

Nuffield College, Oxford University, Oxford.

Cottle, S. (2009). Global crisis reporting. New York: Open University Press.

Cottle, S. & Nolan, D. (2007). Global humanitarianism and the changing aid-media field: “everyone was

dying for footage”. Journalism Studies, 8(6), 862-878.

Coward, R. (2010). The environment, the press and the missing lynx: a case study. Journalism, 11(5), 625-

638.

Cupples, J. & Glynn, K. (2013). The mediation and remediation of disaster: hurricanes Katrina and Felix

in/and the new media environment. Antipode, 46(2), 359-381.

Page 32: Heroes or zeroes?

32

De Cordier, B. (2012). Ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp als “symptoom” van een

multipolaire wereld: opkomst en terugkeer van “niet-traditionele hulpdonoren”. Internationale Spectator,

66(9), 441-446.

Development Initiatives (2014). Global humanitarian assistance report 2014. Bristol: Development

Initiatives.

De Siervo, G. (2012). Actors, activities, and coordination in emergencies. In A. de Guttry, M. Gestri & G.

Venturini (Eds.), International Disaster Response Law (pp. 485-515). The Hague: TMC Asser Press.

Donini, A., Fast, L., Hansen, G., Harris, S., Minear, L., Mowjee, T., & Wilder, A. (2008). Humanitarian

agenda 2015: final report. The state of the humanitarian enterprise. Medford: Feinstein International Center,

Tufts University.

Fairclough, N. (1992). Discourse and social change. Cambridge: Polity Press.

Fairclough, N. (1995) Media discourse. London: Edward Arnold.

Fairclough, N., Mulderrig, J. & Wodak, R. (2011). Critical discourse analysis. In T.A. van Dijk (Ed.),

Discourse studies: a multidisciplinary introduction (pp. 357-378). London: Sage.

Fenton, N. (2010). NGOs, new media and the mainstream news: news from everywhere. In N. Fenton (Ed.),

New media, old news: journalism and democracy in the digital age (pp. 153–168). London: Sage

Publications.

Fernando, U. & Hilhorst, D. (2006). Everyday practices of humanitarian aid: tsunami response in Sri Lanka.

Development in Practice, 16(3&4), 292-302.

Fink, G. & Redaelli, S. (2011). Determinants of international emergency aid – humanitarian need only?

World Development, 39(5), 741–757.

Fourie, P.J. (2008). Media studies: policy, management and media representation (second edition). Cape

Town: Juta & Co.

Franks, S. (2008). Getting into bed with charity. British Journalism Review, 19(3), 27-32.

Franks, S. (2010). The neglect of Africa and the power of aid. The International Communication Gazette,

72(1), 71-84.

Franks, S. (2013). Reporting disasters: famine, aid, politics and the media. London: C. Hurst & Co.

Page 33: Heroes or zeroes?

33

Gaber, I. & Wilson, A.W. (2005). Dying for diamonds: the mainstream media and NGOs – a case study of

action aid. In W. de Jong, M. Shaw & N. Stammers (Eds.), Global activism, global media (pp. 95–109).

London: Pluto Press.

Galtung, J. & Ruge, M.H. (1965). The structure of foreign news. Journal of Peace Research, 2(1), 64-91.

Gibbons, P. (2010). Humanitarian transformation: concepts, causes and challenges. In M. Moke, A. Zwitter

& C. Schewe (Eds.), Humanitarian action facing the new challenges (pp. 11-26). Berlin: BWV-Verlag.

Guha-Sapir, D., Hoyois, P. & Below, R. (2014). Annual disaster statistical review 2013: the numbers and

trends. Brussels: Centre for Research on the Epidemiology of Disasters.

Guha-Sapir, D., Hoyois, P. & Below, R. (2015, 15 mei). EM-DAT: international disaster database.

Geraadpleegd op 15 mei 2015 op het World Wide Web: http://www.emdat.be/country_profile/index.html

Hall, S. (2010). The work of representation. In S. Hall (Ed.), Representation: cultural representations and

signifying practices (pp. 13-64). London: Sage Publications.

Hamilton, J.M. & Jenner, E. (2004). Redefining foreign correspondence. Journalism, 5(3), 301-321.

Hansen, A. & Machin, D. (2013). Media & communication research methods. London: Palgrave MacMillan.

Harmer, A. & Cotterrell, L. (2005). HPG research report. Diversity in donorship: the changing landscape of

official humanitarian aid. London: Overseas Development Institute.

Harrison, J. (2006) News. London: Routledge.

Heinderyckx, F. (2015). Gatekeeping theory redux. In T. Vos & F. Heinderyckx (Eds.), Gatekeeping in

transition (pp. 253-268). New York: Routledge.

Höijer, B. (2004). The discourse of global compassion: the audience and media reporting of human suffering.

Media, Culture & Society, 26(4), 513–531.

Huisman, M., Joye, S. & Maeseele, P. (2012). Wie is de ander? De representatie van Japan in het

Nederlandse televisieprogramma ‘Wie is de Mol?’(2010). Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 40(3),

212-230.

International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (2014). World disasters report 2014: focus

on culture and risk. Geneva: International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies

Jayasinghe, S. (2011). Erosion of trust in humanitarian agencies: what strategies might help? Global Health

Action, 4(1), 1-5.

Page 34: Heroes or zeroes?

34

Jia, H., Mislan, C., Deluliis, D., Hahn, C. & Christo-Baker, G. (2011, mei). Saving Haiti: framing in

international news coverage of natural disasters. Paper gepresenteerd voor de International Communication

Association annual conference, Boston.

Jeong, Y. and Lee, S.Y. (2010, juni). A study on the news values of international disasters: change of

determinants on news coverage of international disasters in the U.S. news media. Paper gepresenteerd voor

de Annual Meeting of the International Communication Association, Suntec City.

Jørgensen, M. & Phillips, L. (2002). Discourse analysis as theory and method. London: Sage.

Joye, S. (2009) The hierarchy of global suffering. A critical discourse analysis of television news reporting

on foreign natural disasters. The Journal of International Communication, 15(2), 45-61.

Joye, S. (2010a). News discourses on distant suffering: a critical discourse analysis of the 2003 SARS

outbreak. Discourse & Society, 21(5), 586-601.

Joye, S. (2010b). De media(de)constructie van rampen: onderzoek naar de selectie en berichtgeving van

rampen in Vlaamse nieuwsmedia. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 38(2), 139-155.

Joye, S. & Biltereyst, D. (2007). All quiet on the ...? Een analyse van het buitenlandaanbod van VRT en

VTM. In M. Hooghe, K. De Swert & S. Walgrave (Eds.), De kwaliteit van het nieuws. Kwaliteitsindicatoren

voor televisieverslaggeving (pp. 71-84). Leuven: Acco.

Kapoor, I. (2013). Celebrity humanitarianism: the ideology of global charity. New York: Routledge.

Katoch, A. (2006). The responders’ cauldron: the uniqueness of international disaster response. Journal of

International Affairs, 59(2), 153-172.

Kim, H.S. & Lee, S. (2008). National interest, selective sourcing and attribution in air disaster

reporting. Journal of International Communication, 14(1), 85-103.

Klinenberg, E. (2005). Convergence: news production in a digital age. The Annals of the American Academy

of Political and Social Science, 597(1), 48-64.

Konstantinidou, C. (2007). Death, lamentation and the photographic representation of the

Other during the second Iraq war in Greek newspapers. International Journal of Cultural

Studies, 10(2), 147-166.

Krause, M. (2014). The good project: humanitarian relief NGOs and the fragmentation of reason. Chicago:

The University of Chicago Press.

Page 35: Heroes or zeroes?

35

Kwak, H. & An, J. (2014, oktober). Understanding news geography and major determinants of global news

coverage of disasters. Paper gepresenteerd voor de Computation + Jounalism Symposium 2014, New York.

Lang, S. (2013). NGOs, civil society and the public sphere. Cambridge: Cambridge University Press.

Lee-Wright, P., Phillips, A. & Witschge, T. (2012). Changing Journalism. London: Routledge.

Lewis, D. & Kanji, N. (2009). Non-governmental organisations and development. London & New York:

Routledge.

Littlefield, R.S. & Quenette, A.M. (2007). Crisis leadership and hurricane Katrina: the portrayal of authority

by the media in natural disasters. Journal of Applied Communication Research, 35(1), 26-47.

Lockman, Z. (2010). Contending visions of the Middle East: the history and politics of Orientalism (2nd ed.).

Cambridge: Cambridge University Press.

Macdonald, I. (2008). “Parachute journalism” in Haiti: media sourcing in the 2003-2004 political crisis.

Canadian Journal of Communication, 33(2), 213-232.

Machin, D. & Jaworski, A. (2006). Archive video footage in news: creating a likeness and index of the

phenomenal world. Visual Communication, 5(3), 345-366.

Machin, D. & Mayr, A. (2012). How to do critical discourse analysis: a multimodal introduction. London:

Sage.

Manning, P. (2001). News and news sources: a critical introduction. London: Sage.

Martens, B. (2005). Why do aid agencies exist? Development Policy Review, 23(6), 643-663.

McQuail, D. (2010). McQuail’s Mass Communication Theory (6th edition). London: Sage Publications.

Moeller, S.D. (2006). ‘Regarding the pain of others’: media, bias and the coverage of international disasters.

Journal of International Affairs, 59(2), 173-196.

Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco.

Olofsson, A. (2011). The Indian Ocean tsunami in Swedish newspapers: nationalism after catastrophe.

Disaster Prevention and Management, 20(5), 557-569.

Olsen, G.R., Carstensen, N. & Høyen, K. (2003). Humanitarian crises: what determines the level of

emergency assistance? Media coverage, donor interests and the aid business. Disasters, 27(2), 109-126.

Orgad, S. (2012). Media representation and the global imagination. Cambridge: Polity Press.

Page 36: Heroes or zeroes?

36

Orgad, S. (2013). Visualizers of solidarity: organizational politics in humanitarian and international

development NGOs. Visual Communication 12(3), 295–314.

Paltridge, B. (2013). Critical discourse analysis. In K. Hyland (Ed.), Discourse studies reader: essential

excerpts (pp. 89-110). London: Bloomsbury.

Pantti, M., Wahl-Jorgensen, K. & Cottle, S. (2012). Disasters and the media. New York: Peter Lang

Publishing.

Peeren, Y. (2003). Televisienieuws: een venster op de wereld? Een onderzoek naar buitenlands nieuws in

Europese televisiejournaals. In D. Biltereyst & Y. Peeren (Eds.), Nieuws, democratie en burgerschap.

Onderzoek over hedendaagse nieuwsmedia (pp. 111-138). Gent: Academia Press.

Pelling, M., Maskrey, A., Ruiz, P. & Hall, L. (2004). Reducing disaster risk: a challenge for development. A

global report. New York: United Nations Development Programme.

Petersen, J. (2014). Risk and the politics of disaster coverage in Haiti and Katrina. Communication, Culture

& Critique, 7(1), 37-54.

Pettit, S. & Beresford, A. (2009). Critical success factors in the context of humanitarian aid supply chains.

International Journal of Physical Distribution & Logistics Management, 39(6), 450-468.

Powers, M. (2015a). Contemporary ngo–journalist relations: reviewing and evaluating an emergent area of

research. Sociology Compass 9(6), 427-437.

Powers, M. (2015b). The new boots on the ground: NGOs in the changing landscape of international news.

Journalism: Theory, Practice & Criticism. doi: 10.1177/1464884914568077.

Puente, S., Pellegrini, S. & Grassau, D. (2013). How to measure professional journalistic standards in

television news coverage of disasters? 27-F earthquake in Chile. International Journal of Communication,

7(1), 1896-1911.

Richardson, J.E. (2007). Analysing newspapers: an approach from critical discourse analysis. New York:

Palgrave Macmillan.

Riddell, R.C. (2014, februari). Does foreign aid really work? Paper gepresenteerd voor de Australasian Aid

and International Development Workshop, Canberra.

Russell, A. (2013). Innovation in hybrid spaces: 2011 UN climate summit and the expanding journalism

landscape. Journalism, 17(4), 904–920.

Schudson, M. (2011). The sociology of news (second edition). New York: W. W. Norton & Company.

Page 37: Heroes or zeroes?

37

Shoemaker, P.J. & Vos, T. (2009). Gatekeeping theory. New York: Routledge.

Silverstone, R. (2007). Media and morality: on the rise of the mediapolis. Cambridge: Polity.

Spearin, C. (2008). Private, armed and humanitarian? States, NGOs, international private security companies

and shifting humanitarianism. Security Dialogue, 39(4), 363-382.

Stoddard, A., Harmer, A., Haver, K., Hughes, M., Harvey, P. & Taylor, G. (2013). State of the humanitarian

system, 2015 (second edition). Inception report. London: ALNAP/Humanitarian Outcomes.

Stoddard, A., Harmer, A., Haver, K., Hughes, M., Harvey, P. & Taylor, G. (2014). State of the humanitarian

system, 2015 (second edition). Progress report May 2014. London: ALNAP/Humanitarian Outcomes.

Telford, J. & Cosgrave, J. (2007). The international humanitarian system and the 2004 Indian Ocean

earthquake and tsunamis. Disasters, 31(1), 1-28.

Teti, A. (2013). Confessions of a dangerous (Arab) mind. In Z. Elmarsafy, A. Bernard & D. Attwell (Eds),

Debating orientalism (pp. 134-155). Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Terry, F. (2002). Condemned to repeat? The paradox of humanitarian action. New York: Cornell University

Press.

Teunissen, F. (2005). Wat is nieuws? Tegenstellingen in de journalistiek. Den Haag: Boom Onderwijs.

Thrall, T., Stecula, D. & Sweet, D. (2014). May we have your attention please? Human-rights NGOs and the

problem of global communication. International Journal of Press/Politics 19(2) 135–159.

Tsaliki, L., Frangonikolopoulos, C.A. & Huliaras, A. (2011). Introduction: the challenge of transnational

celebrity activism: background, aim and scope of the book. In L. Tsaliki, C.A. Frangonikolopoulos & A.

Huliaras (Eds.), Transnational celebrity activism in global politics: changing the world? (pp. 7-24). Bristol:

Intellect Ltd.

United Nations (2015). Sendai framework for disaster risk reduction 2015-2030. Sendai: United Nations.

United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (2015, 3 augustus). Typhoon Haiyan

funding. Geraadpleegd op 3 augustus 2015 op het World Wide Web:

http://www.unocha.org/philippines/typhoon-haiyan-funding

van den Berg, H. (2004). Discoursanalyse. Kwalon, 26(2), 29-39.

van Dijk, T.A. (2009). News, discourse and ideology. In K. Wahl-Jorgensen & T. Hanitzsch (Eds.), The

handbook of journalism studies (pp. 191-204). New York: Routledge.

Page 38: Heroes or zeroes?

38

Van Leeuwen, T. (2008). Discourse and practice. New tools for critical discourse analysis. New York:

Oxford University Press.

Van Leuven, S. & Joye, S. (2014). Civil society organizations at the gates? A gatekeeping study of news

making efforts by NGOs and government institutions. International Journal of Press/Politics 19(2) 160–180.

Van Wassenhove, L.N. (2006). Humanitarian aid logistics: supply chain management in high gear. Journal

of the Operational Research Society, 57(5), 475-489.

Verdonschot, I.P.J.A. & von Engelhardt, J. (2013). Representaties van leed tussen ‘adventure’ en

‘emergency’: een ‘critical discourse analysis’ naar de representatie van de watersnoodramp in Pakistan

(2010) in het NOS-journaal. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 41(1), 62-81.

von Engelhardt, J., & Jansz, J. (2015). Distant suffering and the mediation of humanitarian disaster. In R.E.

Anderson (Ed.), World suffering and quality of life (pp. 75-87). Dordrecht: Springer.

Waters, R.D. & Tindall, N.T. (2011). Exploring the impact of American news coverage on crisis fundraising:

using media theory to explicate a new model of fundraising communication. Journal of Nonprofit & Public

Sector Marketing, 23(1), 20-40.

Walker, P. & Maxwell, D. (2009). Shaping the humanitarian world. New York: Routledge.

Walz, J. & Ramachandran, V. (2011). Brave new world: a literature review of emerging donors and the

changing nature of foreign assistance. Washington: Center for Global Development.

Weberling, B. (2009). Mobilizing disaster relief: U.S. media coverage and public response to the tsunami

and Pakistan earthquake. Paper gepresenteerd voor de 2009 International Communication Association

Annual Convention, Chicago.

Wodak, R. (2004). Critical discourse analysis. In C. Seale, D. Silverman, J.F. Gubrium & G. Gobo (Eds.),

Qualitative research practice: concise paperback edition (pp. 185- 204). London: Sage.

Wodak, R. & Meyer, M. (2009). Critical discourse analysis: history, agenda, theory and methodology. In R.

Wodak & M. Meyer (Eds.), Methods for critical discourse analysis (pp. 1-33). London: Sage.

Wouters, R., De Swert, K. & Walgrave, S. (2009). Een venster op de wereld. De actuele staat van

buitenlandberichtgeving: feiten, impact en actieruimte. Brussel: Vlaams Vredesinstituut.

Yan, Y. & Bissell, K. (2015). The sky is falling: predictors of news coverage of natural disasters worldwide.

Communication Research, 1-25.

Page 39: Heroes or zeroes?

39

Zuckerman, E. (2004). Using the internet to determine patterns of foreign coverage. In M. Ludtke (Ed.),

Nieman Reports. Africa: a story to be told (pp. 51-53). Cambridge: Nieman Foundation for Journalism at

Harvard University.