de voorzeide leer

168
DE VOORZEIDE LEER DEEL I R DE VOORZEIDE LEER De Heilige Schrift: IA Inleiding op de Thora - Genesis - Exodus, door Ds. C. Vonk IH Leviticus, door Ds. C. Vonk Icy Numeri, door Ds. C. Vonk Ich Deuteronomium, door Ds. C. Vonk ID Inleiding op de Profeten - Jozua, door Ds. C. Vonk 1E. Richteren, door Ds. C. Vonk IE 1 en 2 Samuel, door Ds. C. Vonk IG 1 en 2 Koningen, door Ds. C. Vonk P-h■ Jesaja, door Ds. C. Vonk pin Jeremia - Ezechiel, door Ds. C. Vonk ptc Hosea - Maleachi, door Ds. C. Vonk P Inleiding op de Geschriften - Psalmen (I), door Ds. F. van Deursen ik Psalmen (II), door Ds. F. van Deursen Spreuken, door Ds. F. van Deursen 1 ) IM Job, door Ds. F. van Deursen IN Hooglied - Prediker, door Ds. F. van Deursen JO Ruth - Klaagliederen - Esther, door Ds. F. van Deursen I P Daniel - Kronieken - Ezra - Nehemia, door Ds. C. Vonk IQa Matthetis-Marcus, door Ds. C. Vonk IQh Lucas-Johannes, door Ds. C. Vonk IR Handelingen van de Apostelen (I), door Ds. F. van Deursen lz De Openbaring van Johannes, door Ds. C. Vonk II De Heidelbergse Catechismus en het Doopformulier, door Ds. C. Vonkl) IIIA De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk') IIIB De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk') I) Uitverkocht

Upload: docong

Post on 11-Jan-2017

223 views

Category:

Documents


2 download

TRANSCRIPT

DE VOORZEIDE LEER

DEEL I R

DE VOORZEIDE LEER

De Heilige Schrift:IA Inleiding op de Thora - Genesis - Exodus, door Ds. C. VonkIH Leviticus, door Ds. C. VonkIcy Numeri, door Ds. C. VonkIch Deuteronomium, door Ds. C. VonkID Inleiding op de Profeten - Jozua, door Ds. C. Vonk1E. Richteren, door Ds. C. VonkIE 1 en 2 Samuel, door Ds. C. VonkIG 1 en 2 Koningen, door Ds. C. VonkP-h■ Jesaja, door Ds. C. Vonkpin Jeremia - Ezechiel, door Ds. C. Vonkptc Hosea - Maleachi, door Ds. C. VonkP Inleiding op de Geschriften - Psalmen (I), door Ds. F. van Deursenik Psalmen (II), door Ds. F. van Deursen

Spreuken, door Ds. F. van Deursen 1 )IM Job, door Ds. F. van DeursenIN Hooglied - Prediker, door Ds. F. van DeursenJO Ruth - Klaagliederen - Esther, door Ds. F. van DeursenIP Daniel - Kronieken - Ezra - Nehemia, door Ds. C. VonkIQa Matthetis-Marcus, door Ds. C. VonkIQh Lucas-Johannes, door Ds. C. VonkIR Handelingen van de Apostelen (I), door Ds. F. van Deursenlz De Openbaring van Johannes, door Ds. C. Vonk

II De Heidelbergse Catechismus en het Doopformulier, door Ds. C. Vonkl)IIIA De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk')IIIB De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk')

I) Uitverkocht

DE VOORZEIDE LEER

Deel IR

DE HEILIGE SCHRIFT

Handelingen van de Apostelen I1-14

DOOR

F. van Deursen

ISBN 90 6064 978 8© 1999 Buijten & Schipperheijn, Amsterdam

Buijten & Schipperheijn - Amsterdam - 1999

WOORD VOORAF

In dit nieuwe deel van onze boekenreeks De Voorzeide Leer staanverwijzingen naar andere delen niet meer in de tekst, maar onderde noten. Ook wordt daarbij niet meer het nummer van het desbe-treffende boek genoemd, maar het daarin besproken bijbelboek.Zo luidt een verwijzing naar deel IA, blz. 350 nu: Zie in deze serie:Genesis-Exodus, 350.

Om verouderd taalgebruik zoveel mogelijk te vermijden, wor-den aanhalingen uit de Heilige Schrift niet consequent uit de NieuweVertaling van het NBG (1951) geciteerd, maar ook uit de geheel her-ziene Willibrordvertaling (1995) en de eveneens herziene GrootNieuws Bijbel (1996). Respectievelijk afgekort tot WV en GNB.Overigens leek het mij niet nodig dit er altijd bij te vermelden.

Voor de spelling van bijbelse namen alsmede voor de afkor-ting van bijbelboeken heb ik mij in het spoor van de WV en GNBgericht naar de Bijbelse namen, lijst van bijbelse persoons- enplaatsnamen (opgesteld door de Katholieke Bijbelstichting en hetNederlands Bijbelgenootschap), Haarlem, 1988, 5e herziene druk.

1k dank mijn neef, ds. C. Mak, emeritus-predikant te Barne-veld, die zo vriendelijk was mij behulpzaam te zijn bij de correctievan dit werk. Waarmee ik uiteraard geen enkele verantwoordelijk-heid voor deze uitgave op hem afschuif.

Het boek Handelingen bepaalt ons bij de grote daden waar-door God ook de Nederlandse christenheid geroepen heeft uit deduisternis van het Germaanse heidendom tot het wonderbaar lichtvan zijn Koninkrijk. Moge onze verklaring van dit bijbelboek nogvelen aansporen deze daden roemend te vermelden, 1 Petr. 2:9.

Barneveld, zomer 1998 F. van Deursen

7

§ 1

DOKTER LUCAS EN ZIJN TWEEDELIGE WERK

„Ook mijn vriend Lucas, de arts, laat u groeten." Zo betitelt de apos-tel Paulus in Kol. 4:14 zijn trouwe medewerker. Hij noemt hem daarbij de niet-Joodse gelovigen. Daaruit maken we op dat Lucas oor-spronkelijk een heiden was, die zich van de afgoden tot de levendeen waarachtige God had bekeerd en zijn Zoon Jezus Christus uit dehemel verwachtte.

Over zichzelf onthult Lucas heel weinig. Hij noemt zelfs zijneigen naam niet eens in zijn boeken. Eusebius vertelt in zijn Kerk-geschiedenis (ca. 325) dat de evangelist afkomstig was uit Antiochiëin Syrië, het oudste centrum van de heiden-christelijke kerk en dathij niet alleen veel in Paulus' gezelschap verkeerde, maar ook nauweomgang had met de andere apostelen. Als medicus behoorde hij totde ontwikkelde klasse. Daarvan getuigt zijn enorme taalbeheersing.Volgens een oud bericht was hij ongehuwd en is hij 84 jaar gewor-den. 1 ) Maar de overlevering is op dit punt niet eensgezind.

Deze christenarts is voor de hele nieuwtestamentische kerk vanonschatbare betekenis geworden. Want volgens een oude, eenstem-mige traditie hebben we het Evangelie naar Lucas en de Handelin-gen der apostelen door toedoen van de Heilige Geest aan hem tedanken. Daarmee is hij de enige heidenchristen onder de auteursvan het Nieuwe Testament. Sterker nog, Lucas heeft daarin zelfs hetgrootste aandeel geleverd. Wanneer we het totale aantal bladzijdenvan Paulus' brieven vergelijken met dat van het derde evangelie enHandelingen samen, dan blijkt het gezamenlijke werk van dokterLucas nog omvangrijker te zijn dan dat van de apostel en ongeveereen vierde deel van het Nieuwe Testament te omvatten.

De beide vrienden hebben jarenlang samengewerkt. Dat blijktuit de wijvorm, waarin Lucas veel gebeurtenissen in Handelingenvertelt. Wat een zegen moet het voor de apostel betekend hebben tij-dens zijn zware en vaak gevaarlijke reizen (2 Kor. 11:23-27) een

9

§ 1

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

§ 1

dokter bij de hand te hebben! Zo waren ze ook samen toen ze tij-dens Paulus' reis naar Rome schipbreuk leden. En toen de aposteljaren later, door velen in de steek gelaten, op zijn executie wachtte,was alleen Lucas nog bij hem, 2 Tim. 4:11. Nee, geen van Paulus'medewerkers heeft zo'n groot aandeel gehad in diens strijd voor hetKoninkrijk van God en het uitdragen van de naam van onze HereJezus Christus als deze bekeerde medicus.

1. HET EVANGELIE NAAR LUCAS EN HET BOEKHANDELINGEN: TWEE DELEN VAN EENGROOT WERK OVER JEZUS CHRISTUS

Handelingen is het vervolg op het Evangelie naar Lucas. Samenvormen zij deel I en II van één groot werk. Dit laat Lucas ons inHand. 1:1 meteen al weten: „Mijn eerste boek, Teofilus, gingover..." Daarmee bedoelt hij kennelijk zijn evangelic, want dit heefthij blijkens de aanhef aan dezelfde man opgedragen, Luc. 1:3. Danmoet Handelingen het tweede bock zijn dat Lucas voor Teofilusschreef. Elk van beide delen beschrijft een periode van ongeveer 33jaar.

Opgedragen aan TeofilusBlijkens de titel waarmee Lucas hem aanspreekt - Uwe Excel-

lentie - moet Teofilus een man van aanzien zijn geweest. Waarschijn-lijk was hij een hoge Romeinse regeringsfunctionaris. Immers degouverneurs Felix en Festus werden met dezelfde titel aangesproken,23:26, 24:3, 26:25. Afgaande op zijn Grieks-Romeinse naam wasTeofilus evenals Lucas zelf van heidense afkomst.

Men heeft op goede gronden het vermoeden uitgesproken dathij in Rome woonde en tot de godvrezenden behoorde. 2) Zij warenheidenen als Cornelius en Lydia, die sympathiseerden met de Jood-se godsdienst en 's zaterdags de diensten in de synagoge bezochten.Deze godvrezenden dient men wel te onderscheiden van de prose-lieten: heidenen die door de besnijdenis in Gods verbond warenopgenomen en daardoor Joden in volle rechten waren geworden.Voor een hoge Romeinse ambtenaar als de heer Teofilus was dit inde praktijk onmogelijk. Als godvrezende zou hij heiden en dus bui-tenstaander moeten blijven.

Hij was al enigszins op de hoogte van Jezus' leer en werk,maar wilde er kennelijk meer van weten. Om hem daarbij behulp-zaam te zijn was Lucas eerst alles wat er rond Jezus was gebeurdnauwkeurig nagegaan en had hij dit vervolgens in een ordelijk twee-delig geschiedenisboek voor hem op schrift gesteld. Met de bedoe-ling dat Zijne Excellentie daardoor zou inzien hoe betrouwbaar deberichten waren die men hem over Jezus had verteld, Luc. 1:3v.

Al kan de evangelist daarbij nog een nevenbedoeling voorogen gestaan hebben. Boeken uitgeven was immers tot de uitvin-ding van de boekdrukkunst een zeer kostbare onderneming. Daaromdroegen auteurs hun werk vaak op aan een welgesteld man, diebereid was als sponsor de verbreiding ervan te steunen door bijvoor-beeld de eerste afschriften te bekostigen. 3 ) Hoe dit zij, Lucas zal bijhet schrijven vast meer lezers voor ogen gehad hebben dan alleen deheer Teofilus. Over diens hoofd heen richtte hij zich met zijn beideboeken tot alle gelovigen, vooral tot die uit de heidenen, zoals wijNederlandse christenen van oorsprong zelf ook zijn.

Handelingen - maar van wie?Afgaande op de titel: Handelingen van de apostelen4) zou men

kunnen menen dat dit bijbelboek verslag doet van him werk. Bijnader inzien blijkt dit echter slechts ten dele het geval te zijn.

Om te beginnen horen we na de eerste bladzijden van de mees-te apostelen niets meer. Tot Hand. 15 treedt vooral Petrus op devoorgrond, maar daarna verdwijnt ook hij geheel van het toneel.Johannes en Jakobus komen maar even voor het voetlicht. AanStefanus en Filippus - hoewel geen apostelen - schenkt Lucas daar-entegen uitgebreid aandacht. Na Hand. 15 beperkt hij zich nagenoeguitsluitend tot het apostolaat van Paulus.

Dit beschrijft hij echter z6 dat Paulus' persoon daarbij nergensin het middelpunt staat. Zeker, we weten daarover wel het een enander uit zijn brieven, maar Lucas heeft ons die personalia niet ver-teld. Op het eind van Handelingen zit de apostel in de gevangenis.Maar hoe sluit Lucas zijn bock af? Zonder een woord gewijd te heb-ben aan de afloop van Paulus' proces. Is hij nog voor keizer Neroverschenen? Is hij nog in Spanje geweest, zoals hij volgens Rom.15:12 van plan was? En wie verkondigden het evangelic in het

10 11

§ 1

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk § I

Oosten en in Egypte? Allemaal vragen waarop Lucas geen antwoordgeeft. Om de eenvoudige reden dat hij méér dan alleen Handelingenvan apostelen beschreef!

Moeten we dit boek dan beschouwen als de Handelingen vande Heilige Geest? Wil Lucas ons vooral diens werk en kracht latenzien in de arbeid van de apostelen, de verkondiging van het evange-lie en de stichting van de christelijke gemeenten? Nee, zo zelfstan-dig stelt hij het werk van de Heilige Geest niet op de voorgrond. 5 )

Voortgezette Handelingen van Jezus ChristusDe juiste kijk op Handelingen geeft Lucas ons zelf reeds in de

allereerste zin van dit boek. Wij leidden daaruit al of dat zijn evan-gelic en Handelingen samen één groot werk vormen. En wat wasvolgens Lucas de hoofdinhoud van zijn evangelie? Die vat hij in dieeerste zin zo samen: „Mijn eerste boek, Teofilus, ging over alles watJezus heeft gedaan en geleerd, vanaf het begin tot de dag waaropHij in de hemel werd opgenomen".

Hiermee reikt hij ons meteen de sleutel aan tot het boek Han-delingen. De hoofdpersóón van deel I was: de Here Jezus. En de

hoofdzáák: wat Hij deed en leerde vóór zijn hemelvaart. Dan ligt deconclusie voor de hand dat in deel II de Here Jezus opnieuw de han-delende hoofdpersoon is. En dat de hoofdzaak daarvan is: wat Hij

názijn hemelvaart vèrder gedaan en geleerd heeft.Al schakelt Hij zijn apostelen daarbij nu veel meer in dan vóór

zijn hemelvaart. Toen heetten zij ook nog zijn leerlingen. Nu is hunopleiding echter voltooid en gaan zij optreden als zijn apostelen ofgezanten. Hij heeft hun volmacht gegeven om in zijn naam op tetreden. Voortaan zal Hij door hen verder spreken en handelen.

De titel „Handelingen van apostelen" is dus wel juist, maarniet volledig. We vullen hem voor onszelf aan tot: „Verdere hande-

\ lingen van de opgevaren Jezus, thans door zijn Geest en apostelen".

2. DE BEDOELING VAN LUCAS' TWEEDELIGEWERK: DE BETROUWBAARHEID VAN JEZUS'VERLOSSINGSWERK VERKONDIGEN ENVERDEDIGEN

Als Teofilus inderdaad tot de godvrezenden behoorde, zal het hem

waarschijnlijk niet zijn ontgaan zijn dat „de sekte" van Jezus vandrieërlei zijde tegenspraak ondervond: van ongelovige Joden, van deopkomende gnostiek die waarschijnlijk ook van Joodse origine is 6)en van juddstische christenen. Als nauwe medewerker van Paulusheeft Lucas natuurlijk van nabij gezien wat een zware strijd deapostel met deze tegenstanders had te voeren.

Betrouwbaar verslag en verdedigingsgeschriftIn deze situatie schreef Lucas zijn tweedelige werk. Volgens de

inleiding op zijn evangelie - die uiteraard ook als introductie vanHandelingen dient7) - schreef hij beide boeken met de bedoelingTeofilus de betrouwbaarheids) te laten zien van wat hij reeds overJezus had gehoord, Luc. 1:4. Zijne Excellentie had immers nietalleen nader onderricht nodig, maar moest vanwege de sterke weer-stand tegen het evangelie ook overtuigd worden van de onomstote-lijke feitelijkheid daarvan.

Daarvoor was Lucas zelf alles nauwkeurig nagegaan en had hijallerlei ooggetuigen geraadpleegd. Bij welke bekende figuren uit deEvangeliën en Handelingen kan hij al geen inlichtingen hebbeningewonnen? Misschien leefde Jezus' moeder nog wel en heeft hijuit haar mond allerlei bijzonderheden opgetekend. Voorts kan hijgesproken hebben met Johannes Marcus en zijn moeder, met deevangelist Filippus, de apostelen Petrus en Johannes en met Jako-bus, de broer van de Here Jezus. En met wie al niet meer?

Zo bieden Lucas' beide geschriften Teofilus en met hem allegelovigen uit de heidenen in de eerste plaats een geordend verslagvan Jezus' woorden en daden. En in de tweede plaats een krachtigeapologie of verweerschrift9), waarmee Lucas de waarheid omtrentonze Here Jezus Christus tegenover allerlei tegenspraak verdedigt.

Verweer tegen Joodse tegenspraakVanaf Jezus' eerste optreden ondervond zijn evangelic felle

tegenspraak van ongelovige Joden. Dit thema komen we in Lucas'beide boeken van begin (Luc. 4:14-30) tot eind (Hand. 28:17-29)voortdurend tegen. Op aanstoken van zijn leiders had Israël in meer-derheid Jezus als Messias verworpen. Zijn woorden werden verdachtgemaakt. Zijn talloze wonderen en tekenen genegeerd. Zijn over-

12 13

§ 1

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

§ 1

macht over de boze geesten als duivelswerk betiteld. Zijn kruisofferveracht en zelfs zijn opstanding tegen beter weten in ontkend.

Hierdoor was er een rechtsgeding ontstaan tussen God en hetJoodse yolk over de rechtmatigheid van Jezus' messiasschap. DeHeilige Geest trad hierin op als Openbare Aanklager. In het boekHandelingen vormt dit proces zelfs een van de hoofdthema's. Tegen-over de Joodse leugens over Jezus verkondigt Lucas in zijn beide boe-ken de volkomen betrouwbaarheid van zijn messiasschap en roept hijTeofilus op dit gelovig te aanvaarden. De heidenchristenen die Jezusals Wereldredder hadden aanvaard, hadden zich niet vergist! Dit konLucas Teofilus tot zijn troost verzekeren!

Zijne Excellentie moest als hoge Romeinse ambtenaar ookweten dat het evangelic van Jezus Christus zeker geen staatsgevaar-lijke individuen kweekte. Dit trachtten de Joden - de eerste christen-vervolgers - de Romeinse overheden wel wijs te maken. Evenals zeook Jezus zelf bij Pilatus als revolutionair naar voren geschovenhadden. Maar waar de komst van het evangelic incidenten mee-bracht, werden die niet door christelijke, maar door Joodse rel-schoppers veroorzaakt, vgl. Hand. 25:8.

Lucas toont met de feiten aan dat de christenen loyale staats-burgers waren. 10) De messiasbelijders vormden volgens hem zelfshet ware Israël. Daarom was het onrechtvaardig van de Joden om deRomeinse overheden te bewegen christenen uit te sluiten van hetrecht op godsdienstvrijheid, dat Rome de Joden had toegekend.

Verweer tegen gnostieke tegenspraakVoorts werd het evangelic reeds tijdens het leven van de apos-

telen dodelijk bedreigd door de gnostiek. Een complex van dwalin-gen waarin ondermeer de historische feitelijkheid van het evangelicwerd ondermijnd. De letterlijke zin van de Schrift interesseerde degnostieken nauwelijks. Je diende volgens hen achter de letterlijkebetekenis van de Schrift te speuren naar haar „diepere" zin. Wanthet ging niet om wat er was gebeurd, maar om wat er werd bedoeld!Ofwel niet om het verhaal, maar om de moraal. Een procédé dat totin onze eeuw druk is toegepast.

Zo werd het geloof van sommigen in Paulus' dagen al aan hetwankelen gebracht door Hymeneüs en Filetus. Twee gnostieken die

Lucas zeker van naam heeft gekend. Zij beweerden dat je de opstan-ding niet letterlijk moest opvatten, maar als een gebeurtenis in jebinnenste, 2 Tim. 2:16vv. Anderen verklaarden de hele menswordingvan Gods Zoon tot een schijnvertoning en werden door de apostelJohannes in zijn brieven als antichristen aan de kaak gesteld, 1 Joh.2:22, 4:2v, 2 Joh.:7.

Paulus noemde de gnostiek een „voortwoekerend kankerge-zwel" (2 Tim. 2:17), „demonische leringen", „banaal en leeg gere-deneer", 1 Tim. 4:1, 6:20. Lucas heeft Paulus' worsteling met dezegevaarlijkste vijand van het evangelic uiteraard ook van nabij mee-gemaakt.

Tegenover de gnostische vermythisering stelt Lucas de histori-sche betrouwbaarheid van de blijde boodschap. In de inleiding pre-senteert hij zijn werk als een echt gebeurd, door en door historischfeitenrelaas, dat steunt op eigen nauwkeurig onderzoek en de ver-klaringen van ooggetuigen, Luc. 1:1-3. Geen wonder dat hij tiental-len malen, veel vaker dan de andere evangelisten, de uitdrukking„en het geschiedde" gebruikt.")

Hij schreef ook niet zozeer een bock, maar meer een verslag' 2)van ware gebeurtenissen. Aileen reeds deze sterke nadruk op de his-toriciteit stempelt zijn werk impliciet als anti-gnostisch, geloofwaar-dig evangelic! Want wat heeft een mens die straks moet sterven envoor God verschijnen aan de „diepere boodschap" van „bijbelse ver-halen", wanneer die de kracht van de realiteit zouden missen?

Verweer tegen Judaïstische tegenspraak 3Tenslotte kan Teofilus ook op de hoogte zijn geweest van de

tegenspraak die het evangelic van judaïstische christenen onder-vond. Zij beweerden dat geloven in de Here Jezus voor heidenenniet voldoende was. Als Teofilus door Hem gered wilde worden,zou hij ook volgens deze christenen als Jood moeten gaan levendoor de Wet van Mozes te onderhouden. Wat voor een hoogge-plaatste Romein praktisch onmogelijk was.

Volgens de judaïsten was het dus eis: in Jezus geloven + deWet onderhouden. In de latere kerkgeschiedenis groeide dit uit tot:in Jezus geloven + van alles en nog wat. Een dwaling die Jezus'zachte juk (Mat. 11:30) vervormde tot een zware last, waardoor zij

14 15

§ 1

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

§ 1

onnoemelijk veel ellende over de christenheid heeft gebracht.Tegenover het on-evangelische, judaïstische „optelsom-evange-

lie" (Jezus + Joodse wetsonderhouding) handhaaft Lucas de be-trouwbaarheid en volkomen toereikendheid van Jezus' verlossings-werk. Ook daarin toont hij zich de trouwe strijdmakker van de apos-tel Paulus, die juist van deze judaïstische broeders de felste tegen-stand ondervonden heeft. Het was zelfs op hun aanstichten datPetrus en hij in het jaar 64 te Rome ter dood werden gebracht, vgl.in deze serie: Leviticus, blz. 420, 426, 428v.

In Hand. 10, 11 en 15 zal Lucas uitvoerige aandacht bestedenaan de veroordeling van de judaIsten. Want Teofilus en andere hei-denen moesten vooral niet menen dat je om in Jezus te mogen gelo-ven eerst wetgetrouw Jood moest worden.

Voorspel van de latere kerkgeschiedenisDe tijd heeft geleerd dat de apostolische eeuw de „generale

repetitie" is geweest van de hele daarop volgende kerkgeschiedenis.JudaIstische geloofsbarrières en gnostische loochening van de bij-belse heilsfeiten hebben de evangelieverkondiging alle eeuwen doorbelaagd. Zie over de rampzalige gevolgen van het judaIsme deexcurs in Voorz. Leer, Numeri, blz. 397-473. En voor de tot hedenverwoestende invloed van de gnostiek in deze serie Leviticus, blz.50, 91, 414; Numeri, blz. 230, noot 11. 13 )

Daarom nemen we met des te groter dankbaarheid Lucas' his-toriebeschrij ving en apologie ter hand. Om tegenover eigentijdseverschijningsvormen van deze aartsvijanden van Gods gemeentebevestigd te worden in de betrouwbaarheid van de apostolische leeromtrent Jezus' werkelijke handelingen ter verlossing van Jood enheiden.

NOTENVolgens de rond 200 in het Grieks geschreven z.g. Anti-Marcionitische

Proloog tot het Evangelie van Lucas, vgl. Th. Zahn, Das Evangelium desLucas, Leipzig 1913, 741; A. J. Bandstra, The canonical significance of theAnti-Marcionite Prologue to Luke, G.T.T. 57e jrg. 83-87..2) H. Mulder, Hoofdlijnen van Lucas 2, Den Haag 1959, 10-13. Idem, DeHandelingen der apostelen, Zoetermeer 1992 14-16.

3) Werner de Boor, Die Apostelgeschichte, Wuppertal 1965, 28. Hetzelfdewerd in 1927 nog gedaan door Em. Doumergue, die het zevende deel vanzijn opus magnum Jean Calvin, Les hommes et les chores de son temps,Lausanne en Neuilly 1899-1927, opdroeg aan de Nederlandse gravin VanLimburg-Stirum. Hij had, zo meldt hij in deze opdracht die tegelijk alsvoorwoord dient, alle moed verloren om tijdens zijn Leven dit laatste deelnog gedrukt te zien. Maar toch, door de genereuze ondersteuning van dezeNederlandse gravin die alle drukkosten betaalde, kon nu de bekroning erkomen, Dr J. van Oort, Ecclesia, 83e jrg. nr. 8, 6 maart 1992.4) Volgens de beste mss. luidt de titel: Handelingen van apostelen, zonderlidwoord. Wij sluiten ons aan bij de gebruikelijke.5) C. Veenhof, Getuigend de wijde wereld in!, Utrecht 1947, blz. 8.6) „Het is voor een belangrijk deel de prestatie van de Nederlander GillisQuispel geweest om aan te tonen dat het toch denkbaar en zelfs uiterstwaarschijnlijk is dat het gnosticisme in een (zeer) onrechtzinnig-Joodseomgeving ontstaan is", S. van Wersch, De gnostisch-occulte vloedgolf,Kampen 1990 20, vgl. 194.7) Simon J. Kistemaker, Acts, Grand Rapids 1990, 5.6) W.C. v. Unnik noemt het opmerkelijk dat Lucas niet het woord alètheia(waarheid) gebruikt, maar asphaleia. „De `waarheid' was reeds uiteengezetin de werken van zijn voorgangers (vs. 1-2), maar bij hem ging het om de'onwankelbaarheid'." Uit papyri is gebleken dat to asphales „het tegendeelvan onzekere praatjes, geruchten, twijfel is." Lucas wil „Theophilus enandere lezers tot voile zekerheid brengen", NTT, 9e jrg. 1955, nr. 6, 330v.9) F.F. Bruce, The Acts of the Apostles, Grand Rapids, 3rd revised andenlarged ed., 1990, 22-27 (Luke the Apologist).10)Idem, a.w. 24: Hoewel geen hoofdzaak, „Yet a political apologetic isdiscernible throughout Luke-Acts".11)Hierop werden we geattendeerd door H. Mulder, a.w. 53. „Als echterHistoriker hatte Lukas groszes Interesse an Personen, ihren Namen, anZeit- und Zahlenangaben und an geographischen Angaben", Heinz-WernerNeudorfer, Die Apostelgeschichte des Lukas, 2. Teil (Bibel KommentarBand 9), Neuhausen-Stuttgart, 1990, 376.12)De vertaling „boek" in vs. 1 heeft haar bezwaren. Het daar gebezigdeGriekse woord logos heeft nooit deze betekenis. Wanneer Lucas over een„boek" spreekt (de antieke met de hand beschreven rol), gebruikt hij hetwoord biblos of biblion. '„Treatise" in our versions is better. Luke wrotean account of certain things to Theophilus", R. C. H. Lenski, The Acts ofthe Apostles, Minneapolis, Minnesota, 1961, 19v.13 ) Zie voor latere verschijningsvormen van de gnostiek ook S. vanWersch, a.w.

16 17

Jezus' laatste instructies en hemelvaart §2

§2

HANDELINGEN 1: 1-12JEZUS' LAATSTE INSTRUCTIES EN HEMELVAART

Bijbelboeken sluiten meermalen naadloos op elkaar aan. Het eneboek begint dan met hetzelfde onderwerp als waarmee het vorigebesloot. Dit verschijnsel doet zich voor vanaf Genesis tot Koningen,bij Kronieken-Ezra en nu weer in de manier waarop Hand. 1 bijLucas 24 aanknoopt. I )

De evangelist heeft Handelingen weliswaar niet opnieuw vaneen voorrede voorzien. Met Lucas 1:1-4 leidde hij zijn beide boekenin. Wel begint hij dit tweede deel met een verbindend woord, waarinhij het eerste nog even beknopt samenvat. Dit ging namelijk over"wat Jezus deed en leerde tot de dag waarop Hij in de hemel werdopgenomen", 1:1. Welnu, het begin van Handelingen sluit nauw aanbij het slot van het evangelic naar Lucas. Beide handelen overJezus' laatste uren op aarde.

1. DE VERBINDENDE SCHAKEL, HAND. 1:1 -5Zoals we reeds opmerkten, geeft Lucas in vs. 1 en 2 eerst een be-knopte samenvatting van zijn evangelieboek.

1 Dit ging over „alles" wat Jezus vanaf het begin had geleerden gedaan: het Koninkrijk van God proclameren, dood en duiveloverwinnen, onze zonden verzoenen door zijn dood aan het kruis endaarmee gerechtigheid, heiligheid en eeuwige heerlijkheid voor onsverwerven. Dit werk had God de Vader bekroond en bezegeld doorzijn Zoon uit de doden op to wekken.

2 Dit eerste deel van zijn verslag sloot of met de dag waaropJezus door God in de hemel werd opgenomen. Want toen kwamJezus' werk in een geheel nieuwe fase. Het was nu zover gevorderddat Hij het vanuit de hemel kon voortzetten.

Daartoe had Hij voordien twaalf apostelen of gezanten voorZich uitgekozen. 2 ) Hij had dit als een uiterst belangrijke zaak be-

schouwd, want zij zouden moeten optreden als zijn gevolmachtigdeambassadeurs. Wie hen zou horen, zou Hem horen en wie him brie-ven zou lezen, zou zijn brieven lezen, vgl. 1 Tess. 2:13. Ook zoudenzij het evangelic aan alle volken moeten verkondigen, Luc. 24:47.Daarom had Hij hen met bijstand van de Heilige Geest - van Wie Hijsinds zijn doop vol was (Luc. 3:22, 4:1) - niet eerder tot zijn aposte-len benoemd dan nadat Hij eerst een hele nacht in gebed had doorge-bracht, Luc. 6:12.

Jezus nog veertig dagen gehoord en gezien3 Voor deze grote taak had Hij zijn gezanten voor zijn hemel-

vaart voldoende geInstrueerd. De kern van hun boodschap zou moe-ten luiden: God is z6 tevreden met Jezus' middelaarswerk dat HijHem uit de doden heeft opgewekt en aan zijn rechterhand heeftgeplaatst, 1 Kor. 15:1-4, 14-19, Fil. 2:5-11, Hebr. 1:3.

Want dat waren de feiten: de Man die geboren werd uit eenjonge Joodse moeder en die in het Joodse land het Koninkrijk vanGod had verkondigd en als voortekens daarvan grote daden had ver-richt en tenslotte gekruisigd was, die Man was na drie dagen opge-staan uit zijn graf.

Joden mochten deze feiten ontkennen en gnostieken ze uithol-len, maar Jezus' apostelen konden voor de waarheid ervan instaan.Hun was Hij namelijk na zijn opwekking verschenen. Veertig dagenlang hadden zij de Opgestane herhaaldelijk met hun eigen ogengezien en met hun eigen oren gehoord. En bepaald niet als geestver-schijning. Zij hadden Hem zelfs mogen betasten en met Hem aantafel mogen liggen en Hem een gebakken vis zien eten, Luc. 24:36-42, Hand. 10:41, vgl. Joh. 20:27. Anti-gnostischer getuigenis kanmen zich nauwelijks voorstellen.

Gedurende die zes weken hadden zij nog veel van Hem geleerdover het Koninkrijk van God. Ook daardoor werden dit voor de apos-telen onvergetelijke weken. Voordien hadden zij de Schriften van hetOude Testament slechts ten dele verstaan en aanvaard, Luc.24:11,25. Maar nu opende Hij hun verstand en ging het Schriftlichthun pas goed op! Luc. 24:44-47.

Het maakte heel zijn optreden voor hen doorzichtig. Jezus hadals het Lam van God de zonde van de wereld weggenomen. Geheel

18 19

§2 Jezus' laatste instructies en hemelvaart Jezus' laatste instructies en hemelvaart §2

zoals de wet van Mozes van Hem had geeist en Johannes de Doperhad verkondigd, Joh. 1:29. Zo alleen kon Gods koningsheerschappijop aarde hersteld worden. Heel Israels verbondshistorie, de ko-ningspsalmen, Gods beloften voor Davids huis, de profetieen overhet lijden en de verheerlijking van de Knecht des Heren - het lag nuallemaal als een open boek voor hen. Veel van wat zij Ons leren, kre-gen zijzelf die laatste weken met Jezus pas door.

Hoewel nog niet eens alles. Zoals Hij voor zijn lijden hadgezegd, liet Hij ook nu nog het een en ander aan de Heilige Geestover: „Eigenlijk heb Ik jullie nog veel te zeggen, maar je kunt het nunog niet verwerken. Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hijjullie leidsman naar de voile waarheid zijn", Joh. 16:12v (WV).

De doop met de Heilige Geest aangekondigd4 Deze apostolische taak ging mensenkracht echter ver te

boven. Daarvoor moesten zij toegerust worden met kracht vanboven, Luc. 24:49. Toen Hij weer eens met hen aan tafel aanlag,drukte Hij hen op het hart niet uit Jeruzalem weg te gaan. Want zijkwamen wel uit Galilea en daar was Hij hun wel verschenen (Mat.28, Joh. 21) en had Hij ook het meest gewerkt, maar het voortzettenzou Hij vanuit Jeruzalem doen, want daar wenste Hij zijn eerstegemeente te stichten.

Uitgerekend de stad die Hem gekruisigd had, moesten zij heteerst tot bekering oproepen en haar verkondigen dat zij in Jezus'naam vergeving van zonden zou kunnen ontvangen, Luc. 24:47. Envanuit de tempelstad zou het evangelic daarna verder verbreid moe-ten worden. Zoals de Schrift had voorzegd: „Uit Sion zal de wet uit-gaan (de wereld in) en des Heren Woord uit Jeruzalem", Jes. 2:3,vgl. Luc. 24:47.

Daartoe zou binnenkort een oude belofte in vervulling gaan.Zij kenden haar uit de boeken van de profeten: God zou mettertijdzijn Geest uitstorten over alle mensen, (Jes. 32:15, 44:3; Ez. 36:26v;Joel 2:28v; Zach. 12:10). Maar de avond voor zijn sterfdag hadJezus die algemene belofte speciaal op hen toegepast, Joh. 14-16.

Zij stonden als zijn gezanten voor een enorme opdracht: in dehele wereld het evangelic verkondigen! Samen met anderen deHeilige Schrift voltooien! Daarbij zouden zij echter krachtige bij-

20

stand ontvangen van de Heilige Geest, Joh. 14:16, 15:26, 16:5-15.Hij zou vooral voor hen optreden als Geest van de (klaarheid in de)Waarheid (= de Schrift). Ook zou Hij hen alles te binnen brengenwat Jezus had gezegd, want dit moest zuiver weergegeven worden,Joh. 14:26. 3 )

5 Ze herinnerden zich nog wel wat Johannes de Doper had ver-kondigd: „Ik doop u met water. Maar er komt iemand, die machtigeris dan ik 0; Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur",Luc. 3:16. 4) Nu rustte de Geest weliswaar al enigermate op de apos-telen (Luc. 24:45, Joh. 20:22), maar dan zou Hij nog veel krachtigerover hen komen. Ja, Hij zou dan z6 overvloedig over hen uitgegotenworden dat Johannes het een doop of onderdompeling in de Geesthad genoemd. Deze krachtige uitdrukking nam Jezus van hem over.

Hij zei overigens niet dat Hij die doop zelf zou bedienen, alhad Johannes de Doper dat naar waarheid verkondigd. Jezus tradhier als toekomstig bedienaar van de Geestesdoop nederig achterGod de Vader terug. Want tenslotte was de uitstorting van de HeiligeGeest een gave en belofte van de Vader, Joh. 14:26, 15:26, Hand.2:33. Hij had aan de Christus de Goddelijke bijstand van de HeiligeGeest beloofd om zijn verlossingswerk op aarde voort te zetten. Endeze belofte zou de Vader pas na Jezus' verhoging en mede op diensverzoek vervullen, vgl. Joh. 7:39, 14:16.

Tot hun bemoediging liet Hij zijn apostelen weten dat dezedoop binnen enkele dagen - het zouden er tien worden - zou plaats-vinden.

2. JEZUS GEEFT ZIJN APOSTELEN EENWERELDWIJDE OPDRACHT, HAND. 1:6-8

Wij noemden hierboven Hand. 1:1-5 de verbindende schakel tussenhet Evangelic naar Lucas en zijn boek Handelingen. Men zou echterook Hand. 1:1-12 als zodanig kunnen beschouwen. Hierin komtLucas breder terug op de zaken die hij aan het slot van zijn evange-lic reeds had aangestipt. Met deze inleidende herhaling maakt hijmeteen een vloeiende overgang naar het vervolg van zijn boek.

Geen misplaatste vraag, vs. 6,76 Nu hadden de profeten de uitstorting van de Heilige Geest

21

§2 Jezus' laatste instructies en hemelvaart Jezus' laatste instructies en hemelvaart §2

verbonden met het aanbreken van de Messiaanse heilstijd, Jes. 32:15, 44:1-5, Joel 2:28, Zach. 12:10. Daarin zou dan ook het koning-schap van David hersteld worden (Jes. 9:6, 55:3v, Jer. 23:5, 33:15-22, Ezech. 34:23v, Amos 9:11) en Israel verhoogd, doordat veel hei-denen zich dan zouden bekeren tot de God van Jakob (o.a. Jes. 2:1-5).

Op grond van deze profetieen verwachtten vromen als Zacha-rias en Simeon „de vertroosting van Israel" door „het huis vanDavid", Luc. 1:69, 2:25. De Messias zou volgens de engel Gabriel„de troon van zijn vader David" ontvangen en als Koning heersenover het huis van Jakob tot in eeuwigheid, Luc. 1:32v. En de oudeSimeon sprak over „licht tot openbaring voor de heidenen en heer-lijkheid voor uw yolk Israel", Luc. 2:25,32, vgl. 1:68-75.

(Daarmee verwachtte hij geen apart koninkrijk voor Israel,voor of na het „duizendjarige rijk", maar grote eer voor (het gelovi-ge deel van) Israel door de inlijving van heidenen als medeburgers,Ef. 2:19. En thans werdt het ,Israel Gods" (Gal. 6:16) al bijna 2000jaar „verhoogd", doordat miljoenen „heidenen", onder wie ook veelgelovige Nederlanders, buigen voor Israels God en Koning.)

Nu hadden de apostelen van Johannes de Doper gehoord datdit koningschap nabij was. Vlak achter hem zou de Messias komenom te dopen met de Heilige Geest. En nadat zij thans veertig dagenlang nascholing ontvangen hadden over de komst van Gods Konink-rijk en die van Gods Geest, vernamen ze nu van de Messias zelf datde doop met de Geest reeds binnen enkele dagen zou plaatsvindenin Jeruzalem.

Lag het daarom niet voor de hand dat ze Hem vroegen: Als u deGeest, zoals u zei, zeer binnenkort zult uitstorten, herstelt u dan ookin deze tijd voor (het vervallen) Israel het kOningschap (van David)?Deze vraag kwam nu niet meer voort uit verlangen naar een vrijeJoodse staat, maar naar de volledige vervulling van de genoemdeprofetieen over Israel. De Here had immers hun verstand geopend,zodat ze de Schriften nu goed begrepen, Luc. 24:45.

7 Hij weer ook hun verwachtingen niet af, maar alleen hunvraag naar het tijdstip van de vervulling. Een bewijs temeer dat deapostelen van hun Joods-politieke machtsaspiraties genezen waren.„Het komt jullie niet toe", antwoordde Hij, „de tijden of momenten

22

te kennen die de Vader in zijn volmacht heeft vastgesteld". Die heeftHij niemand geopenbaard. Zelfs Jezus kende vlak voor zijn stervendag en uur van zijn wederkomst nog niet, Mat. 24:36. 5 ) Vgl. 1 Tess.5:1v, 2 Petr. 3:4-10.

Voor ons een reden temeer om ons nederig te onthouden vanallerlei speculaties over het verloop van „de laatste dagen", die metPinksteren begonnen zijn!, vgl. Hand. 2:16v, 1 Kor. 10:11.

Jullie zullen mijn getuigen zijn, vs. 8b8 Wel vertelde Hij de apostelen hoe zij bij de komst van het

koninkrijk zouden worden ingeschakeld: „Jullie zullen mijn getui-gen zijn". Wat verstond de Here hieronder? Dat is voor het verstaanvan het boek Handelingen een belangrijke vraag, want dit hele bij-belboek is feitelijk gewijd aan de verbreiding van het apostolischegetuigenis.

Veel christenen denken tegenwoordig bij het woord getuigenvrijwel uitsluitend aan iemand die vrijmoedig over zijn godsdiensti-ge gevoelens en omgang met God spreekt. Maar zo bedoelde deHere Jezus het niet. In de Schrift heeft het woord getuige, evenalsbij onze rechtspraak, een juridische betekenis.

In Israel verstond men onder een getuige iemand die in eenrechtszaak geroepen was om feiten te bevestigen. Hetzij om iemandtegenover zijn tegenstanders te verdedigen (in onze termen: getuigedecharge), hetzij om hem aan te klagen (getuige a charge, een taakdie bij ons vooral de officier van justitie vervult). Daarvoor diendehij uiteraard niet met zijn gevOelens voor de dag te komen, maar metwat hij had gehoord en gezien. ZO zouden de apostelen oog- en oor-getuigen moeten worden van Jezus Christus. Zij moesten alom gaanverkondigen wat zij van zijn woorden en daden hadden gehoord engezien, Hand. 4:20, 1 Joh. 1:1-3.

Getuigen in Gods proces tegen IsraelHun getuigenis zou echter niet opgaan in een algemeen-gods-

dienstige en tijdloze verkondiging van Gods liefde voor arme zon-daren. Integendeel, het zou nauw verband houden met wat Jezusvlak voor zijn sterfdag had geprofeteerd over Israels nabije toe-komst, Mat. 24v, Luc. 21:5-38. De verklaring van deze profetie

23

§ 2 Jezus' laatste instructies en hemelvaart

Jezus' laatste instructies en hemelvaart

§2

bepaalt mede die van het boek Handelingen.Want de geschiedenis van de latere profeten herhaalde zich in

de dagen van de apostelen! Zoals Hij destijds al meermalen gedaanhad, stond de HERE nu weer op het punt een verbondsgeding tegenIsrael aan te spannen. 6) Johannes de Doper had het reeds aangekon-digd: Gods verbondswraak hing als een zwarte onweerswolk bovenIsrael, Luc. 3:7,16v. En nu had dit onlangs de maat van zijn profe-tenvervolging vol gemaakt door zijn Messias te kruisigen. Lucashad in zijn evangelic reeds uitvoerig verteld wat dit komende oor-deel volgens Jezus zou inhouden: de verwoesting van stad en tem-pel, Luc. 21:5-36. De tijdgenoten van de apostelen zouden het nogbeleven, Mat. 24:34. 7 )

Maar voordat het zover was, wilde God eerst nog een genade-interim inlassen van bijna veertig jaar. Immers in het jaar 33 werdde Here gekruisigd en pas in 70 namen de Romeinen Jeruzalem in.Dit zou een unieke periode5) worden in de geschiedenis van Israel.God zou het daarin het ultimatum stellen: Wat wilt u? Geloven inMessias Jezus en gered worden van het komende oordeel? Of u ver-harden en buiten het Koninkrijk geplaatst worden?, vgl. Mat. 21:43,Hand. 3:23.

In dit verbondsgeding tussen God en Israel over de rechtmatig-heid van Jezus' Messiasschap kregen de apostelen een hoge roepingtoebedeeld. Zij zouden als getuigen moeten optreden, zowel a char-ge als a decharge. Zij zouden Jezus moeten verdedigen door tebetuigen dat God Hem uit de doden had opgewekt en in de hemelopgenomen. Maar Israel zouden ze moeten aanklagen vanwege zijnmessiasverwerping. Al zouden ze daarbij ook vergeving mogen ver-kondigen aan iedere Jood die zich van dit grote kwaad zou bekeren,vgl. Joh. 16:9-11, Hand. 5:31v, 10:39-43.

Van deze rechtszaak tussen God en Israel staat het bockHandelingen vol. Men beschouwe het dus bepaald niet als een on-verbondsmatig „zendingsboek", maar leze het evenals alle anderebijbelboeken als een heilshistorisch gedateerd boek-van-het-ver-bond.

Van Jeruzalem tot in de verste uithoeken van de wereld, vs. 8cDit getuigenis a charge en a decharge zouden de apostelen

moeten afleggen „te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tothet uiteinde van de aarde".

Ze zouden dus moeten beginnen in Jeruzalem, de tempelstadvan het Oude Verbond, waar hun Meester gekruisigd was. Ondankshaar bloedschuld moesten zij uitgerekend daar Gods genade-interiminluiden en de moedergemeente van het Nieuwe Verbond stichten.Zó zou de profetie vervuld worden: „Want uit Sion zal de wet uit-gaan (de wereld in) en des HEREN Woord uit Jeruzalem", Jes. 2:3.

Vervolgens zouden ze van Jezus' woorden en daden moetengetuigen in Judea, waar Hij eveneens zoveel vijandschap had onder-vonden. En in Samaria (hier met Judea als een geheel be-schouwd) 9), waar veel Joden liefst met een wijde boog omheen lie-pen, Joh. 4:9. En in de Joodse diaspora, die zich destijds uitstrektetot in de uithoeken van de (Romeinse) wereld, blz. 43. Ja, zelfsonder de heidenen zouden zij overal op aarde van de heilsfeitenmoeten getuigen. Daarmee legde de Here de hand op twee beloftenvan God die speciaal voor de Messias in de Schrift stonden:

a) „Het is voor u te gering om mijn dienstknecht te zijn, omJakobs stammen op te richten en om Israels overlevenden terug tebrengen; Ik stel u aan om een licht voor de volken te zijn: mijn heilmoet reiken tot in de uithoeken van de aarde", Jes. 49:6 (WV), vgl.Hand. 13:46vv.

b) „Vraag, en Ik geef je volken in bezit, de uithoeken van deaarde krijg je in handen", Ps. 2:8 (WV).

Wat had de Here de eerstelingen van de gelovigen uit de heiden-volken al niet blij verwelkomd, Mat. 8:10v, 15:21-28, Joh. 4:35-38.Toen Paulus zo'n 25 jaar na Jezus' dood en opstanding in Romeaankwam, de hoofdstad van het Romeinse wereldrijk, waren daar alchristenen, Hand. 28:5. Van daaruit bestonden uitstekende verbin-dingen met alle hoeken van de toenmaals bekende wereld, zodat hetevangelic zich vanuit dit wereldcentrum gemakkelijk zou kunnenverbreiden. Ook Paulus wilde het evangelic vanuit Rome in Spanjeverbreiden, Rom. 15:23v.

De opzet van het bock HandelingenLucas beschrijft hoe het apostolische getuigenis omtrent Jezus

zich verbreid heeft Tangs de route die Hij in Hand. 1:8 aangaf. Men

24 25

§2

Jezus' laatste instructies en hemelvaart

kan die als de hoofdindeling van het boek beschouwen. In Hand. 1-7 lezen we hoe de apostelen Jeruzalem tot bekering hebben opge-roepen. In Hand. 8:1-25 hoe hun getuigenis verbreid werd overJudea en Samaria. En in Hand. 8:26-28:31 hoe het via Syrie,Cyprus, Turkije (Klein-Azie) en Griekenland tenslotte in Rome ver-kondigd werd, vanwaar reizigers het gemakkelijk konden meene-men naar de uithoeken van de toenmalige wereld. Wanneer Lucaszover met zijn verslag gekomen is, legt hij de pen neer. De opdrachtvan Hand. 1:8 was uitgevoerd.

Al was dit niet uitsluitend het werk van de apostelen. Op degrote Pinksterdag sprak Petrus reeds voor een kosmopolitisch ge-hoor. Ter gelegenheid van het feest waren er veel Joden en proselie-ten uit de hele wereld in Jeruzalem aanwezig, Hand. 2:5-11. Zij dietoen door zijn prediking tot geloof in Messias Jezus kwamen, hebbende blijde boodschap ongetwijfeld meegenomen naar hun tweedevaderland en daar in hun omgeving bekendgemaakt. Wie zal zeggenwaar ter wereld zulke gelovigen al ver voor Paulus' „zendingsreizen"huisgemeenten gesticht hadden? De brief aan de Romeinen schreefhij aan christenen die hij nog nooit had gezien (Rom. 1:11, 15:22-24), laat staan tot bekering gebracht. En voordat Paulus tot apostelder heidenen werd geroepen, had de evangelist Filippus reeds eenEthiopische minister gedoopt, die het evangelic ongetwijfeld in zijnAfrikaanse omgeving heeft bekendgemaakt, Hand. 8:26-40.

Lucas beschrijft ook niet de „Handelingen" van alle apostelen,maar van slechts enige, vgl. blz. 11. In feite vraagt hij in Hand. 1-12de meeste aandacht voor Petrus en diens getuigenis onder de Jodenen in Hand. 13-28 voor de apostel Paulus en zijn prediking onder deheidenen. Ook deze tweedeling is echter niet scherp. Petrus doopteCornelius en Paulus preekte overal eerst in de Joodse synagogen.We zullen moeten afzien van scherpe indelingen.

Kracht van de Heilige Geest, vs. 8aDeze reuzentaak - van Jezus getuigen tot aan de einden der

aarde - zouden de apostelen onmogelijk in eigen kracht kunnen vol-brengen. Zij waren maar eenvoudige Galileeers, die geen rabbijnen-school hadden bezocht. Jeruzalemmers hoorden meteen aan Petrus'uitspraak dat hij uit Galilea, de toenmalige „Achterhoek", kwam,

Jezus' laatste instructies en hemelvaart

§2

Mat. 26:73. Moesten die provincialen tot aan het eind van de wereldvan Jezus gaan getuigen?

Ja, maar daarvoor beloofde de Here Jezus hun kracht vanboven. Wanneer de Heilige Geest „over jullie komt" (zo omschreefHij nu de doop met de Heilige Geest, vs. 5) zou Hij hun Goddelijkehulp verlenen om hun grote opdracht uit te voeren. Alles wat zij vande Here hadden gehoord en gezien, was eens en voorgoed gebeurden moest daarom niet alleen alom verkondigd, maar ook voor degemeente van alle eeuwen nauwkeurig vastgelegd worden.

Bij deze unieke taak zou de Heilige Geest hen krachtig bijstaan.Hij zou hen heel Jezus' onderwijs weer in herinnering brengen enbeter doen verstaan, Joh. 14:26. Ook zou Hij de (Joodse) „wereld"krachtig onderhouden over haar messiasverwerping en Jezus' gelijkin het licht stellen, Joh.16:8v. 10) Zo zou Hij met hen meegetuigen(Joh. 15:26v) door hun klaarheid in de Waarheid te schenken (Joh.16:13) en hen over de drempel van het Oude naar het Nieuwe Testa-ment heen te helpen.

Wij bezitten dit apostolische getuigenis thans in het NieuweTestament. Daaraan hebben weliswaar ook niet-apostelen als Mar-cus en Lucas hun bijdrage geleverd, maar tenslotte steunen alle boe-ken toch op het eenparige getuigenis van de twaalf apostelen.

3. JEZUS' HEMELVAART, HAND. 1:9 - 12Jezus' hemelvaart is de voornaamste schakel tussen Lucas' eerste entweede bock. Hij heeft haar zelfs tweemaal beschreven. Aan het slotvan zijn evangelic als de afsluiting en het hoogtepunt van alles watJezus daarvoor gedaan en geleerd had, Luc. 24:50vv, vgl. 9:51. 11 )En in Hand. 1 als het begin en de basis van alles wat Hij daarnagedaan en geleerd heeft.

De hemelvaart zelf heeft Lucas opvallend sober beschreven. Inhet Grieks slechts met een woord (eperthe). Onze vertalingen heb-ben er drie voor nodig: „...werd Hij omhoog geheven". Hier dusgeen spoor van de fantasterij die zo kenmerkend was voor delegendarische verhalen over de „hemelvaart" van goden en halfgo-den, die destijds onder de heidenen de ronde deden, vgl. Hand.14:11v. Lucas beperkt zich streng tot de feiten. Ook over wat er opdat moment in de getuigen omging, rept hij met geen woord. Aileen

26

27

§2

Jezus' laatste instructies en hemelvaart Jezus' laatste instructies en hemelvaart §2

wat zij te zien en te horen kregen acht hij voor zijn lezers van be-lang.

3:13-16, 5:30-32, 7:55v, 9:4-6, 13:30-38, 17:31, 22:6v, 17v, 26:14-18. Hier gaat het hem erom het historisch geratificeerde felt vanJezus' tenhemelopneming in het licht te stellen.

Wat de getuigen te zien kregen9 Nadat Hij hun zijn laatste onderwijs en instructies had gege-

ven, leidde de Here zijn apostelen de stad uit naar de Olijfberg bijBetanie. Toen ze daar aangekomen waren, hief Hij zijn handen open zegende hen. En onder het zegenen ging Hij van hen weg, Luc.24:50vv. Plotseling leek het of Hij door een machtige, onzichtbarehand werd opgetild. Zijn voeten raakten los van de grond en Hijbegon te stijgen. Al hoger en hoger boven hen uit. Vol verbazingstaarden zij Hem na. Tot er een wolk onder Hem schoof die Hemaan hun ogen onttrok. Jezus' hemelvaart was dus wel degelijk óókruimtevaart. 12 )

Wat een verschil overigens tussen zijn vertrek en zijn verschij-ningen na zijn opstanding! Daarbij was Hij telkens pletseling ver-schenen en daarna weer even snel verdwenen. Maar zijn hemelvaartvond langzaam en statig plaats en kon door zijn apostelen duidelijkwaargenomen worden. Lucas spreekt in vs. 9-11 liefst vijf keer overhun ogen, hun naar boven staren en naar de hemel turen. Het ginghem er kennelijk om ook op dit punt de betrouwbaarheid van hetevangelic te bevestigen, Luc. 1:4, vgl. blz. 12-16.

Vandaar zijn nadrukkelijke mededeling dat Jezus' hemelvaartdoor minstens dertien paar ogen werd aanschouwd. Mattias enBarsabbas waren er ook bij aanwezig, 1:22. De historiciteit is daar-om boven alle gerechtvaardigde twijfel verheven. Lucas' brood-nuchtere en bijbels-realistische verslag, steunend op overvloedigooggetuigenis, biedt oude en moderne gnostiek geen enkel aankno-pingspunt om Jezus' hemelvaart als onhistorische mythologie of tedoen. 13 ) Ook ongelovig-Joodse tegenspraak is daarmee weerlegd.Teofilus hoefde er evenmin als wij aan te twijfelen dat Jezus werke-lijk lichamelijk in de hemel is opgenomen.

Hoewel dit heilsfeit voor de gemeente van de grootste beteke-nis is, werkt Lucas het hoge belang ervan niet uit. Natuurlijk wisthij best wat Paulus leerde over Jezus' huidige positie in kerk en kos-mos. Maar die zal hij pas later ter sprake brengen, wanneer hij ver-slag doet van de prediking van de apostelen, vgl. Hand. 2:29-36,

Wat de getuigen te horen kregen10 Jezus' aankomst in de hemel hebben de apostelen niet waar-

genomen, evenmin als zijn plaats nemen aan de rechterhand vanzijn Vader. God woont in „ontoegankelijk licht" en geen mens kanHem zien, 1 Tim. 6:16. Daarom trad Jezus de hemelse heerlijkheidniet binnen ten aanschouwen van zijn apostelen, maar vond ditGoddelijk krachtsbetoon (Ef. 1:20vv) plaats achter de wolk die Hemaan hun waarneming onttrokken had. Al werd Jezus' aankomst in dehemel hun wel van Godswege bevestigd.

Evenals Hij bij Jezus' ontvangenis, geboorte en opstanding hadgedaan, zond God namelijk ook bij Jezus' hemelvaart engelen om teverklaren wat er zojuist gebeurd was, vgl. Luc. 1:26-38, 2:9-14,24:4-7. Terwijl de Galileeers de al hoger en hoger opstijgende Jezusnog sprakeloos nastaarden, stonden er opeens („zie") twee engelenin mannengedaante bij hen (engelen verschenen nooit als vrouwenof meisjes"). Hun stralend witte gewaden maakten duidelijk dat zijgodsgezanten waren. Dit verleende hun woorden uiteraard boven-menselijke autoriteit.

11 Zij kenden de apostelen, want ze spraken hen aan als:„Galilese mannen". In him mond klonk dit ongetwijfeld beleefd envertrouwelijk. Maar wij worden door deze aanspraak opnieuw her-innerd hoe onaanzienlijk Jezus' naaste medewerkers naar wereldsemaatstaven waren. Daar stonden ze. Met een opdracht om van teduizelen en voor het eerst na drie jaar zonder het gezelschap vanhun Heer.

Hun aandacht werd echter opgeeist door de engelen die hunverklaarden wat er zoeven achter de wolk met Jezus was gebeurd:Hij was van hen opgenomen in de hemel! Dit woord wordt in vs.10v liefst vier keer gebruikt. Later zullen zij begrepen hebben datdaarmee de vervulling begonnen was van wat Daniel eeuwen tevo-ren in een nachtelijk visioen reeds had mogen zien: „Met de wolkenvan de hemel kwam iemand aan die op een mensenzoon leek. Hijging naar de Hoogbejaarde en werd voor Hem geleid. Toen werd

28 29

§2

Jezus' laatste instructies en hemelvaart

Jezus' laatste instructies en hemelvaart §2

hem heerschappij gegeven, pracht en koninklijke macht. Alle vol-ken, stammen en talen brachten hem hun hulde", Dan. 7:13v (WV).

Zo werden de apostelen er van Godswege van verzekerd dathun Heer zijn onzichtbare bestemming had bereikt. Langer naarboven staren had geen zin meer. Al moesten ze vooral niet menendat Hij hen voorgoed verlaten had: „Deze Jezus, die van u opgeno-men is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen (lett.kOmen), als u Hem naar de hemel hebt zien gaan".

Ook dan in hoogst eigen persoon, als de mens geworden Zoonvan God. En even duidelijk zichtbaar als zij Hem zopas naar dehemel hadden zien opstijgen. Hij ging naar God met een wolk (Dan.7:13) en komt straks ook weer van God op een wolk. Niet dat zijnwederkomst zoiets als de teruggedraaide film van zijn hemelvaart tezien zal geven, nu van de hemel naar de Olijfberg. Want op dezelfdewijze komen is iets anders dan op dezelfde plants. (Ook uit Zach.14:1-7 is dit niet of te leiden. 15 )

Hiermee verkondigden de engelen geen nieuws, maar troosttenzij de apostelen met wat de Here hun onlangs nog verzekerd had:„Alle volken op aarde zullen de Mensenzoon zien komen op dewolken van de hemel, met grote macht en heerlijkheid", Mat. 24:30,Luc. 17:23v, 21:27, vgl. 2 Tess. 1:7,10, Op. 1:7. Tot die voleindingvan de wereld zou Hij alle dagen met hen zijn, Mat. 28:20. Daaropvertrouwend moesten zij van Hem gaan getuigen.

Opgevaren en opgenomenDe Schrift gebruikte in het voorafgaande twee woorden voor

Jezus' heengaan: in de hemel opnemen en naar de hemel varen. Methet eerste woord wijst ze op wat God de Vader deed: Hij nam zijnZoon in de hemel op als bewijs dat Hij volkomen tevreden was metJezus' middelaarswerk en dat Hij dit met de hoogste eer belonenwilde.

Met het tweede legt de Schrift meer de nadruk op wat Jezuszelf deed. Door zijn volmaakte gehoorzaamheid had Hij van Godhet recht en de kracht ontvangen om op te varen naar de hemel. Hetis dezelfde gebeurtenis, alleen van twee kanten beschouwd: Godnam Hem op en Jezus voer op.

Met blijdschap nan het werk12 Na deze woorden van de engelen daalden de apostelen weer

van de Olijfberg of naar Jeruzalem. De afstand van een sabbatsreis,nog geen kilometer. 16) Nu wisten ze dat de periode van Jezus' plot-selinge verschijningen ten einde was. De Here was lichamelijk nietmeer op aarde. Maar „naar zijn godheid, majesteit, genade en Geestzou Hij hen nooit meer verlaten". 17 )

Nadat de Here Elia in een storm hemelwaarts had opgeheven,gingen vijftig leerling-profeten naar hem op zoek. Hoewel Elisa hetontkende, hielden zij vol dat de Geest van de Here zijn meester wel-licht ergens op een bergtop of in een dal had neergezet. 2 Kon. 2:16.Zoiets kwam bij de apostelen niet op. Zij geloofden vast wat zegezien en gehoord hadden: de Here Jezus was in de hemel opgeno-men en zou eens op dezelfde wijze terugkeren. In Luc. 24:52 had deevangelist al verteld dat de apostelen na dit aangrijpende afscheidniet diep bedroefd, maar „met grote blijdschap" naar Jeruzalemterugkeerden! Vgl. Joh. 14:28.

Nu moesten zij aan het werk om in binnen- en buitenland vanhun opgevaren Heer te gaan getuigen (vs. 8). Maar hun getuigeniszou gelukkig niet hoeven te rusten op hun zwakke, menselijkekrachten, maar op drie steunpilaren. Ten eerste op hun verhoogdeHeer, die hen vanuit de hemel zou bijstaan. Ten tweede op deHeilige Geest, die Hij hun binnen enkele dagen zou zenden. En tenderde op Jezus' belofte: Ik kom terug!

NOTENI) Vgl. in deze serie: Genesis-Exodus, 42, noot 5; 255v; Leviticus, 6v;Numeri-Deuteronomium, 7, 425; Jozua, 24v.; Psalmen 1, 122v.2) Exelexato: ao. medium: Hij koos voor zichzelf. „The middle voice isimportant", R. C. H. Lenski, a.l.3)VL Lucas-Johannes, 627vv, 639-644.4) Calvijn wijst erop dat Johannes hier niet zijn „waterdoop" tegenOverJezus' „Geestesdoop" stelt, maar twee doopbedienaars met elkaar verge-lijkt. Johannes kon alleen het teken en zegel toedienen, maar Jezus kon debetekenende zaak schenken: de Heilige Geest met al zijn weldaden,Johannes Calvijn, De Handelingen der Apostelen, vert. G. Wielenga,Kampen, 1899, I, a.l. Hoe zou men overigens de doop der bekering vanJohannes begeerd kunnen hebben zonder door Woord en Geest bekeerd te

30

31

1°'§2

Jezus' laatste instructies en hemelvaart

zijn?5)VL Mattheds-Marcus, 224.6) VL Jesaja, 117) VL Mattheiis-Marcus, 212-224; Lucas-Johannes, 470vv.8) C. van der Waal, Het verbondstnatig Evangelic, Amsterdam, 1990, 153.9) Omdat slechts een lidwoord wordt gebruikt, R.C.H. Lenski, a.w. a. 1.10)VL Lucas-Johannes, 627v, 639-644.11)Idem, 401.12)„Christus' hemelvaart is zo duidelijk en nadrukkelijk ruimtevaart, datHij op zijn tocht naar de hemel een wolk passeerde, precies zulk een wolkals wij passeren als we per vliegtuig reizen", K.J. Popma, Levensbeschou-wing, II, 271, Amsterdam, 1959.13)Vgl. W. de Boor, a.w. 35v. John R.W. Stott, The Message of Acts,Leicester, 1990, 47-49.14)„Wie sind wir darauf gekommen „Engel" selbstverstandlich als ,Frauen"oder „Madchen" darzustellen? Steht dahinter eine allgemeine Entmann-lichung des Christentums, die ihrerseits wieder zum Zurticktreten derManner in unserem kirchlichen Leben beitrug?", W. de Boor, a.w. 36.15)VL Hosea-Maleachi, 902-907.16)Volgens de Schriftgeleerden mocht men op grond van Ex. 16:29 („Iedermoet op zijn plaats blijven; niemand mag zijn plaats op de zevende dagverlaten") op de sabbat slechts 15 stadien (= 15 x 125 schreden) afleggen.Een verwringing van deze Schriftplaats, vgl. I , 609.17 ) Heidelbergse Catechismus, Zondag 18.

1. DE GEMEENTE BIDT OM DE KOMST VAN DEHEILIGE GEEST, HAND. 1:13,14

Zodra de apostelen in Jeruzalem aangekomen waren, gingen zijmeteen aan het werk. Niet dat ze onmiddellijk begonnen met hunapostolische getuigenis. Ze bogen eerst hun knieen. Dit behoort nogtot het abc in het Koninkrijk van God. Eerst: bidt; dan: werkt.

13 In deze gebedssamenkomst waren allereerst de elf overge-bleven apostelen aanwezig: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas,(de enige vier van wie we zeker weten dat ze vissers waren vanberoep), Filippus en Tomas, Bartolometis en Matteiis (de ex-tollenaaren schrijver van het gelijknamige evangelie), Jakobus de zoon vanAlfeas, Simon de Zeloot (ex-lid van de fanatieke Joodse verzetspar-tij?) en Judas, de zoon van Jakobus.

14 Opvallend was dat er ook vrouwen in hun gezelschap aan-

§ 3

HAND. 1:13-26DE GEMEENTE BIDT OM DE KOMST VAN DE HEILIGE

GEEST EN OM EEN OPVOLGER VAN JUDAS

Nu leidt Lucas ons binnen in de eerste christelijke gemeenteverga-deringen. Deze werden gehouden in een bovenzaal. Misschien welin het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus. Zij moeteen bemiddelde vrouw geweest zijn, die over een ruime woningbeschikte, waar later vaker gemeenteleden samenkwamen, Hand.12:12.

Gehoorzaam aan Jezus' bevel (1:4) waren de apostelen na zijnhemelvaart naar de stad teruggekeerd waar de Here zes weken tevo-ren gekruisigd was. Samen met een aantal vrouwen hebben zij indat bovenvertrek, waar men minder last had van het straatgewoel(vgl. Hand. 20:8), gebeden om de komst van de Heilige Geest enom een opvolger van Judas.

32 33

§ 3 De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest

De gemeente bidt am de komst van de Heilige Geest § 3

wezig waren. In de Joodse synagogen was men het anders gewend,maar in de christelijke gemeenten hebben vrouwen van meetaf eenbelangrijke rol gespeeld.

Een vrouw wordt met naam en toenaam vermeld: Maria, demoeder van de Here Jezus. De meest gezegende van alle vrouwen,Luc. 1:42. Zij wordt hier voor de laatste maal genoemd. Enerzijdsmet haar erenaam, anderzijds als een van de andere vrouwen. Zijhad zich kennelijk onder het opzicht van de apostelen gesteld en baden leefde hartelijk met hen mee. Misschien heeft zij Lucas nog talvan gegevens over Jezus' geboorte kunnen verstrekken. Terwijl hijhaar misschien nog heeft verteld hoe ver Jezus' evangelic al in dewereld verkondigd en geloofd werd.

Onder de aanwezigen zullen ook de vrouwen zijn geweest, dieJezus en zijn discipelen al die jaren uit haar eigen middelen haddenonderhouden, Luc. 8:1-3. Zij hadden bij zijn kruis gestaan, zijnbegrafenis bijgewoond en Hem na zijn opstanding als eerstenmogen zien. Het waren Maria van Magdala; Johanna, de vrouw vanChusas, een hoge beambte van Herodes; Susanna; Maria, de moedervan Jakobus en Jozef; Maria van Klopas; Salome, de vrouw vanZebedeas en de moeder van Jakobus en Johannes.

Verder waren ook Jezus' broers in de zaal. Zij heetten Jakobus,Jozef, Simon en Judas, Mat. 13:55. Behalve hen had de Here ookzusters, Mar. 3:31v. Hij is dus opgegroeid in een gezin van minstenszeven kinderen. Aanvankelijk geloofden ook zijn broers niet inHem, Joh. 7:5. Eens dachten ze zelfs dat Hij zwaar overspannenwas, Mar. 3:21. Maar nu geloofden ook zij in Hem.

Na zijn opstanding was de Here apart aan zijn broer Jakobusverschenen (1 Kor. 15:7), de man die de leider van de gemeente vanJeruzalem zou worden en de schrijver van „de brief van Jakobus",12:17; 15:13; 21:18. Paulus noemde hem een van de steunpilaren inJeruzalem, Gal. 2:9. Judas, een andere broer van de Here Jezus, zoulater de „brief van Judas" schrijven.

Deze mannen en vrouwen kwamen gedurende de tien dagen tus-sen Jezus' hemelvaart en Pinksteren herhaaldelijk bijeen om samen tebidden. Want de Here had hun wel beloofd dat zij binnen enkeledagen kracht zouden ontvangen door de doop met de Heilige Geest,maar zij wachtten die niet werkeloos af. Zij baden om zijn komst.

Het bock Handelingen verhaalt de triomftocht van het evange-lie. Krachtig bijgestaan door Gods Geest verkondigden de apostelende blijde boodschap vanuit Jeruzalem, via Cyprus, Turkije, Grieken-land tot in Rome, vanwaar zij zich over de rest van de wereld zouverbreiden. Maar waarmee begon deze zegetocht? Met bidstondenin een stille bovenzaal!

2. DE GEMEENTE BIDT OM EEN OPVOLGERVAN JUDAS, HAND. 1:15-26

Wat de discipelen de laatste weken natuurlijk ook voortdurendbezighield, was het verraad en het vreselijke einde van Judas. Ver-geet niet dat hij drie jaar lang met hen de Here was gevolgd en hunpenningmeester was geweest. En nu was hun vriend die nacht inGetsemane tot hun verbijstering met een politiebende op Jezus afge-komen. Men begreep er niets van hoe een medevolgeling van Jezusertoe gekomen was de Meester te verraden. Totdat Petrus er Schrift-licht over liet schijnen.

15 Op zekere dag - er was toen een groep bijeen van ongeveer120 personen - ging hij temidden van de broeders staan en nam hetwoord. Het was amper zes weken geleden dat hij de Here verloo-chend had, maar de Heiland had hem dit vergeven en hem in zijnapostolische bediening hersteld, Joh. 21:15-25, vgl. in deze serie:Lucas-Johannes, blz. 689. Daarom werd hij op Jezus' gezag weerzonder meer aanvaard als een van de door Hem aangewezen voor-gangers, Mat. 16:17vv.

Overigens hebben de andere apostelen Petrus' val later nietverdoezeld. Matteds, Marcus en Johannes, die ook in de zaal zaten,zullen straks niet nalaten deze zwarte bladzijde in Petrus' leven inhun evangelien te vermelden. Dan moet deze gebeurtenis destijdsook in de mondelinge evangelieverkondiging een plaats gehad heb-ben. Is het immers voor alle gelovigen geen treffend en bemoedi-gend voorbeeld van Jezus' vergevensgezindheid?

16 Petrus trad bepaald niet op als de eerste paus, die in ge-loofszaken onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van zijn onderdanenvergde. Hij richtte zich namelijk niet alleen tot zijn mede-apostelen,maar tot alle aanwezige broeders en zusters en betrok hen als mon-dige gelovigen in wat hij ging zeggen.

34 35

-1111P"'

§ 3 De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest

Zijn onderwerp was de lege plaats die als gevolg van Judas'verraad in de kring van de twaalf apostelen was ontstaan. In soberebewoordingen memoreerde hij de droevige gebeurtenis. Judas wasde gids geweest die in het nachtelijk duister van Getsemane dearrestatieploeg had geholpen om Jezus te herkennen. Met een kushad hij Hem aangewezen.

Maar dit weerzinwekkende verraad was volgens Petrus vervul-ling van de profetie. De Heilige Geest, de Auteur van de HeiligeSchrift, had immers bij monde van David indirect ook over Judasgesproken. Daarvoor zal de apostel straks Psalm 69 en Psalm 109aanhalen, maar mogelijk dacht hij ook aan Psalm 41, waarnaar deHere de avond voor zijn sterfdag zelf had verwezen: „Hij die mijnbrood eet, heeft zich tegen mij gekeerd", Joh. 13:18.

God had gewild dat ook dit Schriftwoord in Jezus' lijden ver-vuld zou worden ( = zijn climax bereiken), doordat Hij ook de smartvan het verraden worden zou ondergaan. Zelfs z6 diep als voor Hemnog nooit iemand deze pijn gevoeld had en Hij dus ook wat dit leedbetreft „de maat volmaakte". (Zie over de vervulling van psalmen indeze serie: Psalmen I, blz. 146-150). Als men Judas' verraad in ditLicht bezag, zou men de schok ervan beter verwerken.

17 Als lid van Jezus' twaalftal behoorde hij tot onze boezem-vrienden en had hij deel aan onze apostolische bediening (lett. dia-konia).

18 Als loon voor zijn schanddaad had hij dertig zilverstukkenopgestreken. Maar toen hij zag dat Jezus ter dood veroordeeld was,kreeg hij zO'n spijt dat hij de muntstukken in de tempel had gesme-ten en zich in zijn wanhoop had opgehangen. En of daarbij nu detak of het touw gebroken was, in elk geval was hij voorover geval-len en opengebarsten, zodat al zijn ingewanden naar buiten warengepuild.

De opperpriesters hadden het bloedgeld opgeraapt en daarvoorde akker van de pottenbakker gekocht, Mat. 27:7-8. Zeker op naamvan de verrader, zodat Petrus hier nu kan zeggen dat Jfidas de grondverkregen had. Daarin zou men voortaan vreemdelingen begraven.

19 Heel Jeruzalem had over Judas' verraad en afschuwelijkeeinde gesproken. Vandaar dat het met bloedgeld betaalde stuk grondsindsdien in de volksmond `Akeldama' ofwel bloedgrond werd

De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest § 3

genoemd. Voor de sanhedristen geen prettige bijnaam. Hij herinner-de hen gedurig aan Jezus' veroordeling, vgl. Matthews-Lucas, blz.258v.

20 Deze gebeurtenissen stelden de gemeente voor twee vragen:Wat was hierdoor met de verrader gebeurd en wat moest er met zijnlege plaats worden gedaan? Deze vragen beantwoordde Petrusrespectievelijk vanuit Psalm 69 en Psalm 109. Met zijn verdiepteinzicht in de Schrift zag hij dat het grondpatroon (niet alle details)van deze psalmen overeenkwam met dat van de situatie waarinJezus met Judas had verkeerd.

Wat de eerste vraag betreft: het vreselijke einde van de verra-der lag volgens Petrus in de lijn van Psalm 69, het klaaglied van eenarme rechtvaardige die zwaar leed onder goddeloze tegenstanders.„Laat zijn landgoed een woestenij warden", had hij hen toegewenst,„en laat niemand er meer wonen", Ps. 69:26. 2) Deze verwensingzag Petrus in Judas' ondergang vervuld. Wie wilde er nog wonen opdie van bloedgeld betaalde akker? Hij was alleen nog geschikt voorvreemdelingen die bij hun bezoek aan Jeruzalem gestorven waren.

Wat de tweede vraag betreft: voor de lege plaats van Judas ver-wees Petrus naar Psalm 109. Eveneens de klaagpsalm van iemand dieonschuldig vervolgd werd. Daaruit haalde hij vers 8 aan: „Iemandanders moet zijn ambt overnemen". In Judas' geval het apostelambt.Nu had de Here om onder de twaalf stammen van Israel van Hem tegetuigen twaalf apostelen aangesteld, Luc. 22:30, Op. 21:1 2vv.Volgens Petrus lag het daarom in de lijn van Psalm 109 dat er in devacature van Judas iemand anders aangesteld werd. En wel voordatde Geest uitgestort zou worden en zij aan hun grote opdracht zoudenbeginnen.

21 Wie zou die lege plaats echter kunnen innemen? Een apostelmoest immers getuige geweest zijn van heel Jezus' optreden en voor-al van zijn opstanding. Want dat was de basis van hun prediking, 1Kor. 15:14, 17vv. Thans, twintig eeuwen later, steunt ons geloof nogsteeds op het eenparige, apostolische getuigenis dat onze Verlosserleeft! Daarom kon Judas alleen opgevolgd worden door iemand dieuit eigen ervaring alles van Jezus' optreden kon vertellen,

22 vanaf de tijd dat Johannes de Doper en Jezus nog gelijktij-dig optraden (Luc. 3:21v, Joh. 3:22vv) tot de dag van zijn tenhemel-

36 37

§ 3 De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest

De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest § 3

opneming toe. Zelfs die zou hij gezien moeten hebben. Alleeniemand die aan deze vereisten voldeed, kon het geschonden twaalf-tal kroongetuigen van Jezus herstellen. Aan deze voorwaarden vol-deed Paulus niet, zodat we deze apostelverkiezing niet voorbarigkunnen noemen.

23 De toespraak van Petrus vond algemene instemming. Ken-nelijk met aller goedkeuring werden er twee kandidaten voorge-steld: Jozef Barsabbas, bijgenaamd Justus (= de rechtvaardige), enMattias.

Men heeft zich voor de gewoonte om bij kerkelijke verkiezin-gen tweetallen te stellen vaak op dit voorbeeld beroepen. Maar hetis de vraag of er onder de honderdtwintig aanwezigen wel meer dantwee mannen waren die de Here Jezus drie jaar lang gevolgd had-den! Het lijkt ons waarschijnlijk dat Jozef en Mattias de enigenwaren van wie dit gezegd kon worden. Als er meer broeders warengeweest die aan dit vereiste voldeden, dan had men die vast ookkandidaat gesteld. Want met welk recht had men hen mogen uit-schakelen en er slechts twee kandidaat stellen als men de beslissingtoch aan de Here overliet? Hij had immers de man van zijn keusevengoed uit meerderen als uit twee kunnen aanwijzen. 3 )

24 Nadat dit tweetal gesteld was, werd de keuze niet aan deapostelen overgelaten; evenmin door een algemene stemmingbepaald, waarbij de helft + 1 de doorslag gaf; maar regelrecht inGods hand gelegd. Wie zou zijn twaalfde officiele getuige mogenworden? Daarvoor wierp men eerbiedig het lot, in het besef: het lotis van God, Spr. 16:33. Dit was overigens de enige ambtsdragersver-kiezing in het Nieuwe Testament waarbij men gebruikmaakte vanhet lot. De zeven armenverzorgers in Hand. 6:1-6 werden zonderloting door de gemeente gekozen, vgl. 14:23, Tit. 1:5. Al valt er ooknu nog veel voor te zeggen het wel te doen. Maar hier zag men zichblijkbaar gedwongen een tweetal te stellen. Toen baden ze: „Here, ukent alle harten. Wilt u degene aanwijzen die u van deze twee hebtuitgekozen

25 om in ons apostolische werk de taak over te nemen dieJudas heeft opgegeven om naar de plaats te gaan waar hij hoort?"Hoewel Petrus bij die laatste woorden waarschijnlijk het ergstevreesde, sprak hij niet voluit over de „plaats van de pijniging", Luc.

16:28. Ook noemde hij Judas niet „de zoon des verderfs". Dat oor-deel liet hij aan de Here over, Joh. 17:12.

26 Toen liet men hen loten en het lot viel op Mattias. Zo werdhij verkozen verklaard bij de elf apostelen. En hiermee had de HereJezus - want we lezen zijn voortgezette handelingen - het fundamentvan zijn gemeente hersteld. Want zij zou moeten rusten op het getui-genis van dit nu weer complete twaalftal.

Nu was bijna alles voor de uitvoering van hun opdracht gereed.Zij hadden de nodige nascholing ontvangen. Zij hadden Jezus' ver-hoging aanschouwd. Alleen ontbrak hun nog de nodige kracht vanboven. Want Judas' lege plaats was nu wel vervuld, maar die vanJezus nog niet. De Heilige Geest zou echter als Jezus' Plaatsvervan-ger binnen enkele dagen over hen uitgestort worden. Daarmee zou deeerste fase van hun werk en meteen die van Gods „genade-interim"voor Israel beginnen. En nog wel in de stad waar Hij gekruisigd was,Hand. 2-7.

NOTENI) Over de vervulling van psalmen schreven we in Psalmen I, blz. 146-150.Vgl . ook dr. D. Holwerda, De grondlegging der wereld - Zag Israel zijnuittocht als schepping? Enschede z.j., 119-127.2) Zie voor de wraak- of vloekpsalmen Psalmen 11, blz. 5-42.3) R.C.H. Lenski, a.w. 51v., S. Kistemaker, a.w. 66.

38 39

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

§4

HANDELINGEN 2:DE UITSTORTING VAN DE HEILIGE GEEST,HET EERSTE APOSTOLISCHE GETUIGENIS,

DE EERSTE GEMEENTEGROEI

Blijf in Jeruzalem, had de Here zijn apostelen bij zijn hemelvaartbevolen, want daar zullen jullie met de Heilige Geest gedoopt wor-den. Deze oude belofte uit de profeten, die onlangs nog doorJohannes de Doper en de Here Jezus was herhaald, zou nu binnenenkele dagen vervuld worden, 1:4v, vgl. blz. 20v. Hij zou hun denodige kracht verlenen om overal van Jezus' opstanding te gaangetuigen, 1:8.

Nadat zij tien dagen om zijn komst hadden gebeden, werd Hijovervloedig over hen uitgegoten. In Hand. 2:1-13 lezen we metwelke veelzeggende tekenen Hij neerdaalde; in vs. 14-40 hoe krach-tig Petrus, door de Geest bekwaamd, het eerste apostolische getui-genis in Jeruzalem liet horen; in vs. 41-47 hoe sterk de gemeentedaardoor groeide, zowel in getal als in geloof.

1. DE NEERDALING VAN DE HEILIGE GEEST,HAND. 2:1-13

Drie jaar geleden had Johannes de Doper verkondigd: „Ik doop umet water. Maar er komt iemand die krachtiger is dan ik (-); Hij zalu dopen met de Heilige Geest en met vuur", Luc. 3:16. Deze profe-tie ging nu in vervulling. Zoals Hij hun beloofd had (Joh. 14-16)zond de Here Jezus vanuit de hemel de Parakletos ofwel de Troos-ter, de Raadsman, de Voorspreker, de Helper, de Bij stand, deAanklager.l)

1 Toen de dag van Pinksteren aanbrak (letterlijk: „de vijftigstedag", na het Pascha) en de discipelen allemaal bij elkaar waren, washet zover. Overal in Israel stond de tarwe rijp op de akkers. Maar

voordat zij werd gemaaid, moesten eerst van de eerst afgesnedenhalmen broden gebakken en aan Jahweh aangeboden worden. Alssymbolische vertegenwoordigers van de hele oogst, Lev. 23:15-21. 2)Met dit wekenfeest, zoals het in de Thora heette (Ex. 34:22, Num.28:26, Deut. 16:10), werd het seizoen afgesloten en het nieuweingezet.

Uitgerekend deze dag koos God uit om een nieuw tijdperk inte luiden in zijn verlossingswerk. Eeuwenlang had Hij zijn Woordalleen aan Israel bekendgemaakt, Ps. I47:19v. Maar voortaan zou-den de kerkdeuren openstaan voor gelovigen uit alle volken.

2 Op de vroege morgen van het „wekenfeest" hoorden de dis-cipelen vanuit de hemel een geraas alsof er een hevige wind opstak.Van het ene ogenblik op het andere leek het in het hele huis gewel-dig te stormen. Zij begrepen daaruit meteen dat de Geest nu geko-men was. In het Hebreeuws en in het Grieks heeft men namelijkvoor „geest" en „wind" maar een woord (roeach en pneuma). Toenzij dus opeens een geweldige windvlaag hoorden zonder wind tevoelen, wisten zij: daar is de heilige pneuma of Geest van God! Zelfwas Hij onzichtbaar, maar drie sprekende tekenen begeleidden enbewezen zijn komst en maakten duidelijk wat Hij kwam doen.

Orkaangeluid - de Geest komt met Goddelijke kracht!Hij stormde de wereld binnen. Dit was reeds veelzeggend.

Zeker, Hij schuwt werelds geweld (Zach. 4:6), maar toen twaalf hul-peloze mannen voor de taak stonden in de hele wereld van deChristus te gaan getuigen, kwam Hij hen onder een loeiend storm-geluid te hulp. Dus met een sprekend teken van zijn onzichtbare,maar Goddelijke kracht! Wij weten hoe onweerstaanbaar een orkaanis. Zo kwam er ook een onstuitbare beweging in de wereld op gangtoen de Geest over de gemeente werd uitgegoten!

Dat laat het vervolg van Handelingen zien. Er was in Jeruza-lem nog nooit zoveel over Jezus' optreden gesproken als na de nit-storting van de Heilige Geest. „Jeruzalem is vol van zijn leer", klaag-den de heren van het Sanhedrin. Nu lag de zaak-Jezus alweer op huntafel, Hand. 5:28. Zelfs aan de hoven van koningen en stadhouderswerd al spoedig zijn naam verkondigd. En amper dertig jaar later hadde hele Joodse wereld, van Gibraltar tot Teheran en van de Zwarte

40 41

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

Zee tot Egypte van Hem gehoord. Dankzij de kracht waarmee deGeest de apostelen te hulp gekomen was.

Vurige tongen - de Geest ontsteekt licht3 Waar Satan regeert, daar leven de mensen in domheid en

duisternis, verstrikt in leugens en bedrog. Maar waar de Geest vande Here komt, daar verlicht Hij door zijn Woord hun verstand enontsteekt Hij hun hart in vurige liefde voor God en hun naaste. Ditzuiverende en onderwijzende werk van Gods Geest werd gesymbo-liseerd door vurige tongen, vlammetjes die zich verdeelden en zichop elk van de discipelen neerzetten. Alweer een sprekend teken. Hetherinnerde aan de zevenarmige luchter in de tempel die met zijnzeven vlammetjes het licht van de godskennis symboliseerde dat aanIsrael geschonken was, vgl. in deze serie: Genesis-Exodus, 441vv.

Deze kennis zou voortaan door mensenmonden krachtig ver-breid worden over de hele wereld. Daarop duidde de vorm waarinhet vuur zich over de discipelen vertakte, namelijk die van menselij-ke tongen. Boven elke discipel en discipelin brandde zo'n vurigetong. Als een teken dat God elk van zijn kinderen Geestesgavenschenkt, al krijgen zij niet alien dezelfde, vgl. 1 Kor.12. Hier ligt denadruk op de gave van de verkondiging.

4 Wat gebeurde er immers? Tegelijk met het orkaangeluid ende vurige tongen werden zij gedoopt of ondergedompeld in deHeilige Geest. Voorheen was Hij steeds als een zachte regen opIsrael neergedaald, maar nu werd Hij als een tropische plensbui overde discipelen uitgestort, zodat ze „vol" van Hem waren. Vervuld metde Heilige Geest. En niet alleen de twaalf apostelen, maar de helegemeente, van hoog tot laag. Mannen en vrouwen, jong en oudwaren vol van de Heilige Geest, vs. 17v.

En waar Christus met zijn Geest komt, daar komt de Geest methet Woord. Onmiddellijk na hun vuur- en Geestesdoop begonnen zevurig te spreken! Ze hadden niet alleen vurige tongen op hun hoofd,maar ook in hun mond! Even later hield Petrus een preek die velendiep trof. Hij haalde psalmen en profeten aan, wist ze te betrekkenop de nieuwe situatie en sprak met een schriftinzicht en een vrij-moedigheid die men van een visser niet zou verwachten.

Intussen voltrok zich een nieuw wonder. De apostelen spraken

De uitstorting van de Heilige Geest

§4

niet alleen vrijmoedig over God en zijn grote daden, maar plotselingontvingen zij ook de gave om dat in de meest uiteenlopende talen tedoen! Kennis waarvoor zendelingen zich jarenlange, ingespannenstudie moeten getroosten, ontvingen zij in de tijd van een tel. Alnaar gelang de Geest hun ingaf, spraken zij opeens vloeiend een hunvoordien onbekende vreemde taal.

Vreemde talen - de Geest komt ook heidenen roepen5 Nu woonden er al sedert de Assyrische en Babylonische bal-

lingschappen (resp. 722 en 586 v. Chr.) veel Joden verspreid over dehele toenmalige wereld. Men noemde dit dan ook de diaspora ofverstrooiing. Van Gibraltar tot Perzie en van Rome tot Alexandriewas er geen stad van enige betekenis of er was wel een Joodse kolo-nie. Paulus vindt straks bijna overal een synagoge of gebedsplaats.Alleen in Rome woonden reeds tienduizenden Joden. In Egyptezelfs een miljoen, voor het merendeel in Alexandrie. In Libie wasliefst een kwart van de bevolking Joods.

Toch bleven deze buitenlandse Joden zich Jood voelen. Velenkoesterden het ideaal hun oude dag in Jeruzalem door te brengen om- als dat eens waar mocht zijn! - daar de komst van de Messias tebeleven! Misschien was Simon van Cyrene, die Jezus' kruis droeg,ook zo'n gepensioneerde Jood, die buiten Jeruzalem een stukjegrond had gekocht. Behalve deze gerepatrieerde Joden waren er tergelegenheid van Pinksteren ook veel Joodse pelgrims uit het buiten-land in Jeruzalem, vgl. 20:16.

Menigeen had al van Jezus van Nazaret gehoord. Petrus gaater straks tenminste vanuit, vs. 22. Mogelijk hadden sommigen vanhen zeven weken tevoren ook wel geroepen: „Kruisig Hem!" Maardan hadden ze dit door hun leiders misleid en in hun verblindinggedaan, want het waren vrome Joden die straks verslagen naarPetrus' apostolische getuigenis luisteren, vs. 37.

6 Toen zij het wonderlijke stormgeluid hoorden zonder dat hetecht stormde, kwamen zij onmiddellijk van alle kanten en in grotengetale op de vergaderplaats van de discipelen of om daar meteenvan de ene verbazing in de andere te vallen. Voor velen van hen, diehun leven lang in het buitenland hadden gewoond, was de taal vanhun tweede vaderland feitelijk hun moedertaal geworden. Zoals

42 43

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

tegenwoordig nog het geval is: een Engelse Jood spreekt vloeiendEngels, een Russische Jood Russisch en Anne Frank schreef haarDagboek in het Nederlands. Zo spreken deze Joden vloeiend Latijnof Grieks, Kretenzisch, Perzisch, Libisch, Egyptisch of Frygisch. Alzullen velen het Hebreeuws en Aramees, de talen van de Schrift,ook wel beheerst hebben, want wanneer Petrus hen straks naar allewaarschijnlijkheid in het Aramees toespreekt, kunnen ze hem ver-staan.

Maar nu werden zij tot hun stomme verbazing in hun eigenlandstaal toegesproken en nog we] door ongestudeerde Galileeers!Frygische Joden hoorden sommige leerlingen duidelijk Frygischspreken. Perzische Joden hoorden anderen vloeiend Perzisch spre-ken. Egyptische Joden hoorden weer anderen Gods daden in hetEgyptisch verkondigen. En Romeinse Joden hoorden uit Galilesemonden het vertrouwde Latijn.

7 Ze waren buiten zichzelf van verbazing en vroegen zich ver-wonderd af: „Maar dit zijn toch allemaal Galileeers die daar spre-ken?" Ze herkenden de groep wellicht aan hun kleding of van tern-pelbezoek. En Galileeers gingen door voor ongecultiveerd, vgl. Joh.1:47, 7:52, Mat. 26:71vv.

8 „Hoe is het dan mogelijk dat ieder van ons hen in de taal vanonze geboortestreek hoort spreken?"

9 En waar kwamen zij al niet vandaan! Uit Partie, Medie, enElam. (Misschien afstammelingen van de daarheen gedeporteerdetienstammen?, 2 Kon. 17:6). Mesopotamie (het huidige Irak, waarvroeger Babylon lag. Mogelijk afstammelingen van Judese ballin-gen of anders om economische redenen daarheen verhuisd), Judeaen Kappadocie (ten zuiden van de Zwarte Zee),

10 Pontus en Asia, Frygie en Pamfylie (delen van het huidigeTurkije), Egypte en de streken van Libie bij Cyrene en voorts de uitRome atkomstige Joden en tot het Jodendom toegetreden heidenen(proselieten of Jodengenoten), die nu in Jeruzalem verblijven. Het-zij tijdelijk als pelgrim, hetzij voorgoed als rentenier. (Men heeftzich wel afgevraagd of de christelijke gemeente te Rome misschiendoor bekeerlingen uit deze kring kan zijn gesticht. 3 )

11 Verder bevonden zich in de menigte Joden uit Kreta (vgl.Tit. 1:10vv) en uit Arabie (daar kende men tot in de zevende eeuw

De uitstorting van de Heilige Geest

§4

nog tot het Jodendom bekeerde stammen). Hoe bestond het dat iedervan hen deze Galileeers Gods grote daden hoorde verkondigen inzijn eigen moedertaal?

12 Ze stonden allemaal perplex en wisten niet wat ze ervandenken moesten. Galileeers die in Jeruzalem God prezen, niet in het„heilige" Hebreeuws, de taal van Mozes en David; ook niet in hetAramees, de taal van Ezra en Nehemia; maar in het Frygisch, Egyp-tisch, Perzisch, Kappadocisch en welke talen al niet meer. In groteverlegenheid vroegen zij elkaar: „Begrijpt u wat dit betekent?"

13 Ze waren blijkbaar niet alien even vroom, want sommigenmaakten zich van dit godswonder af met de spottende opmerking:„Ze hebben gewoon te veel gezoete wijn gedronken" .

De scheidsmuur afgebrokenWij verstaan wat hier gebeurde nu veel gemakkelijker dan zij

die er getuige van waren. Zeker, het was wel Pinksteren, maar hierwaren nog uitsluitend Joden aanwezig. De heidenen waren voorlo-pig nog niet aan de beurt. Eerst moest het evangelie in Jeruzalem,Judea en Samaria worden verkondigd. Toch zien wij nu achteraf indit talenwonder een teken dat de muur tussen Joden en heidenendoor de Here Jezus was afgebroken, Ef. 2:14. Straks zullen de kerk-deuren worden geopend niet alleen voor JOden uit Frygie, Rome enKreta, maar ook voor echte Frygiers, Romeinen en Kretenzen.

De taalbarriere blijkt voor Gods Geest geen verhindering tevormen. Hij is niet gebonden aan het Hebreeuws, maar zal hetWoord van God voortaan ook verkondigen in het Pamfilisch, Elami-tisch, Egyptisch en nu in het Frans, Duits, Engels, Maleis, Zoeloe,enz. Wat een echt nieuwtestamentische zegen: het Woord van Godte mogen bezitten in je moedertaal!

De apostelen werden door dit talenwonder herinnerd aanJezus' opdracht: „Ga er op uit en maak alle volken tot mijn leerlin-gen", Mat. 28:18, Hand. 1:8. Het vervolg van het boek zal lerenhoeveel moeite het hun toch nog zou kosten om gelovige heidenenals gelijkgerechtigden in Christus' gemeente te aanvaarden.

Eenmaal PinksterenSommige christenen menen dat het in de loop van de tijd

44 45

§4

De uitstorting van de Heilige Geest De uitstorting van de Heilige Geest § 4

steeds opnieuw „Pinksteren" moet worden. Ze spreken over deGeest die opnieuw moet gaan waaien en naar ze hopen „ook nu"weer uitgestort zal worden: „Kom, Schepper-Geest, bezoek uwkerk!"

Nu, dat deed de Heilige Geest, zeven weken na Jezus' opwek-king, tien dagen na Jezus' hemelvaart. Toen kwam Hij Gods kerkbezoeken, als Jezus' blijvende plaatsvervanger. Eens en voorgoed.En in een mate als nooit tevoren. Johannes de Doper en de HereJezus hadden zijn komst een doop of onderdompeling of bad in deHeilige Geest genoemd. Nu, zo gebeurde het ook. Was Hij vroegerom zo te zeggen druppelsgewijs op Gods gemeente neergedaald, nuwerd Hij over haar uitgestort, als een bandjir, een vloedgolf.

Maar zijn komst was even onherhaalbaar als de geboorte, krui-siging en opstanding van onze Heiland. Zoals dit eens-voor-altijdgeschiede feiten zijn, is ook de neerdaling van Gods Geest onder detekenen van orkaangeluid, vurige tongen en vreemde talen een een-malige gebeurtenis. En zoals Jezus' verblijf op aarde werd omgevendoor een groot aantal eenmalige wondertekenen - er worden nuimmers geen doden meer opgewekt - werd de eenmalige nederda-ling van Gods Geest ook gemarkeerd door de genoemde eenmaligetekenen. Ook Hand. 8:17,18, 10:44vv en 19:6 melden geen herha-ling van zijn komst, maar een uitwerking en bevestiging daarvan.

En zoals wij als christelijke gemeente niet bidden om een her-haling van Jezus' geboorte, kruisiging en opstanding, vragen wijevenmin om een nieuwe uitstorting van zijn Geest. Wij doen wijzerde waarschuwing van de apostel ter harte te nemen: „Blust de (een-maal uitgestorte) Geest niet!", I Tess. 5:19, vgl. Ef. 4:30

2. HET EERSTE APOSTOLISCHE GETUIGENIS,HAND. 2:14-40

Voor de 120 discipelen (1:14v) die erom gebeden hadden, was hetduidelijk: de Here Jezus had zojuist zijn Geest gezonden! Maar deverbaasde omstanders begrepen er niets van. Als het hun niet uitge-legd werd, zou de uitstorting van de Heilige Geest voor hen eenraadsel gebleven zijn. Deze verklaring gaat Petrus nu geven.

Zeven weken tevoren was hij nog bang geweest om voor eenslavin zijn Meester te belijden (Luc. 22:56), maar nu spreekt hij een

grote menigte toe. En wel op zo'n wijze dat elke verkondiger er nogsteeds een voorbeeld aan kan nemen, zowel naar vorm als naarinhoud.4) Hij sprak nuchter, zakelijk en op de man af. Zijn betoogwas ordelijk opgebouwd en getuigde van diep inzicht in de eenheiden het christocentrische karakter van de Schrift. Zo kon hij natuur-lijk alleen maar spreken door de bijstand van de Heilige Geest.

Hij hield feitelijk een preek in drie punten: 1) Verklaring vanhet gebeurde als vervulling van de profetie, vs. 14-21. 2) Verkondi-ging van Jezus' Messiasschap met Schriftbewijs, vs. 22-36. 3) Op-roep tot bekering en aanwijzing van de weg tot behoud, vs. 37-40.

Voordat we deze preek bespreken, maken we twee opmerkin-gen. Ten eerste een over het verband van Petrus' prediking met dievan Johannes de Doper. En ten tweede een over het aanklagendewerk van de Heilige Geest.

In de lijn van Johannes de DoperJohannes de Doper had Israel gewaarschuwd dat er een oordeel

van God op handen was. De bij1 lag volgens hem al aan de wortelsvan de boom. Achter hem aan kwam iemand die zou dopen met deHeilige Geest en met oordeelsvuur. De doop die Johannes daarbijbediende, beeldde het dreigende oordeel uit. Wie schuld beleed enzich aan dit symbolische watergericht onderwierp, stelde zich daar-door veilig voor het naderende echte gericht. Want dit „oordeels-doopwater" verkondigde de dopeling niet alleen de schUld van zijnzonde, maar garandeerde hem ook de afwassing daarvan, Luc. 3:3,vgl. Mat. 3:1-12.

Deze boodschap had Jezus van Johannes overgenomen. Hijhad Israel zelfs nog klemmender voor Gods toorn gewaarschuwddan zijn voorloper, Mat. 8:11 vv, Luc. 21:24. Twee maanden geledenhad Jezus van de indrukwekkende tempelgebouwen voorzegd: „Hierzal geen steen op de andere blijven staan", Mat. 24, Luc. 21. Petrus'generatie zou het nog beleven, Luc. 21:32.

Dus wat hadden de apostelen zowel van Johannes de Doper alsvan hun Meester geleerd? Dat er voor Israel een zwaar gericht ophanden was. De Messias zou ook verbondsvloek meebrengen. Wan-neer Petrus straks de profetie van Joel over de Dag van de Here aan-haalt, moeten we daarbij niet meteen en alleen denken aan het laat-

46 47

§4

De uitstorting van de Heilige Geest De uitstorting van de Heilige Geest § 4

ste oordeel, maar in de eerste plaats aan het toen op handen zijndegericht over Jeruzalem. Al lag het laatste oordeel volgens Jezus welin het verlengde daarvan.

Trooster, maar ook Openbare AanklagerDit komende gericht over Jeruzalem was ook ter sprake geko-

men toen de Here had gesproken over het werk van de HeiligeGeest. Jezus had Hem namelijk aangekondigd als de Parakleet. Eenwoord dat vaak te eenzijdig vertaald wordt door Trooster. In bepaal-de verbanden betekent het namelijk niet trooster, maar advocaat,zaakwaarnemer en soms ook wel openbare aanklager.

„Als Hij (de Parakleet) komt", zo had de Here beloofd, „zalHij de (Joodse) wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid envan oordeel", Joh. 16:8. Nu is iemand van zonde overtuigen geenwerk van een trooster, maar van een aanklager of officier van justi-tie. Nu, dat zou de Heilige Geest óók komen doen: de Joodse wereldaanklagen vanwege haar verwerping van Messias Jezus. Dit zou deParakleet straks doen bij monde van de apostelen, die Hij daarvooraan het benodigde bewijsmateriaal zou helpen. 5 )

Kortom, reeds onze Heiland had gewezen op de oordelende,beschuldigende taak van de Heilige Geest. Houd u dit in gedachtenwanneer u Petrus straks de Joden hun messiasmoord hoort voorhou-den, 2:23. De apostel sprak niet als een zendeling voor heidenen,maar richtte zich als getuige van Jezus Christus tot het Joodse ver-bondsvolk. En niet met een evangelisatietoespraak, maar met eenaanklacht, een requisitoir, een rechtsgedingrede.

2.1 Petrus verklaart het gebeurde als vervullingvan JoeIs profetie, vs. 14-21

Tientallen mensen keken Petrus verbaasd aan. Wat betekenden dievurige tongen, dat vreemde orkaangeluid en die vreemde talen?

14 Daarop nam hij namens „de twaalf' het woord. Want deandere elf apostelen rezen met hem op. Zo werd duidelijk dat dittwaalftal een speciaal college vormde waarvan hij als woordvoerderoptrad. Namens hen allen liet hij toen in Jeruzalem het eerste apos-tolische getuigenis omtrent Messias Jezus horen. Met luider stemsprak hij hen toe: „Joden en u alien die bier in Jeruzalem woont, dit

moet u allen weten, luister aandachtig naar mijn woorden". Dan zouhij hun de gebeurtenissen verklaren.

15 Deze mensen zijn niet dronken, zoals u denkt, want het ispas negen uur in de morgen. 6) Wie is er zo vroeg al beschonken?Nee, bier is heel wat anders aan de hand. Daarop plaatste Petrus alseen goede leerling van zijn Meester het gebeurde in het Licht van deprofetie, vgl. Luc. 4:16-30, 7:27, 24:44vv.

Overvloedige Godskennis16 U stond ervan te kijken dat eenvoudige Galileeers zoeven

over Gods grote daden spraken. En nog wel in de vreemdste talen.Nu, wat bier vanmorgen gebeurde, was vervulling van wat God doorde profeet Joel al had beloofd.

17 Nu kenden Petrus' hoorders de situatie waarin deze profeetwas opgetreden. Israel was destijds door z(5'n zware sprinkhanen-plaag getroffen dat de zon erdoor werd verduisterd en de maan 'snachts bloedrood was. „De dag van de Here is dichtbij", had Joeltoen verkondigd. „De Almachtige komt ons met zijn oordelenbezoeken. Laat groot en klein zich diep voor Hem verootmoedi-gen", Joel 1:2-2:17.

Maar toen Israel hieraan gehoor gegeven had, mocht Joel opkorte termijn rijke schadevergoeding in het vooruitzicht stellen envoor de verdere toekomst de volgende heilsprofetie laten horen: Endaarna, in de laatste dagen, dat wil zeggen: in een latere toekomst7 ),zegt God, zal het geschieden dat Ik de godskennis in Israel over-vloediger dan ooit zal verbreiden.

Nu hadden de vromen natuurlijk altijd al de Geest van kennis,gerechtigheid en heiligheid bezeten. Hoe had er immers zonder Hem tooit iemand tot geloof kunnen komen? Maar in rijke mate rustte Hijalleen op enkele bevoorrechte mensen, zoals profeten, priesters,koningen, wijzen en psalmdichters. Maar nu stelde Jahweh doot' deprofeet Joel twee grote veranderingen in het vooruitzicht. Ten eerstezou Hij in die latere toekomst stromen van zijn Geest. uitgieten. Enten tweede zou Hij Hem uitgieten over alle leden van zijn yolk.

Dan zullen niet langer alleen profeten profeteren, beloofde deHere, maar ook uw zonen en dochters het Woord van God doorge-ven. De jongeren onder u zullen visioenen zien en de ouderen zullen

48 49

De uitstorting van de Heilige Geest § 4§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest

openbarings-dromen krijgen. (Voorbeelden hiervan in Hand. 9:10,10:17, 16:9, 21:9, 22:18, 26:19, 27:23, vgl. Openb. 1:10).

18 Ja, ook over slaven en slavinnen (meestal geen Joden) zal Ikdan mijn Geest uitgieten, zodat ook zij zullen profeteren (= degemeente onderwijzen en aanmoedigen).

Ziedaar hoe het kwam dat men zoeven jongeren en ouderen,mannen en vrouwen, slaven en slavinnen over Gods grote daden hadhoren spreken. God had zoeven zijn Geest overvloedig uitgestortover gewone mensen.

Zware oordelen19 Naast overvloedige Godskennis had Jahweh voor die latere

toekomst echter ook zware oordelen aangekondigd: „En Ik zal won-deren verrichten in de hemel en tekenen beneden op de aarde:bloed, vuur en walmende rook.

20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed,voordat de grote en doorluchtige dag van de HERE komt!" Met deuitstorting van de Heilige Geest was die dag volgens Petrus aange-broken.

Daarmee trok hij de lijn door van zijn leermeester Johannes deDoper, die eveneens de komst van de Heilige Geest had aangekon-digd in samenhang met zware oordelen, Luc. 3:16. Een boodschapdie Jezus van Johannes had overgenomen en verduidelijkt.

Volgens Hem zou voor het laatste oordeel eerst een zwaar ver-bondsgericht voltrokken worden aan Jeruzalem, Mat. 24:1-41, Luc.21:5-36. 8) In 70 na Chr. werd dit uitgevoerd. Toen werden stad entempel met veel „bloed, vuur en rook" door de Romeinen verwoest.Daarmee gingen ook de profetieen van Joel en Johannes de Doperin vervulling: op de doop met de Heilige Geest in 33 volgde rondhet jaar 70 de doop met vain

Al waren hun oordeelsaankondigingen daarmee nog niet ge-heel en al vervuld. Want „terstond", dat wil zeggen: in rechte lijn,zonder dat men nog naar andere grote gebeurtenissen hoefde uit tezien, zou volgens Jezus op dit gericht over Jeruzalem de laatste Dagvan de HERE volgen, Mat. 24:29. 9 )

21 Zoals Joel echter redding had mogen verkondigen uit hetoordeel van de Dag van de HERE in die tijd, mocht Petrus het nu

doen met het oog op het oordeel dat Jeruzalem nog tijdens zijngeneratie zou treffen. En dit deed hij met de woorden van Joel:„Dan zal het gebeuren dat ieder die de naam van de Here aanroept,gered zal worden".

Daarbij denke men dus niet direct aan het laatste oordeel, maareerst aan dat over Jeruzalem in 70. Jezus had voorzegd dat aan deverwoesting an stad en tempel een „genade-interim" vooraf zougaan, Mat. 24:14. 10 ) Dit zou zo'n veertig jaar duren: van 33-70. Dechristenen in Jeruzalem en Judea hebben er toen het leven afge-bracht. Zij waren op Jezus' advies (Luc. 21.:20vv) bijtijds naar Pellain het overjordaanse gevlucht. 1 I)

Maar indirect en erin opgesloten liggend verkondigden Joel enPetrus natuurlijk vooral hoe men op de laatste Dag van de HEREvoor eeuwig gered kon worden. Aileen wêlke naam van wêlke Heermoest men daarvoor aanroepen?

2.2 Petrus bewijst dat God Jezus tot Heer enMessias heeft aangesteld, vs. 22-36

Nu gaat Petrus met de Schrift bewijzen dat Jezus de Heer enMessias is door Wie zij gered konden worden en dat Hij de HeiligeGeest had uitgestort. Treffend dat hij dit getuigenis allereerst richttot de stad waar de Here pas gekruisigd was! En dat menige Joodonder zijn gehoor daarmee had ingestemd.

De apostel spreekt vervuld met de Heilige Geest. En die schonkhem blijkens deze toespraak diep inzicht in de Schrift, Joh. 16:13.Tegelijk trad Hij door de mond van de apostel op als OpenbareAanklager, die de (Joodse) wereld zou overtuigen van haar zonde envan Jezus' gerechtigheid, Joh. 16:8v. Meteen na zijn neerdalingbegon Hij zijn ontzettende requisitoir wegens Jeruzalems messias-moord. Al trad Hij daarna ook op als Trooster door haar vergeving tebeloven als ze haar zonde zou belijden.

Door a gekruisigd, maar door God opgewekt22 Petrus schonk zijn hoorders de eer die hun toekwam. Zij

waren geen heidenen, maar „Joodse mannen". Daarmee respecteer-de hij de verbondsgrondslag waarop hij samen met hen stond, vgl.2:39. Hij sprak hen aan als vertegenwoordigers van het hele uitver-

50 51

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

koren yolk en had schokkende dingen te zeggen. Vandaar zijn meerdan formele verzoek zijn woorden aandachtig aan te horen.

Zijn hoofdonderwerp was niet de zopas uitgestorte HeiligeGeest, maar Jezus de Nazoreeer. Beter: wat God met Jezus hadgedaan, vs. 22-24, 32-36. Zij herinnerden zich natuurlijk nog heelgoed wat Hij in hun midden had bewerkt: blinden konden weer zien,doyen weer horen, verlamden weer lopen, melaatsen bad Hij gerei-nigd en zelfs doden opgewekt, Luc. 7:22. Stuk voor stulgdemonstra-

, ties van Goddelijke kracht. Feitelijk had God ze door Hem gedaanen daardo—or-d—UTaeTijk—aalgegeven dat Hij deze man gezonden had(het woord Messias laat Petrus nog niet vallen).

Hierin klinkt al een beschuldigende ondertoon: zij haddenJezus' Goddelijke legitimatiebewijzen moeten (h)erkennen! Hij hadhet zelf ook gezegd: Alleen reeds de daden die Ik verricht getuigenvan Mij; ze bewijzen dat Ik de gezondene ben van de Vader, Joh.5:36, vgl. 3:2, 10:38. Waarom hadden zij dit getuigenis niet aan-vaard? Maar de aanklacht zou nog scherper worden.

23 Zij wisten wat er met Jezus gebeurd was. Deze Godsgezantwas uitgeleverd. Een verbijsterend feit. Al was het niet buiten Godsvastgestelde raad en voorkennis (zijn wijs beleid in de historie)omgegaan, Joh. 19:11, 1 Petr. 1:20. 12) Hij was van plan Jezus totHeer en Messias te maken (vs. 36) en ons alles met Hem te schen-ken, Rom. 8:32.' Met zijn gOede bedoelingen had God Hem welbe-wust aan'tle kwade bedoelingen van de Joodse leiders prijsgegeven.Maar dit nam hun verantwoordelijkheid en schuld niet weg. Zijndood was him werk. „U hebt Hem door de handen van wettelozeheidenen als Pontius Pilatus en zijn soldaten aan het vloekhout latenslaan en uit de weg geruimd (beter dan: gedood)!" Menige hoorderhad zelf ook geroepen: „Kruisig Hem!". Anderen hadden stilzwij-gend bewilligd in deze gerechtelijke moord op een buitengewoneGodsgezant.

Ontzettende aanklacht! ingegeven door de zojuist uitgestorteGeest, die hier wel heel duidelijk optreedt als Parakleet of Open-bare Aanklager of Officier van Justitie, vgl. blz. 48. (Deze aanklachtzal nog enige malen worden herhaald, althans in Jeruzalem, vgl.3:13vv, 4: 1 Ovv, 5:30, 7:52. De Joden in de diaspora wordenstraks niet aansprakelijk gesteld, 13:27).

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

24 Daarmee hadden zij zich vierkant tegenover God gesteld.Wat Hij onlangs ook duidelijk had laten blijken. Wisten zij het al?De man die zij gekruisigd hadden, was door God uit de doden opge-wekt! Groter contrast in waardering van Jezus was niet denkbaar.God had de weeen van de dood verbroken, zodat hij Jezus niet konvasthouden.

Jezus' opwekking in Psalm 16 geprofeteerd25 Ook dit was al geprofeteerd in de Schrift. Men kende Psalm

16, een psalm van David. Maar vol van de Geest der klaarheid-in-de-Waarheid liet Petrus zien dat David daarin niet alleen over zich-zelf had gesproken, maar tegelijk ook over Hem, over Jezus. Davidbeleed namelijk niet alleen zijn geloof in zijn eigen opstanding uitde doden, maar profeteerde daarmee meteen die van Jezus vanNazaret! In hoeverre David de reikwijdte van zijn eigen psalm door-zag, is een andere zaak, vgl. 1 Petr. I :10vv. Op gezag van de HeiligeGeest, die David dreef (2 Petr. 1:20), kunnen we veilig aannemendat Psalm 16 deze meerwaarde inderdaad bezat.

Wat zei David namelijk? Ik houd mij steeds de Heer voorogen. Met Hem aan mijn zijde wankel ik niet. Zijn band met mij isonverbrekelijk.

26 Daarom is mijn hart verheugd en juicht mijn tong, ja ookmijn sterfelijke vlees zal straks schuilen in de hoop op de wederop-standing uit de doden en dus veilig rusten in het graf,

27 want U zult mijn ziel (= mij) niet voor eeuwig aan graf endodenrijk overlaten, noch uw heilige voor altijd in ontbinding doenovergaan.

28 U zult mij uit de dood opwekken en mij wegen tonen dienaar het eeuwige leven leiden; U zult mij voor uw aangezicht ver-vullen met eeuwige vreugde, Ps. 16:8-11. - Wij verwerkten in ditcitaat onze verklaring van deze psalm in Psalmen I, 215-242<.-- -

29 Nu mocht Petrus met alle respect voor de patriarch David -de stamvader van Juda's koningen - toch wel zeggen: Broeders(vriendelijke aanspraak!), wat David in deze psalm verwachtte - zijnopstanding uit de doden - is nog steeds niet in vervulling gegaan.Hij is gestorven en begraven. Zijn graf ligt bier nog bij ons - tot opde dag van vandaag ongeopend.

52 53

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

30 David was echter niet alleen koning, maar ook profeet:iemand door wie God openbaring schonk. Hij wist namelijk maar alte goed wat God hem met een dure eed had gezworen: Ik zal ervoorzorgen dat er voortaan altijd een lijfelijke nakomeling van u op uwtroon zal zetelen om te heersen over het huis van Jakob, vgl. 2 Sam.7:13, Ps. 89:4v, 132:11v, Luc. 1:32v. En over de Messias-Koningdie uit hem zou voortkomen, had David van God rijke openbaringontvangen, vgl. 2 Sam. 23:1-7. 13 )

31 Daarom beleed hij in Psalm 16 niet alleen zijn geloof in zijneigen opstanding uit de doden, maar profeteerde hij met vooruit-ziende blik dat ook zijn grote Zoon, de Messias, geen prooi zou blij-yen van de dood en dat Hij niet tot ontbinding zou overgaan.

(Wij vervingen in dit vers de woorden „de Christus" door hetgelijkwaardige Hebreeuwse „de Messias" (= de Gezalfde). Het isverhelderend dit in heel Handelingen te doen. Dan wordt duidelijkerdat Christus niet Jezus' tweede eigennaam is (zoals bij ons Jan-Pieter), maar zijn ambtstitel: de Gezalfde, nl. tot de Profeet, Priesteren Koning van Israel. Men spreke daarom liever niet uitsluitend vanChristus, maar ook van de Christus. Petrus is bezig te bewijzen datJezus de Christus is.)

32 Nu, wat David in Psalm 16 over de Messias had geprofe-teerd, was in Jezus geheel vervuld. Want God had David zelf nogwel niet uit de doden opgewekt, maar zijn zoon Jezus al wel! Hetsanhedrin sprak dit wel tegen („Zijn leerlingen hebben 's nachts zijnlijk gestolen"), maar wij zijn alle twaalf getuigen van zijn opstan-ding. Wij hebben Hem gedurende zes weken telkens in levendenlijve gezien. Wij hebben zelfs met Hem gegeten en gedronken!(Waarom zou Petrus dit laatste er hier niet bij gezegd kunnen heb-ben?, vgl. Hand. 10:41. Lucas geeft hier uiteraard slechts eensamenvatting van Petrus' verkondiging, vgl. vs. 40).

Welnu, als David van de Messias had geprofeteerd dat GodHem uit de dood zou opwekken en als Hij dit met Jezus inderdaadhad gedaan, dan was het bewijs geleverd: Jezus was de Messias!Toch trok Petrus deze conclusie nog niet. Jezus' messiasschap zounog geloofwaardiger zijn wanneer Petrus' hoorders ook Jezus' hui-dige hoge positie zouden kennen en het verband zagen tussen zijnverhoging en de uitstorting van de Heilige Geest. Daarom wachtte

de apostel nog even met zijn conclusie.

Jezus had de Geest ontvangen en uitgestort33 De Joden hadden Jezus gedood, maar God had Hem opge-

wekt. Sterker nog: Israel had Hem de diepste smaad aangedaan -Hem naakt aan een paal gespijkerd - maar GOd had Hem de aller-hoogste eer bewezen! Door Gods rechterhand was Hij namelijk ver-hoogd aan Gods rechterhand. En wat men zoeven had gehoord engezien was allemaal Jezus' werk!

Men kende Gods belofte dat Hij eens de Geest zou uitstôrtenover iedereen, Jes. 32:15, 44:3, Ez. 36:26v, Joel 2:28v, Zach. 12:10.Johannes de Doper had haar nog herhaald. Maar dit was in de eersteplaats een belofte van God de Vader aan Jezus en die had God van- V

daag ingelost. Jezus had van God de beschikking over de Geest ont-vangen en nu had Jezus op zijn beurt de Geest over zijn gemeenteuitgestort.

Dat was de verklaring van wat men die morgen had gehoord engezien. U hebt weer met Jezus de Nazoreeer te maken. Alleen nuniet meer als verachte kruiseling, maar als door God tot de hemelverhoogde Heer, die van Hem de bevoegdheid ontving om deHeilige Geest uit te storten.

Jezus' verhoging in Psalm 110 geprofeteerd34 Ook deze verheffing van de Messias tot de hemelse macht

en heerlijkheid was allang voorzegd, namelijk in Psalm 110. Ookeen psalm van David, maar geen psalm over David. Het behoeftimmers geen betoog dat hij niet naar de hemel is opgestegen. Hijlag, zoals gezegd, nog steeds in Jeruzalem begraven. Nee, Davidprofeteerde van iemand anders: „De Heer heeft tot mijn Heergezegd:

35 Ga zitten aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden alseen voetbank voor uw voeten heb gelegd". Ook dit zei David vanJezus! Jezus is Davids „Heer". Jezus heeft thans plaatsgenomen aanGods rechterhand, hoog „boven alle overheden en machten enkrachten en hoogheden", vgl. Ef. 1:20-23, Fil. 2:9vv, Hebr. 1. -Ontzettende bedreiging voor Jezus' tegenstanders en vreeswekkendvoor Petrus' hoorders. 14)

54 55

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

Petrus' conclusieEven een korte herhaling: „Wat heeft dit te betekenen?" had-

den de buitenstaanders zich verbaasd afgevraagd, toen de HeiligeGeest op de discipelen was neergedaald. Daarop had Petrus kortsamengevat geantwoord: „Dit is wat Joel en Johannes de Doperhebben aangekondigd: De Heilige Geest is uitgestort. Nu volgtspoedig het oordeel. En daarvan kan maar een ding je redden: deHere aanroepen, namelijk Jezus. Want Hij is niet dood meer, maarleeft en is door God tot de hemeltroon verhoogd. Wat David in zijnpsalmen al had geprofeteerd.

36 Als hij zover gekomen is trekt hij de conclusie: „Dus moethet hele huis van Israel zeker weten dat God Hem tot Heer enMessias heeft aangesteld. Let wel, ik spreek over de Jezus die ugekruisigd hebt". Zo eindigde het eerste requisitoir van de HeiligeGeest als Parakleet of Openbare Aanklager in het rechtsgeding tus-sen God en zijn yolk Israel inzake de kruisiging van Messias Jezus.Verpletterende uitspraak! Want „Heer" (kurios) was in hun Grieksebijbelvertaling de aanduiding voor Jahweh. Voortaan was Jezus ook„Heer”, bekleed met Goddelijke macht en eer, vgl. Fil. 2:9-11. DoorGod uitgeroepen tot Messias, maar door u gekruisigd! Met dezeaanklacht liet Petrus zijn hoorders even staan. Met het mes in debuik.

2.3. Petrus roept op tot bekering en belooftvergeving, vs. 37-40

De menigte was diep getroffen. In vs. 37 staat letterlijk dat Petrus'requisitoir als een speer door hun hart ging. Geen wonder, daarwaren velen uit het buitenland naar Jeruzalem teruggekeerd in destille hoop daar misschien de komst van de Messias te mogen bele-ven en daar hoorden zij van die Galileeer dat zij Hem haddenged66d! Gekruisigd! Aan de Romeinen uitgeleverd!

37 Hun reactie op deze ontzettende `verbondsaanklachf waszeer ootmoedig. Hij sneed hen wel door het hart, maar zij knarse-tandden niet van woede, stopten hun oren niet dicht, begonnen nietluid te schreeuwen en stormden niet op hem af, zoals het Sanhedrinlater met Stefanus zou doen, 7:54. Ook trachtten ze niet te „bewij-zen" dat hij de Schrift volkomen „verkeerd aanhaalde" en dat Joel

„iets heel anders bedoelde". Integendeel, Petrus' woorden haddenhen overtuigd. Gevoelens van schuld en wroeging maakten zich vanhen meester. Zij hadden in Jezus van Nazaret de Messias van deSchriften gekruisigd!

Zij begrepen dat Petrus namens alle apostelen gesproken had,want ze richtten zich tot alle twaalf met de bange vraag: „Broeders,wat moeten wij doen?", vgl. 16:30, 22:10, Luc. 3:10. Ze warenradeloos. Hoe konden ze op die „grote en doorluchtige dag" (2:19v), die volgens Petrus voor de deur stond, nog aan Gods oordeelontkomen?

38a Dit had hij hun feitelijk al verkondigd (vs. 21), maar datwilde hij best herhalen. Ze moesten zich onmiddellijk bekeren.Letterlijker: tot heel andere gedachten komen en in een radicaalandere gezindheid gaan leven. Ezechiel zou zeggen: „Vernieuw uwhart en uw geest", Ez. 18:31.

Vooral in godsdienstig opzicht. Ze zouden zich anders moetenopstellen tegenover God en zijn Woord. Afzien van alle streven naarfarizeese zelfverlossing. En vooral zich anders opstellen tegenoverJezus van Nazaret. Erkennen dat Hij niet de valse messias waswaarvoor de Joodse leiders Hem hadden uitgemaakt, maar de Mes-sias van de Schriften, de Koning van Israel, de Zoon en Heer vanDavid, die nu verhoogd was aan de rechterhand van God en zoevende Heilige Geest had uitgestort.

38b Wie tot deze belijdenis kwam, moest zich vervolgens latendopen in de naam van Jezus Christus. Een harde eis en tegelijk eenliefelijke troost! Doopwater is immers allereerst oordeelswater.Symbool van de vloedgolven van Gods gericht. En daarom voorJoods besef passend bij heidenen die zich bekeerden. Maar nu eistePetrus van hen, vrome Joden, dat zij zich lieten dopen! En nog welop de naam van Messias Jezus. Ofwel op basis van wat Hij had vol-bracht. Daarmee zouden ze uiteraard zijn gezag erkennen, zijn leeronderschrijven en belijden dat zij door Hem te laten kruisigen Godsverbondsvloek hadden verdiend.

Maar de doop in de naam van Jezus kon hen meteen ook troos-ten. Want wie zich aan dit symbolische watergericht onderwierp,werd daardoor meteen verzekerd van zijn redding uit het komendeechte gericht. Voor hem werd dit oordeelswater tegelijk reinigings-

56 57

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest De uitstorting van de Heilige Geest

§4

water. Zelfs zijn schuld aan het bloed van de Messias zou hem ver-geven worden. Dit zou de doop „op grond van zijn naam" (= zijnvolbrachte werk) afbeelden en verzegelen. 15 )

Voorts zonden zulke boetvaardigen volgens Petrus ook deHeilige Geest ontvangen, de Goddelijke gave die zoeven over Jezus'discipelen was uitgegoten. Om door die Geest deel te krijgen aanalle weldaden die Messias Jezus door zijn lijden en sterven verwor-ven had: rechtvaardiging, heiliging en verheerlijking.

39 Daarna heeft Petrus hen nog verder getroost. Want al kanGods Woord een mens soms pijnlijk treffen, zijn eigenlijke bedoe-ling is behOuden. Hoe streng Petrus' requisitoir ook was geweest, deeer en de rechten van zijn hoorders had hij daarbij gerespecteerd.Zijn aanklacht steunde op de grondslag van Gods verbond waarophij samen met hen stond.

Evenals de profeten in vroegere verbondsgedingen gedaan had-den 16), bemoedigde hij de verslagenen van geest met Gods goeder-tierenheid en ontferming. Op gezag van Messias Jezus verkondigdehij hun dat Gods alle heil omvattende verbondsbelofte aan Abrahamen zijn zaad ondanks hun messiasverwerping niet was geannuleerd,maar hun nog steeds toekwam, vgl. 13:32, 26:6, Rom. 9:4. Dus ookde daaruit voortvloeiende belofte van Joel over het ontvangen vanGods Geest en het gered worden uit Gods gericht, Joel 2:28-32.

En die belofte gold niet alleen nog steeds voor hen, maar voor„alien die ver weg" waren: de vrouwen en kinderen van de pelgrimsen alle Joden die thuis gebleven waren in de wereldwijde diaspora.Ja, ook de kinderen kwam zij toe! Want de verbondsorde van hetOude Verbond wordt in het Nieuwe Verbond gehandhaafd.I 7 ) DeHere God zou straks door de apostelen tot in de verste uithoeken vande Joodse verstrooiing heel het verbondsvolk, van groot tot klein, totde gemeenschap van Messias Jezus en zijn nieuwe Israel roepen.

Wij denken bij deze woorden ook aan ons heidense voorge-slacht, dat wat Gods verbond betreft eeuwenlang „veraf' stond, Ef.2:13,17, vgl. Jes. 49:1, 57:19, Zach. 6:15. Maar gelet op Hand. 10zal Petrus op dit moment aan hun roeping nog niet gedacht hebben.

Met deze en nog vele andere woorden legde Petrus een tijdlangplechtig getuigenis of van wat God door Jezus gedaan had. Waarbijhij de broeders dringend opriep: „Laat u redden uit dit ontaarde

geslacht!" (Een uitdrukking waarmee Mozes en de Here Jezus hunafvallige tijdgenoten ook al hadden getypeerd, Deut. 32:5, Luc.9:41, 11:29.) Breekt met deze verdorven generatie, want zij gaat eenstrafgericht vol bloed, vuur en rook tegemoet, vs. 19. Laat haar lei-ders varen. Het zijn misleiders, „slangen" en „addergebroed". Voegtu bij ons, de volgelingen van Messias Jezus, en herstelt zo de ge-meenschap met God en zijn yolk.

Z6 liet Petrus in Jeruzalem het eerste apostolische getuigenishoren. Uitgerekend in de bloedstad waar Gods Zoon was gekrui-sigd, daalde Gods Geest neer om er als Openbare Aanklager zijnrequisitoir te laten horen, Joh. 16:8v. Maar om vervolgens boetvaar-dige medeplichtigen als eersten vergeving van zonden aan te bieden.

3. DE EERSTE GEMEENTE, HAAR LEVEN ENGROEI, HAND. 2:41-47

„Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: wie in Mij gelooft, zal de dadendie Ik verricht, ook zelf verrichten; ja nog grotere zal hij verrich-ten", Joh. 14:12. Deze belofte van de Here Jezus aan zijn apostelenbegon meteen na Petrus' preek in vervulling te gaan. Wat tijdensJezus' optreden nooit gebeurd was, geschiedde nu: drieduizendJoden kwamen op een dag tot geloof en bekering en veranderdenvan vijanden in aanbidders. Eigenlijk een nog treffender wonder danhet spreken in vreemde talen!

41 Petrus' getuigenis dat zij Jezus van Nazaret hadden gekrui-sigd, maar dat God Hem tot Heer en Messias had verheven, werddie dag door velen nederig aanvaard. Zij verwierpen deze zwarebeschuldiging niet, maar lieten zich door hem bestraffen. Zij geloof-den dat Jezus de Heer en Messias van Israel was en dat Hij zoevende Heilige Geest had uitgestort. Daarop vernederden zij zich tot dedoop en beleden daardoor: „Gelet op mijn zonden, verdien ik over-stroomd te worden door de vloedgolven van Gods toorn!" Zij wer-den wedergeboren (= zij begonnen een nieuw leven) „uit water(doop) en Geest (het Woord)", Joh. 3:5,7.

Het waren ongeveer drieduizend personen die zich die dagbekeerden. Op zichzelf beschouwd een geweldig aantal. Na Jezus'hemelvaart waren er 120 discipelen in Jeruzalem bijeen, 1:15. Nuvijfentwintig maal zoveel! En deze groei zette zich hierna onver-

58 59

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

minderd voort (4:4, 5:15, 6:1,7), zodat er volgens voorzichtigeschattingen bij de dood van Stefanus ongeveer 20.000 christenen inJeruzalem woonden. 18 )

Maar als de stad destijds tussen de vijftig- en honderdduizendinwoners telde 19), betekenden drieduizend bekeerlingen bepaaldgeen nationale bekering. Die bereikte zelfs de apostel Petrus op dezegrote en laatste Pinksterdag niet. Waarmee de profetie opnieuw ver-vuld werd: Sjear Jasjoev, een rest bekeert zich, Jes. 7:3, Rom. 11:5.

Deze drieduizend personen werden nog diezelfde dag gedoopt.Als de twaalf apostelen daarbij geholpen zijn door de 120 discipe-len, was dit zeker mogelijk. Temeer daar deze massale doopbedie-ning waarschijnlijk niet door onderdompeling heeft plaatsgevonden.Hoe en waar had men dit immers met drieduizend (!) dopelingen inhet waterarme Jeruzalem in de tijd van een halve dag klaar moetenkrijgen? De beek Kidron stond het grootste deel van het jaar droogen de Jordaan lag daarvoor te ver weg. Daarom zal deze eerstechristelijke doopbediening wel zijn gebeurd door begieting of be-sprenkeling. Daarmee waren de Israelieten tenslotte al eeuwenlangvertrouwd, Lev. 14:7,51, Num. 19:19. De doop door onderdompe-ling kan daarom moeilijk als de oorspronkelijke en enig juiste vormvoorgeschreven worden. Ook de ondiepte van opgegraven oudedoopvonten vormt een aanwijzing dat in de vroeg-christelijke kerkniet door onderdompeling, maar door begieting of besprenkelinggedoopt werd. 20)

Zo voltrok zich die dag het wonder van Gods Geest dat drie-duizend Joden zich lieten „redden uit dit ontaarde geslacht", vs. 40.Zij braken met „Israel naar het vlees" (1 Kor. 10:18) en vormdenonder Messias-Koning Jezus het ware Israel of „Israel Gods", Gal.6:16, vgl. Rom. 2:28, 9:6.

3.1 De vier kenmerken van de gemeente, vs. 42Deze afgescheiden gemeente bezat vier kenmerken waaraan levendegemeenten thans nog te herkennen zijn. De leden hielden vast aan:1) het onderwijs dat de apostelen gaven, 2) de onderlinge gemeen-schap, 3) het breken van het brood, 4) de gebeden.

1) Het onderwijs van de apostelen.42a Dit omvatte alles wat wij nu in hun evangelien en brieven

lezen. De echt gebeurde verhalen en het door en door levende fei-tenrelaas over wat de Here Jezus had geleerd, geboden en gedaan.Dus bepaald geen scholastieke dogmatiek. Omdat het Nieuwe Tes-tament nog niet geschreven was, zullen de apostelen sommige din-gen, zoals het Onze Vader en de zaligsprekingen, wel meer dan eenshebben voorgezegd, zodat de discipelen ze konden onthouden. Zokweten de apostelen zich van Jezus' opdracht: Maak hen tot mijnleerlingen en leer hun alles onderhouden wat Ik jullie geboden heb,Mat. 28:19.

Aan dit onderwijs hielden de bekeerlingen vast. Ze bogen voorhet gezag van de apostelen en konden niet genoeg krijgen van watdie hun over de Here Jezus vertelden. En de nieuwe, christocentri-sche verklaring van Mozes, de Profeten en de Psalmen vervulde henmet de vreugde van Psalm 119. Zo werd de gemeente „gebouwd ophet fundament van de apostelen", Ef. 2:20.

2) De gemeenschap42b Al deze drieduizend bekeerde Joden zullen niet wekelijks

op een plaats samengekomen zijn, maar vele kleinere (huis)gemeen-ten hebben gevormd. Wellicht ook nog onderscheiden naar land entaal van herkomst, 6:1, vgl. 6:9. In die gemeenten voelde men zichnauw met elkaar verbonden. De liefde waarmee God hun vergevinghad geschonken, werkte aanstekelijk. Zij leefden als een familieliefdevol met elkaar mee.

En een van de eerste vruchten van de uitstorting van de Heili-ge Geest was dat zij losraakten van hun geld en goed. Sommigebezitters van landerijen en huizen waren zo gegrepen door de liefdedie God him bewezen had, dat ze eigener beweging een huis ofakker verkochten en de opbrengst voor de armen bestemden, 4:34.Waarmee ze in onze begrippen vertaald al gauw honderdduizendgulden weggaven. Zo hartelijk was de onderlinge gemeenschap.

3) Het breken van het brood42c Die gemeenschap werd ook beoefend door gezamenlijke

maaltijden, waaraan rijken en armen aanzaten. Fijnere en oudere

60 61

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

vorm van gemeenschapsoefening kan men moeilijk bedenken. Hetwaren tevens goede gelegenheden om elkaars moeiten te besprekenen daarvoor oplossingen te bedenken. Levende gemeenten zullenvoor deze christelijke gemeenschapsoefening thans eigentijdse enbij Onze cultuur passende vormen weten te vinden.

Het is opmerkelijk dat Lucas deze gezamenlijke maaltijden ineen adem noemt met het onderwijs van de apostelen, de onderlingegemeenschap en de gezamenlijke gebeden. Daarom zullen we bij deuitdrukking „het breken van het brood" (vgl. 2:46, 20:7, 1 Kor.10:16) niet alleen aan een gewone broodmaaltijd moeten denken,maar ook aan wat wij nu een avondmaalsviering noemen. Die tweewaren toen nog nauw aan elkaar verbonden en heetten samen „demaaltijd van de Heer", 1 Kor. 11:20. 2 !) En die gebruikte men ge-meenschappelijk bij elkaar aan huis, vs. 46.

Wij stellen ons de gang van zaken als volgt voor. Bij elkegewone maaltijd kwamen naar zuidelijke gewoonte brood en alco-holarme, met water aangelengde 22) wijn op tafel. Tot besluit vanzo'n liefdemaaltijd nam men nog speciaal een stuk brood en eenslokje wijn om daarmee de dood en opstanding van de Heiland tegedenken.

Of men dit na elke liefdemaaltijd deed, zouden wij niet weten.Maar waarschijnlijk vaker dan wij gewoon zijn. 23 ) Toen hierbij laterin Korinte misstanden ontstonden, raadde de apostel die gemeenteaan voortaan de gewone maaltijden thuis te gebruiken en in desamenkomsten alleen brood en wijn te nuttigen ter gedachtenis vanChristus' offer. Zonder de complete maaltijd waarmee de „avond-maalsviering" in Jeruzalem aanvankelijk verbonden was, 1 Kor.11:22,34.

4) De gebeden42d De gemeente wijdde zich ook trouw aan de verschillende

gebeden: lofgebeden (vs. 47), smeekbeden, voorbeden. Ze bad omde uitbreiding van het Koninkrijk der hemelen, ze legde de nood vande christenheid aan de Here voor (straks breekt er in Jeruzalem eenzware vervolging uit, 8:1) en bracht haar wel en wee onder Godsaandacht. Ook zal de voorbede voor de overheid daarbij een vasteplaats ingenomen hebben, vgl. 1 Tim. 2:1 v. We nemen aan dat deze

dienst in haar samenkomsten niet uitsluitend werd overgelaten aande voorganger(s) die het Woord bediende(n).

Met haar gebeden antwoordde de gemeente op Gods Woorddat ze door de christocentrische verklaring van de apostelen metnieuwe ogen las. Van hen zullen ze ook geleerd hebben God als„Onze Vader" aan te roepen, in de naam van de Here Jezus, Joh.16:23v, Hand. 4:27. In Hand. 4:23v kunt u lezen hoe zij God zijneigen Woord voorhield.

Dit waren de vier kenmerken van de „Pinkstergemeente": haartrouw aan de leer, de liefde, het breken van het (avondmaals)brooden het gebed. Hoe meer een gemeente leeft, hoe duidelijker zij dezeeigenschappen thans nog zal vertonen.

3.2 Wonderen en tekenen, hun betekenis voor toenen nu, vs. 43

Dit oer-christelijke gemeenteleven bleef niet onopgemerkt.43 Heel Jeruzalem raakte onder de indruk van wat er sinds

Pinksteren in de stad gebeurd was. Mede als gevolg van de vele (!)wonderen en tekenen die door middel van de apostelen gebeurden,werd er die eerste tijd (vgl. 8: I) met ontzag naar de volgelingen vanJezus gekeken. Men besefte dat God in die kring aan het werk was.Hierdoor kon de gemeente zich in alle rust consolideren - en dat nogwel in de stad waar de Here onlangs gekruisigd was!

De apostelen verrichtten deze tekenen en wonderen uiteraardniet uit eigen kracht; dat gaven ze ook uitdrukkelijk toe, 3:12, 4:8vv,9:34, 14:15. Zij waren slechts de instrumenten waardoor Jezus - dehandelende hoofdpersoon - opnieuw Jeruzalems aandacht trok voorzijn naam (= zijn woorden en daden).

Toen Hij nog op aarde was had Hij Israel door zijn tekenen enwonderen bewezen dat Hij de beloofde Messias was. Hij deedimmers precies wat de profeten over Hem hadden aangekondigd:„Dan worden de ogen van de blinden geopend en de oren van decloven ontsloten; dan danst de kreupele als een hert en juicht de tongvan de stomme", Jes. 35:5,6, vgl. Mat. 11 :5, Luc. 4:18-21.

Na zijn hemelvaart verrichtte de Here deze wonderen en teke-nen nog enige tijd „door de handen" (5:12) van zijn apostelen.Daarmee had Hij meer dan een oogmerk.

62 63

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

a) Tijdseinen voor IsraelVoorzover de apostelen en andere gelovigen (Mar. 16:17) deze

tekenen en wonderen in Joodse kringen verrichtten, vormden zijnieuwe didseinen, die Israel nogmaals toeriepen: „De Messias is er!De heilstijd is aangebroken!" Jezus verrichtte immers - nu door zijngezanten - wederom dezelfde heilrijke en veelbelovende tekenen enwonderen die de profeten als kenmerkend voor de heilstijd haddenaangekondigd! 24) Daaruit kon iedereen afleiden dat die langver-wachte eeuw met Jezus' optreden was aangebroken.

b) Steun voor de apostelenDoor de wonderen en tekenen die Hij door zijn apostelen liet

doen, schonk Hij hun Goddelijke steun bij de uitvoering van hunwereldomvattende opdracht, 1:8, Mar. 16:20. Menselijkerwijs ge-sproken was hun taak onuitvoerbaar. Maar doordat de Here doorongehoorde tekenen en wonderen de aandacht op hun predikingvestigde en hun woorden kracht bijzette, verbreidde het evangeliczich binnen vijfentwintig jaar tot in Rome.

c) Getuigenissen pro Jezus' messiasschapHandelingen is doortrokken van het rechtsgeding, dat God in

die jaren met Israel voerde over de verwerping van zijn Zoon alsMessias. In dat proces traden de apostelen als getuigen a charge op.Welnu, door hen geschiedden opnieuw dezelfde wonderen en teke-nen als de Here zelf op aarde verricht had. Daardoor werd hungetuigenis krachtig versterkt dat Messias Jezus uit de doden wasopgewekt en nu Israel nogmaals tot geloof en bekering opriep.

d) Legitimatie van Jezus' gezantenDe tekenen geschiedden echter niet alleen onder Joden, maar

ook onder heidenen, 14:3, 15:12, Rom. 15:18v. In beide gevallendienden ze naast het bovengenoemde om de apostelen te legitimerenals gezanten van God en zijn Zoon Jezus Christus. Daardoor schonkde Here zijn verkondigers een krachtige bevestiging van hun gezagen bevestigde Hij de waarachtigheid van wat zij verkondigden. „Detekenen van een apostel zijn onder u vertoond", hield Paulus deKorintiers voor, 2 Kor. 12:12. Daardoor gaf de Here getuigenis dat

De uitstorting van de Heilige Geest

§4

deze mannen zijn gevolmachtigde ambassadeurs waren en datwoord als Zijn woord gerespecteerd diende te worden, Hand. 14:3,1 Tess. 2:13, Heb. 2:4.

Op dezelfde wijze had de Here indertijd ook Mozes gelegiti-meerd als zijn dienaar en woordvoerder. De machtige wonderen entekenen die Hij door hem verricht had, verzekerden Mozes dat Godachter hem stond en verleenden hem hoog aanzien bij Israel: „zijgeloofden in de Here en in Mozes, zijn knecht", Ex. 14:31, vgl.Deut. 34:10-12. En zo werd JOzua's gezag gevestigd door de door-tocht door de Jordaan, Joz. 3:7.

e) Eens gegeven, maar nog altijd werkzaamVan deze wonderen en tekenen is proces-verbaal opgemaakt in

de boeken van het Nieuwe Testament. En daarin bezitten wij zethans nog. Zwart op wit. Daarmee ontvingen ook wij het door velewonderen en tekenen bevestigde apostolische getuigenis omtrentJezus Christus. Wanneer wij dat gelovig lezen, functioneren dietekenen ook nu nog telkens opnieuw. Wanneer wij Johannes 11lezen, zien ook wij Lazarus uit zijn graf komen, dankzij Johannes'„proces-verbaal" van dit wonderteken. Op deze wijze bevestigen zijook voor ens het gezag van de Meester zelf en vervolgens ook datvan zijn gezanten en hun boodschap. Gezond geloof heeft daaromonder normale omstandigheden geen nieuwe wondertekenen nodig.

Of vindt men dat de Here zijn Woord nog niet krachtig genoegbevestigd heeft? Hebben wij nu heus nog meer wondertekenennodig? Durven wij op grond van de in het Nieuwe Testament vast-gelegde tekenen er nog niet op te vertrouwen dat Hij kan wat Hijbelooft? Moet Hij nu werkelijk nog meer doden laten opwekken,verlamden laten springen en blinden het gezicht schenken voordatwij kunnen geloven dat Hij bij machte is straks alles nieuw temaken? Johannes had best nog meer tekenen kunnen vermelden,maar hij achtte de beschrevene overtuigend genoeg, Joh. 20:30v.

De wonderen die de Here Jezus eerst zelf en daama door zijnapostelen verrichtte, waren situatiegebonden en beperkt. Daar wa-ren het nu juist tekenen voor, die wezen en bewezen. Zoals de pipop een verkeersbord in een bepaalde richting wijst, zo wezen zijnaar Jezus. En tegelijkertijd bewezen ze dat Hij niet dood was, maar

64 65

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

leefde en nog steeds aan het werk was. Door de wonderen, die Hijzijn gezanten liet doen, ondersteunde Hij hen en hielp Hij de ver-kondiging over haar eerste, moeilijke begin heen. Vergeet niet datmen nog geen complete Bijbel bezat!

Maar hoe gaat het reeds met verkeerstekens? Verkeer dat moetafslaan wordt daar twee- of driemaal op geattendeerd, maar dan ishet afgelopen en wordt men geacht de gegeven aanwijzingen vast tehouden. Zo gaf de Here Jezus ook na zijn hemelvaart nog vele won-dertekens en liet Hij sommige daarvan vastleggen in het boekHandelingen. Met al die in de Schrift bewaarde aanwijzingen moestde gemeente het daarna doen. Wie nu voor het normale christelijkegemeenteleven steeds nieuwe wondertekenen noodzakelijk acht,miskent de opgetekende en loopt gevaar verwarring te stichten, vgl.Luc. 11:29, 16:31, Joh. 6:30 (na alle in Joh. 2-6 genoemde tekenen!)

Al belijden we ook bij deze dingen Gods vrijmacht om onderabnormale en kritieke omstandigheden een doorbraak te forcerenvoor zijn Woord. Maar dan spreken we naar ons inzicht wel overuitzonderingen op de regel.

3.3 Alles gemeenschappelijk, vs. 44vOok ten aanzien van geld en goed bewerkte de Geest van Christusin de gemeente een radicale bekering.

44 Allen die tot het geloof gekomen waren dat Jezus deMessias was en zich na hun breuk met de Joodse kerkleiders bij deapostelen gevoegd hadden, kregen ook een vernieuwde kijk op hunmateriele bezit. Dieper dan ooit beseften zij dat al hun landerijen,huizen, zilver en goud tenslotte niet van hen, maar van God waren.Hij was de absolute eigenaar en zij slechts rentmeesters over eendeel van zijn eigendommen. En Hij had in de Thora al bevolen:„Open uw beurs wijd voor uw behoeftige en arme landgenoot",Deut. 15:11. Zij begrepen dat zij daarom alleen van hun bezittingenmochten genieten, wanneer zij die deelden met hun arme broedersen zusters, Deut. 15:7v, 1 Tim. 6:17vv, 1 Joh. 3:17.

45 Zo kwam het dat er telkens beter gesitueerden waren die hunhave en goed verkochten en de opbrengst uitdeelden aan alien die inbehoeftige omstandigheden verkeerden. Deze rijken brachten dewoorden van Christus in praktijk: „Verkoop je bezittingen (Grieks: ta

66

De uitstorting van de Heilige Geest § 4

huparchonta) en geef aalmoezen", Luc. 12:33, vgl. Mat. 19:21. „Zomoet ieder van u afstand doen van alles wat hij bezit (Grieks: tahuparchonta); anders kan hij geen leerling van Mij zijn", Luc. 14:33.

Daarmee had de Here geen christelijk communisme ingestelden geen radicale opheffing van alle persoonlijke eigendom afgekon-digd. Maar daarmee had Hij het voor ons levensonderhoud niet-noodzakelijke roerend en onroerend goed op het oog. Het Grieksewoord huparxis, in dit vers door „have" vertaald, betekent niet:iemands voedsel, kleding, huis, meubelen en andere dagelijksebenodigdheden, maar: iemands vermogen, alles wat hij overhoudt,wanneer hij aan zijn verplichtingen tegenover zijn gezin, familie,huis en bedrijf heeft voldaan.

De Here vergde dus niet van zijn discipelen dat zij het huisverkochten waarin ze woonden. Of dat een christenfabrikant thanszijn machinepark van de hand zou doen om de opbrengst aan dearmen uit te delen. 25 ) Dat zou dwaasheid zijn en juist armoede ver-Ocirzaken. Het ging de Here om wat iemand boven zijn benodigdemiddelen van bestaan bezit en waarover hij vrij kan beschikken.

In de Jeruzalemse gemeente waren welgestelde Joden die le-venslang in de diaspora hadden gewoond en nu ze hun schaapjes ophet droge hadden hun oude dag in Jeruzalem doorbrachten, vgl. blz.43. Na de aankoop van een huis hadden ze nog een kapitaal(tje)overgehouden dat ze voor hun levensonderhoud niet nodig haddenen dit hadden ze belegd in huizen en grond, vgl. Luc. 12:17v.

Wanneer zulke rijken echter armoede opmerkten in de ge-meente, schrokken ze er niet voor terug om hun ,huparchonta", hunovertollige bezit, aan te spreken. Dan verkochten ze zonder hartzeereen voor hen overbodig huis of stuk grond en schonken de op-brengst aan behoeftige broeders en zusters. In onze begrippen uitge-drukt gaven ze dan al gauw tienduizenden guldens weg.

Hierbij was geen sprake van dwang en opheffing van het pri-vaatbezit. Maria, de moeder van Marcus, was een bemiddeldevrouw die het grote huis waarin ze woonde niet verkocht, 12:12. EnPetrus zei van het stuk land dat Ananias en Saffira van de handgedaan hadden: „Het was voor de verkoop je eigendom, en ookdaarna kon je toch vrij over het geld beschikken?", 5:4. Wie echterwel onroerend goed verkocht ten bate van de armen, deed dat in

67

§ 4 De uitstorting van de Heilige Geest De uitstorting van de Heilige Geest §4

vrijwillige gehoorzaamheid aan wat Jezus geleerd had over naasten-liefde en bezit.

Dit werd door welgestelden op zo grote schaal gedaan dat erdankzij deze royale armenzorg in de gemeente van Jeruzalem voor-lopig niemand was die gebrek teed, 4:34. Enkele jaren later wasdeze gemeente, mede door vervolging, echter zo verarmd dat er inbuitenlandse gemeenten voor haar gecollecteerd moest worden,11:29, 24:17, Rom. 15:26, 1 Kor. 16:3, 2 Kor. 9:1

3.4 Het dagelijkse leven van de gemeente, vs. 46vDeze hartelijke christelijke gemeenschap werd niet slechts op een,maar op alle dagen van de week beoefend. En zowel in openbare alsin meer besloten samenkomsten.

46 De Jeruzalemse christenJoden braken namelijk niet revolu-tionair-abrupt met de tempeldienst. Zij wisten wat de Here Jezusover de nabije toekomst had geprofeteerd: Eerst moest het evangelicin de hele wereld (= het Romeinse rijk 26)) verkondigd worden endan zou de tempel verwoest worden. De huidige generatie zou ditnog beleven, Mat. 24:1-28, Luc. 5:21-24. 27) In het jaar 70 hebbende Romeinen hem inderdaad met de grond gelijkgemaakt. Tot dietijd hebben de Oude en de Nieuwe Bedding elkaar nog enigszinsoverlapt.

Deze stand van zaken hebben de apostelen ootmoedig aan-vaard. Daarom hebben zij tijdens dit genade-interim voor Israel deonderhouding van de ceremoniele wet niet eigenmachtig beeindigd,maar gewacht tot God zelf haar door de verwoesting van de tempelonmogelijk zou maken. 28) Zolang Hij daar nog mee wachtte, voel-den zij zich niet geroepen om te breken met wat Jezus ,het huis vanmijn Vader" genoemd had. Na Christus' hemelvaart hadden ze zichdaarom rechtstreeks daarheen begeven (Luc. 24:53) en nu kwamenJeruzalemse gemeenteleden er dagelijks samen. De zogehetenZuilengang van Salomo vormde een ruime ontmoetingsplaats (3:11,5:12) en hood de apostelen een uitstekende gelegenheid om de dis-cipelen en andere tempelgangers nader te onderwijzen over MessiasJezus.

Zodoende werd ook duidelijk dat zij geen nieuwe godsdiensthadden gesticht. En dat er beslist geen tegenstelling bestond tussen

het evangelic van Messias Jezus en de boeken van Mozes en de Pro-feten. Integendeel, Jezus had de Wet en Profeten verviild en zijngemeente vormde geen nieuwe Joodse sekte, maar was de voortzet-ting van het ware Israel, Rom. 2:28, 9:6v, Gal. 6:16. Al zal dit alienaanvankelijk nog niet zo helder voor ogen gestaan hebben alsStefanus (6:8-14) en de schrijver van de brief aan de Hebreeen ditwat later zouden leren.

Naast hun openbare samenkomsten in de tempel kwamen zijechter ook dagelijks in meer besloten kring bijeen. Dit deden ze bijelkaar aan huis. In zulke huisgemeenten gebruikten ze gezamenlijkde (liefde)maaltijd, waarbij armen op kosten van rijken konden eten ,vgl. vs. 42, 1 Kor. 11:20-22, Judas vs. 12. En daarbij werd vastvaker dan wij gewoon zijn een stukje brood gebroken en de bekerwijn doorgegeven om daarbij de Here Jezus te gedenken.

Deze maaltijden gebruikten ze overigens niet in drukkendeernst en somberheid - het brood en de wijn ter gedachtenis van deHere vast ook niet - maar in blijdschap en eenvoud of oprechtheidvan hart. Het viel iedereen op dat de discipelen van Jezus bij alleonderlinge verschil in rang en stand, geslacht en leeftijd in zo'n fees-telijke sfeer en hartverwarmende eendracht met elkaar omgingen.

47 Vol verwondering over zijn liefde en genade prezen zijvoortdurend de God en Vader van Messias Jezus, die hen begena-digd had. Zij beseften dat Hij daar recht op had en dat God lovenhet hoogste en heerlijkste is dat mensen kunnen doen. 29) Daaromzullen levende gemeenten ook nu voortdurend de grote daden vanGod en zijn Christus roemend vermelden, zingend, biddend en inhaar gesprekken.

Dit Geestelijke leven - waartoe uiteraard ook hun omgang metgeld en goed behoorde - maakte de jonge gemeente aantrekkelijk.Heel Jeruzalem had bewondering voor haar en mocht haar graag.Het was als het ware de stilte voor de storm. Want toen de HogeRaad zich later tegen haar keerde en zij heidenen ging opnemenzonder de besnijdenis verplicht te stellen, sloeg de volksgunst om involkswoede, 6:11v, 21:27v, 22:21v.

Nu voegden zich echter nog elke dag nieuwe gelovigen bij degemeente, zodat haar ledental binnen korte tijd van drieduizend totrond de tienduizend steeg, 4:4, 5:14. Deze opzienbarende groei was

§4

De uitstorting van de Heilige Geest De uitstorting van de Heilige Geest § 4

overigens niet haar werk, maar dat van de Here Jezus zelf. Hijbreidde zelf de kring uit van hen die gered werden van het oordeeldat Petrus had aangekondigd, 2:20v, 40.

NOTEN1)Vgl. in deze serie: Lucas-Johannes, 628.2) idem, Leviticus, 647v.3)Everett F. Harrison, Interpreting Acts, Grand Rapids 1986, 63.4) W. de Boor wijst op de lessen die voor de hedendaagse prediking enevangelisatie uit de preek van Petrus te trekken zijn. Hij werkte zijn hoor-ders niet op het gevoel, maar kwam met feiten bij hen aan en liet daarSchriftlicht over vallen. „Unser falsches Drangen und standiges Appellie-ren zeigt, dasz wir nicht mehr genug Tatsachen zu sagen haben, die in richselbst Entscheidung fordernd sind, oder dasz wir sie in dieser ihrer eigenenMachtigkeit nicht genug sehen und herausstellen konnen. Finney hat beiseiner Evangelisation wochenlang „gelehrt", also gOttliche Tatsachen vorseinen HOrern sichtbar gemacht, ehe er dann zur Entscheidung rier, a.w.59. Ook John R.W. Stott, The Message of Acts, Leicester 1990, 79v, trekteen aantal lessen uit de prediking van Petrus voor de hedendaagse evange-lieverkondiging.5) idem, Lucas-Johannes, 641v.6) Als Pinksteren eind mei gevierd werd wanneer de zon wat eerder op-komt, viel het derde uur (gerekend vanaf zonsopgang) volgens Calvijn enS. Kistemaker reeds omstreeks acht uur. Ook Egypte en Mesopotamia ken-den verschil tussen het seizoenuur en het werkelijke uur, R. de Vaux, Hoehet oude Israel leefde, Roermond-Maaseik 1960, I, 320.7)Vgl. in deze serie Jesaja, 23v.8) Idem, Mattheiis-Marcus, 212-224; Lucas-Johannes, 470v.9) Vgl. in deze serie Matthetis-Marcus, 221v. S. Braaksma, Zeg ons, wan-neer zal dat geschieden? (Christus' rede in Matthetis 24), Groningen 1982,42, 84, 98.10)Vgl. in deze serie Mattheils-Marcus, 216.1 I) Idem, a.w. 236, nom 42. Het is overigens opmerkelijk dat Petrus Joel2:32b - „Want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn" - nietaanhaalt!12) Volgens F.W. Grosheide, Korte Verklaring a.1., is Gods raad „Godsbesluit, waarin Hij alle dingen, ook het werk van Christus, te voren heeftvastgelegd en dat daarmede de gehele geschiedenis beheerst", KorteVerklaring Handelingen, Kampen 1950, 1, 34. H. Venema stelt hierbij devraag: „Moeten wij als christenen beslist geloven, dat God in de eeuwig-heid het besluit heeft genomen een schepping te maken waarvan Hij tevo-

ren wist dat die stuk zou lopen in zonde en dood en schrikkelijke ellende?Waarbij het ook zijn Zoon het Leven zou kosten, wilde Hij herstel vindenvoor zijn schepping? Welke macht kan God gedwongen hebben zo'nbesluit te nemen? En waar er zo'n macht niet is, is Hij dan uit zichzelf totzo'n besluit gekomen? Het lijkt mij geoorloofd dit in ernst te overwegen.Wij zijn verkeerd bezig, wij willen weer doordringen in de eeuwigheid ennagaan wat God daar heeft gedaan en besloten. Zeker, er wordt in Hand.2,23 van raad en voorkennis gesproken, maar er is geen enkele noodzaakdie in de eeuwigheid te leggen. Zij spreken van Gods handelen in de men-selijke geschiedenis. Toen God indertijd zijn Zoon in de wereld liet komen,deed Hij dat uiteraard met wijsheid en beleid, met raad en voorkennis enzo ook nu Hij zijn Zoon uitlevert aan het kwaadaardig doen van de Joden.God had de bedoeling op deze wijze Hem tot Here en Christus te maken,vs. 36", H. Venema, Uitverkiezing? Jazeker! Maar hoe?, Kampen 1992,90.13)Vgl. in deze serie: I en II Samuel, 366-370.14)Idem.15)J.P. Versteeg, De doop volgens het Nieuwe Testament, in: W. van 'tSpijker e.a., Rondom de doopvont, Kampen 1983, 42v. Hand. 2,38wordt de doop ter sprake gebracht in een context van bekering en berouw.Toch blijkt hier tegelijk, dat de doop niet gebaseerd is op die menselijkebekering of op dat menselijke berouw, maar alleen en uitsluitend op denaam van Jezus", a.a., 45.16)Vgl. in deze serie: Richteren, 396; I en II Samuel, 44-49; Jesaja, 11.17)J. R Versteeg, Het avondmaal volgens het Nieuwe Testament, in: W. van't Spijker e.a. Bij Brood en Beker, Goudriaan 1980, blz. 31.18)S. J. Kistemaker, a.w. 108.19)J. Jeremias, Jerusalem in the Time of Jesus (London 1969), 83, n. 24,schat het aantal inwoners destijds op 55.000-95.000. Aangehaald via I.Howard Marshall, The Acts of the apostles, Leicester-Michigan 1989, 82.R.N. Longenecker plaatst echter vraagtekens bij deze en andere schattin-gen, a.w. 287.20)R.C.H. Lenski is van mening dat in het NT niemand door onderdompe-ling werd gedoopt, ook niet door Johannes de Doper. Hij verwijst naarClement F. Rogers, M.A., Baptism and Christian Archaeology, Oxford,Clarendon Press. Deze begon zijn onderzoek in de overtuiging dat onder-dompeling de oorspronkelijke en oudste wijze van dopen was. Zijn onder-zoek bewees echter het tegendeel. De oudste afbeeldingen laten zien dat dedoop door begieting bediend werd. Zo doopte Johannes Jezus. (-) Allegevonden doopvonten zijn ondiep, ,a few steps down". In sommige zouonderdompeling mogelijk zijn, maar alleen wanneer de dopeling plat opzijn rug in het doopvont zou gaan liggen, „and then he dared not have been

70 71

§4

De uitstorting van de Heilige Geest

very corpulent. This mass of evidence invalidates the assumption, so oftenmet with, that immersion was the mode of baptism in the early church",a.w. 112vv.21)J.P. Versteeg, Het avondmaal volgens het Nieuwe Testament, in: W. van't Spijker e.a. Bij Brood en Beker, Goudriaan 1980, pag. 1 Ovv.22)„Meestal in de verhouding van twee deelen wijn op drie deelen water.We lezen dan ook Openb. 14:10, dat de wijn van den toorn Gods onge-mengd is: die mededeeling deed den lezer zien, dat deze zinnebeeldigewijn zeer krachtig was. Ongemengden wijn te drinken gold voor onbehoor-lijk; dat deden alleen dronkaards", A. Sizoo, De antieke wereld en hetNieuwe Testament, Kampen 1948, 21.23)Vgl. in deze serie: I en II Koningen, 715, noot 31.24)C. van der Waal, Het Verbondsmatig Evangelic, Amsterdam 1990, 154.25) Karl Bornhauser schrijft in zijn: Der Christ and rein Habe nach demNeuen Testament, Gutersloh 1936, 30 en 33, dat men onder to hyparchontaniet by. akkers, weiland en hofstee van een Boer moet verstaan, maar zulkeroerende goederen als slaven, vee en geld. Vgl. C. Veenhof, „ Om wet tedoen", 1952, 61-64.26)Vgl. in deze serie: Mattheus-Marcus, 216.27)Idem, Mattheiis-Marcus, 212-221, Lucas-Johannes, 470v.28)C. van der Waal, Het Verbondsmatig Evangelic, 96-100.29) Vgl. in deze serie: Psalmen II, par. 27: Het psalmboek eindigt met tou-ter lof.

§5

HANDELINGEN 3:1 - 4:31DE GENEZING VAN EEN VERLAMDE LEIDT TOT

NIEUWE APOSTOLISCHE GETUIGENISSEN, STERKEGEMEENTEGROEI EN KERKVERVOLGING

De twaalf apostelen stonden voor een immense opdracht: overal opaarde van Jezus gaan getuigen! Toch lezen we nergens dat ze daar-voor eerst een „zendingsstrategie" ontwikkelden met doelstellingenop korte en lange termijn. Integendeel, zij lieten zich stap voor stapleiden door de Geest van Jezus.

Handelingen 3 en 4 laten dat duidelijk zien. Hier getuigdenPetrus en Johannes eerst voor een menigte in de tempel en de vol-gende dag zelfs voor het Sanhedrin! Dit laatste was zeker geen zaakvan planning, want hoe kwam je als Galilese vissers de vergaderzaalvan de Hoge Raad binnen? Nee, deze optredens had de verhoogdeHere Jezus voor hen georganiseerd.

Toen zij op zekere middag naar de tempel gingen, gaf Hij hunin een invalide bedelaar te genezen. Nu heeft Lucas de meeste teke-nen en wonderen van de apostelen slechts kort vermeld, 2:43. Maardeze genezing beschrijft hij uitvoerig, omdat zij een kettingreactievan gebeurtenissen veroorzaakte, die de evangelieverkondigingkrachtig bevorderden.

Als direct gevolg van dit wonder konden de apostelen namelijkzowel voor een grote groep tempelgangers als voor de Hoge Raadopnieuw van de Here getuigen, waardoor velen tot geloof kwamen.Weliswaar kwam er wat later ook een kerkvervolging op gang, waar-door de gemeente van Jeruzalem uiteen zou spatten. Maar dit hadweer tot gevolg dat het evangelie zich nu zelfs tot in Fenicie, Cyprusen Antiochie verbreidde!, 11:19.

Heel deze ontwikkeling was geen gevolg van apostolischeplanning, maar uitsluitend te danken aan Messias Jezus die hen een

72 73

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

lamme bedelaar liet genezen. Waarmee Hij hem uiteraard een groteweldaad bewees, maar wat Hij toch vooral deed om het apostolischegetuigenis te bevorderen. Dat wilde Hij Jeruzalem nogmaals latenhoren, van hoog tot laag. En hoe riep Hij yolk en Sanhedrin onderhet gehoor van de apostelen? Door de machtige bimbamslag vandeze opzienbarende genezing!

1. DE GENEZING VAN EEN BEDELAAR LUIDTDE KLOK VOOR NIEUWE GETUIGENISSEN,HAND. 3:1-11

In Jeruzalem liep het tegen drieen, „het negende uur", de tijd vanhet avondoffer. Vrome Joden bestegen de tempelberg. Onder henbevonden zich ook Petrus en Johannes)) Zolang „de gruwel derverwoesting" nog niet in de tempel te zien was 2), moest de gemeen-te nog in het Joodse verband blijven, ook al had de Here Jezus alleschaduwen van de Wet vervuld. 3 ) We spraken hier al over bij 2:46.

1 Zelf hadden de beide apostelen voor die namiddag geengrote plannen opgesteld, maar hun verhoogde Heer wel! Jeruzalemen haar leiders zouden opnieuw een getuigenis over Hem moetenaanhoren. En wel uit de mond van twee getuigen, zoals de Thoravoor een rechtsgeldige verklaring eiste, Deut. 19:15, vgl. Luc. 10:1.Het zou bovendien moeten klinken in het centrum van Israels gods-dienstige leven, onder de ogen van priesters en Sanhedrin.

2 Bij de Schone Poort van de tempel zat een deerniswekkendebedelaar. Hij was al boven de veertig (4:22) en vanaf zijn geboorteverlamd. Bekenden droegen hem daar dagelijks heen om er doorbedelen aan de kost te komen. De Schone Poort was daarvoor eenprima plek, want aalmoezen geven gold als een verdienstelijk werk.Waar konden ze hem dus beter neerleggen dan waar veel vromemensen langskwamen? Hij zal als „de lamme bij de Schone Poort"een bekende straatfiguur geweest zijn.

Maar tegelijk was hij een levende illustratie van Israels ver-bondsverlating. Want de Here wenste onder zijn yolk geen bedelaarste zien, en zeker niet vlak voor de deur van zijn Huis. In Israelmoest bedelarij door barmhartigheid voorkOmen worden, Deut.15:1-18. Maar de Farizeeen en schriftgeleerden hadden de barmhar-tigheid, die juist het zwaarst weegt in de Wet, hardvochtig verwaar-

loosd, Mat. 23:23. We komen dan ook nogal wat bedelaars tegen inde evangelien. Alleen in de christelijke gemeente waren geen be-hoeftigen meer, 2:44v, 4:34. Zou deze invalide dat geweten hebben?Terwijl men nog bezig was hem naar zijn plekje te dragen 4)

3 kreeg hij Petrus en Johannes in de gaten, die er dagelijkslangskwamen om in de tempel de Here Jezus te verkondigen. Zouhij hen herkend hebben als leiders van de milddadige volgelingenvan Jezus? Terwijl ze hem inhaalden en hij nog tussen zijn dragerslag, klampte hij hen al aan en begon hun op beleefde toon 5) om geldte vragen.

4 Meestal werd hem dan in het voorbijgaan een geldstukje toe-geworpen, maar Petrus en Johannes bleven staan en keken hem vor-send aan. Ze hadden hem natuurlijk al vaker gezien, maar toen washet niet in hen opgekomen hem te genezen. Want ze deden geenwonderen op eigen initiatief, maar slechts wanneer de Here hun datdoor zijn Geest ingaf. „Kijk ons eens aan", gebood Petrus hem.

5 Dat deed hij, natuurlijk in de verwachting wat geld van hente zullen krijgen.

6 Maar Petrus, die alles had verlaten om Jezus te volgen endaarvan niet rijk was geworden (Mat. 10:9, 19:27) zei: „Zilver engoud bezit ik niet, maar wat ik heb, zal ik u geven: in de naam (= opgezag en door de kracht) van Messias Jezus gebied ik u: Kom over-eind en loop!"

7 En zonder enige hocus-pocus pakte hij de verlamde bij derechterhand en hielp hem overeind. Net als de Here Jezus hadgedaan toen Hij Petrus' schoonmoeder genas en Jairus' dochtertjeopwekte, Mar. 1:31, 5:41. Onmiddellijk voelde de bedelaar dat erkracht in zijn machteloze voeten en enkels stroomde.

8 En wat hij nog nooit had gekund, kon hij nu ineens wel: zijnbenen gebruiken! Voor het eerst van zijn leven kon hij erop staan!En terwijl iedereen als kind moest leren lopen, liep hij meteen moei-teloos zijn genezen benen uit te proberen. Zo ging hij met hen detempel binnen. Huppelend van blijdschap prees hij God, want hijbegreep best dat hij het herstel van zijn benen niet aan Petrus te dan-ken had.

9 Alle aanwezigen in de tempel zagen hem lopen en God prij-zen. En zo werden zij geroepen om op dit historische ogenblik heel

74 75

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§ 5

Israel te vertegenwoordigen. Want de verhoogde Here Jezus had ditwonder niet in de eerste plaats ten genoegen van de bedelaar ver-richt, maar tot een getuigenis voor het hele Israelitische yolk, zoalsPetrus straks zal verklaren.

10 Iedereen herkende in de dansende man de invalide bedelaarvan de Schone Poort. Buiten zichzelf van verbazing zag men hemopeens lopen en springen! Ontzet vroeg men zich of wat er met hemgebeurd was. Wij zien nu dat zijn genezing een nieuw heilshisto-risch tijdsein vormde dat allereerst Israel bewees, dat de Messiaanseeeuw was aangebroken! (zie bij 2:43). Dan zou immers volgensJesaja „de lamme springen als een hert", Jes. 35:6. Welnu, watgebeurde daar vlak voor hun ogen? Straks zal Petrus dit tijdsein ver-klaren met een nieuw getuigenis over Messias Jezus.

11 Daarvoor verschafte de Here hem door de genezing van deverlamde een prachtige gelegenheid. Het was als het ware het klok-gelui waardoor Hij een menigte nieuwsgierige kerkgangers naar deprediking van de apostelen riep. Want nadat de bedelaar enige tijdGod lovend had rondgehuppeld, was hij weer naar zijn beide wel-doeners teruggelopen en had hij zich van blijdschap aan hen vastge-klampt. Daardoor viel aller aandacht vanzelf op Petrus en Johannesen dromden ze verbaasd om het drietal samen.

Wat kregen zij toen te horen?

2. PETRUS' GETUIGENIS IN DE TEMPEL,HAND. 3:12-26

De toespraak waarmee Petrus de genezing van de lamme bedelaarverklaarde, vertoont duidelijk trekken van overeenkomst met be-paalde redevoeringen van de oudtestamentische profeten. Wanneerde HERE in geval van verbondsbreuk een rechtsgeding tegen Israelaanspande, dan vertoonde de toespraak van zo'n profeet dezelfdestijl en opbouw als die van Petrus in de voorhof van de tempel. Enbeide vertoonden zij overeenkomst met de wijze waarop oudtijdseen Grootvorst een opstandige vazal tot de orde liet roepen.

Vaste procedures bij verbondsbreukWanneer een vazal-koning namelijk het verbond met zijn groot-

vorst verbrak, dan overviel deze de verdragsschenner niet meteen

met een strafexpeditie, maar liet hij hem eerst ernstig waarschuwen.Koninklijke boden kwamen hem herinneren aan de vloeksancties vanhet verbond en stelden hem op grond daarvan een ultimatum. Zodeed de HERE ook wanneer zijn vazalvolk Israel Hem ontrouw was.Dan strafte Hij het niet meteen, maar zond Hij het in zijn goedheideerst profeten om het over zijn verbondsbreuk te onderhouden.

Thans hing Israel het zwaarste verbondsproces uit zijn helegeschiedenis boven het hoofd en daarin traden de apostelen alsgetuigen a charge op, vgl. blz. 23v. Petrus' toespraak is dan ookgeen smeekbede of Israel alstublieft zo goed wilde zijn in de HereJezus te geloven, maar een geheel door Gods verbond bepaaldgetuigenis a charge. De apostel verschijnt hier voor de tweede maal(vgl. blz. 48) als bode van Israels Grootvorst Jahweh met de op-dracht om voor het verzamelde verbondsvolk een nieuwtestamenti-sche rechtsgeding-rede te houden.

Nu bestonden er oudtijds in het diplomatieke verkeer tussen devolken vaste vormen voor zulke grootkoninklijke vermaningen. Zijbevatten weliswaar niet altijd alle, maar vaak enige van de volgendeelementen: a) een historische proloog, b) een aanklacht, c) een ulti-matum en bedreiging met straf, d) een vredesvoorstel op grond vanhernieuwde loyaliteit. Zoals we eerder zagen, stelden de profetenhun verbondsaanklachten vaak volgens ditzelfde model op. 6)

Bij deze verdragsstijl sluit Petrus zich aan. Zijn toespraak isdaardoor ook wat haar vorm betreft een requisitoir in een verbonds-proces. En evenals die van de oudtestamentische profeten is ookdeze toespraak op Israels behOud gericht.

Inleiding, vs. 1212 Reeds de titulatuur waarmee de apostel zijn hoorders aan-

sprak, was verbondsmatig: „Mannen van Israel" (daarbij waren deverzamelde vrouwen uiteraard inbegrepen). Daarmee eerde hij henals het yolk van God. Evenals Jeremia eeuwen eerder, sprak ook hijhen aan in het huis van God, vgl. Jer. 26. Beiden hielden een tem-pelprediking onder het rommelen van een naderend gericht.

Stomverbaasd stond men de apostelen aan te staren. Kon dezeman door htin kracht of vroomheid opeens lopen? Deze verkeerdgerichte bewondering drukte Petrus nederig de kop in. En niet om

76 77

§ 5Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

meteen de Here Jezus in het centrum te plaatsen, maar eerst hunaandacht te vestigen op wat God onlangs met Jezus gedaan had.

De historische proloog, vs. 13aStraks komt Petrus met een echte verbondsaanklacht. Maar

naar de trant van de rechtsgeding-redes van de profeten haalt hijeerst de voorgeschiedenis op.

13a „De God van Abraham, Isaak en Jakob, de God van onzevaderen, heeft zijn knecht Jezus verheerlijkt". Daarmee vatte deapostel eerst de hele verbondsgeschiedenis kort samen, van de aarts-vaders tot Jezus' hemelvaart. Onder die naam had Jahweh zich van-uit de brandende braambos aan Mozes geopenbaard, toen Hij deIsraelieten uit Egypte ging bevrijden, Ex. 3:6,15; 4:5. En dit was Hijsindsdien voor hen gebleven: de God van het verbond met Abra-ham-en-zijn-zaad.

Als bekroning en vervulling van dit genadeverbond zou Hijeens de Messias zenden om de wereld te redden, Luc. 1:55, 72v;2:14,29v. Omdat de Messias dit in GOds opdracht zou doen, waszijn bijnaam: Knecht van de HERE. Daarbij zou Hij volgens de pro-feet Jesaja eerst zwaar moeten lijden, maar daarna hoog verhevenworden: „Let op! Hij zal slagen, mijn Knecht. Hij zal omhoogkomen, zich verheffen, ja zeer verhoogd worden", Jes. 52:13, 7 ) vgl.42:1, 49:7, 50:4-11.

Deze profetieen waren onlangs heerlijk vervuld. Want inmid-dels was gebleken dat zij op Jezus van Nazaret doelden. Hij was debeloofde dienaar van Jahweh, die Israel via een diepe lijdenswegzou verlossen. En nu Hij dit zware werk had volbracht, had de Godvan Abraham, Isaak en Jakob zijn Knecht Jezus beloond met dehoogste eer. In vs. 15 komt Petrus hierop terug.

De aanklacht, vs. 13b-15Nog steeds in de stij1 van de oude verbonds-processen komt

Petrus nu met zijn aanklacht: Deze dienstknecht van Jahweh hebt(met nadruk) overgeleverd, verloochend, voor een moordenaar inge-ruild en gedood! Ontzettende beschuldiging! Gezien ook de verzwa-rende omstandigheden, die Petrus zijn hoorders niet bespaart.

13b In plaats dat u Jezus bij het licht van de profetie herkende

als de Messias-Koning van Israel, leverde u Hem over aan de Ro-meinse stadhouder. En deze misdaad kan u nog des te zwaarderworden aangerekend, omdat zelfs die heidense rechter niet slechtseenmaal, doch herhaaldelijk verklaarde: „Ik acht Hem volstrektonschuldig!", Joh. 18:38, 19:4,6, vgl. Luc. 23:4, 14, 20, 22; Mat.27:23v. Om u tot bezinning te brengen, vroeg hij u nog uitdrukke-lijk: „Moet ik dan uw koning laten kruisigen?", Joh. 19:15. HOwilde Hem vrijlaten. Maar u riep dat Jezus zichzelf koning hadgemaakt en zich dus tegen de keizer verzette, Joh. 19:12. U wildeHem met alle geweld aan het kruis hebben.

14 Er was echter nog iets dat uw schuld verzwaart. Omdatzelfs die Romeinse rechter ervoor terugschrok een onschuldige terdood te veroordelen, vroeg hij: „Wat willen jullie? Moet ik Barab-bas vrijlaten of Jezus, die Messias genoemd wordt?" Mat. 27:17. Enhoewel u wist dat de Messias in de Schrift de Rechtvaardige enHeilige heet8) en dat zijn tegenkandidaat werkelijk een oproermakerwas, vroeg u om de kruisiging van Jezus en de vrijlating van dieroofmoordenaar!

15 Zo werd u zelf moordenaars van de Leidsman ten leven,Hand. 7:52. U had liever iemand die moordt en doodslaat dan Jezus,de Grondlegger, de Auteur en Vorst van het leven. De enige Gids diede kracht en het recht bezit om mensen naar het eeuwige leven teleiden, Joh. 1:4, 5:25v, 10:28. Hem hebt u gedood! Hier bereiktPetrus' aanklacht haar hoogtepunt.

Maar God was er ook nog. Hij heeft Jezus opgewekt en Hembeloond met de ereplaats aan zijn rechterhand. Wij, zijn apostelen,kunnen als oog- en oorgetuigen de historiciteit van zijn opstandingen hemelvaart bevestigen, vgl. 2:32-36. Daarmee heeft God ener-zijds uw messiasmoord veroordeeld en tenietgedaan en anderzijdszijn voile tevredenheid betuigd met wat zijn heilige en rechtvaardigeKnecht had volbracht. Zo stonden God en Israel inzake Jezus vier-kant tegenover elkaar!

De verklaring van de genezing, vs. 16Nu komt Petrus tot de verklaring van het wonder dat zijn hoor-

ders met ontzetting vervuld had.16 Welnu, met de genezing van de verlamde bedelaar was -

78 79

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§5

nog wel in hun alter tegenwoordigheid - opnieuw bewezen dat Jezusniet dood was, maar door God was opgewekt. Want dit algehele her-stel had de stakker namelijk niet van de beide apostelen ontvangen,maar van de opgestane Messias Jezus. En wel op het geloof in zijnnaam.

Wij, zijn apostelen, verzekeren u dat Jezus door God tot Heeren Messias is gemaakt, 2:33-36. En dat Hij zijn naam met eredraagt: Jezus Jahweh bevrijdt! Door Hem redt God zijn yolk vanhun zonden, Mat. 1:21, Hand. 4:25, vgl. Jes. 9:5. Ook van al haargevolgen, zoals de verlamde benen van deze stumper. En toen wijgelovig Jezus' naam (= Jezus-met-al-zijn-kracht) voor hem te hulpriepen, heeft zijn naam (= de Opgestane zelf) hem de macht overzijn benen gegeven. Dit was uitsluitend zijn werk. Zelfs ons geloofin Hem komt van Hem.

Of de bedelaar voordien ook al in Jezus geloofde? Voor zijngenezing was dat niet nodig, want die diende om Jezus' heerlijkheidte verkondigen. Dit neemt niet weg dat de stumper, die vlakbij devergaderplaats van Jezus' discipelen lag, best al langer geloofd kanhebben: Jezus is Heer en Messias en Hij kan alles!

De vredesvoorwaarde, vs. 17-19aTot zover Petrus' opsomming van Gods weldaden en Israels

wandaden. Op welke voorwaarden kon de geschonden vrede noghersteld worden? Alweer in de stijl van de oude verbonds-processenmaakt de apostel de overgang naar dit nieuwe onderdeel met dedaarvoor geijkte verbondsterm: Nu dan 9 ).

17 Was het verbond tussen God en Israel nu definitief van debaan? Nee. „Nu dan, ik weet, broeders", sprak Petrus vriendelijk,„dat u uit onwetendheid hebt gehandeld, net zoals uw leiders" 10) -de uitzonderingen daargelaten, Mat. 12:30vv. Daarmee verontschul-digde hij hen niet, want zij hadden in schtildige onwetendheidgezondigd. De Here Jezus had overvloedig bewezen dat Hij deMessias was, maar zij hadden al zijn legitimatie-tekenen veracht.Dit vergoelijkt de apostel geenszins. In vs. 19 spreekt hij uitdrukke-lijk over „uw zonden". Maar door die te typeren als „uit onwetend-heid" bedreven, geeft hij wel te kennen dat ze verzoend kondenworden.

Dit grondde hij op een onderscheid dat de Here zelf in deThora van Mozes had gemaakt tussen opzettelijke en onopzettelijkezonden, vgl. Lev. 4v, Num. 15:22-31. 11 ) Op de eerste stond, althansin het algemeen gesproken, de doodstraf. Maar voor zonden die „uitonwetendheid" of „in dwaling" bedreven waren, was vergevingmogelijk, Hebr. 9:7, 10:26. Welnu, Jezus zelf had vanaf het kruisgebeden: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen",Luc. 23:34, vgl. 1 Kor. 2:8. Dan behoorde ook dit vreselijke kwaadvolgens Hem tot de „in onwetendheid" bedreven zonden, die metzoenbloed bedekt konden worden.

18 Er was echter nog iets waarmee hij hen kon bemoedigen:God had hun kwaad ten goede gewend. Niet dat Hij voor hun mis-daden aansprakelijk was - die bleven voor hun rekening - maar Hijhad ze wel in zijn heilsoverleggingen ingepast. Hij had namelijkdoor alle profeten laten voorzeggen dat de Messias pas via eendiepe lijdensweg tot zijn heerlijkheid zou komen, 1 Petr. 1:11. Maardaar hadden de Joden - Petrus incluis, Mat. 16:22 - niet aan gewild.Zij hadden geleefd bij een bloemlezing uit de Schrift, die alleenover de glorie van de Messias-Koning sprak. Hen trof dus hetzelfdeverwijt als Hij tot de Emmaiisgangers had gericht: „Wat zijn jullietoch onverstandig en traag van begrip als het gaat om het geloof inalles wat de profeten hebben gezegd! MOest de Messias niet zo lij-den en dan zijn heerlijkheid binnengaan?" Luc. 24:25vv (WV). Dathad God toch door Mozes en alle profeten verkondigd? En nu hadIsrael Hem dit lijden zelf aangedaan! Maar God had het in zijn wijs-heid en overmacht gebruikt om zijn profetieen te vervullen.

19a Daarom temeer eiste God nu van hen dat zij hun hele den-ken en doen zouden veranderen (zie ook bij 2:38a). Ze moesten zichvierkant anders opstellen tegenover God en zijn verbond, de wet ende profeten, de tempel en hun leiders. En dit alles gaan bezien van-uit Jezus' Messiasschap. Kortom, radicale ommekeer, dat was devoorwaarde waarop God vrede met hen wilde sluiten.

De vredesregeling, vs. 19b-21Nu komt Petrus als gezant van Israels hoogste Koning met een

buitengewoon goedertieren vredesregeling. Vooral hiervoor had deHere Jezus hen door de genezing van de bedelaar samengeroepen.

80

81

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§ 5

Israel werd thans wel bedreigd door het zwaarste verbondsgerichtuit zijn hele geschiedenis, maar dit was geen onafwendbaar noodlot.Als het de vredesvoorwaarde van zijn Grootvorst aanvaardde enzich bekeerde van zijn messiasverwerping, dan beloofde Hij het drieongehoorde gunstbewijzen. 12 )

1gb In de eerste plaats zal Hij u dan uw verschrikkelijke zondevan messiasmoord vergeven, vgl. Deut. 30:1-10. 13 )

20 En als zo dit kwaad tussen u en Hem is weggedaan, danwachten u geen dagen van brandende toorn, maar tijden van verade-ming. Namelijk de vurig door u verlangde heilstijd. 14) Want dan zalGod Messias Jezus, die Hij allereerst voor u bestemd had, opnieuwnaar de aarde zenden

21 om hier alles te herstellen. Want Hij moest volgens Godsplan wel eerst in de hemel worden opgenomen als beloning voorzijn werk (Fil. 2:9), alleen niet om er voorgoed te blijven. Hijregeert nu vandaar zijn gemeente en wacht er het moment of waaropGod al zijn vijanden aan zijn voeten heeft gelegd, Hebr. 10:13. Alshet zover is, zal God de Vader Hem het teken geven (1 Tess. 4:16),dat Hij naar de aarde mag terugkeren.

Nu stond er nog slechts een verlamde man op zijn hersteldebenen. Maar dan zal Koning Jezus de hele onder Satan, zonde endood kreunende schepping in Gods goede scheppingsorde herstellenen doen delen in de glorierijke vrijheid van Gods kinderen, Rom.8:19-24. Zelf noemde Hij dit de „wedergeboorte" of de „volein-ding" van de wereld, Mat. 19:28; 28:20.

Zo zal de Here God door Jezus' wederkomst vervullen 15) watHij bij monde 16) van zijn heilige profeten van oudsher beloofd had.Want Henoch kondigde voor de zondvloed het einde van dit huidigewereldbestel al aan, Judas:14v. En wat mochten profeten als Jesajaen Micha heerlijke dingen openbaren over de vernieuwde aarde,vgl. Jes. 11:6-8, 65:17-25, 66:22, Micha 4:1-5, Luc. 1:74v.

Deze edelmoedige vredesregeling mocht Petrus voorstellenaan Jeruzalem, de stad waar onze Here gekruisigd was. Zijn hoor-ders keken uit naar een messias die een vrije Joodse staat zou stich-ten. Maar de apostel hood uitzicht op de vergeving van zonden enalgeheel wereldherstel door Messias Jezus. De genezen bedelaarwas het zoveelste bewijs van Jezus' kracht.

82

Waarschuwing, vs. 22-24Voordat grootvorsten oudtijds een ontrouwe vazal straften, lie-

ten ze hem, zoals we zagen, eerst door gezanten waarschuwen. Zozond God nadat Israel Jezus verworpen had de apostelen Petrus enJohannes om het op zijn dreigende verbondswraak te wijzen. WieJezus hardnekkig bleef afwijzen, zou van Gods verbondsvolk wor-den afgesneden.

22 Petrus beriep zich daarvoor op het hoge gezag van Mozes.Deze had beloofd: „De Heer uw God zal uit uw midden een profeetvoor u laten opstaan zoals ik; luister naar Hem in alles wat Hij u zalzeggen", Deut. 18:15,18v. Destijds beluisterde men hierin een recht-streekse aankondiging van de Messias. 17 ) Zo hadden sommigen aanJohannes de Doper gevraagd of hij soms „de profeet" was dieMozes had aangekondigd, Joh. 1 :21. Maar daarvoor had hij hennaar Jezus verwezen. Dat was volgens hem „de profeet". Maar danhad Israel dus volgens Mozes naar Jezus moeten luisteren!, Joh.5:45vv, vgl. Mat. 17:5. En daar liet God hen in zijn lankmoedigheidnu nogmaals toe oproepen.

23 Maar wee degene die thans nog ongehoorzaam bleef! ZulkeJoden herinnerde Petrus aan het ernstige dreigement van Mozes:„leder die niet naar die profeet luistert, zal uit het yolk worden uit-geroeid" - de zwaarste straf die zij uit de Thora kenden!, Ex. 12:15,19, Lev. 20.

Daarmee herhaalde Petrus de bedreigingen die Johannes deDoper ook al had laten horen. Zulke ongelovigen zullen „omgehakten in het vuur geworpen" worden, Luc. 3:9. En die van de HereJezus: die zullen „in de uiterste duisternis geworpen worden:", Mat.8:12, Luc. 13:28. „Daarom zeg 1k u: het Koninkrijk van God zal u(ongelovige Joden) ontnomen worden", Mat. 21:43. In plaats van tedelen in Gods verbondszegen (wereldherstel, vs. 21), zouden zulkeIsraelieten getroffen worden door Gods verbondsvlOek (buiten hetKoninkrijk geplaatst worden). Iets dat ook ons, gelovigen uit de hei-denen, kan overkomen!, vgl. Rom. 11:21.

24 Mozes was overigens niet de enige die over de komst vande Messias had gesproken. Van Samuel tot Johannes de Doper had-den alle profeten zijn Koningschap aangekondigd. Want ten diepstehadden zij alien hetzelfde verkondigd, namelijk: Het zal een recht-

83

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

vaardige goed, maar een zondaar slecht vergaan, vgl. Ps. 1, Jes.3:10. Daarmee hadden zij de gelovigen, direct of indirect, de zegenvan het wereldherstel beloofd, maar de goddelozen met uitroeiinguit Gods yolk bedreigd.

Laatste beroep, vs. 25, 26Al zou God hen graag alien zegenen, want dat doet Hij het

liefst! „Ik verheug me niet", zo zwoer Hij eens, „als een misdadigersterft. Integendeel, 1k zie veel liever dat hij tot inkeer komt en inleven blijft", Ez. 33:1 1. 18) Daarom lokte Petrus hen tenslotte op lie-felijke wijze tot geloof en bekering door hen te herinneren aan deunieke voorrechten die God hun geschonken had.

25 Beseften zij wel dat God al het heil van de Messias aller-eerst voor hen bestemd had? U bent de zonen of erfgenamen van deprofeten en het enige yolk dat de Godsopenbaring over de Messiasen zijn vrederijk ontving. U hebt daar zelfs recht op. God heeft zichdoor zijn verbond met uw voorvaderen contractueel verplicht u doorde Messias te zegenen. Of zoals Hij het Abraham beloofde: „En inuw zaad (= nakomeling = Messias Jezus, Gal. 3:16) zullen allegeslachten op aarde gezegend worden". Daarom hebt d bij Hem deoudste rechten.

26 U bent de eersten naar wie God zijn Knecht Jezus heeftgezonden om u met vele tekenen het Koninkrijk te verkondigen. Ja,u bent zelfs de eersten voor wie Hij stierf en verrees. En nu bent ualweer de eersten tot wie Hij zich na zijn opstanding richt. WantGod is niet op uw ondergang uit, maar Hij zond zijn Knecht Jezusom u te zegenen en u te bevrijden zowel van de schuld als van demacht en de gevolgen van de zonde. Daarom laat Hij ieder van uoproepen zich alsnog van uw boosheden te bekeren. Want vergis uniet: Hij redt u niet alleen omdat u Joden bent, Luc. 3:8.

UltimatumOverzien we Petrus' verbondsproces-rede dan heeft hij Jeru-

zalem bijna veertig jaar voor haar verwoesting in het jaar 70 ernstiggewaarschuwd voor Gods „komende toorn" en nogmaals Gods ulti-matum voorgehouden. Geheel in de lijn van Johannes de Doper envan de Here zelf, Luc. 3:7, 21:32. Het was nog niet te laat. Jezus

84

kon hen nog vrijwaren voor de dreigende verbondsvloek. Mits zijHem gelovig aanvaardden als het beloofde zaad van Abraham (vs.25v), de Profeet-als-Mozes (vs. 22v), de Messias-Koning (vs. 24),de Knecht des HEREN, die om onze overtredingen werd doorboorden om onze ongerechtigheden vermorzeld (vs. 13,18).

3. DE VERKONDIGERS GEARRESTEERD, MAARHUN WOORD RIJK GEZEGEND, HAND. 4:1-4

Al met al zal deze preek in de Zuilengang van Salomo wel een paaruur geduurd hebben. Tegen drieen waren Petrus en Johannes naar detempel gegaan (3:1) en toen ze bij het vallen van de avond werdengearresteerd, stonden ze er nog steeds te spreken, 4:3.

Nu wilde de Heilige Geest als de Openbare Aanklager (vgl. blz.48) ook het Sanhedrin nog beschuldigen van Messiasmoord. Natuur-lijk om ook deze Israelieten nog gelegenheid tot bekering te geven.Aileen hoe konden twee gewone Galileeers ooit de vergaderzaal vande Hoge Raad binnenkomen? Daartoe gebruikte de Here het kwaadvan hun arrestatie voor zijn eigen goede doel. Hij bewerkte hierdoornamelijk dat het Sanhedrin hen zelf binnenhaalde!

1 Want wat gebeurde er? Terwijl Petrus en Johannes nog tothet yolk spraken, kwamen opeens de commandant van de tempel-wacht met een aantal priesters en Sadduceeen op hen af. De herenwaren woedend.

2 't Was voor zelfingenomen kerkleiders ook om uit je vel tespringen. Om te beginnen stonden daar twee ongeletterde leken eenmenigte mensen te onderwijzen alsof ze afgestudeerde rabbijnenwaren. Een gevaarlijke ondermijning van hun leerambt en hun ordein hun tempel! Maar wat de priesters en schriftgeleerden van demachtige Sadducese richting het meest ergerde was wat zij verkon-digden. Jezus van Nazaret, die zij ter dood veroordeeld hadden, zouvolgens deze lekepredikers zijn opgestaan van tussen de doden. Enallen die in Hem geloofden, zou Hij straks eveneens uit hun gravendoen opstaan, vgl. 1 Kor. 15:12-19, Hand. 24:15, 26:6-8. •-•

Dit laatste deed voor hen de deur dicht. Op dat achterlijkedogma van een dodenopstanding konden zij als moderne theologenwel spuwen (Luc. 20:27-40, Hand. 23:8). Nog maar enkele maan-den geleden had de opwekking van Lazarus de Raad gedwongen

85

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§ 5

tegen Jezus in het geweer te komen, Joh. 11:45-53, 12:9-11. Kortdaarna zag men zich genoodzaakt het bericht van Jezus' opstandingte loochenen. En nu liepen zijn leerlingen dit opnieuw uit te bazui-nen. Geen wonder dat de Sadducese heren woedend waren (theolo-gische systemen waren toen al bloeddorstig). Als dit onrust enRomeinse tussenkomst zou veroorzaken, liep hun machtspositie ooknog gevaar, Joh. 1 1:48. Misschien waren ze daarvoor nog het meestbeducht.' 9). De Farizeese leden van de Raad geloofden wel aan deopstanding van de doden, 23:7v. Maar dit „geschilpunt" had de par-tijen er niet van weerhouden een monsterverbond te sluiten om aanhet optreden van Jezus' leerlingen zo gauw mogelijk een eind temaken.

3 Aangezien de avond echter al viel en het te laat was om deHoge Raad nog bijeen te roepen, moesten de drie lastposten maareen nacht vastgezet worden. Ze liepen hen daarom arresteren en totde volgende dag in verzekerde bewaring stellen. En daar zatenPetrus en Johannes toen, achter slot en grendel. Zouden ze zich her-innerd hebben wat de Meester had voorzegd: „Luister, Ik stuur jullieals schapen tussen de wolven"?, Mat. 10:16. Wie had toen kunnendenken dat de broeders van de Hoge Raad zo spoedig als verscheu-rende wolven op hen zouden afstormen?

4 Zij leken intussen met de arrestatie van de beide apostelen dezaak van Jezus van Nazaret een zware slag toegebracht te hebben.Maar schijn bedroog: het Woord dat zij verkondigd hadden, zat nietgevangen, vgl. 2 Tim. 2:9. Want velen van hen die de toespraak had-den gehoord, kwamen tot geloof. Daarmee steeg hun aantal totongeveer vijfduizend man! Als hun vrouwen daarbij niet meegeteldwaren, was de gemeente in korte tijd van drieduizend (2:41) totmeer dan tienduizend volwassenen gegroeid! En hoeveel kinderenmoesten daar nog bijgeteld worden?

Kortom, er was voor Jezus' vijanden geen houden aan toen Hijvanuit de hemel zijn reddingswerk voortzette. Al werden de verkon-digers voor de ogen van hun hoorders gevangengenomen, de Geestvan Jezus keerde dit kwaad ten goede en Hij bracht er velen totgeloof. ZO'n ongehoorde vrucht droeg die ene „tempelpreek"!

4. PETRUS' GETUIGENIS VOOR DE HOGE RAAD,HAND. 4:5-12

„God, onze redder...wil dat alle mensen gered worden en tot de ken-nis van de waarheid komen", 1 Tim. 2:4 (WV). Daarom moesten deapostelen ook het Sanhedrin oproepen zich te bekeren.

De samenstelling en opening van de vergadering, vs. 5 en 65 De Hoge Raad nam de gebeurtenissen in de voorhof hoog

op. De volgende morgen kwamen de leden reeds bijeen. Hoge bur-gerlijke en kerkelijke autoriteiten betraden de zaal. Lucas schrijft alsniet-Jood over „hun oversten, hun oudsten en hun schriftgeleerden".

6 Onder hen bevonden zich bekende figuren als Annas, diedoor de Romeinen was afgezet als hogepriester, maar door de Jodennog steeds zo werd aangesproken. Hij had de Here Jezus het eerstverhoord, Joh. 18:13. Voorts zijn schoonzoon Kajafas, die enkelemaanden tevoren het proces tegen Jezus had geleid. Verder Johannesen Alexander, klinkende namen in Jeruzalem. Al deze hoogwaardig-heidsbekleders werden geroepen zich tegen wil en dank opnieuwbezig te houden met de zaak-Jezus van Nazaret.

De preses, broeder Kajafas (?), opende de vergadering en zettehet doel van deze spoedzitting uiteen. De vorige dag hadden zich nahet avondoffer ernstige ongeregeldheden voorgedaan in de tempel.De beide raddraaiers waren echter gearresteerd. Daarop verzocht hijde suppoost Petrus en Johannes, vergezeld van de genezen bedelaar,voor te leiden.

Wat het Sanhedrin betreft: om hen aan een verhoor te onder-werpen. Maar wat God betreft: om voor dit hoogste Israelitischecollege te getuigen dat Hij zijn Zoon had opgewekt en hen in degelegenheid te stellen zich alsnog te bekeren van hun gerechtelijkemoord op Messias Jezus, voordat Hij hun stad en tempel door deRomeinen zou laten verwoesten.

Treffende tegenstellingDe leden van de Hoge Raad zaten in een halve kring. Voor hen

stonden de beide apostelen met de genezen bedelaar. In onze begrip-pen uitgedrukt: twee Galilese vissers en een bedelaar voor de wele-delgestrenge oversten en oudsten van Israel alsmede de hooggeleerde

86 87

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

heren professoren in de exegese van de Thora en de Profeten, hetkerkrecht en de spitsvondige Farizeese en Sadducese casuistiek.Dezelfde Raad had enkele weken tevoren de Meester ter dood ver-oordeeld.

In de taal van de psalmen was de tegenstelling nog scherper.Dan stonden hier drie rechtvaardigen tegenover een gezelschap van„goddelozen", „mannen van bloed en bedrog" (Ps. 5:7, 55:24,139:19), die „netten spannen" voor hun naaste (Ps. 57:7, 140:6),„bozen", „die zegenen met hun mond, maar in hun hart vervloeken"(Ps. 62:5). Deze demarcatielijn loopt volgens de Schrift dwars doorGods volk. 20) In dit geval verdeelde ze een kerkelijke vergadering in„schapen" en „vrome wolven", Mat. 7:15, 10:16.

Verhoor en getuigenis, vs. 7-12Lucas' relaas over deze zitting van het Sanhedrin is een school-

voorbeeld van kerkelijk geknoei en formalisme, dat de latere kerk-geschiedenis helaas ook nog vaak zou laten zien.

7 Wat de heren het meest dwars zat, kwam namelijk niet tertafel. Hun leersysteem en machtspositie liepen gevaar. Zo bezatAnnas' familie de alleenverkoop van benodigdheden voor de offer-dienst, waardoor zij schatten verdiende aan de godsdienst. 21 ) Alsechte kerkdiplomaten camoufleerden zij echter hun eigenbelang enspraken ze over iets heel anders. Zelfs niet over de opstanding vande doden, want daarover waren zij het onderling oneens. De kerke-lijke macht, daar ging het hun om.

Als echte „leugensprekers" 22) deden zij zich voor als ijveraarsvoor de heiligheid van Gods huis. De centrale vraag of het waar waswat de apostelen verkondigd hadden („Jezus leeft"), stelden zij nietaan de orde. In plaats daarvan informeerden zij alleen naar debevoegdheid van de apostelen. „Door wat voor kracht of naam hebtu dit gedaan?", vgl. Luc. 20:1-8.

De leerschool bij de Here Jezus was geen erkende rabbijnenop-leiding. Petrus en Johannes waren dus onbevOegd om het yolk teleren en hadden daardoor de „orde" in de kerk verstoord. Eenbeschuldiging die later vaker tegen trouwe belijders zou wordeningebracht: Uw optreden is in strijd met onze kerkorde en daardoorvormt u een gevaar voor de vrede in „onze" kerk.

8. Daarop nam Petrus, of liever gezegd de Heilige Geest hetwoord. Want de Meester vervulde zijn belofte: „Als ze jullie voorsynagogen, overheden en gezagsdragers leiden, maak je er dan geenzorgen over hoe je je zult verdedigen of wat je zult zeggen; want deHeilige Geest zal jullie op dat ogenblik leren wat je moet zeggen",Luc. 12:11v, vgl. 21:12-15. Nog geen twee maanden geleden hadPetrus uit angst voor een dienstmeisje de Here verloochend. Nu gafde Geest hem de kracht om onbevreesd de rechters aan te klagen diezijn Meester ter dood veroordeeld hadden.

Al deed hij dat wel met verschuldigde eerbied. Tenslotte zatende heren volgens Jezus „op de stoel van Mozes", Mat. 23:2. „Eertalien" (1 Petr. 2:17), zou hij later schrijven. Dit deed hij hier zelfmet de aanspraak: „Leiders van het yolk en oudsten"

9 Scherp en gevat vervolgde hij daarop: „Dus wij worden van-daag verhoord naar aanleiding van een weldaad! Er is een ziekeman genezen en daarvoor laat u ons terechtstaan", vgl. Joh. 10:32.Hij ontving dus niet alleen de moed om dit hoge gezelschap toe tespreken, maar ook om het te ontmaskeren als een rechtbank die wel-daden als misdaden beschouwde, vgl. Joh. 10:32.

10 Zo werden de rollen omgekeerd en werd de beklaagde aan-klager. Geen wonder, hij was vervuld van de Heilige Geest! En diewas door de Here Jezus aangekondigd als de Parakleet, de Officiervan Justitie of Openbare Aanklager, die de zonde zou aantonen diede Joodse wereld had bedreven tegen God en zijn Messias, Joh.16:8v, vgl. blz. 23v, 48v. Tegen die Geest kon het Sanhedrin niet op,vs. 14. De leiding van de vergadering berustte niet langer bij devoorzitter, maar bij Petrus. In de kracht van de Geest scheurde hijhun „vrome" camouflage aan Harden en confronteerde hij het San-hedrin opnieuw met Jezus van Nazaret, met Wie het voorgoedmeende te hebben afgerekend.

Door wat voor kracht of naam deze man genezen was? Doorde kracht van Jezus uit Nazaret! Want Hij is de Messias. U hebtHem gekruisigd, maar God heeft Hem opgewekt uit de doden (wathet Sanhedrin wel wist, maar in de doofpot had willen stoppen, Mat.28:11-15). Hij schonk deze bedelaar gisteren een paar gezondebenen. Een krachtig bewijs dat Hij is opgestaan, want een dodeJezus geneest geen lamme bedelaar. Wat u alien en heel Israel dan

88 89

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

ook goed moeten weten is dit: Jezus leeft! Zo beschuldigden deapostelen de Hoge Raad van messiasmoord en proclameerden zijvoor dit hoogste Joodse kerkbestuur Jezus' opwekking uit de dodenen zijn Goddelijke macht.

11 Alsof dit nog niet genoeg was, onderstreepte de „onge-schoolde leek" deze zware aanklacht door zijn hooggeleerde gehooreen christocentrische verklaring van Psalm 118 voor te houden dieklonk als een klok! „U, leiders van het yolk en schriftgeleerden, ubent de bouwlieden uit deze psalm". (Dit had Jezus hun ook al voor-gehouden, Mat. 21:42-44). God droeg u op om Israel als eenGeestelijk huis op te bouwen, 1 Petr. 2:5. Maar Jezus van Nazaretwerd daarvoor als bouwsteen afgekeurd en naar het kruis verwezen.Voor de opbouw van Gods yolk was Hij volgens u onbruikbaar. Zodeed u wat de dichter van Psalm 118 bij de opbouw van Godsgemeente ook al opmerkte: wat God de beste stenen vindt, keurenkerkleiders vaak verachtelijk af! Maar God heeft die door u verachteJezus opgewekt en tot de hoeksteen gemaakt, waar het hele Gods-rijk op rust, vgl. 1 Petr. 2:6.

12 Of zonder beeldspraak: laat Israel zich niet bedriegen dooruit te zien naar een betere messias, want er is bij niemand andersalgeheel levensherstel te verkrijgen dan alleen bij Messias Jezus!Een andere naam of persoon heeft God daarvoor onder de gansehemelkoepel niet gegeven. Jezus is de enige door wie wij geredkunnen worden. Niet alleen van de schuld en macht van de zonde,maar ook van al haar gevolgen. De gezonde benen van de genezenbedelaar, die ook voor hen stond (vs. 14), waren daarvan het spre-kende bewijs.

Zo werd het Sanhedrin nogmaals geconfronteerd met de leven-de Messias. Het „genade-interim", dat God voor de verwoesting vanJeruzalem inlaste, bood ook hun nog gelegenheid zich tot Hem tebekeren, vgl. blz. 23. „Want", had Jezus zelf gezegd, „God heeftzijn Zoon niet naar de wereld gezonden, om de wereld te veroorde-len, maar om de wereld door Hem te redden", Joh. 3:17.

VerbondsprocesEvenals zijn pinksterpreek (2:14-40) en de toespraak die hij de

vorige dag voor het yolk had gehouden (3:11-26), vertoont ook

Petrus' rede voor het Sanhedrin de kenmerken van een verbondsge-ding. Zij bevat dezelfde elementen als de toespraken waarmee deprofeten Israel onderhielden over zijn verbondsbreuk, vgl. blz. 76.Thans had God als Israels Grootvorst het scherpste rechtsgedingtegen zijn vazalvolk aangespannen uit heel zijn geschiedenis.

Evenals de profeten in zo' n geval deden, wijst de apostel eerstop de voorgeschiedenis van Gods daden (vs. 10) om daarop vervol-gens zijn aanklacht te baseren (vs. 11). Waarna hij besluit met eenvredesvoorstel, waarin tevens een oproep tot bekering ligt opgeslo-ten, vs. 12. Uiteraard geeft Lucas slechts een samenvatting vanPetrus' toespraak.

5. HET SANHEDRIN BLIJFT JEZUS VERWERPENEN LEGT DE APOSTELEN EEN SPREEKVER-BOD OP, HAND. 4:13-22

Wat zal de Hoge Raad nu doen? Alsnog ootmoedig belijden: „Wijhebben gezondigd en onschuldig bloed vergoten. De genezing vandeze bedelaar bewijst dat Jezus inderdaad van tussen de doden isopgewekt"? Nee, de Raad besloot verdere verkondiging van hetevangelie streng te verbieden.

13 Toch was het trotse gezelschap tegen wil en dank onder deindruk geraakt van de beide apostelen. Zij begrepen dat het onge-leerde mensen waren, die geen rabbijnenschool hadden gevolgd.Bovendien kwamen zij aan hun accent te horen uit het achterlijkeGalilea. Daarom keek men ervan op dat zulke eenvoudige lieden zovrijmoedig spraken, vgl. Joh. 7:15. Opeens realiseerde men zich datzij metgezellen van Jezus waren.

14 Er was ook ontegenzeglijk een wonder gebeurd. De lammebedelaar, die altijd aan de Schone Poort had gelegen, stond daar nuop twee gezonde benen voor hen! Dit bracht de vergadering evenzodanig van haar stuk dat geen van de leden zo gauw een weer-woord had op wat Petrus haar had voorgehouden. Precies zoals deHere zijn apostelen had beloofd: „Ik zal u wijze woorden in demond leggen, zodat geen van uw tegenstanders u zal kunnen weer-staan of tegenspreken", Luc. 21:15.

15 Daarom besloot de vergadering in comite te gaan. De beidegezanten van Jezus Christus werd gelast de zaal te verlaten, waarna

90 91

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

de kerkvorsten hun beraadslagingen achter gesloten deuren voort-zetten.

16 En achter die deuren? Vroeg men zich daar ernstig of ofPetrus Psalm 118 terecht op hen had toegepast? En of de genezingvan de bedelaar inderdaad bewees dat Jezus was opgestaan en ditnieuwe wonder had verricht? Nee, eigen eer en machtspositie gin-gen hun boven waarheid en recht. Wat moesten zij dan echter metdeze Galileeers beginnen? Want men kon er niet omheen dat er eengroot wonder door hen was verricht. Heel Jeruzalem wist er boven-dien al van. De vergadering was het erover eens: Het feit ontkennenkunnen we niet (zoals zij bij Jezus' opwekking hadden gedaan, Mat.28:12-15, vgl. Joh. 9:13-34).

17 Laten we er dan voor zorgen dat dit kwaad niet verder voort-woekert (ze gebruiken de medische term voor de groei van een kan-kergezwel) en die Galileeers streng verbieden ooit nog tot iemand op

.gezag van die naam te spreken (het woord Jezus vermijden ze).Daarop trachtten zij de apostelen te intimideren door hen te bedrei-gen met geseling, gevangenschap en uitlevering aan de Romeinseoverheid, in geval zij dit bevel ooit zouden overtreden.

Dwaze kerkvorsten! Om te menen dat zij het Woord van Godkonden boeien en zo'n opzienbarende bekrachtiging als die gene-zing negeren. En goddeloze rechtbank! Om een weldaad te bestraf-fen als een misdaad en het eenparige getuigenis van twee personendat Jezus was opgestaan niet op zijn juistheid te onderzoeken.Petrus' genade-aanbod: „leder mens kan gered worden, als hij inJezus gelooft (4:12)", legden zij eveneens hoogmoedig naast zichneer. Zij moesten niets van de Heiland hebben. Zijn hele optredenmoest doodgezwegen worden. Als het van deze Joodse leiders hadafgehangen, zouden ook wij nooit van de Here Jezus gehoord heb-ben.

18 Nadat de apostelen weer binnengeroepen waren, bracht depreses het besluit van de Hoge Raad aan hen over: „Voortaan tegen-over niemand meer een kik23) over Jezus! U staakt vanaf dit ogen-blik uw onderricht op gezag van zijn naam".

19 Maar daar hoefden Petrus en Johannes niet lang over na tedenken. Beleefd maar vastberaden wezen ze dit spreekverbod vande hand: „Zeg nu zelf: is het tegenover God te rechtvaardigen om u

92

meer te gehoorzamen dan Hem?" Hij heeft ons geroepen om vanzijn Zoon te getuigen!

20 Daarom kunnen wij onmogelijk zwijgen over wat wij vanJezus gezien en gehoord hebben", vgl. 1 Kon. 22:14, Amos 3:8.Calvijn merkt hierbij op dat kerkelijke vergaderingen die zich tegenGod en zijn Woord keren, blijkens dit voorbeeld niet gehoorzaamdhoeven te worden. Evenmin als predikers zich mogen laten dwingende Waarheid tekort te doen. 24 )

21 In plaats dat de Hoge Raad toen alsnog vroeg: „Wat hebt udan van Jezus gehoord en gezien?", bleef hij Israels Messias afwij-zen en overlaadde hij de apostelen met een nieuwe reeks dreige-menten. Het liefst hadden de kerkvorsten hen natuurlijk vastgehou-den of zelfs uit de weg geruimd, maar dit durfden zij niet aan endaarom lieten zij hen gaan.

In de eerste plaats omdat zij geen rechtsgrond konden vindenom hen uit „het kerkelijke leven" te verwijderen. Hoe vaak zoudenkerkelijke vergaderingen nadien evenzo gehandeld hebben? Eersttrouwe belijders veroordelen en dit onrecht dan achter het rookgor-dijn van een rechtsvorm verbergen. Terwijl in Hand. 4 al te lezenstond wie dit kwaad ook al bedreef: het Sanhedrin inzake Petrus enJohannes. En nog eerder in de zaak-Jezus.

22 In de tweede plaats handelde de Raad uit mensenvrees.Want de genezen bedelaar was al in de veertig en iedereen kendehem als „de lamme van de Schone Poort". Het hele yolk prees Godom het wonder dat die man zich nu dansend en springend door devoorhof bewoog! Daarom durfden zij de apostelen hierom niet testraffen, want dit zou vast grote opschudding veroorzaken en hunaanzien ernstig schaden. Want de Raad vreesde God niet, maar demensen. Terwijl de apostelen God vreesden, maar de mensen niet.

6. DE APOSTELEN LEGGEN DE DREIGINGAAN GOD VOOR EN BIDDEN OM VRIJMOE-DIGHEID VOOR HUN VERKONDIGING,HAND. 4:23-31

De beide apostelen mochten weer gaan en staan waar ze wilden,maar de verkondiging van het evangelie was hun voortaan verbo-den.

93

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§ 5

23 Na hun vrijlating begaven zij zich naar „de hunnen". Ditwaren uiteraard niet alle gemeenteleden, want dat waren er inmid-dels al enkele duizenden. Waar had zo'n grote menigte bijeen moe-ten komen? Trouwens, zou die reeds geweten hebben dat er de vori-ge avond twee apostelen waren gearresteerd? Daarom zullen Petrusen Johannes naar hun mede-apostelen zijn gegaan. 25 ) Daar troffenze mogelijk nog enige gelovigen aan die van hun gevangenneminghadden gehoord.

„Wij mogen het evangelie niet langer verkondigen, anders zalde Hoge Raad ons streng straffen!" Daarmee werden nu ook deandere apostelen zwaar bedreigd. Want het Sanhedrin had eenmachtige en lange arm! Saulus zal straks met arrestatiebevelen vande Raad naar Damascus reizen. Het kon blijkbaar iemand tot inSyrie vervolgen. En dit hoogste Joodse bestuursorgaan verbood hunvoortaan tegenover wie dan ook te getuigen van de Here Jezus. Hijzou doodgezwegen moeten worden.

24a Zaten de twaalf toen opeens wanhopig in de put? De situ-atie was er dreigend genoeg voor. En voerden zij misschien fellediscussies over een veilige middenweg tussen roeping en voorzich-tigheid? Nee, zij raadpleegden de Heilige Schrift en bezagen de toe-stand in profetisch licht. Daarop verhieven ze eensgezind hun stemin een luid en krachtig gebed tot de Almachtige.

Tot wie de apostelen zich richtten24b Het eerste dat opvalt is tot wie zij zich richtten. Namelijk

niet tot de Here Jezus, maar tot God. Dit treft temeer omdat zij ver-vuld waren met de Heilige Geest en als Jezus' vrienden drie jaarmet Hem hadden omgegaan. Bovendien had Hij hen als zijn getui-gen aangesteld en had het Sanhedrin elk spreken over Hem verbo-den. Toch richtten zij zich in deze noodsituatie niet tot Hem, maartot God de Vader. Zo had Hij het hun ook geleerd: via Jezus of inzijn naam Onze Vader aanroepen, Mat. 6:9, Joh. 14:6, 16:23vv 26 )

Onder normale omstandigheden zullen zij dit ook vast gedaanhebben, maar nu het machtige Sanhedrin zich tegen hen keerde, zei-den ze: „U, Heer (niet: Jahweh, maar: Despotes = Heer), U bent demaker van de hemel en de aarde en de zee en van al wat zij bevat-ten..." Daarmee deden ze in verbondsmatige bewoordingen (Ex.

20:11, vgl. Ps. 146:6) belijdenis van hun geloof. Zij wisten zichgeborgen „onder de hoede van de Allerhoogste", Ps. 91. Wat had hetSanhedrin tegenover Hem in te brengen? vgl. Dan. 4:35.

Waarop de apostelen hun gebed grondden, vs. 25-28Zij legden de Almachtige niet meteen hun verzoek voor, maar

als pleitgrond voor hun gebed herinnerden zij Hem eerst aan zijneigen Woord, nl. aan een gedeelte van Psalm 2.

25 U, Heer, bent het die bij monde van onze vader David, uwknecht, door de Heilige Geest gezegd hebt: Waarom snoevende heidenen en maken de volken zinloze plannen?26 De koningen van de aarde stellen zich op en hun leidersspannen samen tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde.Davids troon werd in zijn tijd meermalen ernstig bedreigd, niet

alleen door heidense, maar toen ook al door Israelitische autoritei-ten.27) Maar hij wist dat zijn koningschap niet zijn, maar GOds zaakwas. Jahweh had hem door Samuel tot zijn (onder)koning laten zal-ven. Daarom beschouwde hij verzet tegen zijn gezag als opstandtegen Jahweh, die hem als messias-koning had gezalfd. Naar zijnvaste overtuiging zou dit op de ondergang van zijn vijanden uitlo-pen.

Dit alles vatte David samen in Psalm 2: Wat bezielt de volken?Waarom mobiliseren koningen hun legers tegen Jahweh en tegenmij, zijn gezalfde? Hij die in de hemel zetelt, lacht om deze opstan-delingen. Want Israels koning is GOds koning. En hem aanvallenbetekent G6d. aanvallen! Koningen, weest dus verstandig en staaktuw verzet. Anders laat God u straks door zijn gezalfde als aarde-werk vergruizelen.

Naar deze psalm grepen de apostelen toen het Sanhedrin hunverdere evangelieverkondiging verboden had. Niet omdat Daviddaarin hun moeite voorspeld had, want hij had daarin zijn eigennoodsituatie belicht en zijn geloof aan Gods tussenkomst beleden.Maar omdat zij in Davids noodsituatie hetzelfde patroon herkendenals in de hunne. (Zie voor de vraag hoe ook psalmen vervuld kun-nen worden in deze serie: Psalmen 1, 146-150).

U ziet hoe scherp zij de aard van het conflict onderscheidden.Ze begrepen dat de geschiedenis zich bij hen in Jeruzalem herhaal-

94 95

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

§5

de. Met hun vernieuwde inzicht in de Schrift (Luc. 24:45) herken-den zij in het verzet van het Sanhedrin tegen Messias Jezus hetgrondpatroon van Psalm 2 en dat legden ze aan de Almachtige voor:

27 Er is weer opstand uitgebroken tegen U en uw Gezalfde! Indit geval tegen U, de Despoot van hemel en aarde, en tegen uwGezalfde Jezus. Zoals er vroeger werd samengespannen tegen uwgezalfde David, wordt er nu gekomplotteerd tegen uw heilige KnechtJezus. U hebt Hem bij zijn doop in de Jordaan tot Koning van Israelgezalfd door uw Heilige Geest op Hem te doen neerdalen, Luc.3:21v, vgl. Hand. 10:38.

Welnu, een monsterverbond van Joden en heidenen keert zichthans tegen Hem. Aan de ene kant werd Hij tegengestaan doorkoning Herodes (Luc. 23:8-12) en Pontius Pilatus met hun heidensemedestanders. Aan de andere kant keren de volken 28) van Israel zichtegen Hem. Dezelfde Joodse autoriteiten die Hem lieten kruisigen,verbieden ons nu tegenover wie ook maar zijn naam te noemen. Endat nog wel in Jeruzalem, uw aloude residentie.

Wie had ooit kunnen denken dat Israels leiders zich samen metde wereld tegen Jezus' volgelingen zouden keren? 29) De kerkge-schiedenis zou zo'n bondgenootschap van een valse kerk met dewereld later nog meermalen laten zien.

28 Hoewel een nieuwe botsing met het Sanhedrin nu niet konuitblijven, was er geen enkele lafaard onder de apostelen. Psalm 2verzekerde hen dat alle verzet tegen Gods Messias ijdel was. „Die inde hemel zit" zou erom lachen. De heren van de Hoge Raad liepenaan zijn leiband. Zij konden niets meer doen dan wat Hij in zijnmacht en wijs beleid tevoren had bepaald dat gebeuren moest (zieook bij 2:23). En daarom zou ook dit Joods-heidense verzet tegenGods Messias diens belangen tenslotte niet schaden, maar bevorde-ren. Zijn gemeente groeide na deze gebeurtenissen opzienbarend,4:4.

Wat de apostelen de Here vroegen, vs. 29,3029 En wat vroegen de apostelen toen op grond van Psalm 2?

,Bewaar ons voor vervolging en geef ons de vrijheid om het evan-gelic te verkondigen"? Nee, de Meester had gezegd: „In de (kerke-lijke) wereld krijgen jullie het zwaar te verduren", Joh. 16:33. Dat

aanvaardden zij. Daarom zwegen ze over de vernedering die Petrusen Johannes door hun arrestatie hadden ondergaan. Ze baden alleen:„En nu, Heer, zie toch hoe ze ons bedreigen". Als God het verzettegen zijn Messias maar zag, dan was dat voor hen voldoende, vgl.2 Kon. 19:16.

Hun vurigste wens luidde: „Geef uw dienaren met alle vrij-moedigheid uw Woord te spreken." Zij verzekerden Hem dus nietstoer dat zij het spreekverbod natuurlijk dapper zouden saboteren.Maar ze baden of Hij hun genadig de vrijmoedigheid wilde gevenom Hem meer gehoorzaam te zijn dan de mensen (vs. 19) en zijnWoord trouw te blijven verkondigen. Als Jezus maar glorieerde, danwas verdrukking voor hen bijzaak.

30 Voorts vroegen ze of God nieuwe tekenen en wonderenwilde laten geschieden door de naam van zijn heilige knecht Jezus.Natuurlijk om de verkondiging van Jezus' woorden en daden daar-door te bevestigen. En om wat voor tekenen baden zij? Eens haddenJakobus en Johannes vijandschap tegenover de Here Jezus willenvergelden met vuur uit de hemel, Luc. 9:54. Maar nu vroegen deapostelen of God de dreiging van de Hoge Raad wilde beantwoor-den met nieuwe genezingen! Als welsprekende tekenen dat Jezusgekomen was om het mensenleven te herstellen, vgl. Joh. 10:10.Daarmee brachten zij meteen zijn gebod in praktijk: „Heb uw vijan-den lief en bid voor wie u vervolgen", Mat. 5:44, vgl. Luc. 6:27v.

Hoe God op dit gebed reageerde, vs. 3131 Dit apostolische gebed bereikte de oren van de Despotes

van hemel en aarde (vs. 24), die reeds zo vaak zijn heerlijkheidgetoond had door de aarde te laten beven. Vooral wanneer Hij zijnmajesteit als Rechter en Handhaver van zijn verbond wilde openba-ren.30) Nadat de apostelen gebeden hadden, volgde onmiddellijkantwoord uit de hemel: het huis waar ze vergaderd waren, stondeven te schudden op zijn grondvesten!

Iedereen voelde daarin Gods machtige hand en de verzekeringdat Hij aan hun zijde stond. En als Hij voor hen was, wie kon dantegen hen zijn? Hun beroep op Psalm 2 werd kennelijk door Hemgehonoreerd. Verzet tegen Messias Jezus betekende opstand tegende Despotes die Hem had aangesteld. 31 )

96 97

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei § 5

(

Ook hun gebeden werden verhoord. Ten eerste ontvingen aliennieuwe Geesteskracht, zodat ze het Woord van God over MessiasJezus vrijmoedig bleven verkondigen. Ondanks het spreekverbodvan de Hoge Raad. En ten tweede werd hun getuigenis spoedig be-krachtigd door nieuwe tekenen en wonderen van genezing, 5:12,16.

NOTENGrieks: impf.: ze gingen regelmatig, naar gewoonte, vgl. W. de Boor en

S. Kistemaker, comm. a. 1 .2)Vgl. in deze serie Matthelis-Marcus, 217vv.3) C. van der Waal, Sola Scriptura, III, Goes 1968, 80.4) Grieks: impf. Vgl. Statenvertaling en Th. Zahn, comm. a.l.5) R.C.H. Lenski, comm. a. 1.6) Vgl. in deze serie Richteren, 396; I en II Samuel, 44-49, 53, 115; 1 en 11Koningen, 555; Jesaja, 1 1. G. van Rongen, Zijn vast verbond, Goes, 1966,151. J. Wijngaards, Vazal van Jahweh, Baarn, 965. C. van der Waal, Hetverbondsmatig evangelic, Amsterdam 1990.7)Vgl. in deze serie, Jesaja, 222.8) Vgl. Jes. 32:1, 53:11, Jer. 23:5, 33:15, Zach. 9:9, PS. 16:10, Marc. 1:24,Joh. 6:69, 10:36, 1 Joh. 2:20, Openb. 3:7.9) Vgl. voor de typische verbondswoorden „Nu dan" in deze serie Genesis-Exodus, 316; Numeri-Deuteronoinium, 432, 454, 525v, 741, 817; Jozua,329; Psalmen I, 174.10)Idem, Matthetis-Marcus, 108.11)Idem, Leviticus, 221-23012)Hiermee deed Petrus geen voorzegging, maar een voorwaardelijke toe-zegging. En wel voor zijn toenmalige Joodse hoorders. Zouden we uit deondergang van Jeruzalem in 70 mogen afleiden dat deze belofte niet werdvervuld, omdat Israel de door Petrus geeiste volksbekering weigerde?13)Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronomium, 797-799.14)Prof. J.L. de Villiers, Die Handelinge van die Apostels 1, Pretoria 1983,a.1.: „Vv. 20 en 21 is moeilik om to verklaar en verklaarders verskil vanmekaar oor die regte interpretasie daarvan". Wij volgden de zijne, die over-eenkomt met die van H.N. Ridderbos, Het Woord, het Rijk en onze verle-genheid, Kampen 1968, 19.15)F.F. Bruce attendeert crop dat men apokatastasis in Hand. 3:21 in plaatsvan door „wederherstelling" ook kan vertalen door de „vervulling" van alledingen waarvan de profeten hadden gesproken en die culmineerden in devestiging van Gods orde op aarde, The Acts of the Apostles, Grand Rapids,3rd ed., rev. and enl., Michigan 1990, a.l. Zakelijk komen beide vertalin-gen echter op hetzelfde neer.

98

16)Zowel hier als in vs. 18 staat het Griekse voorzetsel dia, (= door)„which is so significant for the Biblical conception of Verbal Inspiration".God is altijd de Spreker, de profeten zijn altijd de media of instrumenten„door" wie Hij spreekt. God gebruikt de mond van de profeten, want dewoorden die zij ermee spreken koos Hij zelf, aldus R.C.H. Lenski, comm.a.l.17)Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronotnium, 621-630.18)Groot Nieuws Bijbel, 1996.19)E.F. Harrison, Interpreting Acts, Grand Rapids 1986, a.l.20)Vgl. in deze serie Psalmen I, 47, 124v.21)Strack-Billerbeck II, 568-571. J. Keulers, comm., 90.22)Vgl. in deze serie Psalmen I, 112v.23) Het betr. Griekse woord „betekent eigenlijk: een geluid geven. Zijmochten dus van Jezus zelfs niet meer reppen", J. Keulers, comm. a.l.24) „Bovendien spreken de Apostelen het uit, dat de gehoorzaamheid, diemen aan slechte en ontrouwe herders bewijst, al hebben zij het wettiggezag over de kerk, vijandschap tegen God is. 0 Bovenal zij, die tot hetpredikambt geroepen zijn, mogen zich door geen bedreigingen van men-schen, of door eenig gezag, schrik aan laten jagen, zoodat zij niet vrijelijkzouden verrichten, wat zij weten dat God hun bevolen heeft. Wee mij, zegtPaulus, indien ik het Evangelic niet verkondig (1 Cor. 9:16)", aldus Calvijnbij vs. 19 en 20.25) „Diese Erklarung (Syr., Beza) erweist sich theils aus V. 31, wo vonAllen gesagt wird: sic verki,indigten die Lehre Gottes; theils aus V. 32, woDiesen die Menge der Glaubigen entgegengesetzt wird", H.A.W. Meyer,Kritisch exegetisches Handbuch fiber die Apostelgeschichte, Gottingen1870, a.l. Zo oak Kantt. Statenvertaling., R.C.H. Lenski, J. Keulers en E.F.Harrison. De laatste verwijst naar Joh. 13:1, waar met „de Zijnen" even-eens de twaalven bedoeld warden.26)A.M. Brouwer, De kerkorganisatie der eerste eeuw, Baarn, z.j. 110: Hetgebed „was tot God gericht, zooals Jezus zelf het had geleerd, en niet totChristus. Daarentegen werden op Christus wel lofzangen aangeheven (zieb.v. Ef. 5:19)". Vgl. in deze serie Psalmen II, 374-377.27)Vgl. in deze serie Psalmen I, 153vv.28) Vgl. voor deze meerv. vorm in deze serie Psalmen 1, 155; Mattheiis-Marcus, 214. Men denkt hiervoor ook wel aan de twaalf stammen of debuitenlandse Joden van allerlei nationaliteit.29) „The inclusion of Israel among the foes of the Messiah marks thebeginning of the Christian understanding that insofar as the people ofIsrael reject the Messiah they cease to be the Lord's people and can be ran-ked with unbelieving Gentiles", I. Howard Marshall, The Acts of theApostles, Leicester-Grand Rapids 1989,106. (Tyndale New Testament

99

§ 5 Nieuwe apostolische getuigenissen, sterke gemeentegroei

Commentaries).30)C. van der Waal, Het Verbondsmatig Evangelie, Amsterdam 1990, 98.Hij verwijst naar o.a. Ex. 19:18, 1 Kon. 19:11, Ps. 18:8, 77:19 (exodus),99:1, Jes. 29:6, Ez. 38:19, Am. 1:1,8:8, Hag. 2:6, Zach. 14:5, Hand. 4:31,16:26, Op. 6:12,8:5; 11:13,19; 16:18,19.31)Vgl. in deze serie Psalmen I, 176vv.

§6

HANDELINGEN 4:32 - 5:11DE GEMEENTE, MONUMENT VAN DE HEILIGE

GEEST: BELICHT, BEKLAD EN GEREINIGD

Ontzettend! Wat een samenkomst was dat! Vielen me daar eerst eenman en even later ook zijn vrouw plotseling dood op de grond!

Het ene moment kwam broeder Ananias kerngezond en meteen blij gezicht de apostelen vertellen dat hij een stuk land had ver-kocht en de hele opbrengst daarvan aan de armen schonk en eenpaar tellen later was hij al overleden. En enige uren later ook albegraven!

Alsof dit nog niet erg genoeg was herhaalde deze verschrikke-Iijke gebeurtenis zich nauwelijks drie uur daarna met zijn vrouwSaffira. Die kwam nietsvermoedend binnen, beantwoordde eenvraag van Petrus en zakte opeens ook dood in elkaar. Waarop zijeveneens werd opgetild, het huis uitgedragen en begraven. Je zulteromheen gestaan hebben! Om nooit to vergeten. Geen wonder datLucas tweemaal vertelt dat beide sterfgevallen zowel bij de ge-meenteleden als bij de buitenstaanders grote ontsteltenis teweeg-brachten, 5:5,11.

Intussen geen gemakkelijke geschiedenis! Temeer als menbedenkt dat zij neervielen aan de voeten van Petrus, die zelf nogniet zo lang tevoren vloekend en zwerend de Here had verloochend,Mat. 26:74. En dat Jezus een dag later tot een moordenaar zei:„Heden zult u met mij in het paradijs zijn", Luc. 23:43. En dat Hijeen vrouw die betrapt was op overspel, verzekerde: „Ik veroordeel uook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer", Joh. 8:11.Maar Ananias en Saffira vielen na hun leugen meteen dood neer...

100

101

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest:

belicht, beklad en gereinigd

§6

1. DE DONKERE ACHTERGROND VAN HETMONUMENT

Deze schokkende geschiedenis vond plaats in de eerste christelijkegemeente die na tweeduizend jaar nog een zekere vermaardheidgeniet. Mede doordat zij zich zo radicaal bekeerd had van geldzuchten huichelachtige show-godsdienstigheid. Daardoor vormde ze temid-den van het toenmalige Jodendom een monument van liefde enoprechtheid. Opgericht door de Heilige Geest in een wereld vanegoIsme en uiterlijke vroomheid. En dat monument schondenAnanias en Saffira!

GeldzuchtJoden van de Farizeese richting namen de godsdienst ogen-

schijnlijk heel zwaar op. Zij deden nog meer dan God in zijn Wetvan hen eiste. Zo zouden ze niet gauw wat drinken uit een beker dieze niet eerst hadden uitgeveegd. En vasten deden ze twee keer perweek, hoewel de Here het alleen op de grote verzoendag van henvroeg. En geloof niet dat ze op de sabbat een stap verder liepen dan„mocht". Maar op de penning dat ze intussen waren!

Terwij1 de dienst van God volstrekt onverenigbaar is met dievan mammon. De Here Jezus waarschuwde daarom ernstig voorgeldzucht: "teen knecht kan twee heren dienen. (-) Je kunt niettegelijk God dienen en de geldduivel" (lett. mammon), Luc. 16:13WV. „Ik verzeker jullie", zei Hij tegen zijn leerlingen, „voor eenrijke is het moeilijk het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan. Nogeens zeg Ik jullie: Een kameel komt gemakkelijker door het oog vaneen naald dan een rijke in het Koninkrijk van God", Mat. 19:23v.

Wat heeft Jezus hen getekend in zijn gelijkenissen: de vorste-lijk geklede rijkaard die elke dag uitbundig feest vierde, terwijl dearme Lazarus onder de zweren voor zijn poort lag, Luc. 16:19v. Degrote zakenman wiens geld zijn god was, maar die 's nachts plotse-ling stierf, Luc. 12:13vv. Daarmee ontdekte de Here Jezus veelJoden aan hun boezemzonde: hebzucht! Bij de Farizeeen wektenzijn waarschuwingen echter woede en verzet. Want toen zij dit alleshoorden, vonden ze het bespottelijk wat Hij zei, want zij waren„belust op geld", Luc. 16:14vv.

SchijnheiligheidIn de tweede plaats ontdekte de Here Jezus veel schijngods-

dienstigheid of heiligheid-voor-de-show. lemand in nood helpen?Natuurlijk! Alleen niet uit medelijden met een arme, maar omgeprezen te worden, Mat. 6:1-4. Bidden? Tot op de hoeken van destraten. Alleen niet om dichtbij de Here te leven, maar om de vromeman uit te hangen, Mat. 6:6. En vasten? Honderd keer vaker danGod eiste. Alleen met een somber gezicht en onverzorgd uiterlijk,zodat iedereen dacht: kijk hem eens streng vasten! Mat. 6:16vv.

Dus het leek godsdienst, maar het was zelfdienst. Het leeknaastenliefde, maar het was eigenliefde. En allemaal voor de schijnen de show. De Heiland riep de Joodse kerk op zich van deze hui-chelarij te bekeren: „Pas op voor de gist van de Farizeeen; ik bedoelhun schijnheiligheid", waarschuwde Hij, Luc. 12:1. „Alles wat zedoen, doen ze om op te vallen bij de mensen", Mat. 23:5.

Hij noemde de dingen ook bij hun naam: rondlopen met extrabrede gebedsriemen om hun armen en overdreven lange kwastenaan hun kleren. Ellenlange gebeden uitspreken en van de kleinstekleinigheden stipt de tienden betalen. Maar daarbij de belangrijkstevoorschriften in de Wet verwaarlozen, zoals recht, barmhartigheiden trouw. Daardoor leken ze volgens Jezus op witgekalkte graven:van buiten mooi, maar van binnen vol bederf, Mat. 23.

2. HET MONUMENT VAN LIEFDE ENOPRECHTHEID, HAND. 4:32-37

Temidden van dit geldzuchtige en schijnvrome Jodendom vormdede gemeente van Messias Jezus een monument van liefde en op-rechtheid. Want zij was door de Heilige Geest bevrijd uit de boeienvan Farizeese geldzucht en schijnheiligheid. Een sprekend bewijsvan zijn Goddelijke kracht! Want geld en goed kunnen een mens ineen ijzeren greep houden, dat had Lucas al eerder verteld, Luc.12:13-21; 16; 19:1-10. Hij beklemtoonde trouwens toch graag datde komst van Jezus Christus vooral voor armen goed nieuws bete-kende, Luc. 4:18, 6:20, 7:22. Dat bleek in zijn gemeente te Jeruza-lem. Daar Teed niemand armoe!

32 Inmiddels waren er in Jeruzalem duizenden Joden tot geloofin Hem gekomen. Toch leefden die ondanks hun grote aantal in ster-

102 103

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest:

belicht, beklad en gereinigd § 6

ke eensgezindheid, want die hele massa was een van hart en ziel. Eenhandschrift voegt hier nog aan toe: „En er was volstrekt geen onenig-heid onder hen". 1 ) Bij hen was naastenliefde geen verkapte eigenlief-de, alleen bedoeld om de vrome man of vrouw uit te hangen, maarzuivere en oprechte genegenheid voor elkaar. Ze vormden samen eenlichaam, waarin de pijn van het ene deel meteen gevoeld werd doorhet andere.

Hoewel het privaatbezit geenszins was opgeheven, leefdenze praktisch in gemeenschappelijk goederengebruik. 2) Allen erken-den namelijk dat God de absolute Eigenaar was van al wat zij beza-ten en dat zij dit volgens zijn aanwijzingen moesten beheren. Dusmochten ze niet alles voor zichzelf gebruiken, maar moesten ze dearmen er ook van laten genieten. (Zie ook bij 2:44vv, blz. 66-68).Daarom bleven de rijken wanneer ze armoede in de gemeenteopmerkten niet op hun geld zitten, maar deelden zij dit royaal methun minder bedeelde broeders en zusters. Gods Geest had hun hartlosgemaakt van geld en goed. Een van de eerste en heerlijkstevruchten van zijn uitstorting!

33 Trouwens, niet alleen de dienst van de barmhartigheidbloeide, maar ook die van het Woord had goede voortgang. Wantondanks het strenge spreekverbod van het Sanhedrin (4:18) kwetende apostelen zich moedig van hun opdracht het evangelic te verkon-digen. De hoofdinhoud daarvan was altijd weer: hun ooggetuigenisdat God de Here Jezus uit de doden had opgewekt, met alle heilrijkegevolgen van dien, vgl. 1 Kor. 15. Vergeet niet dat ook toen al verre-weg de meeste gemeenteleden de Here Jezus na zijn opwekking niethadden gezien. Hun geloof moest, evenals het onze, geheel afgaanop wat de apOstelen hadden gehoord en gezien.

Nu, dit verkondigden de twaalf met grote kracht. Ten eerstedoor de vrijmoedigheid die ze ervoor ontvingen (4:29) en de groteovertuigingskracht die de Heilige Geest hun verleende, 1 Kor. 2:4, 1Tess. 1:5. Ten tweede door de tekenen en wonderen waarmee deHere hun getuigenis versterkte. Ook werd hun woord niet door eenbeschamend gemeentelijk leven ontkracht, maar door duizendengelovigen voorbeeldig in praktijk gebracht.

Zo was er grote genade over hen alien. Want dat zoveel Jodenzich bekeerden van hun huichelachtige, geldzuchtige en uiterlijke

godsdienstigheid was natuurlijk alleen te danken aan de genade vande Heilige Geest. En dat ze God niet langer krampachtig-wetticis-tisch dienden, maar „met blijdschap en in eenvoud van hart" (2:46),los van hun geld en goed, was eveneens een heerlijke vrucht vanGods genade. Door deze zuivere vroomheid verwierven ze ook desympathie van de bevolking, vgl. 2:47.

34 Want het werd natuurlijk bekend dat de duizenden aanhan-gers van Messias Jezus zoveel van elkaar hielden dat er niemandonder hen gebrek leed. Wat zag men immers zo nu en dan in de ge-meente gebeuren? Gelovigen die landerijen en huizen bezaten welkeze voor hun levensonderhoud niet nodig hadden, schrokken er nietvoor terug iets van zulke kapitaalgoederen te verkopen en deopbrengst ter beschikking te stellen van de apostelen. In onze begrip-pen uitgedrukt gaven ze daarmee al gauw vele duizenden guldensweg.

35 Dankzij deze royale liefdadigheid kon er een armenfondsgesticht worden, waaruit de apostelen in ieders behoeften kondenvoorzien. Wie veel nodig had, kon ook veel krijgen. En wie mindertekortkwam, ontving ook minder, want hartelijkheid sloot zorgvul-digheid niet uit. Enige tijd later werd de gemeente zo groot en dearmenzorg zo veelomvattend dat het voor de apostelen te zwaarwerd om met z'n twaalven zowel voor de dienst van het Woord alsvoor die van de barmhartigheid te zorgen, Hand. 6:1.

Het voorbeeld van Barnabas36 Barnabas, een neef van Marcus en de latere metgezel van

Paulus, leverde ook een ontroerend bewijs van zelfverloochening ennaastenliefde. Hij heette eigenlijk Jozef en „was een goed man, volvan de Heilige Geest en van geloof', 11:24, vgl. 9:27. Omdat hijbijzondere gaven bezat om mensen met Gods Woord te troosten enop te beuren, had hij in de kring der apostelen de bijnaam Bar-Nabas gekregen (lett. zoon van bemoediging). Hij behoorde daaromook tot de profeten, want vermanen en bemoedigen was destijds bijuitstek het werk van de profeten, 11:22v, 13:1, 1 Kor. 14:3.

Barnabas was een bekeerde leviet, afkomstig uit Cyprus endaardoor waarschijnlijk een Grieks-sprekende Jood, vgl. 6: I, 9:29.Dit alles maakt hem straks zeer geschikt voor de evangelieverkondi-

104 105

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest:

ging in het buitenland. Lucas stelt hem uitvoerig aan ons voor, ver-moedelijk omdat hij in het vervolg van het boek zo'n belangrijke rolzal spelen. Hij zal er nog ruim twintig keer in ter sprake komen.

Deze Barnabas bezat een stuk grond en daardoor een bron vaninkomsten waarvan hij levenslang had kunnen profiteren. 3) Ook hijwas innerlijk los van z'n akker, hoewel het misschien zijn enigebezit was. Als leviet had hij volgens de Thora het recht om van degemeente tienden te ontvangen. Maar toen hij anderen gebrek zaglijden, was hij bereid hun alles te geven.

Hij beschouwde zijn „onroerend goed" niet als een appeltjevoor de dorst, maar besloot het van de hand te doen en het geld terbeschikking te stellen van de apostelen. Voor zijn dagelijkse levens-behoeften kon hij het blijkbaar missen. Want de Here vraagt natuur-lijk niet dat iemand zijn middelen van bestaan weggeeft en daarmeezichzelf in de armoe stort, zie bij 2:45, blz. 67. Overigens moest degoede man later net als Paulus zelf in zijn levensonderhoud voor-zien, 1 Kor. 9:6.

Geen wet, wel een wenkHiermee formuleerde Lucas geen algemene wet, maar tekende

hij een uniek portret. Ook Paulus heeft de moedergemeente vanJeruzalem niet als bindend model aan alle heidengemeenten voorge-houden. Integendeel, aan de Tessalonicenzen schreef hij: „Over debroederliefde hoef ik u niet te schrijven. Zelf hebt u van Godgeleerd elkaar lief te hebben", 1 Tess. 4:9. De wijze waarop ze daar-aan gestalte gaven, liet hij aan hun eigen vindingrijkheid over. Zelforganiseerde hij collecten voor arme gemeenten, 2 Kor. 8v, Rom.15:25-31. Wel moest Timotetis de rijken flunk op het hart drukken„wel te doen, rijk te worden door goede werken, vrijgevig te zijn enmilddadig", 1 Tim. 6:18.

Daarbij was het voorbeeld van Barnabas en de gemeente vanJeruzalem niet geboden, maar ook niet verboden. Welgestelde chris-tenen mogen zich er best door laten aansporen om zich op eigentijd-se wijze even royaal op te stellen als die Jeruzalemse „Broeders (enzusters) des Gemenen Levens".

belicht, beklad en gereinigd

3. HET MONUMENT BEKLAD EN GEREINIGD,HAND. 5:1-11

Maar Satan was er ook nog en die zou dit liefelijke gemeentelevenwel eens even gevaarlijk ondermijnen en omverhalen. En hoe pro-beerde de vader der leugen dat? Natuurlijk door middel van leugens.Door huichelachtig-christendom uit te geven voor werk van deHeilige Geest! Toen heeft de Here zijn afkeer daarvan eens en vooraltijd verkondigd door twee indrukwekkende strafgerichten.

1 De prachtige daad van Barnabas was niet onopgemerkt ge-bleven. Toen Ananias en Saffira hoorden hoe lovend men over zijnoffervaardigheid sprak, groeide in hun hart de begeerte om ook zo'nvrome indruk op de gemeente te maken. Daarom besloten zij ookeen stuk grond te verkopen. Wat zou men dan in de gemeente opkij-ken van hun vrijgevigheid! „Heb je al gehoord wat een kolossalesom Ananias en Saffira aan de armen hebben gegeven?"

Dit was hun eerste zonde: schijnheilige eerzucht, vrome mas-kerade. En dat terwijl ze wisten dat Gods Geest in de gemeentewoonde en dat de Here Jezus juist hypocrisie zo scherp had afge-keurd: „Denk erom dat u Gods wil niet doet om op te vallen bij demensen. Want dan zal uw Vader in de hemel u er niet voor belonen.Als u iemand in nood helpt, bazuin het dan niet rond in de syna-gogen en op straat, zoals schijnheilige mensen doen om door anderemensen geeerd te worden. Ik verzeker u: zij hebben hun loon al ont-vangen", Mat. 6:1-4.

2 Maar Ananias en Saffira waren te sterk aan hun geld ge-hecht om de hele opbrengst van de akker aan de armen of te staan.Ze zochten wel die eer, maar weigerden die prijs. Daarom hieldAnanias, met haar medeweten, slinks4) een deel van het geld achter.Saffira was blijkbaar niet zo'n juweel als de saffier waarnaar zeheette, anders had ze haar man wel van dit kwaad weerhouden.

Nu leek hij een tweede Barnabas, maar was hij een tweedeAchan. Die vergreep zich immers ook aan hetgeen aan God gewijdwas en deed daarmee Gods toorn over heel Israel ontbranden, Joz.7:1. Zo bracht Ananias door zijn hypocrisie de hele gemeente ingevaar. En dat terwijl de Here Jezus, toen Hij over het helpen vanarmen sprak, nadrukkelijk had gezegd, dat „uw Vader" wel degelijkziet wat u in het verborgene doet, Mat. 6:4.

106 107

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest: belicht, beklad en gereinigd § 6

Maar willens en wetens legden ze de stem van de HeiligeGeest in hun geweten het zwijgen op, vgl. 24:16. Mensengunst ginghun boven Gods gunst. Terwijl gemeenteleden met bewonderendeblikken toekeken, legde Ananias het geld aan de voeten van deapostelen. En menend dat niemand zijn bedrog ooit kon ontdekken,loog hij dat hij hiermee de hele opbrengst van een stuk land aan dearmen schonk.

Daarmee was het monument dat de Heilige Geest in Jeruza-lem had opgericht ernstig besmeurd. Welke kracht zou er nog vanJezus' woorden uitgaan als de schijnheiligheid, die „zuurdesem vande Farizeeen" (Luc. 12:1), ook zijn gemeente zou doortrekken?Zodat geldzucht en showgodsdienstigheid haar leden opnieuw inhun greep zouden krijgen? Het zou haar bestaansrecht ondermijnen.

3 Op hetzelfde ogenblik schonk de Heilige Geest aan Petruseen blik in Ananias' hart. Hij was dan ook niet meer dan de mondvan de Heilige Geest toen hij zei: „Ananias, waarom heeft de satanje hart vervuld?" Want ook al had de duivel hem tot dit bedrog aan-gezet, daarom bleef hij nog wel zelf verantwoordelijk voor zijndaad. Hij had de satan moeten en kunnen weerstaan, sterk door hetgeloof, 1 Petr.5:8v, Jak. 4:7. Nu had hij zijn hart door de duivel latenvervullen. Daarmee had hij het regeringscentrum van al zijn doen enlaten onder satans bevel gebracht, Spr. 4:23.

Waarom hield je geld achter? En waarom doe je alsof je uitliefde tot God alles wat je voor je land kreeg aan de armen geeft?Zodat5 ) je tenslotte geen mensen bedriegt, maar de Heilige Geest!Je gaf puur satanswerk uit voor puur Geesteswerk en dat bond jevervolgens als een heilige offerande aan God aan! Je zag Hem erdus voor aan dat Hij je bedrog niet zou ontdekken en straffen.

4 Wat heeft je bezield om zo te handelen? Je was immers nietverplicht om je land te verkopen. Voordat je het verkocht, was het jeeigendom en ook nadat je het had verkocht, bleef de opbrengst vanjou. Niemand had het je kwalijk genomen als je een deel daarvanvoor jezelf had gehouden en de rest had weggegeven. Dan had jeook een goed werk verricht! Maar nu je voorgeeft dat je het helebedrag schenkt, heb je Gods Geest bedrogen. Ananias had in zijntegenwoordigheid bewust staan liegen. Petrus beschuldigde hemdan ook niet van gierigheid, maar van schijnheiligheid. Dit was

pseudo-vroomheid en pseudo-opofferingsgezindheid.

Het vonnis en zijn boodschap, vs. 55a De strafmaat sprak de apostel niet uit, dat liet hij aan God

over. En God velde onmiddellijk vonnis en voerde het ook meteenuit. Terwijl Ananias nog naar Petrus luisterde, zakte hij - vast ooktot Petrus' ontzetting - in elkaar en blies de laatste adem uit.

Voor ons gevoel werd hij daarmee onbegrijpelijk hard gestraft.Goed, hij deed zich vromer voor dan hij was, maar wie deed datnooit? Hij schonk toch een groot bedrag aan de armen? Een zachten vriendelijk vermaan van Petrus hadden we kunnen billijken,maar de doodstraf... We zullen echter de zwaarte van dit vergrijpniet moeten afmeten naar ons gevoel, dat van nature niet weet wat,vreze des Heren" is, maar het gewicht van dit kwaad moeten afle-zen van Gods weegschaal. Hij is onze Wetgever (Jes. 33:22) en alsHij Ananias' bedriegen van de Heilige Geest zo hoog opnam, danwas het ook een zwaar vergrijp. En dan hebben wij dat oordeel maarte aanvaarden.

Verder moeten we dit ontzettende strafgericht ook beschouwenin zijn historische verband. Het vond immers plaats in die bijzonde-re periode in de heilsgeschiedenis waarin de Here het Woord van deapostelen nog bevestigde door de wondertekenen die Hij hen lietdoen, Mar. 16:20, Hand. 4:30, 5:12.

Nu waren dit wel merendeels heilstekenen: veel zieken werdengenezen, Stefanus kreeg een blik in de hemel, Dorkas en Eutychuswerden zelfs uit de doden opgewekt. Maar er vonden ook onheilste-kenen plaats: Saulus en Elymas, de tovenaar, werden tijdelijk metblindheid geslagen. En in de gemeente van Korinte waren veel zie-ken en zwakken; sommigen waren zelfs gestorven. Al deze heils- enonheilstekenen dienden om het getuigenis van Jezus Christus krach-tig te verbreiden.

In ditzelfde kader staan ook de aangrijpende sterfgevallen vanAnanias en Saffira. Toen zij met hun pseudo-vroomheid de HeiligeGeest bedrogen, heeft de Here dat in die heilshistorische situatieogenblikkelijk bestraft. Zo reinigde Hij het monument van zijnGeest en handhaafde Hij de heiligheid van zijn gemeente.

Wij leren eruit dat God onder het Nieuwe Verbond nog meer

108 109

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest: belicht, beklad en gereinigd

§6

eerbied voor zijn heiligheid eist dan onder het Oude Verbond. Toenstrafte Hij miskenning daarvan al meermalen met de dood. „Aanhen die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen en tenaanschouwen van het gehele yolk zal Ik Mij verheerlijken", sprak deHere na de dood van Nadab en Abihu, Lev. 10:3 6 ), vgl. Ex.28:35,43, 30:17-21, Num. 21:4-9, 2 Sam. 6:7, 1 Kor. 10:9.

Hoeveel te meer geldt dit nu de gemeente onder het NieuweVerbond geheel en al uit priesters bestaat, 1 Petr. 2:9. Goddeloos-heid is voor haar nog veel gevaarlijker dan ze voor oud-Israel alwas. De dood van Ananias verkondigde derhalve een nog ernstigerboodschap dan die van Nadab en Abihu, vgl. Hebr. 10:29v.

5b Dit ingrijpen van de Heilige had in de Jeruzalemse ge-meentevergadering begrijpelijkerwijze onmiddellijk effect! Wantieder die erbij aanwezig was of die er later van hoorde, werd bevan-gen door een heilige schrik. Wat ook precies Gods bedoeling was.Het moest de gemeente van alle eeuwen diep ingeprent worden datHij de Heilige is en dat Hij zijn aloude verbondseis handhaafde:„Wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht!", Gen. 17:1 SV. 7 )

Ananias' begrafenis6 Nadat Ananias dood was neergevallen, legden enkele jonge-

mannen hem af. Hoewel er in het warme Oosten tussen iemandsdood en begrafenis meestal maar weinig tijd verliep - de Here Jezuswerd ook meteen begraven - gold dit zeker voor iemand die dooreen Godsgericht getroffen was. Zo werd Ananias even later, ver-moedelijk op een inderhaast geImproviseerde draagbaar, naar debegraafplaats gedragen. Naar de gewoonte van die tijd ongekist.

Nu lagen de begraafplaatsen in Israel, om redenen van gods-dienstige reinheid, altijd buiten de stadspoort, Luc. 7:12. In dit ge-val betrof het de hoofdstad en moesten de jongemannen zelfs zo vermet de dode lopen dat ze pas na drie uur terug kwamen, vs. 9.

Wij moderne westerlingen vinden het vreemd dat Ananias albegraven werd, terwijl Saffira nog niet eens van zijn overlijden op dehoogte was gesteld. Maar een oosterling keek daar minder van op.Daar was een begrafenis mannenwerk. Als de weduwe al meegingnaar de begraafplaats, dan liep zij in de rouwstoet achteraan en konze hoogstens uit de verte iets van de teraardebestelling opmerken.

Pas na de begrafenis bekommerde men zich om haar. Zo ging hethier ook. 8 )

Saffira's doodOm de gemeente zijn afkeer van huichelachtige vroomheid te

dieper in te prenten, leidde de Here het zo dat Ananias en Saffiraniet beiden tegelijk, maar ieder apart verhoord en gestraft werden.

7 Een uur of drie nadat Ananias was gestorven, had menSaffira nog niet gesproken. Want toen zij de vergaderplaats binnen-kwam, was ze nog onkundig van hetgeen er met haar man gebeurdwas. Was ze misschien ongerust geworden omdat hij zo lang uit-bleef?

8 Haar stelde Petrus dezelfde vraag: Vertel eens, hebben julliedat stuk land voor zo en zoveel van de hand gedaan? Misschiennoemde hij daarbij het bedrag dat Ananias hem opgegeven had ofwees hij op de zak geld die mogelijk nog voor hem stond. Hoeweldit een gewetensvraag was die haar nog gelegenheid bood om ophun bedrog terug te komen, kwam ze niet tot inkeer. Zonder aarze-len bevestigde zij de leugen van haar man: Jo, dat klopt; zoveel heb-ben wij ervoor gekregen.

9 Daarop vervolgde de apostel: Hoe hebben jullie deze afspraakkunnen maken, zodat je de Geest van de Here op de proef stelde? 9 )Dachten zij nu heus dat Hij hen niet zou doorzien? Daarmee haddenzij Hem feitelijk als hartenkenner uitgedaagd en op de proef gesteld.En dit hield in dat ze aan zijn Goddelijke macht hadden getwijfeld,voor zijn Goddelijke heerlijkheid de ogen gesloten en zijn Godde-lijke wil niet serieus genomen hadden.'°) Terwijl Hij door Mozes alhad geboden: „U zult de Here, uw God, niet op de proef stellen",Deut. 6:16. Zulk tarten van God had vele Israelieten in de woestijnhet leven gekost, Num. 14:21vv, Ps. 95:7-11, Heb. 3:16-19. Wijbehoeven niet aan te nemen dat Ananias en Saffira de Heilige Geestbewust en opzettelijk uitgedaagd hadden, maar daarom hadden zehet wel gedaan.' I)

Daarop maakte de Geest Petrus duidelijk dat Saffira dezelfdestraf zou ondergaan als haar man. En nu sprak de apostel wel Godsoordeel uit: lk hoor de voetstappen van hen die je man begravenhebben al bij de deur; zij zullen ook jou naar buiten dragen.

§ 6 De gemeente, monument van de Heilige Geest:

belicht, beklad en gereinigd

§6

10 Op hetzelfde ogenblik zakte zij voor zijn voeten in elkaar.„Met de adem van zijn lippen zal Hij de goddeloze doden", hadJesaja van de Messias geprofeteerd, Jes. 11:4. En ziedaar! Toen dejongemannen binnenkwamen, zagen ze dat er nu ook nog eenvrouw in de samenkomst gestorven was. Even later droegen ze haarde stad uit en begroeven haar bij haar man.

Over hun verdere lot laat Lucas zich niet uit. Calvijn neemtaan dat ze voor eeuwig verloren zijn. Maar de eerste dood is in deSchrift altijd nog heel wat anders dan de tweede dood. Mozes is ookvoor straf gestorven, vlak voor de intocht in Kanaan. En Uzza vie]dood neer toen hij de ark aanraakte. Maar daarmee waren ze nogniet voor eeuwig verdoemd. Is zo'n levensverkorting al niet erggenoeg? Laten we ons overigens maar houden aan de wijze regel:Wat God ons niet met zekerheid heeft geopenbaard, hoeven wij ookniet zeker te weten.

Blijvende indruk11 Intussen maakte de plotselinge dood van Saffira, zo kort na

die van haar man, eveneens grote indruk. De hele gemeente en ookveel buitenstaanders werden vervuld met diep ontzag bij deze vrees-wekkende oordelen. Wat had God de heiligheid van zijn Geestes-werk op onvergetelijke wijze gehandhaafd!

Ook wij schrikken thans nog van deze Goddelijke strafoefenin-gen over de eerste hypocrieten in de christelijke kerk. Met die be-doeling zijn deze gerichten ons ook overgeleverd. Zoals alle tekenenvan Jezus en zijn apostelen tot op de huidige dag functioneren (vgl.blz. 65), spreekt ook dit tweeledige onheilsteken nog steeds zijnvlammende taal. Het bevestigt nu al eeuwen Jezus' onderwijs overGods diepe afkeer van huichelarij en schijnheiligheid, Mat. 6. Hijneemt die blijkbaar veel hoger op dan wij ons doorgaans bewustzijn.

Toch hebben christenen deze zonde sindsdien talloze malenbedreven. Maar hoewel God zijn woede over geveinsde vroomheidthans niet meteen meer zo verbijsterend laat voelen als destijds, ver-foeit Hij haar nog wel even diep. Om ons dat in te prenten, liet Hijdat godsdienstig-toneelspelende echtpaar drie uur na elkaar in eengemeentevergadering doodvallen Als een exemplarisch voorspel van

zijn laatste oordeel over hen die volharden in het kwaad van hypocri-sie ofwel onwaarachtige en gespeelde vroomheid.

Zó gevaarlijk kan het zijn tot Gods gemeente te behoren. „Weetu niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gron-de richten. Want de tempel van God is heilig, en die tempel bent u",1 Kor. 3:16v.

Overigens gebruikt Lucas in vs. 11 voor de eerste keer het woordgemeente (Grieks: ekklesia) voor hen die Messias Jezus aanvaardhadden. De Griekse vertaling van het Oude Testament had er „degemeente van Israel" mee aangeduid. Maar de evangelist gebruiktdezelfde term nu voor het gelovige Nieuwe Israel, dat gehoor gege-ven had aan de apostolische oproep: „Laat u redden uit dit ontaardegeslacht", 2:40. Spoedig zouden ook talloze heidenen door hetgeloof in Messias Jezus tot dit Nieuwe Israel mogen toetreden. 12 )

NOTENI) De codex van Beza.2) W. de Boor attendeert op het wezenlijke verschil tussen het gemeen-schappelijke goederenbezit van de „kloostergemeenschap" in Qumran enlatere geestverwanten, en het gemeenschappelijke goederengebruik van deeerste christenen. Het eerste kwam voort uit het streven naar persoonlijkevolmaaktheid en werd geeist door een harde wet, het tweede was vruchtvan het evangelic en van oprechte en ongedwongen naastenliefde, Comm.a.l.3) Als het stuk land op Cyprus lag, was het nog meer waard. Want diteiland was destijds een gewild zomerverblijf en daardoor ook bij beleggersin trek, H. Mulder, De Handelingen der apostelen, Zoetermeer 1992, 70.Overigens was grondbezit oorspronkelijk aan de levieten onthouden,omdat de Here hun erfdeel was, Num. 18:24, Deut. 10:9, vgl. echter Num.35:2-8, 2 Kron. 1 1:13v, Jer. 32:7v (Jeremia was ook een leviet, Jer. 1:1).4) In het Griekse woord nosphizomai (achterhouden, achteroverdrukken)waarmee Lucas Ananias' daad beschrijft, „zit altijd het element in van opeen slinkse manier handelen, zodat het anderen verborgen blijft van welkeontoelaatbare middelen men zich bedient", H. Mulder, comm. a.l.Hetzelfde Griekse woord „wordt in Joz. 7:1 (LXX) gebruikt voor Achan,die iets van het gebannene (dat wat God toebehoorde) achteroverdrukte,stal. Mogelijk heeft Lucas dit woord wel bewust gekozen om een vergelij-

112 113

De gemeente, monument van de Heilige Geest

king te maken tussen beide misdaden", Studiebijbel, De Handelingen derApostelen, Soest 1990, a.l.5) Pseusasthai (om te bedriegen) en nosphisasthai (om achter te houden)zijn inf. aor. Zij geven niet Ananias' bedoelingen weer, maar drukken resul-taat uit: „so that thou didst belie and didst hold back for thyself." Zijn daadrees ver uit boven zijn oorspronkelijke bedoeling. Aldus R.C.H. Lenski,comm. al., met verwijzing naar A. T. Robertson, A Grammar of the GreekNew Testament in the Light of Historical Research, 4th edition, 1089.6)Vgl. in deze serie Leviticus, 310.7) idem, Psalmen I, 246vv.8) H. Mulder, comm. a. 1.9) De inf. aor. peirasai geeft een resultaat aan, evenals de beide infinitievenin vs. 3: „zodat je verzocht", R.C.H. Lenski, Comm. a.l.10)TWBNT, VI, s.v. peirazo. C. Vonk, Heidelb. Catechismus, Schiedam1950, blz. 685v (Voorz. Leer II).11)R.C.H. Lenski, comm. 204. De vaak gestelde vraag of Ananias enSaffira de zonde tegen de Heilige Geest bedreven, beantwoordt hij ontken-nend: zij lasterden Hem immers niet, comm. 205., vgl. Mat. 12:31vv.12)F.F. Bruce, The Acts of the Apostles, 3rd ed., Grand Rapids, 1990, 166.

§7

HANDELINGEN 5:12-42HET SANHEDRIN BEANTWOORDT

NIEUWE TIJDSEINEN EN GETUIGENISSENMET GESELING EN PREEKVERBOD

„Barmhartig en genadig is de HERE, lankmoedig en groot van goe-dertierenheid", Ps. 103:8. Dat heeft ook Jeruzalem op treffendewijze ondervonden in de apostolische tijd.

Hoeveel profeten waren daar in de loop van de eeuwen algedood, Mat. 23:37. Tenslotte was zelfs Jezus, de Messias, er gekrui-sigd. Het yolk en zijn leiders hadden er de voile verantwoordelijk-heid voor op zich genomen met de verschrikkelijke zelfvervloeking:„Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen", Mat. 27:25.

En is dat bloed niet over hen gekomen, ruim dertig jaar later?Toen brak de Joodse Oorlog uit (66-70) en werd Jeruzalem getrof-fen door de Goddelijke vergelding, die Johannes de Doper en deHere Jezus hadden aangekondigd, Luc. 3: I 6v, 21:5-38. Daarbij lie-ten 1.100.000 Joden het leven en werden er 97.000 als gevangenenweggevoerd. 1 )

Toch had God eerst nog als een goedertieren Grootvorst eengeneratie lang geduld geoefend met zijn opstandige vazalvolk. Enniet alleen met de bevolking van de bloedstad, maar zelfs met deHoge Raad, die Gods Zoon tot de wreedst mogelijke dood veroor-deeld had. In Hand. 5:12-16 lezen we hoe de apostelen yolk en lei-ders tot geloof in de Here Jezus lokten, doordat zij vele ziekenmochten genezen in zijn naam. En in 5:17-42 zien we hoe de HogeRaad op hun getuigenis en genade-aanbod reageerde: zij werdenmishandeld en de evangelie-verkondiging werd nogmaals strengverboden.

115114

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod

§7

1. NIEUWE TEKENEN EN WONDEREN BEVESTI-GEN DE KOMST VAN DE MESSIAS EN BEVOR-DEREN DE GROEI VAN DE GEMEENTE, HAND.5:12-16

Wat maakte dat verschil: of je in Jeruzalem lid was van de officieleJoodse „staatskerk" of dat je je had aangesloten bij de discipelenvan Jezus van Nazaret.

Die „staatskerk" was ontaard in een machtig godsdienstigbedrijf met hogere en lagere functionarissen en officiele erkenningdoor de bezettende macht. Maar vlak voor haar prachtige tempel zatwel een arme bedelaar, Hand. 3:1-3. En vraag niet wat de armekerkgangers 's zaterdags in de synagogen te horen kregen. Saaiewetsuitpluizerijen, zo dor als stro. Moralistische verhandelingenover wat je nog juist wel en wat je net niet mocht doen. Nee, dan bijde gemeente van Messias Jezus!

12 Daar werd je blij! Daar verkendigen de apostelen nietalleen dat Jezus van Nazaret de beloofde Verlosser was, maar datlieten ze ook zien. Ze deden namelijk in zijn naam de heerlijkstewonderen. Op de genezing van de lamme bedelaar waren nog veleandere tekenen gevolgd. Stuk voor stuk nieuwe tijdseinen, dieJeruzalem verkondigden: „Wat hier gebeurt, bewijst dat de Messiasis gekomen Lees er de profeten maar op na. Het Koninkrijk van Godstaat voor de deur", vgl. blz. 63-66. Dezelfde wonderen als Jezusdeed, gebeurden nu door de handen van zijn apostelen. Bewijzentemeer dat Hij was opgestaan uit de dood en dat zij zijn gevolmach-tigde ambassadeurs waren, vgl. 2 Kor. 12:12.

Behalve grote onderlinge weldadigheid (2:44v, 4:34v), heersteer ook hartverwarmende eendracht onder zijn discipelen. Alweerzo'n frappant verschil met de Joodse „staatskerk". Die was scherpverdeeld in Farizeese, Sadducese en andere richtingen, die elkaarniet konden luchten of zien. Maar de aanhangers van Jezus wareneen in geloof, hoop en liefde.

Men zag hen vaak bijeen in de Zuilengang van Salomo, waarook Jezus op en neer gelopen had, Joh. 10:23. Want „de gruwel derverwoesting", die de verdwijning van de tempel zou inluiden (Mat.24:15v), was daarin nog niet te zien. Daarom braken de Joodsechristenen niet eigenmachtig met de ceremoniele dienst in de tern-

116

pel, maar namen ze daaraan nog geruime tijd deel, vgl. blz. 68v.Anderzijds hielden ze zowel in de tempel als in woonhuizen (2:46)eigen samenkomsten, zodat ze bij alle verwevenheid met Israeltegelijk als aparte groep optraden.

13 Hun „afscheiding" kreeg zelfs al zo duidelijk vorm dat vande anderen - Jeruzalemmers, die Jezus (nog) niet als Messias had-den aanvaard - niemand zich Iichtvaardig of met onedele bedoelin-gen bij hen durfde aan te sluiten. 2) Zo'n diepe indruk had de plotse-linge dood van Ananias en Saffira gemaakt. ledereen besefte datmen zich in de gemeente van Messias Jezus op heilige grond be-yond en dat je in die kringen beslist niet met schijnvroomheid hoef-de aan te komen. Dit nam echter niet weg dat de volgelingen vanJezus vanwege hun onderlinge liefde bij de hele bevolking vanJeruzalem in hoog aanzien stonden, vgl. 2:47, 4:21.

14 Velen werden getrokken door de prediking van de apostelenen de heilige levenswandel van de gemeente. Zij lieten zich overtui-gen dat Jezus de beloofde Messias was. Onder hen waren ook vrou-wen, die al of niet met instemming van hun man, zelfstandig voorde Here Jezus kozen, Mat. 10:35v, Luc. 14:26. Zo werden er grotegroepen nieuwe gelovigen door Hem aan de gemeente toegevoegd.Kort tevoren was haar ledental nog enigszins bekend (ongeveer vijf-duizend mannen, 4:4), maar nu raakte men vanwege de grote massade tel blijkbaar kwijt.

15 Door dit toenemende geloof in de Here Jezus en de genees-kracht die Hij door middel van de apostelen uitoefende, werden zie-ken zelfs met bed of matras en al op straat gelegd. Men vertrouwdeerop dat als Petrus voorbij kwam, zijn schaduw reeds voldoende zouzijn om te worden genezen. Dit was geen bijgeloof, evenmin alsvroeger de wens om Jezus' kleed te mogen aanraken, Mar. 6:56, vgl.Hand. 19:12. Nee, de apostelen verrichtten in zijn kracht nog grote-re daden dan Jezus zelf verricht had zoals Hij hun ook beloofd had,Joh. 14:12.

16 Ook in de omliggende steden trok hun optreden sterk deaandacht. Telkens kwam men in de poorten van Jeruzalem mensentegen die zieken naar de apostelen brachten. Die hoefden niemandteleur te stellen; in Jezus' kracht mochten ze hen allen genezen. Ookvan onreine geesten, die hun slachtoffers zo verschrikkelijk hadden

117

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod § 7

gekweld. 3 ) Door hun bevrijding openbaarde Jezus opnieuw zijnheerlijkheid als overwinnaar van Satan, vgl. Mat. 22:22-30. Zobegon het evangelie zich nu ook buiten Jeruzalem te verbreiden.Alweer niet dankzij de uitgekiende planning van de apostelen, maardoor de leiding van hun verhoogde Heer, vgl. blz. 73v.

Wat had God nog meer kunnen doen?Dus in hetzelfde jaar als waarin de Here Jezus in Jeruzalem

was gekruisigd, stapelde God daar weldaad op weldaad! Tientallenmensen werden verlost van ziekten en kwelgeesten. Armen enbenen, harten en levens werden hersteld in de naam van zijn hierverworpen Zoon.

Zo bevestigde de Here op krachtige wijze het gezag van zijnapostelen. Hun wondergenezingen deden alle een klemmend beroepop de bevolking: Geloof toch wat deze mannen getuigen omtrentJezus van Nazaret! Hun tekenen en wonderen bewijzen dat Hij deMessias is en dat Hij hen als zijn gezanten tot u zond.

Ruim dertig jaar lang schonk God Jeruzalem nog gelegenheidom zich van haar Messiasverwerping te bekeren, voordat Hij zijnverbondsvloek over stad en tempel uitstortte. Gelukkig hadden toenveel Joden van dit uitstel van het gericht gebruikgemaakt.

2. DE APOSTELEN WORDEN GEARRESTEERDEN DOOR EEN ENGEL BEVRIJD: ROEPSTEMVOOR DE HOGE RAAD EN BEMOEDIGINGVOOR DE GEMEENTE, HAND. 5:17-25

Maar de Hoge Raad wees Gods goedheid en geduld bruut van dehand. De stroom van genezingen kon hun harde harten niet vermur-wen. Hoewel daarmee de heerlijkste Messiaanse profetieen voorhun ogen in vervulling gingen. Zij wilden echter die krachtige tijd-seinen niet opmerken en zij wilden zich niet bekeren, Mat. 13:14v.

Gearresteerd, vs. 17, 1817 Schrijnende tegenstelling! God vergold Jeruzalem door een

stroom van genezingen, dus kwaad met goed. Maar daardoor wer-den de hogepriester en zijn Sadducese partijgangers nu juist vervuldmet jaloezie. Hoe meer tekenen de apostelen deden en hoe meer de

118

gemeente groeide, hoe bozer en afgunstiger zij werden, zie bij 4:2.Zij hadden zó gehoopt dat ze met de dood van Jezus van Hem ofwaren en nu klonk zijn naam weer overal. Vol naijver bemerkten zedat het yolk diep respect had voor de twaalf lekeprekers, die in denaam van Jezus ongehoorde geneeskracht uitoefenden. Op zekeredag was de maat volgens de hogepriester en zijn Sadducese aanhangvol en greep hij in.

18 Alle apostelen werden midden in hun zegenrijke werk gear-resteerd. Niet alleen Petrus en Johannes, zoals enkele weken tevoren(Hand. 4:1-22) 4), maar ditmaal alle twaalf. Het verzet van hetSanhedrin werd duidelijk feller. Zij werden niet opgesloten in eenvan de tempelvertrekken, maar bij het gespuis in het huis van bewa-ring, vgl. 1 Kor. 4:13. Hoe kort was het nog maar geleden dat deMeester hen op gevangenschap en zelfs geseling en doodstraf hadvoorbereid, Mat. 10:17,28, Luc. 21:12.

Bevrijd, vs. 19-21a19 Volgens de Sadducese raadsleden (en hun moderne geest-

verwanten) bestaan er geen engelen, Hand. 23:8. Maar toen zijJezus' gezanten achter slot en grendel hadden gezet, hoefde Godmaar een engel te sturen om de Sadducese heren voor schut te zet-ten. Terwijl de bewakers voor de deuren niets bemerkten, maakte hijde gevangenispoorten „gewoon" open, liet de apostelen eruit endeed de deuren daarna weer keurig op slot. Zo'n bevrijdingsactie isvoor een engel een kleinigheid. En van zulke helpers heeft God ermiljoenen!

20 De hemelbode kwam echter niet voor hun persoonlijke wel-zijn, maar terwille van hun wereldwijde roeping. Hij zette hen danook meteen aan dit werk: „Ga weer naar de tempel en spreek tot hetyolk al de woorden van dit leven." De ongelovige Joden zochten hetleven in hun „wet", maar de apostelen moesten getuigen: „Godheeft ons eeuwig leven gegeven en dat leven is in zijn Zoon. 5) Wiede Zoon heeft, heeft het leven gevonden; wie de Zoon niet heeft,heeft ook het leven niet", 1 Joh. 5:11 v.

21a En durfden de apostelen dit meteen weer aan? Waren zeniet uit het lood geslagen door hun arrestatie? En achtten ze het nu„verstandiger" de Raad voorlopig maar niet te prikkelen, temeer

119

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod § 7

daar de Sadducese raadsleden nu eenmaal niets van een opstandingvan doden wilden weten? Mat. 22:23, Hand. 23:8. Nee, zij aarzel-den geen moment om Jezus' opdracht uit te voeren. De uitkomst lie-ten ze aan Hem over, vgl. 2 Tim. 1:7.

Nauwelijks waren de deuren van de tempel tegen de ochtendgeopend of daar stonden Petrus en de anderen alweer vrijmoedig hetyolk te onderrichten over Messias Jezus, die dood geweest was,maar weer leefde, vgl. 4:29, 31. Straks zullen zij dit ook het deelsSadducese Sanhedrin nogmaals voorhouden.

Appel op de Raad, bemoediging voor de gemeente, vs. 21b-2521b Intussen riep de hogepriester de voltallige Hoge Raad bij-

een, het hoogste Joodse bestuurscollege. Zoiets als de combinatievan een synode, een theologische faculteit en een rechtbank. Deknapste koppen en de aanzienlijkste Joden behoorden tot de leden.Professoren en doctoren, juristen en exegeten, priesters en oudsten,vgl. blz. 87v. Voordat Hij „de dagen van vergelding" (Luc. 21:21)liet aanbreken, schonk God zelfs de rechtbank die Messias Jezus terdood veroordeeld had gelegenheid zich van die gerechtelijke moordte bekeren.

21c-22 Nadat de heren gezeten waren, stuurden zij dienarennaar de gevangenis om de apostelen op te halen. Maar toen die daarkwamen, troffen zij de arrestanten niet meer in hun cel aan. Zonderde apostelen keerden ze in de vergaderzaal terug en rapporteerden:

23 „Alles was in orde. De deuren van de gevangenis warenzorgvuldig op slot en de wachten stonden ervoor. Maar toen wijopendeden, zat er niemand in."

24 Toen de tempelcommandant en de opperpriesters dit hoor-den, vroegen zij zich stomverbaasd of wat ze hiervan moesten den-ken. Hu1p van buiten konden de arrestanten immers niet ontvangenhebben (engelen bestonden volgens hen niet). Even wisten de herenmet de situatie totaal geen raad.

25 Temeer daar er vervolgens als klap op de vuurpijl iemandbinnenkwam met het bericht: „De mannen die u gevangen hebtgezet, bevinden zich in de tempel en staan het yolk te onderwijzen!"Ze hielden zich dus niet eens verborgen. Met dit nieuwe wonderdeed God het zoveelste beroep op Israels hoogste vertegenwoordi-

gers. Eerst hadden de bewakers van Jezus' graf hun meegedeeld dateen engel dit geopend had, Mat. 28:11vv. Daarna hadden Petrus enJohannes in de raadsvergadering getuigd dat zij Jezus na zijn op-wekking hadden gezien en gehoord, Hand. 4:8-20. Vervolgens had-den talrijke wondergenezingen in de naam van Jezus dit getuigenisbevestigd, Hand. 5:12-16. En nu weer die lege gevangenis! Nee,God heeft zich voor de verwoesting van de tempel ook aan hetSanhedrin bepaald niet onbetuigd gelaten!

3. HET VERHOOR VAN DE APOSTELEN EN HUNGETUIGENIS, HAND. 5:26-33

Het Sanhedrin mocht door de ontsnapping van de apostelen even vanzijn stuk gebracht zijn, maar het herstelde zich al spoedig. Zonderenig blijk van inkeer besloot het hen opnieuw te arresteren. Menwilde de Goddelijke roepstem in hun bevrijding eenvoudig niet horen.Toen liet God hun in zijn lankmoedigheid nogmaals de feiten rondomJezus voorhouden, compleet met een aanbod van vergeving erbij!

Opnieuw opgepakt en beschuldigd26 Daarop begaf de commandant zich met zijn helpers op weg

om de apostelen voor de tweede maal te arresteren. Aileen nu nietmet geweld, maar met een zoet lijntje. Want men was wel niet bangvoor God, maar wel voor het yolk, vgl. Mat. 21:25v. Stel je voor dathet woedende yolk de tempelwacht zou stenigen, omdat die de po-pulaire Galileeers opnieuw gevangennam. 6)

27 Zo gebeurde het dat ditmaal niet alleen Petrus en Johannes,maar alle apostelen voor de Hoge Raad werden geleid. Als loyaleonderdanen boden zij daartegen geen verzet. De Here zou hun voordat hof wel wijze woorden in de mond leggen, Luc. 21:15, vgl. Mat.10:19v. Daarover hoefden zij zich niet bezorgd te maken.

Wat een treffende confrontatie kwam hier alweer zonder men-selijke berekening tot stand! De twaalf gezanten van Messias Jezusmet de zeventig (?) hoofden van Israel! Voorgezeten door de hoge-priester, de zoon van Aaron, Israels voornaamste representant bijGod. Als preses van het Sanhedrin leidde de hogepriester (Annas,4:6; of Kajafas) het verhoor.

28 Sluw en zonder een greintje verootmoediging repte hij met

120 121

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod

§7

geen woord van hun ontsnapping. Goddelijke bescherming wenstehij daarin niet te zien. Hij stak meteen van wal met zijn aanklacht.Deze bestond uit twee punten: 1) Wij hadden u toch streng verbodenonderricht te geven in die naam? En wat hebt u gedaan? Uw onder-wijs is het gesprek van de dag in Jeruzalem! 2) U wilt ons de ver-antwoordelijkheid voor de kruisiging van die man toeschuiven enzijn bloed op ons hoofd doen neerkomen. Alsof wij dat onschuldigvergoten zouden hebben!

U ziet hoe laatdunkend de hogepriester over onze Heilandsprak. Meneer achtte het beneden zijn waardigheid de naam Jezusop de lippen nemen. Hij had het verachtelijk over „die naam", „dieman" en „uw leer", alsof de apostelen een eigen leer hadden verzon-nen. (Zo verachtelijk sprak men later over „de leer van Luther" ofdie van andere trouwe leraars). Waarom sloeg men er de Schrift nietop om na te gaan of het gebeurde daarmee klopte? Omdat zij hunmacht nog altijd meer beminden dan de waarheid, vgl. 4:7, blz. 91v.

De beklaagden klagen hun rechters aan29 Ditmaal voerde niet alleen Petrus het woord, maar vielen de

anderen hem bij. Op het eerste punt van de aanklacht (overtredingvan het preekverbod), antwoordden ze: „Zeker, men moet mensengehoorzamen. Maar God nog meer!", vgl. 4:19, 1 Petr. 2:13.Daarom hadden zij de verkondiging van Jezus' naam niet mogenstaken. Daarmee reageerden ze meteen op het tweede punt van deaanklacht: U hebt uw leer in heel Jeruzalem verbreid en stelt hetSanhedrin verantwoordelijk voor de dood van Jezus.

30 Dat deden de apostelen inderdaad: „U hebt Jezus eigenhan-dig vermoord7) door Hem aan een paal te hangen." Een duidelijkezinspeling op het Schriftwoord: „Een gehangene is door God ver-vloekt", Deut. 21:22v. Maar de God van onze voorouders oordeeldeanders! Hij wekte de „vervloekte" kruiseling op uit zijn graf

31 en gaf Hem als Leidsman en Redder der wereld een hogeplaats aan zijn rechterzijde. Ook met de bedoeling Israel nog gele-genheid te geven zich van zijn Messiasverwerping te bekeren endoor het geloof in de Here Jezus vergeving van zonden te ontvangen.

32 Wij, zijn apostelen, hebben Hem na zijn opstanding veertigdagen lang telkens gezien en gesproken. En wij stonden erbij toen

122

Hij zes weken na zijn verrijzenis in de hemel werd opgenomen.Daarvan getuigen wij nu, samen met de Heilige Geest die God heeftgegeven aan wie Hem gehoorzamen.

Alweer het verbondsprocesOok deze toespraak van de apostelen vormt een onderdeel van

Gods verbondsproces met het afvallige Israel, dat in het boek Han-delingen zo'n centrale plaats inneemt. De twaalf apostelen tradenhier opnieuw op als getuigen a charge, daarbij krachtig bijgestaandoor de Heilige Geest als Parakleet (vgl. blz. 26v, zie ook bij 2:36,3:12-26).

Hij was hier de Verdediger van Jezus' gelijk, de Helper van deapostelen en de Openbare Aanklager, die door hun mond Israelshoogste rechters opnieuw in staat van beschuldiging stelde, vgl. 4:5-12, blz. 90v. Alleen niet om hen daarna een onafwendbaar OOrdeelaan te zeggen, maar om hun van Gods kant nog een genadeaanboden vredesvoorstel te doen.

Want de Hoge Raad had Hem wel laten kruisigen, maar hetbloed van Jezus behoefde niet onontkoombaar op hen neer te ko-men, vgl. vs. 28. Zelfs het Sanhedrin, dat Jezus aan het vloekhouthad gebracht, kreeg bij dezen nog de kans om zich berouwvol vanzijn messiasmoord te bekeren en daarvoor vergeving van God teontvangen.

Het vredesvoorstel verworpen33 Maar toen de raadsheren dit nieuwe getuigenis over de Here

Jezus hoorden, werden ze des duivels en wilden zij de apostelen terdood brengen! Stel je voor, Jezus die zij ter dood veroordeeld hadden,zou door God in de hemel opgenomen zijn? En alleen wie in Hemgeloofden zouden God gehoorzaam zijn en de Heilige Geest bezitten?TerwijI zij zich zouden moeten bekeren? Dit moet vooral de Farizeeseraadsleden woedend gemaakt hebben, vgl. Luc. 3:8, 18:9.

Zonder een spoor van berouw en verootmoediging wees mende beschuldiging en het genade-aanbod van de apostelen van dehand. Want vergeving aanvaarden betekende schuld bekennen en datweigerde de Hoge Raad pertinent. De heren haatten Jezus en zijnapostelen. Als Hij toen geen gezaghebbende tegenstem had laten

123

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod

§7

klinken, zou het Sanhedrin ook zijn apostelen omgebracht hebbenen zijn evangelie voor altijd gesmoord.

4. DOOR DE RAAD VAN GAMALIEL REDT DEHERE HET LEVEN VAN ZIJN APOSTELEN,HAND. 5:34-40

Maar op dit spannende ogenblik vroeg professor Gamaliel hetwoord. En zijn toespraak werd door God gebruikt om het Sanhedrinvan een nieuw doodvonnis of te houden en zo de apostelen het levente redden.

34 Gamaliel was een van Israels vermaardste wetgeleerden eneen kleinzoon van de nog beroemdere rabbi Hillel. Hij stond bekendom zijn praktische wijsheid en gematigde opvattingen. De apostelPaulus zat als student aan zijn voeten, 22:3. Hoewel Gamaliel vande Farizeese richting was, had zijn woord groot gezag in de overwe-gend Sadducese Raad. Nadat hij was opgestaan, verzocht hij eerst„deze mensen" een ogenblik buiten te doen staan. Daarop werdende apostelen van Jezus Christus de zaal uitgestuurd

35 en stak de hoogleraar van wal. „Mannen van Israel", zei hij,„overweeg goed wat u met deze mensen zult doen!"

36 Neem de les van de historie ter harte. U weet dat er in hetverleden vaker „messiaanse" bewegingen zijn geweest en dat dietenslotte alle op niets zijn uitgelopen. U herinnert zich Teudas, dieenige tijd geleden beweerde dat hij iets bijzonders was en een groepvan ongeveer 400 man om zich heen verzamelde. Maar hij werd omhet leven gebracht en zijn aanhang viel uiteen. Heel zijn actie bloed-de dood.

37 Daarna wist Judas de Galileeer wat aanhang te verwerven.Dat was in de tijd van de volkstelling. - Volgens de antieke Joodsegeschiedschrijver Josefus riep deze Judas het yolk op de inschrij-ving te boycotten. De gegevens zouden gebruikt worden voor nieu-we belastingmaatregelen. En volgens hem mocht je als lid van hetheilige yolk de heidense keizer geen belasting betalen, vgl. Luc.20:20-26. - Toen hij een opstand ontketende en daarbij zelf om hetleven werd gebracht, werden al zijn volgelingen uiteengejaagd.

38 Welke les kon de Raad daaruit trekken voor de aanhangersvan Jezus? Volgens Gamaliel waren er twee mogelijkheden: Of dit

124

was een beweging die door mensen was bedacht en op touw gezet.Of het was er een die op Gods initiatief en in zijn kracht tot standwas gebracht.

Wat de eerste mogelijkheid betrof: stel dat die hele „Jezus-beweging" mensenwerk was. Dan zou zij na verloop van tijd van-zelf op niets uitlopen. Daar hoefde het Sanhedrin niet voor in te grij-pen. Tenslotte was de stichter, Jezus van Nazaret, reeds omgebracht.Waarmee Gamaliel maar zeggen wilde: Handen of van deze men-sen! Laat ze lopen! De historie leert dat je zulke bewegingen nietmet geweld moet onderdrukken.

39 Maar als het werk van God betrof, dan zou de Raad het nieteens kinmen vernietigen. Pas maar op dat straks niet blijkt dat utegen God aan het vechten bent! - Zou Spr. 21:30 hem voor de geestgestaan hebben: „Geen wijsheid, geen inzicht en geen beleid hou-den stand tegenover de Here"? Kortom, of deze beweging nu uitGod was of uit de mensen, in beide gevallen deed de Raad er vol-gens Gamaliel verstandig aan er niets tegen te ondernemen. 8 )

Beleid, geen belijdenisGamaliel liet niet blijken of hij in de beweging van Jezus Gods

werk zag. Waarom eigenlijk niet? De twaalf arrestanten hadden een-parig getuigd dat zij Jezus na zijn opstanding hadden gezien. Boven-dien hadden zij dit met de Schrift gestaafd. Waarom ging de beroemdeschriftgeleerde stilzwijgend aan deze dubbele bewijsvoering voorbij?

Trouwens, hij kende toch als lid van de Raad het relaas van desoldaten, die Jezus' graf hadden bewaakt? Die had het Sanhedrintoch niet voor niets omgekocht? Mat. 28:11-15. Of hadden deopmerkelijke uitbreiding van het aantal gelovigen, de wonderteke-nen van de apostelen en nu weer hun onverklaarbare bevrijding uitde gevangenis meer indruk op hem gemaakt dan hij liet blijken?Maar als hij daarin al Goddelijk werk bespeurde, dan beleed hij dithier in elk geval niet. De vermaarde professor kwam met een voor-zichtig beleidsvoorstel, niet met een dappere belijdenis.

De rabbi, die zoveel wist van Gods wonderen uit het verleden,negeerde Gods wonderen in het heden. Alle tekenen van Jezus' ver-heerlijking liet hij onbesproken. Zelf beleed hij geen schuld en zijnmede-raadsleden riep hij er evenmin toe op. Afgaande op zijn woor-

125

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen met geseling en preekverbod

§7

den gaf de hoogleraar zich, althans in deze vergadering, niet echtgewonnen aan het evangelie.

Wat een verzwaring van hun verantwoordelijkheid! De HereJezus zei eens: „Als Ik in hun midden geen daden had verricht zoalsniemand anders ooit verricht heeft, dan zouden ze zonder zondezijn. Maar ze hebben Mij die zien verrichten, en toch zijn ze volhaat, tegen Mij en tegen mijn Vader", Joh. 15:24.

Overigens was Gamaliels redenering nog om een andere redenaanvechtbaar. Hij deed namelijk alsof je uit het verloop van eenbeweging Gods af- of goedkeuring zou kunnen opmaken. En alsofje daarop met je beoordeling zou kunnen wachten. Maar ook afvalli-ge bewegingen kunnen enorme invloed verwerven. Zelfs nog eeu-wenlang na de dood van hun stichter. Denk slechts aan de machtvan de islam na de dood van Mohammed. Nee, Gamaliel had de fei-ten moeten beschouwen in het licht van de Wet en de Profeten, diehij op zijn duimpje kende.

Niet gedood, wel gegeseld, vs. 4040 Nadat Gamaliel uitgesproken was, stemde de Hoge Raad

met zijn advies in. Niemand wees op de zwakke punten in zijnbetoog. Zo herinnerde niemand eraan dat men Jezus wegens gods-lastering ter dood veroordeeld had (Mat. 26:65v), zodat zijn bewe-ging op hun eigen standpunt onmogelijk uit God kon zijn. En nogminder was er iemand die riep: „Laten wij onze wegen doorzoekenen doorvorsen en ons bekeren tot de Here", Klaagl. 3:40.

Zo redde de Here het leven van zijn twaalf getuigen. Wantnadat Gamaliel uitgesproken was, zag het Sanhedrin af van zijnvoornemen hen ter dood te brengen en besloot het hen in vrijheid testellen. Maar niet zonder hen nogmaals streng verboden te hebbennog verder te spreken in de naam van Jezus.

Om hen dit goed in te prenten en zijn woede op hen te koelen,besloot de Raad hen voor hun vrijlating eerst nog te laten geselen.Een schandelijke en bijzonder pijnlijke kerkelijke straf. Niet be-stemd voor schurken, maar voor overtreders van kerkelijke geboden.De Romeinse rechters mochten hem Romeinse burgers niet opleg-gen, Hand. 16:37.

Zo moesten de twaalf apostelen omdat ze het evangelie van de

Here Jezus verkondigd hadden, hun bovenlichaam ontbloten en daarzwiepten de geselriemen op hen neer. Vast de bekende veertig mineenmaal, vgl. Deut. 25:2v, 2 Kor. 11:24. Volgens de Misjna bestond degesel uit een vierdubbel gevouwen riem of reep kalfsleer. Het kwamwel voor dat iemand onder de geseling bezweek. Terwijl het Sanhedrintoekeek, krompen de getuigen van Messias Jezus ineen van smart.

Zó diep was de haat van het „vrome" Sanhedrin tegen Jezusvan Nazaret. En zo diep was zijn haat tegen de mannen die notabenehen, de leiders van Israel, van ongehoorzaamheid hadden beschul-digd en het hadden gewaagd hen tot bekering op te roepen en verge-ving te beloven! Maar de loop van het evangelie hield de Raad erniet mee tegen. Integendeel!

5. DE APOSTELEN ZETTEN HUN GETUIGENIS INJERUZALEM VOORT, HAND. 5:41V

Toen mochten de apostelen met hun mishandelde ruggen naar huis.41 En hoe verlieten ze de rechtszaal? Verslagen? Mentaal

gebroken? Met die bedoeling had het Sanhedrin hen wel laten gese-len. Maar de marteling had een averechts effect. Ondanks hunbebloede ruggen waren ze blij! Want ze beschouwden deze smaadals een eer! En wel een die niet iedereen te beurt valt, namelijkgemarteld worden om de naam van Jezus! Ze klaagden niet overhun pijn, ze protesteerden niet tegen het hun aangedane onrecht,maar ze herinnerden zich Jezus' woord: „Gelukkig zijn jullie als demensen je haten () omwille van de Mensenzoon. Dans die dag vanblijdschap, want, vergeet niet, in de hemel wacht jullie een rijkebeloning", Luc. 6:22v., vgl. 1 Petr. 4:13.

42 Dapper gingen ze dagelijks door met hun onderricht. Godmeer gehoorzaam dan de Hoge Raad. Ze gaven hun onderwijs aller-eerst in de tempel (zie bij 2:46), onder de ogen van de priesters ende tempelpolitie. En voorts in de vele huisgemeenten, waar ookbelangstellenden welkom waren, 1 Kor. 14:23.

Zo verkondigden zij ruim dertig jaar voor zijn verwoesting inJeruzalem het goede nieuws dat Jezus van Nazaret de beloofdeMessias-Koning was. Uiteraard inclusief al datgene wat we hen bijeerdere getuigenissen hoorden verkondigen, vooral de „woordenvan dit leven", vs. 20, vgl. Hand. 2:14-40, 3:12-26, 4:8-12.

126 127

§ 7 Het Sanhedrin beantwoordt nieuwe tijdseinen en getuigenissen

NOTEN1)„De ramp van het jaar 70 n. Chr. was het goddelijk antwoord op hun uit-dagende kreet (vgl. Lc. 21,22)", J. Keulers, Mattheus, Roermond enMaaseik 1950, 337. Fritz Rienecker, Das Evangelium des Matthilus,Wuppertal 1953, 358 (over de stroom Joods bloed die voor de belegeringvan Jeruzalem reeds vergoten werd). Vgl. H. N. Ridderbos, Matthews II,Kampen 1946, 228. (Korte Verklaring der Heilige Schrift). Latere literatuuris terughoudend ten aanzien van Mat. 27:25.2) R.C.H. Lenski, Comm. a.l.3) Evenals in zijn evangelic maakt dokter Lucas onderscheid tussen gewo-ne ziekten en bezetenheid. Over deze laatste kwaal spreken in het heleNieuwe Testament alleen hij en de drie andere evangelisten. Volgens henkwam zij voor in Jeruzalem, Judea, Galilea, Decapolis, Samaria, Filippi enEfeze. En wel met name in die unieke periode van de wereldgeschiedenis,waarin de Zoon van God op aarde was om de werken van de duivel te ver-breken, 1 Joh. 3:8, vgl. Simon J. Kistemaker, comm. a.l.4) „Zwischen dem ersten und zweiten Prozesz gegen die Apostel werdennur einige Wochen gelegen haben", W.de Boor, die Apostelgeschichte,Wuppertal 1965, 120.5) Niet: dès levens (NV); maar: dezes levens (SV). „Door de expresse toe-voeging „dit" wordt nl. het leven waarop hier gedoeld wordt impliciet integenstelling tot een ander leven gesteld", n.l. dat van de ongelovige Joden,D. Holwerda, Opbouw, 32e jrg. 1988, blz. 254.6) J. A. Alexander, Acts, 1857, reprinted Carlisle 1991, 225, ziet hieringeen uiting van blinde volkswoede, maar de aloude, theocratische terecht-stelling en uitstoting uit de volksgemeenschap. Het yolk zou uit dieprespect voor de apostelen de tempelpolitie van ontrouw aan de theocratieen de wet van Mozes kunnen beschuldigen.7) Grieks: diacheirizesthai: „ermorden mit eigener Hand. 0 Dat gewahltesignificante Wort bringt die Hinrichtung Christi, die schon 4,10 als eigent-liches Selbstwerk der Anstifter bezeichnet war, mit mOglichster Starke alssolches zur Anschauung", H.A.W. Meyer, Handbuch iiber die Apostel-geschichte, Gottingen 1870, a.l.8) Volgens Karl Bornhauser verstond Gamaliel onder Gods werk in ditgeval Gods bestel, waardoor Hij de beweging van Jezus mogelijk nogenige tijd wenste te laten voortbestaan. En daartegen moest het Sanhedrinvolgens hem niet ingaan, Der Sinn und die Bedeutung des Gamalielrates ;

in: Studien zur Apostelgeschichte, Gutersloh 1934, 56-70.

§8

HANDELINGEN 6:1-7TAAKVERDELING BIJ DE DIAKONIA

Diakonla is in het Nieuwe Testament het woord voor vrijwel allevormen van christelijk dienstbetoon: liefdemaaltijden bereiden ende gasten bedienen, geld inzamelen voor arme buitenlandse christe-nen, amen van de benodigde levensbehoeften voorzien, aanwen-ding van genadegaven als de bekwaamheid om te helpen, te bestu-ren, barmhartigheid te betonen, zieken te bezoeken en bedroefden tetroosten. Voor al deze en dergelijke uitingen van christelijke naas-tenliefde gebruikt het Nieuwe Testament het Griekse woord dia-konia, dat kortweg dienst betekent.

De betekenis van diakonia is zelfs nog ruimer. Paulus bezigdehet woord namelijk ook voor zijn apostolaat. Hij en de andere apos-telen verkondigden publiek en in besloten kring het evangelic.Daarmee waren zij ook „diakenen". Alleen dienden zij in de dia-konia of bediening van het evangelic. Timotetis en Erastus, die Pau-lus daarbij hielpen, heten in onze vertalingen „zijn helpers", maar inhet Grieks worden ze zijn „diakenen" genoemd, Hand. 19:22.

In de gemeente van Jeruzalem bloeide deze veelkleurige dia-konia. De apostelen verkondigden met kracht het evangelic en erheerste warme onderlinge liefde, uitkomend in treffende offervaar-digheid, 2:44v, 4:32-37. Maar toen de gemeente almaar groter werd,ontstonden er moeilijkheden bij de diakonia. Als de apostelen toenniet met wijsheid waren opgetreden, zou de satan een nieuw breek-ijzer in handen hebben gekregen, waarmee hij de hartelijke een-dracht van de gemeente had kunnen slopen en de apostelen van huneigenlijke opdracht afhouden.

Maar nu werd uit deze moeiten de taakverdeling geboren, diewij in de christelijke kerk nog steeds kennen, namelijk die vantweeerlei diakonia: de bediening van het Woord en de dienst van debarmhartigheid. Mede daardoor kon de gemeente ongehinderd

128 129

§8

Taakverdeling bij de diakonia Taakverdeling bij de diakonla

§ 8

doorgroeien, zowel in geloof als in getal.

1. PROBLEMEN BIJ DE DAGELIJKSE DIAKONIA,HAND. 6:1

De apostelen hadden de les van de voetwassing goed onthouden,Joh. 13. Naar het voorbeeld van de grote Diaken Jezus moesten zijndiscipelen elkaars diaken of dienaar zijn. Zo kon het in Jeruzalemgebeuren dat armen van een liefdemaal genoten waarvoor de apos-telen hadden gezorgd. Rijken die huizen en grond verkochten tenbate van de armen, legden immers de opbrengst daarvan „aan devoeten van de apostelen" (2:44v, 4:34-37) en die verdeelden hetgeld vervolgens onder de armen.

Wellicht zaten ze daarbij achter een tafel, zoals de geldwisse-laars of hankiers (letterlijk: tafelmensen) in de tempel, Mat. 21:12.Daardoor bezat het woord tafel soms een financiele bijbetekenis. InLuc. 19:23 gebruikt Lucas voor bank het Griekse woord voor tafel.De uitdrukking „de tafels bedienen" behoeft in Hand. 6 dus nietalleen te betekenen: voor de maaltijden zorgen, maar ook: de armen-kassen beheren. Of misschien nog ruimer: voor de financien zorgenen andere materiele belangen van de gemeente behartigen. 1 )

De Grieks-sprekende weduwen over het hoofd gezien, vs. I1 Zolang de gemeente nog te overzien was, konden de aposte-

len deze „diakonla van de tafels" nog wel combineren met de „dia-konia van het Woord". Maar toen het aantal discipelen almaar groei-de en groeide, tot er in Jeruzalem een grotestadsgemeente van zo'n20.000 - 25.000 leden 2 ) was ontstaan, rezen er problemen bij dearmenzorg.

Destijds woonden er namelijk in Jeruzalem veel Joden die eengroot deel van hun Leven in het buitenland hadden vertoefd en nuhun levensavond in de schaduw van de tempel doorbrachten. In dehoop daar de komst van de Messias nog te beleven of er in elk gevalbegraven te worden. Uit Hand. 2:9vv blijkt dat deze immigranten uitalle streken rond de oude wereldzee afkomstig waren, vgl. blz. 43v.

Doordat ze daar jarenlang hadden gewoond of er zelfs warengeboren, waren ze de oude Hebreeuwse taal niet meer machtig. Ookhet daarmee verwante Aramees, dat in hun vaderland gesproken

werd3), beheersten zij niet of slechts gebrekkig, zoals uit hun graf-schriften blijkt. 4) Zij spraken Grieks, de wereldtaal van die tijd. Ookde Bijbel lazen ze niet in het Hebreeuws, maar in de Griekse ver-taling, de Septuaginta. Als immigranten zullen ze zich ook wel dooreen enigszins andere levensstijl onderscheiden hebben. In Jeruzalemvormden ze een aparte groepering, waarop door de Farizeeen somswerd neergekeken. 5 ) Ze kwamen bijeen in eigen synagogen (vgl.6:9) met Griekse diensten en de Griekse Bijbel. 6) Lucas noemt henin de grondtekst hellenisten. 7 )

En laat hun grote wens toen in vervulling gaan! Zij beleefdende komst van de Messias. Wellicht hadden sommigen van hen hetgrote nieuws op de Pinksterdag uit de mond van Petrus gehoord.Dankzij het talenwonder misschien ook nog wel in het hun ver-trouwde Grieks. Zo waren ze tot geloof in de Here Jezus gekomenen lid geworclen van de christelijke gemeente van Jeruzalem, waarinde meesten Aramees spraken - de taal waarmee de Grieks-sprekendeimmigranten moeite hielden. Daarom zullen ze ook wel aparte huis-gemeenten gevormd hebben.

Doordat de meesten van hen zich pas op latere leeftijd in Jeru-zalem hadden gevestigd, waren er onder hen veel weduwen. Zo'nvrouw kon in de oudheid niet zelf de kost verdienen. Als zij behoef-tig was en geen kinderen had om voor haar te zorgen (1 Tim. 5:4),dan was zij voor haar levensonderhoud afhankelijk van de synago-gale armenzorg. Aangezien zij was overgegaan naar de gemeentevan Jezus, was ze nu aangewezen op ondersteuning door deze broe-ders en zusters.

Aanvankelijk werd ook daar goed voor deze vrouwen ge-zorgd. De gemeente was nog niet zo groot en er heerste ongekendehartelijkheid. Maar toen het aantal gelovigen steeds toenam, groeidede tafel-diakonla de apostelen boven het hoofd. En daarvan werdende Grieks-sprekende weduwen het eerst de dupe. Dit lag wat voorde hand. Weduwen leefden destijds stil en teruggetrokken. Voor hendie in Jeruzalem geboren en getogen waren, vormde dit geen be-zwaar. Zij vonden wel iemand die de apostelen eventueel op haarnood kon attenderen. Maar de Grieks-sprekende weduwen vormdeneen minderheid die zonder boze opzet gemakkelijker over het hoofdwerd gezien. 8 )

131130

§8

Taakverdeling bij de diakonla Taakverdeling bij de diakonla § 8

Er ontstond ontevredenheid in de jonge gemeenschap. DeGrieks-sprekende christenen mopperden tegen de Aramees („He-breeuws") sprekende Joodse gelovigen: „Waarom worden onzeweduwen bij de dagelijkse bijstandsuitkeringen achtergesteld enwaarom worden zij niet aan de liefdemaaltijden uitgenodigd?" Had-den ze daarvoor hun Griekse synagogen met de daarbij behorendearmenzorg verlaten om nu door de volgelingen van Jezus over hethoofd te worden gezien?9 )

Dit betekende dat Satan een nieuwe aanslag op de gemeentedeed. Nadat zijn aanvallen van buitenaf waren mislukt (het Sanhe-drin liet haar nu ongemoeid), probeerde hij haar van binnenuit tevernietigen. Een tactiek die hij nog steeds volgt.

2. APOSTELEN EN GEMEENTE VINDEN SAMENEEN OPLOSSING, HAND. 6:2-6

Nu blijkt opnieuw dat de apostelen vervuld waren van de HeiligeGeest, die ook de Geest van de wijsheid is. Ze voelden zich door deGrieks-sprekenden niet op hun tenen getrapt, zodat zij verderemedewerking aan de tafeldienst weigerden. Ook zochten ze geenzondebok, maar ze namen de zaak voorzichtig ter hand. Daarmeeerkenden ze de rechtmatigheid van de klacht.

De gemeente in het overleg betrokken, vs. 2a2a Het eerste wat ze deden was een gemeentevergadering

beleggen. Waarschijnlijk in de Zuilengang van Salomo, vgl. 5:12v,42. Niet dat de duizenden leden van de gemeente daar alien bij aan-wezig waren, vrouwen en kinderen incluis. De Heilige Schrift ver-staat onder „de hele gemeente" meermalen de vergadering van deoudsten. 10) Vermoedelijk zullen hier alleen de oudere mannen bij-eengekomen zijn, want in vs. 3 worden de aanwezigen aangespro-ken met „broeders".

Deze vergadering vormt een nieuw bewijs van de opmerkelijkeeendracht waarin de eerste christenen met elkaar leefden, 2:44-47;4:32-35. Er brak nu immers tussen de Aramees- en de Grieks-spre-kende gelovigen geen twist uit over de vraag of de klachten welgerechtvaardigd waren. Integendeel, het voorstel dat de apostelen opde gemeentevergadering deden, vond algemeen bijval, vs. 5.

132

Is het overigens niet treffend dat de apostelen alweer de ge-meente inschakelden? vgl. 1:15vv, 15:4,22. Er heeft nadien nooitmeer iemand zo'n gezag gehad in Christus' gemeente als zijn twaalfapostelen. Toch dachten zij er niet aan haar als een groep onmondi-ge leken te behandelen. Integendeel, zij riepen hen als mondigegelovigen in vergadering bijeen. En daarin legden ze hen geendecreten op, maar traden ze met hen in broederlijk overleg en stel-den ze de vraag centraal, die alle kerkelijke vergaderingen zou moe-ten beheersen: Wat zou de Here Jezus nu van ons willen?

leder blijve bij zijn roeping, vs. 2b2b Het was duidelijk dat de bediening van de tafels de aposte-

len boven het hoofd groeide. Misschien moeten we daarbij, zoalsreeds opgemerkt, niet alleen denken aan de armenzorg, maar ookaan meer huishoudelijke gemeentebelangen. Daarbij kwam heel watkijken. De verkoop van huizen en akkers ten bate van de armenbracht kapitalen op. Voor het beheer en de verdeling van deze grotebedragen waren de apostelen verantwoordelijk, 4:34. En dat in eensterk groeiende gemeente van vele duizenden leden! Geen wonderdat dit werk te veel van hun tijd en krachten vergde. En daar warennu Grieks-sprekende weduwen de dupe van geworden.

Achter deze moeiten bij de armenzorg zagen de apostelen ech-ter een ander probleem. Door de groei van de gemeente nam ook deomvang van het ondersteuningswerk steeds toe. Daardoor dreigdede dienst van het Woord onder die van de barmhartigheid te gaan lij-den.

En dat kon de Here Jezus zeker niet willen. Hij had hen als zijngetuigen aangesteld, 1:8. Niet dat zij de armenzorg van lager ordeachtten, maar daar had de Here hen niet toe ger6epen. Zij moestenJezus verkondigen, het brood dat eeuwig leven geeft, Joh. 6:35. Diehoge roeping mochten zij niet verwaarlozen voor ander goed werk,dat de Here him niet had opgedragen. Bovendien zagen de apostelenook geen kans meer beide bedieningen te combineren.

Taakverdeling noodzakelijk, vs. 3,43 Intussen waren weduwen en wezen wel vanouds Gods bij-

zondere gunstelingen, voor wie de gemeente goed diende te zorgen,

133

§ 8

Taakverdeling bij de diakonla Taakverdeling bij de diakonla § 8

vgl. Deut. 14:29, 24:19, 26:12, Jes. 1:17, Zach. 7:10, Jak. 1:27. Hetwas dus een ernstige zaak dat juist zij bij de dagelijkse uitdelingenvan levensbehoeften werden overgeslagen. En dat nog wel in degemeente van de Here Jezus, die indertijd door zijn overvloedigeuitdeling van brood en vis zo'n sprekend voorbeeld van royaal hulp-betoon had gegeven, Luc. 9:10-17. Vandaar dat de twaalf een zekeretaakverdeling voor de diakonfa noodzakelijk achtten.

Zij kondigden die echter niet of als een eenzijdig apostolischbesluit, maar deden het voorstel: Broeders, kies uit jullie middenzeven geschikte mannen uit, die goed bekend staan en vol zijn vande Heilige Geest, vgl. 1 Tim. 3. De apostelen vonden blijkbaar datde armenzorg evenzeer Geestelijk werk was als dat van de bedie-ning van het Woord. Vandaar hun voorstel uit te zien naar wijze,verstandige mannen, die van de Heilige Geest de nodige gaven voordit tere werk hadden ontvangen.

4 Wij, apostelen, kunnen ons niet 'anger met de tafeldienstbelasten. Wij willen best dienen (Grieks: diaken zijn), maar wij zul-len ons in het vervolg beperken tot de diakonfa van het Woord en degebeden. - Beeldende uitdrukking voor de verkondiging van hetevangelie! Het Griekse werkwoord diakoneo betekent: aan tafel die-nen. Wat Marta deed toen de Here Jezus bij haar op bezoek was enwat Petrus' schoonmoeder deed toen de Here haar genezen had: meteen dienblad rondlopen en voedsel voor iemand neerzetten. Datwoord gebruikten de apostelen voor hun werk: mensen bedienenmet het Woord van God.

Het voorstel aanvaard en uitgevoerd, vs. 5,65 Het voorstel van de apostelen viel bij de vergadering in

goede aarde. Daarop koos men de volgende zeven broeders: Stefa-nus, een man met een groot geloof en vol van de Heilige Geest.Over zijn optreden en levenseinde zullen we nog veel te horen krij-gen. Verder Filippus, de man die straks de eerste Afrikaan zaldopen, 8:26-40. Later zou dokter Lucas in Caesarea verscheidenedagen bij hem logeren, 21:8vv. Voorts Prochorus, Nikanor, Timon,Parmenas. En tenslotte Nikolaus, een Jodengenoot uit Antiochie,dus een heiden die voordat hij christen werd al tot het Joodse geloofwas overgegaan.

134

De broeders hadden alien Griekse namen. Nu komen we dieook wel bij Palestijnse Joden tegen I I), maar we krijgen de indrukdat men in dit geval teneinde de Grieks-sprekende gemeenteledentevreden te stellen opzettelijk Grieks-sprekende broeders benoemde.Men was dus zo wijs elkaar vredelievend en inschikkelijk tegemoette treden, Spr. 19:22a. Zelfs Nikolaiis, een bekeerde en besnedenheiden, werd kandidaat gesteld.

6 Deze zeven broeders werden door de gemeente gekozen enaan de apostelen ter benoeming voorgedragen. En nadat die voorhen om Gods zegen en kracht gebeden hadden, legden zij hen dehanden op. Daarmee werd de Heilige Geest hun niet voor het eerstgeschonken (vgl. 8:17), want zij waren gekozen omdat zij reeds volvan Hem waren, vs. 3. Maar zo werd de verantwoordelijkheid voorde „tafeldiakonfa" symbolisch aan hen overgedragen en de bijstandvan de Heilige Geest toegebeden. Zo werden de mopperende helle-nisten door de aanstelling van deze zeven hellenisten tevredenge-steld.

De eerste diakenen of hun voorlopers?De vraag is omstreden of de zeven broeders de eerste diakenen

waren zoals wij hen nu in de kerken kennen. Reeds oud-kerkelijkeschrijvers en later Calvijn lazen in Hand. 6:1-6 de instelling van hetdiakenambt. Anderen beschouwen de taak van de ,zeven" als eenvoorbijgaande functie, die bovendien aan de gemeente van Jeruza-lem gebonden was.

Weliswaar noemt Lucas de zeven broeders niet uitdrukkelijkdiakenen, maar dit zegt niet alles. Hij schreef tenslotte geen bockover het ontstaan van de christelijke kerkorganisatie. Maar in de let-terlijke zin van het woord waren de „zeven" wel degelijk diakenen(= dienaren). Zij dienden in de ondersteuning van armen en wedu-wen. Zo zij al niet de eerste diakenen waren in de huidige betekenisvan het woord, dan waren zij ongetwijfeld de voorlopers van onzediakenen.

Verder gaat de vergelijking van de „zeven" met hen niet op.Want van Stefanus lezen we immers in het vervolg dat hij naast zijntafeldienst „grote wonderen en tekenen" deed en met diepe wijsheiddisputeerde in de synagogen, 6:8vv. En Filippus, eveneens een van

135

§8

Taakverdeling bij de diakonia

Taakverdeling bij de diakonia § 8

de „zeven", onderwees de „kamerheer" uit Ethiopie en doopte hemzelfs. Deze broeders bekleedden unieke, heilshistorisch bepaaldeposities, waaruit men geen regelrechte aanwijzingen kan afleidenvoor het huidige diakenambt.

Maar of de „zeven" nu wel of niet de eerste dragers van het dia-kenambt waren, twee dingen vallen uit deze geschiedenis te leren:ten eerste dat de gemeenten bij de dienst van de barmhartigheid lei-ding nodig hebben; ten tweede dat die leiding niet in handen dient teliggen van de dienaren van het Woord. Deze apostolische wijsheidkunnen de gemeenten in onze tijd slechts tot hun schade veronacht-zamen.

Dirigenten van de gemeenschapWat de leiding van de dienst der barmhartigheid betreft, we

lazen dat de zeven over de diakonia van de tafels werden aangesteld.Zij moesten voortaan leiding geven aan de Jeruzalemse armen-dia-konia. 12) Hierin ligt een belangrijke aanwijzing voor de taak vanonze huidige diakenen.

In feite zijn alle gemeenteleden geroepen om in onderlingeliefde elkaars diaken of dienaar te zijn. Alle vormen van christelijkliefdewerk zijn dan ook diakonia. Maar aan sommige mannen envrouwen geeft de Heilige Geest daarvoor bijzondere gaven, zoalsaan de genoemde „zeven". Daarom stelden de apostelen hen aan omin Jeruzalem leiding te geven aan het onderlinge liefdebetoon. Nietom dat van de anderen over te nemen, maar om als meesterknechtshet christelijke dienstwerk te stimuleren en te coOrdineren. Men zouhen de dirigenten van het dienstbetoon in de gemeente kunnen noe-men.

Dat moge ook in onze tijd het ideaal blijven: een gemeentewaarin alle leden diakenen en diakonessen zijn, uitmuntend in lief-dewerk. Daartoe aangevuurd door de officieel aangestelde diakenen.Want goede diakenen laten zien hoe de gemeente de liefde van degrote Diaken Jezus Christus voor de hulpbehoevenden dient na tevolgen. Zij functioneren niet als plaatsvervangers op wie de ge-meente het barmhartigheidswerk kan afschuiven, maar als werkver-schaffers. Alleen waar anderen verstek (moeten) laten gaan, komenzij in actie. Kortom, in een levende gemeente treden de diakenen op

als de componisten van de gemeenschap. 13 )De gemeente van Jeruzalem koos daar flinke, wijze broeders

voor. Die van Kenchreeen heeft straks een vrouwelijke diaken.Paulus schreef: „Ik beveel u onze zuster Febe aan, diakones van degemeente te Kenchreeen", Rom. 16:1 (WV). Al kan dit ook gewoonbetekenen dat zij veel liefdewerk deed. Zoals nog talloze vrouwenin stilte veel christelijke diakonia verrichten. Hoewel nooit in hetkerkelijke diakenambt bevestigd, zijn ze diakonessen in optimaforma.

Overigens geeft het Nieuwe Testament geen nauwkeurige taak-omschrijving van de diakenen. Hun werk zal wel van plaats totplaats en van eeuw tot eeuw verschild hebben. Maar altijd en overalbestaan hebben in het dienen van de gemeente en het stimuleren vanallerlei vormen van onderlinge diakonia of christelijk dienstbetoon.

Werkverdeling bij de diakoniaHoewel de apostelen stuk voor stuk vervuld waren met de

Heilige Geest, erkenden zij dat zij niet in staat waren naast de ver-kondiging van het evangelie ook de huishoudelijke zaken van zo'ngrote gemeente naar behoren te behartigen. Zij hadden aan de dia-konia van Woord en gebed hun handen vol.

Hoeveel te meer geldt dit voor de huidige dienaren van hetWoord. Zeker, die staan ver beneden de apostelen. Maar ze zijnevengoed geroepen tot de „diakonia van het Woord". Zij dienen ditdaarvoor grondig te kennen en dit is zo'n omvangrijke taak dat diede hele man en al zijn tijd en kracht opeist (vgl. Paulus' vermaning:„Ga er geheel in op!", 1 Tim. 4:15 WV). Waar zij echter overladenzijn met allerlei sociaal en organisatorisch werk, zodat zij nauwe-lijks tijd overhouden voor schriftstudie en gebed, verkeert de bedie-ning van het Woord vaak in een deplorabele toestand. 14) En dan?„Als er geen profetie is, verwildert een yolk", Spr. 29:18. 15 )

Daarom durfden de apostelen voor de bediening van het Woordzelfs de armenzorg uit handen te geven. Zij beseften dat zij niet deenigen waren aan wie de Geest gaven had verleend voor de dienstder barmhartigheid. Laat staan voor minder belangrijke zaken. Hetis voor het welzijn van de gemeenten en kerkenraden van het groot-ste belang dat zij de les van dit Schriftgedeelte op eigentijdse wijze

136 137

§ 8 Taakverdeling bij de diakonia Taakverdeling bij de diakonia § 8

land tot de Noordkaap, met de Here Jezus bekend gemaakt.b) Door de uitbreiding van de gemeente waren de problemen

bij de diakonia gerezen, vs. 1. Maar nu die moeilijkheden uit de weggeruimd waren en de apostelen al hun tijd en kracht konden beste-den aan de verkondiging van het evangelie, groeide de gemeenteook almaar in ledental. Lucas spreekt zelfs van sterke groei. Ookdaarin kwam de toenemende invloed van het Woord van God duide-lijk uit.

c) En dan te bedenken dat dit alles plaatsvond in Jeruzalem, deafkerige bloedstad, waar de Here gekruisigd was en het Sanhedrinde apostelen had gegeseld en een streng preekverbod had opgelegd!Zelfs daar vonden „massale" Jodenbekeringen plaats, voordat de .,--stad in 70 door Gods verbondsvloek getroffen werd, vgl. blz. 46-51.

d) Het sprekendste bewijs van de overmacht van Gods Woordwas dat nu ook priesters gehoor gaven aan de oproep tot geloof enbekering. En niet hier en daar een enkeling, maar een talrijke me-nigte! (Wel te onderscheiden van de overpriesters in het Sanhedrin,die zich al meer verhardden, 5:24).

Enige maanden lang hadden deze „gewone" priesters wellichtnog geloof gehecht aan het officiele „perscommunique" van hetSanhedrin: „Jezus' lijk is geroofd". Maar nu waren ze diep onder deindruk gekomen van de woorden, wonderen en tekenen, waarmee deapostelen bewezen dat Jezus wel terdege was opgewekt. Zo warendeze priesters al meer en meer 17) losgeraakt uit het leugenweb vanhet Sanhedrin en tot geloofsgehoorzaamheid gekomen.

Als levieten was het hun ambt als tussenpersonen tussen Goden zijn yolk, de offers op te dragen. Nu herkenden zij in de HereJezus de Man van Smarten en het Lam van God uit Jesaja 53. Enzoals zij eerst geroepen waren om het yolk te onderwijzen uit hetWoord, werden deze leermeesters nu op hun beurt leerlingen vanMessias Jezus. 18) Wat een nieuwe bemoediging voor de duizendengelovigen dat ook deze priesters tot hun kringen toetraden!

Of zij toen ook meteen hun werkzaamheden bij de offerdienstin de tempel gestaakt hebben? Dat is voor ons de vraag. De HereJezus had zijn apostelen voorzegd dat God nog tijdens hun Leven de N/tempel tot de laatste steen zou laten afbreken. Wanneer ze „de gru-wel der verwoesting" op de heilige plaats zouden zien, stond het

in praktijk brengen.Overigens spreekt het Nieuwe Testament nergens bureaucra-

tisch over de grenzen van de verschillende diensten. De apostelPaulus schreef dat Christus hem niet gezonden had om te dopen,maar om het evangelie te verkondigen. Toch doopte hij soms wel (1Kor. 1:17) en organiseerde hij in het buitenland collecten voor dearme christenen in Jeruzalem. En Stefanus, die belast was met deleiding van de dienst der barmhartigheid, onderwees uit de Schrift.Voor ons besef deed Stefanus soms apostelwerk en Paulus diaken-werk. Blijkbaar waren de grenzen tussen de verschillende ambten ofdiensten vloeiend. Stefanus werd zelfs martelaar omdat hij zich niettot de dienst van de tafels beperkte.' 6)

3. DE ZEGENRIJKE GEVOLGEN VAN DETAAKVERDELING HAND. 6:7

Weldra bleek dat de apostelen en de gemeente een verstandig be-sluit hadden genomen. De taakverdeling bij de diakonia stelde detwaalf in de gelegenheid voortaan al hun tijd en kracht te wijden aande diakonia van het Woord. En dat werd rijk gezegend. Lucas noemtvier gevolgen: a) Het Woord van God verbreidde zich; b) het getalvan de discipelen nam zeer toe c) in Jeruzalem; d) een talrijke scha-re van de priesters kwam tot geloof.

7 a) Wij zouden misschien de groei van het ledental vooropgeplaatst hebben, maar Lucas wijst eerst op de voortdurend toene-mende invloed van het Woord van God. Zoals het water van eenrivier in het voorjaar wast, zo „wies" het Woord in Jeruzalem. Zijnheerschappij over de harten en levens van de gelovigen groeide alsmosterdzaad, Luc. 8:11-15. Dat kon het Sanhedrin niet tegenhou-den. Want het evangelie „is een Goddelijke kracht", Rom. 1:16. Hetlijkt op zaad dat vanzelf ontkiemt en opgroeit, zonder dat wij wetenhoe, Mar. 4:26vv.

Zo was de geweldige verbreiding van het evangelie in de zes-tiende eeuw volgens Luther ook geen mensenwerk: „Terwijl magis-ter Filippus (Melanchthon) en ik onze kan Wittenbergs bier dron-ken, is het Woord de landen doorgegaan en dat heeft het gedaan."Voordien had het evangelie echter een nog veel indrukwekkenderzegetocht gemaakt: vanuit Jeruzalem had het Europa, van Grieken-

138

139

§ 8 Taakverdeling bij de diakonia

einde van de tempeldienst voor de deur, Mat. 24:14. Zolang Goddaarmee nog wachtte, braken de Joodse gelovigen niet eigenmach-

- tig met de onderhouding van de ceremoniele wet, vgl. blz. 68.Bovendien zal de beteketirsood voor de offer-

dienst en de onderhouding van de Wet hen nog niet meteen duidelijkvoor ogen gestaan hebben. De brief aan de Hebreeen was ook nogniet geschreven! 19) Straks zal blijken dat de gelovigen in Jeruzalemnog huiverden voor de overgang van het Oude naar het NieuweTestament. Maar van die drempelvrees zou vooral Stefanus, een vande „zeven", velen afhelpen, door zijn diepe inzicht in de wijze waar-op de Here Jezus de Schriften had vervuld.

NOTENI) Goppelt in TWBNT, VIII, 213, N 37.2)Th. Zahn, comm. a.l.3) De „Hebreeen" „would normally speak Aramaic (or possibly MishnaicHebrew)", F.F. Bruce, The Acts of the Apostles, Grand Rapids 1990, 181.3)4) Idem, comm. 228. R.C.H. Lenski, comm. 240.5) Volgens de Talmoed maakten de Farizeeen er geen geheim van dat zij opde hellenisten neerkeken en hen als tweederangs Israelieten beschouwden.Dit Hebreeuwse superioriteitsgevoel was blijkbaar wijd verspreid. InKorinte waren sommige gemeenteleden er wat trots op dat zij de wareHebreeuwse Joden waren. Ze keken zelfs op Paulus neer, die immers inTarsen geboren was. Tegenover zulke meerwaardigheidsgevoelens wees hijer soms op dat hij evengoed een „Hebreeer uit de Hebreeen" was, Hand.22:3, 2 Kor. 11:22, Fil. 3:5, R.N. Longenecker, comm.a.l., vgl. Th. Zahn,comm. 227.6) R.N. Longenecker spreekt met verwijzing naar E. Scharer, JE, 1:371-72)over de vele hellenistische synagogen in Jeruzalem, comm. 329. Vgl. F.F.Bruce, a.w. 181.7) Er bestaat geen grond voor de vaak geopperde mening dat de hellenistenals gevolg van hun nauwere aanraking met de hellenistische cultuur minderstreng gelovig en wetsgetrouw waren dan de Hebreeen. En dat zij zich ver-draagzamer tegenover andere religieuze en zedelijke levensbeschouwingenopstelden. De hellenisten die we in Handelingen ontmoeten deden in ijvervoor de wet en onbuigzaamheid niet voor de strengste Farizeeen onder,Hand. 6:8-14, 9:29, 13:44v, 14:2, 21:27vv. Aldus Th. Zahn, comm. a.l. Wijvoegen eraan toe dat Lucas over deze mogelijke oorzaak van wrijving tus-sen beide groeperingen zwijgt. Zijn relaas over de sterke eendracht (Hand.2:42, 4:32a) wijst eerder op het tegendeel.

Taakverdeling bij de diakonia § 8

8) Van alle evangelisten brengt Lucas het vaakst weduwen en andere vrou-wen ter sprake, vgl. R.N. Longenecker, comm., 332, N 1.9) De kantt. SV wijzen op de mogelijkheid dat de hellenisten klaagden ,dathunne weduwen tot den dienst der armen niet mede gebruikt werden". J.van Bruggen meent ook dat dit de kern van de klacht was, Ambten in deapostolische kerk, Kampen 1984, 71. De vraag rijst waarom de gemeentedan geen Grieks-sprekende weduwen inschakelde, maar zeven mannenaanstelde.10) Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronomium, 820; Jozua, 38, 249.I I) Th. Zahn wijst erop dat volgens Hand. 13:1 vier van de vijf profeten enleraars in Antiochie een Hebreeuwse of Aramese naam droegen, comm.232.l 2) „Reeds het aantal (zeven) laat zien dat het gaat om een leidinggevendcollege: zeven mannen zouden volstrekt niet in staat zijn om al het werkrond de tafeldienst to verrichten in een gemeenschap van zoveel duizendenzielen. Zij worden dan ook aangesteld, zoals 6,3 zegt, „over deze aangele-genheid". Het hier gebruikte voorzetsel duidt aan dat de gekozenen opzichtkrijgen over deze zaak (het dienen aan de tafels van de gemeente)", J. vanBruggen, Ambten in de apostolische kerk, Kampen 1984, 72v.13)Vgl. F.H. von Meyenfeldt, De diaken als componist der gemeenschap,'s Gravenhage 1955.14)„The apostles were not too busy for ministry, but preoccupied with thewrong ministry. So are many pastors. Instead of concentrating on theministry of the word (which will include preaching to the congregation,counselling individuals and training groups), they become overwhelmedwith administration. Sometimes it is the pastor's fault (he wants to keep allthe reins in his own hands), and sometimes the people's (they want him tobe a general factotum). In either case the consequencies are disastrous. Thestandards of preaching and teaching decline, since the pastor has little timeto study or pray. And the lay people do not exercise their God-given roles,since the pastor does everything himself. For both reasons the congregationis inhibited from growing into maturity in Christ. What is needed is thebasic, biblical recognition that God calls different men and women to dif-ferent ministries. Then the people will ensure that their pastor is set freefrom unnecessary administration, in order to give himself to the ministry ofthe word, and the pastor will ensure that the people discover their gifts anddevelop ministries appropriate to them", John R.W. Stott, comm. 123.Calvijn schreef in zijn comm. a.l. reeds in dezelfde geest.15)Vgl. in deze serie Spreuken, 399-402.16) Das kann uns nur wundern, solange wir noch im „Amtsdenken" befan-gen sind. Aber Schlatter hat recht: „Die Apostelgeschichte zeigt uns, daszdie Beamten, die mit bestimmtem Auftrage konkrete verptlichtungen auf

140

141

§ 8 Taakverdeling bij de diakonia

sich nahmen, das Christenrecht unverkiirtzt besaszen, und die Meinungwar keineswegs die, dasz Stephanus zwar Suppen koche, aber das Wortden andern lasse, sondern er bleibt was er ist, Diener der Gemeinde, Gliedam Leib des Herrn darum Zeuge seiner Gnade, Kampfer fur sein Recht,und darf sterben, ohne dasz ihn der Vorwurf trafe: Dein Diakonat hat dichin die Kiiche geschickt und nicht auf den Martyrerposten"", W. de Boor,a.w. 132v. Vgl. ook A. Schlatter, Erlauterungen, a.l.17)In het Grieks staat „gehoor geven" in het imperfectum. Dit wijst eropdat dit een proces was, dat zich langzamerhand voltrok, vgl. W. de Boor,comm. a.l.18)„Niet geheel ongegrond is de gedachte, (Da Costa) dat door middel vandeze priesters vele verborgene ongerechtigheden aan het licht zijn ge-bracht, in het bijzonder de geheimen van de vergaderingen des HoogenRaads, ons in de Handelingen, of elders, zooals Mat. 28:11-15 medege-deeld", J. van Andel, De Handelingen der Apostelen, 1909, 92.19 ) K. Bornhauser, Empfanger und Verfasser des Briefes an die Hebraer,Giltersloh, 1932, neemt aan dat de brief oorspronkelijk gericht was aandeze bekeerde priesters.

§9

HANDELINGEN 6:8-15STEFANUS VERKONDIGT DE VERVULLING VAN WET EN

TEMPEL EN WORDT DAARVOOR AANGEKLAAGDWEGENS GODSLASTERING

Als er ooit een moeilijke overgangsfase in de kerkgeschiedenis isgeweest dan was het wel die waarin de apostelen met mond en penhet evangelic hebben verkondigd. Dat waren die unieke jaren waarinhet Oude en Nieuwe Testament elkaar nog even overlapten. Want deoude bedeling was op Goede Vrijdag wel veelszins afgesloten, maarhaar heiligdom werd pas in 70 na Chr. verwoest.

Zodoende stonden de apostelen op de drempel van twee bede-lingen. Enerzijds leefden zij nog volop onder het Oude Testament.Ze waren besneden en hadden van jongsaf God gediend in de tern-pel. Zelfs hebben zij daarin nog geruime tijd na Jezus' hemelvaarthet evangelic verkondigd. Anderzijds had de Here hun voorzegd dathun generatie de verwoesting van de tempel nog zou beleven, Mat.24:34. 1 ) En God had deze profetie onderstreept door het scheurenvan het voorhangsel, Mat. 27:51. 2 )

Toch werd niet een apostel, maar Stefanus de koploper die degemeente met de lamp van de Schrift voorging over de drempel vanhet Oude naar het Nieuwe Testament. Scherper en eerder dan zijonderkende Stefanus de betekenis van Christus' komst voor deonderhouding van wet en tempeldienst. Hij heeft dit baanbrekendewerk met de marteldood moeten bezegelen.

Maar hij spreekt nog altijd. Want Saulus van Tarsen, die toennog met Stefanus' executie instemde, zou later de fakkel van hemovernemen en zijn inzichten doorgeven, zowel aan Joden als aanheidenen. Wanneer u Paulus leest, hoort u Stefanus op de achter-grond. /

Voordat we zijn optreden tyespreken, maken we eerst drie op-merkingen. Ten eerste over de \tiervulling van de Wet. Ten tweede

142 143

§ 9 1 Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

over deliverdwijning van de tempel. Ten derde over* bijstand diede Heilige Geest de gemeente hood bij de moeilijke stap over dedrempel van de Oude naar de Nieuwe Bedeling.

1. JEZUS' ONDERWIJS OVER DE VERVULLINGVAN DE WET

Daarvoor wenden we ons eerst naar de tijd van de wetgeving. Hetbevrijde Israel is op weg naar Kanaan. Bij de berg Sinai komt Jah-weh/met drie verrassende weldaden voor de dag.

V In de eerste plaats verklaart Hij Israels grootkoning te zijn. Inide tweede plaats sluit Hij als grootvorst nog een (vazal)-verbond

met Israel, als het ware over het verbond met Abraham heen. In dederde plaats belooft Hij onder Israel te komen resideren. Mozeskrijgt instructies hoe Hij zijn koningstent gemaakt wil zien en hoeIsrael Hem daarbij zal mogen dienen. Met welke offers, bij welkegelegenheden en door bemiddeling van welke priesters. Voorts geeftJahweh als een goed vorst een bundel heilzame wetten, als basisvoor de Israelitische samenlevingCDeze drie weldaden vormen dekern van de Thora of Wet van Mozeg

Wanneer Stefanus straks beschuldigd wordt van faster tegen„Mozes" en „de Wet", moet u niet uitsluitend denken aan de tiengeboden, maar aan de vijf boeken van Mozes: Genesis tot en metDeuteronomium. Met het woord Wet of Thora duidt de Schrift al hetGoddelijke onderwijs aan dat die vijf boeken bevatten over: Godsverbond met Abraham, Isaak en Jakob, Gods koningschap en wo-ning onder zijn yolk, de offer- en priesterdienst en Israels leven alsGods heilige yolk. Wanneer Stefanus straks zijn verdedigingsredebegint met de roeping van Abraham, dan slaat hij daarmee de eerstebladzijden van de Wet op!

Nu had de Wet volgens Paulus ook tot taak Israel tegen heiden-se invloeden te beschermen. Daarom vergeleek hij haar wel met eenantieke pedagoog, een slaaf die de kinderen van zijn heer naarschool begeleidde en ook wel onderwees. Zo had God zijn zoonIsrael bij Sinai onder het gezag van de wet geplaatst. „De wet is duseen pedagoog voor ons geweest tot Christus", Gal. 3:24. Zij moesthem tot de Messias kwam stevig bij de handniTe .tierinprentenzich nooit met heidendom af te geven. 3 )

c%)

144

I Lau)fa.4fr"

tAr 4-efL/1.4 4411,1

1' 1 In Ef\2:14v verduidelijkt F,' drus deze taak van de nog met f--die van een\imuur. De voorschriften van de Wet dienden alsyscheids-muur tussen Israel en de heidenvolken. Daardoor schermde Jahwehzijn yolk van de heidenen af en scherpte Hij het voortdurend in:Wees heilig, want Ik ben heilig!

Volgens die Wet van Mozes had de Israelitische kerk God meer iddan duizend jaar gediend. Met offers en stromen dierenbloed. Doorbemiddeling van priesters. Met voorgeschreven feestdagen. Met eengodsdienstig-verplicht dieet. Met reinheids- en onreinheidswetten.Met een heiligdom en een hogepriester.

Geen wonder dat het Stefanus' Joodse hoorders een enorme\J1 schok bezorgde toen hij verkondigde: „De Wet moest onze oppasser_ar.-67sc.ta...,

zijn zolang de Messias er nog niet was. Maar met zijn komst is zij ■.4,uitgediend!" Voor hun besef was dit niet minder dan een godsdien-stige aardverschuiving.4) Toch had hij dit niet zelf verzonnen, maarsprak hij door de Geest van Christus. De Meester had deze verande-ringen zelf al aangekondigd.

„Denk niet", zo had Hij gesproken, „dat Ik gekomen ben omde Wet of de Profeten te ont inden; Ik ben niet gekomen om te ont-binden, maar om t Mat. 5:17. Het is met de Wet gegaan

met een uitmondt in een_buweliik. Het einde vanzo'n verloving betekent niet dat de liefdesverhouding daarmee ont-bonden wordt, maar dat zeveiC7.7a)wordt! Zij komt daarmee tothaar climax en bereikt haar volheid. Zo kwam de Here Jezus de Wetniet ontbinden, afkeuren, voor ongeldig verklaren of afschaffen,maar vervullen.

Dit betekentYten eerste dat Hij aan de eisen van de Wet kwamvoldoen. Ook aan haayregel: „Zonder bloedvergieten is er geen ver-geving",.Hebr. 9:22. 11en tweede dat Hij tegenover haar misduidingdoor de Farizeeen en schriftgeleytden haar evangelische betekenisweer aan het licht bracht. En terVderde dat Hij de leer van de Wet ende Profeten afmaakte, verdiepte, voltooide, afbouwde en tot afslui-ting bracht. Hij verkleinde de maatbeker van de gehoorzaamheidniet, maar vergrOOtte haar. „U hebt gehoord dat tot onze vooroudersgezegd is... Maar Ik zeg u...". En dan eiste Hij meer gerechtigheid‘i'dan de Wet ooit had gevorderd, zie_Mat. 5:17-48.

Nu zijn weliswaar alle instellingen van de Wet waardoor Jezus'

145

1 Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel § 9

tifrv .0§ 9\)<Wiyvv werk werd afgeschaduwd (offerdienst, sabbatten en dergelijke) met

zijn komst verouderd. Wij zijn niet meer verplicht de besnijdenis, hetPascha en andere'fsraelitische feesten alsmede de Mozdsche rein-heids- en spijswetten te onderhouden. Al zulke inzettingen hebbenhun bestemming gevonden in Christus, Rom. 10:4. Met zijn komstheeft de wetgeving van de Siaal..haar d71-Fird--) e lIereikt. Maar ditneemt niet weg dat de Wet Gods Woord is en blijft. 5) Haar „waarheiden substantie" hebben in Christus Jezus blijvende betekenis, vgl. art.25 Nederl. Geloofsbelijdenis. Hij heeft haar eisen alleen in eenoctaaf overgebracht. Hij is met zijn voorbeeld nu zelf onze w*Kor. 9:20v. —rb.

MMeet dit inzicht was Stefanus zelfs leen voortvarend man alsPetrus vooruit. Want die had een speciaal visioen nodig voordat hijde nieuwe stand van zaken in het koninkrijk onderkende, Hand. 10.Zonder dit nadere onderricht had hij nooit bij de heidense officierCornelius naar binnen durven gaan. Z6 streng hield hij nog vast aande Mozdsche spijswetten. Maar de Wet had haar taak als peda o0vervuld. En ook als scheidsmuur tussen Jood en heiden was ze doorChristus' offer neergehaald. Dit inzicht bezat Stefanus toen al wel,maar Petrus nog niet.

2. JEZUS' ONDERWIJS OVER DE VEROUDERINGEN VERDWIJNING VAN DE TEMPEL

Onze Here Jezus Christus koesterde diepe eerbied en liefde voor detempel. Hij noemde hem „het huis van mijn Vader", Joh. 2:16. „Dagin dag uit gaf Ik bij u in de tempel onderricht", sprak Hij bij zijnarrestatie, Mar. 14:49. Als jongen van twaalf jaar was Hij in de tem-pel achtergebleven om er door de rabbi's onderwezen te worden,Luc. 2:46. Het godonterend gedoe van de vee- en geldmarkt in Godshuis kon Hij niet aanzien, Joh. 2:13-17. Toch wilt Hij bij al zijnvurige ijver voor de tempel dat zijn Vader bezig was met een onge-hoord Geesteswerk. Daardoor zou ook het „huis van zijn Vader" nuspoedig uitgediend zijn en stond het op het punt te verdwijnen, vgl.Hebr. 8:13.

Tegen de Samaritaanse vrouw zei Hij het zo: „Geloof Me,mevrouw, er komt een uur dat men niet meer op die berg daar enook niet in Jeruzalem de Vader zal aanbidden. (-) Er komt een uur -

Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

§9

ja, het is er al - dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden inGeest en waarheid", Joh. 4:21v. Nu Hij op aarde gekomen was, konHij verzekeren: „Hier is meer dan de tempel". Mat. 12:6. Want zodicht als God ons mensen in zijn vleesgeworden Zoon was gena-derd, zo nabij was Hij ons in zijn tempel nog nooit gekomen.

Bij die aardse woning was onder het Oude Verbond ook meerdan duizend jaar lang dierenbloed vergoten als verzoening van dezonden. Maar de Here Jezus gaf zijn eigen bloed en dit betekendevolgens Hem meteen verandering van verbondsbedeling. Toen Hijde avond voor zijn sterfdag het avondmaal instelde en de bekerronddeelde, zei Hij: „Dit is mijn verbondsbloed, dat voor velenwordt vergoten tot vergeving van zonden", Mat. 26:28. En toen Hijals Lam van God voor onze zonden gestorven was, wachtte deVader geen moment met zijn commentaar: het voorhangsel van detempel scheurde van boven tot beneden, Mat. 27:51.

Wat betuigde God hieydoor? Vestigde Hij daarmee de aandachtop het verband tussen de 'schaduwachtige eredienst en de dood vanonze Zaligmaker? En bereidde Hij Israel ermee voor op de verdwij-ning van het Oude Verbond? Omdat de hogepriester van het NieuweVerbond nu alle vereiste gehoorzaamheid had volbracht en op hetpunt stond met zijn bloed het hemelse heiligdom binnen te gaan?,

--Hebr. 8:13, 9:11v. Kortom, luidde het gescheurde voorhangsel de ver-oudering van het Horebverbond en de verdwijning van de tempel in?

Of moeten we het beschouwen als een Goddelijke streep onderhet strenge woord dat Jezus kort tevoren nog had gesproken: „Kijk,uw huis blijft onbewoond achter", Mat. 23:38. En onder wat Jezusdaarna tot zijn discipelen had gesproken: „Voorwaar, Ik zeg jullie,er zal hier geen steen op de andere blijven; alles wordt neerge-haald", Mat. 24:2.

Misschien kunnen we het beste aannemen dat God met hetgescheurde voorhangsel zowel het een als het ander bevestigde:zowel de veroudering van de tempel door Jezus' offerdood als deverwoesting van de tempel volgens Jezus' oordeelsprofetie. Amperveertig jaar later (in 70 na Chr.) werd hij door de Romeinen met degrond gelijkgemaakt. Toen was niet alleen het Horebverbond verou-derd en verdwenen, maar ook het bijbehorende heiligdom. Ook voordeze ontwikkeling had Stefanus een scherpe blik.

Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

146 147

§ 9 Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

§ 9

V

3. DE GEEST VAN DE KLAARHEID IN DEWAARHEID

Het is te begrijpen dat de eerste christenen, die alien Joden waren, bijde overgang van het Oude naar het Nieuwe Verbond drempelvreeskoesterden. Denk het u evenk: meer dan duizend jaar lang hadIsrael God gediend volgens de Wet van Mozes en bij het heiligdom

V van het Horebverbond. En nu stonden die beide op het punt voor-goed te verdwijnen, Hebr. 8:13. De tijd was aangebroken waarvan deprofeet Jeremia reeds had geprofeteerd toen hij het Nieuwe Verbondaankondigde, Jer. 31:27-34. Maar wie onderkende die kentering?

In die moeilijke overgangsfase heeft God zijn yolk krachtig bij-gestaan door de Heilige Geest. Natuurlijk omvat zijn werk veel meerdan deze hulp. Maar we mogen gerust zeggen, dat onze verhoogdeHeer de Heilige Geest mede heeft uitgestort om zijn gemeente overde drempel van het Oude naar het Nieuwe Verbond te helpen.

Zeker, de Here had zijn discipelen al een heel eind verder ge-holpen in het verstaan van de Schrift. Maar kort voor zijn stervenhad Hij hun beloofd: „Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hijjullie wegwijs maken in de voile waarheid", Joh. 16:31. Hij zou hennog dieper inleiden in Jezus' onderwijs, zodat zij een nog helderderkijk op de Waarheid (= de Schriften) zouden krijgen dan zij tijdenshun omgang met de Here reeds hadden ontvangen, vgl. blz. 26v.

Dit heeft de Heilige Geest ook gedaan. We zagen reeds bij hungetuigenissen voor het yolk en het Sanhedrin wat een klaarheid-in-de-Waarheid Hij de apostelen geschon,14(en had. Wat verstonden zijMozes, de Profeten en de Psalmen nuchristocentrisch!, vgl. Luc.

--N. 24:44v. Maar het helderste inzicht in de vervulling van de Wet en deveroudering van de tempel gaf de Geest aan de „diaken" Stefanus.

4. STEFANUS WORDT VOOR DE HOGE RAADBESCHULDIGD VAN GODSLASTERING,HAND. 6:8-15

We kennen Stefanus reeds als een van de zeven leiders van deJeruzalemse armenzorg, 6:5. Daar stelde Lucas hem voor als ,eenman vol van geloof en heilige Geest".

8 Hier noemt hij hem „vol van genade en kracht". Hij was let-terlijk een „begenadigd" prediker. Hij had namelijk van de Heilige

Geest niet alleen de gave ontvangen om het evangelic te verkOndi-gen, maar ook de kracht om het door middel van'wonderen enVgrote(!) tekenen onder het yolk te bevestigen. Deze kracht gaf de Geestblijkbaar niet alleen aan de twaalf apostelen, maar ook aan mannenals Filippus (8:6-8) en Stefanus.

De nieuwe bedeling ingeluidUit het vervolg blijkt dat Stefanus ook met grote kracht ver-

kondigde dat met de komst van Messias Jezus een nieuwe bedelingin de heilsgeschiedenis was aangebroken. Met ingrijpende gevol-gen, zowel voor het leven naar de Wet als voor het voortbestaan vande tempeldienst.

Wat de To betreft: als een goed discipel van zijn Meester zalhij geleerd hebben dat de Here Jezus gekomen was om de Wet tevervullen en dat ze nu haar functie als (pedagoog of ioppasser hadverloren. Wellicht heeft hij er eveneens op gewezen, dat met de ver-vulling van de Wet ook de cheidsmuur tussen Joden en heidenenwas afgebroken. Voortaan was de toegang tot de Vader ook voor hei-denen geopend, Ef. 2:14-18.

En wat de tempel betreft, zal hij doorgegeven hebben dat deIiischaduwachtige eredienst volgens Jezus was verouderd. De tijd brak

aan dat de ware aanbidders de Vader niet langer zouden aanbiddenin een door mensen gebouwde tempel in Jeruzalem, maar overal. InGeest en in waarheid, Joh. 4:2Ivv. God zelf zou straks door de ver-woesting van de tempel een einde maken aan de tempeldienst.

Wet en tempel - daarop gaat het conflict tussen de gemeente vanChristus en het afvallige Jodendom zich nu toespitsen. Om straks uitte lopen op de definitieve breuk en scheiding tussen synagoge engemeente.

Hellenistische oppositie9 Het verzet tegen Stefanus begon in hellenistische kringen.

Met name onder buitenlandse Joden die afkomstig waren uit„Afrikaanse" en „Aziatische" synagogen. Sommigen van hen had-den vroeger in Noord-Afrika gewoond: in Cyrene (Simon vanCyrene droeg Jezus' kruis); in Alexandria, het centrum van Joodsegeleerdheid in Egypte. Er waren ook Libertijnen onder hen, vrijge-

148 149

§ 9 Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

§9

laten Joodse slaven of hun afstammelingen. Anderen waren afkom-stig uit Klein-Azie: Cilicie en de Romeinse provincie Asia, waarvanEfeze de hoofdstad was.

Van zo'n „Aziatische" synagoge zou Paulus lid geweest kun-nen zijn. Hij kwam immers uit Tarsus in Cilicie en had gestudeerdbij Gamaliel in Jeruzalem, 9:11, 22:3. Het is best mogelijk dat hijals Saulus van Tarsus in deze synagoge(n) deelgenomen heeft aande debattr over Messias Jezus en zijn betekenis voor Wet en tem-pel. Want fel gedebatteerd is er!

Men kan zich de verontrusting van deze hellenistische Jodenvoorstellen. Daar waren zij speciaal uit het buitenland naar Jeru-zalem teruggekeerd om dichtbij de tempel te leven en te sterven ennu zou dit heiligdom volgens Stefanus verouderd zijn en straksvoorgoed verdwijnen! Dit moet vooral deze Joden diep hebben ge-raakt.

10 Maar tegen zijn schriftbewijs konden zij niet op. Wat onsniet verwondert, want de Here Jezus vervulde zijn belofte: „Ik zal uwijze woorden in de mond leggen, zodat geep van uw tegenstandersu zal kunnen weerstaan of tegenspreken",✓Luc. 21:15. Bovendienwerd Stefanus bijgestaan door de Heilige Geest, de Auteur van deSchriften, II Petr. 1:21. En die schonk hem grote klaarheid in deWaarheid. Ook inzake de vervulling van de Wet en de verouderingvan de tempel, Joh. 14:26.

En bogen Stefanus' tegenstanders toen voor de Waarheid?Aanvaardden zij dat God in hun dagen voortschreed van een stenentempel naar een levende tempel, een Geestelijk huis?, 1 Petr. 2:5.Envan een Adronitische priesterorde naar die van Messias Jezni? Envan aanbidding in Jeruzalem naar aanbidding „in Geest en in waar-heid" (= door Gods Geest en in vervulling van de schaduwen-dienst)6), zoals Jezus had voorzegd? Joh. 4:21-24.

11 Nee, ze bogen niet, maar ze logen. Satans oude wapenskwamen weer voor de dag: list en geweld. Eerst list. Ze schovenstromannen naar voren die de leugen rondstrooiden: „Stefanus? Eengevaarlijke man! Wij hebben hem lastertaal horen spreken tegen het /Woord van God\(de Wet van Mozes) en het huis van God (de tern- Vpel) en zodoende tegen God zelf.

12 Zo slaagden zij erin zowel het yolk als de oudsten en de

150

schriftgeleerden tegen hem op te hitsen. Want de volgelingen vanJezus mochten nog zulke sympathieke mensen zijn, maar lasterlijkewoorden tegen God en Mozes namen hun Joodse medeburgers niet.De volksgunst sloeg om. En toen van die kant geen gevaar meerdreigde, volgde ook satans tweede wapen: het geweld. Op zekeredag kwamen ze onverhoeds op Stefanus af, grepen hem vast ensleurden hem mee naar het Sanhedrin. Dezelfde rechtbank als waar-voor zijn Meester niet lang geleden had gestaan.

13 Daar Het men valse getuigen optreden, die hem vande kwaad beschuldigden als zijn Meester: Deze man ho dt almaar

jlasterlijke redevoeringen tegen deze heilige plaats ( ds huis) entegen de Wet van Mozes (Gods Woord), vgl. Mat. 5:17, 26:60v.

14 Want wij hebben hem horen zeggen dat die Jezus vanNazaret deze heilige plaats zal afbreken en de voorschriften veran-deren, die Mozes ons in de Thora heeft overgeleverd. - Een duidelij-ke r van wat Stefanus in werkelijkheid had verkondigd.Ten eerste over Jezus' vervulling van de Wet. Ten tweede over deveroudering van de tempeldienst. En ten derde over de komendeverwoesting van de tempel, als onderdeel van Gods oordeel overIsraels Messiasverwerping.

Een hemelse getuigenverklaring15 Had Stefanus zich inderdaad schuldig gemaakt aan blasfe-

mie? Deze vraag heeft God zelf op aangrijpende wijze beantwoordvoor de ogen van alien die zitting hadden in de Hoge Raad.

Zoals rechters gewoon zijn, keken zij de verdachte scherp aan.Straalde de angst uit zijn ogen, omdat op godslastering de doodstrafstond?, vgl. Lev. 24:15v. Nee, er stond een man voor hen met eengezicht dat straalde a y dat van een engel! Zo'n hemelse glans had,naar zij alien wisten, ook op Mozes' gelaat gelegen, nadat hij veer-tig dagen en veertig nachten op de Sinai bij God was geweest om dewet in ontvangst te nemen!, Ex. 34:29-35.

Dit verschijnsel herhaalde zich thans bij Stefanus. Moest hetSanhedrin oordelen of deze man „Mozes" en Gods heilige woninghad gelasterd? Nog voordat de beklaagde een woord ter verdediginghad gesproken, kwam God zelf als getuige a decharge tussenbeide.Door Stefanus' gezicht op dezelfde wijze te laten schitteren als

151

z CZ.Z.C.. _42 444,,u

§ 9 Stefanus verkondigt de vervulling van Wet en tempel

indertijd dat van Mozes verklaarde de Geyer van de Wet: deze be-klaagde heeft Mij en de echte „Mozes" geheel aan zijn kant! Hetwas tevens Gods „Amen" op Stefanus' onderwijs over de vervullingvan Wet en tempel.

We krijgen de indruk dat het Sanhedrin tot het einde van Stefa-nus' toespraak in de ban bleef van zijn „engelengelaat". Er zijn ten-minste geen aanwijzingen dat men hem onderbroken heeft voordathij alles had gezegd wat de Geest van Jezus de Joodse leiders wildevoorhouden. Paulus heeft als toen nog onbekeerde Saulus diehemelse glans op Stefanus' gezicht vermoedelijk ook gezien, vgl.7:58. En wellicht heeft Lucas het hele verslag van het proces-Stefa-nus later uit Paulus' mond opgetekend.

NOTEN1)Vgl. in deze serie Mattheus-Marcus, 223v.2) Idem, 270v.3) Idem, Genesis-Exodus, 241-249.4) Idem, 246v.5) Idem, 249v.6) Idem, Lucas-Johannes, 537.

§ 10

HANDELINGEN 7:1 - 8:3STEFANUS' VERDEDIGING EN MARTELDOOD

„Deze man is een godslasteraar en een schriftaanrander die almaarheiligschennende toespraken houdt over Gods Woord en Gods huis.Wij hebben hem horen beweren, dat die Jezus van Nazaret deze hei-lige plaats zal afbreken en de voorschriften veranderen, die Mozesons in de Thora heeft overgeleverd."

Met deze aanklacht had een woedende menigte Stefanus devergaderzaal van het Sanhedrin binnengesleept. Daar stond hij nu,met een bovenaardse glans op zijn gezicht. En las de Raad daaroptoen Pods getuigenverklaringT„Ik bewijs deze beklaagde dezelfdeeer als Mozes"? Kwam de vergadering daardoor van haar vooringe-nomenheid terug? Nee, de preses - ook nu weer broeder Kajafas? -had wel voor hetere vuren gestaan. Ondanks de engelenuitdrukkingop Stefanus' gelaat durfde de harde kerkvorst hem de vraag te stel-len: „Is dat waar? Hebt u God gelasterd?"

Dan opent Stefanus zijn mond

1. DE STRUCTUUR VAN ZIJN TOESPRAAKBij oppervlakkige lezing lijkt hij alleen een stuk bijbelse geschiede-nis op te halen, maar toch gaat hij daarmee wel degelijk op de aan-klacht in. Deze bestond uit twee punten: 1. Kwaad spreken van dezeheilige plaats (de tempel). 2. Kwaad spreken van de wet (GodsWoord). Of zoals het in 6:11 werd samengevat: „Wij hebben hemlasterlijke woorden tegen Mozes en God horen spreken". Tegen dezedubbele beschuldiging heeft Stefanus zich verweerd met de Schrift.

Evenals de apqstelen (Hand. 4, 5), veranderde ook hij voordeze rechtbank vart4 beklaagde in aanklager. Dat verwondert onsniet, want hij was vol van de Heilige Geest (6:5,10) en die was ookgekomen om als Openbare Aanklager de Joodse wereld in staat vanbeschuldiging te stellen, vgl. b z. 48. Gedreven door die Geest ver-

152

153

§10

Stefanus' verdediging en marteldood

dedigde Stefanus zich niet alleen tegen de aanklacht, maar hield hijmeteen een scherp requisitoir tegen het Sanhedrin, dat hij aldusbesloot: „Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oor! Altijdmaar verzet u zich tegen de heilige Geest, u net zo goed als uwvaderen!", vs. 51.

Zodoende behandelt hij drie zaken: 1. God en de tempeldienst;2. Mozes en de Wet; 3. Israels verzet tegen de Heilige Geest. Alleenbespreekt hij ze niet na elkaar, maar d6Or elkaar. Zijn toespraak lijktdaardoor op een drievoudig snoer. Wij hopen het inzicht in zijn redete verhelderen door elk van de drie „koorden" uit dit snoer los temaken en apart te bespreken.

2. STEFANUS VERDEDIGT ZICH TEGEN DEBESCHULDIGING VAN LASTER TEGEN GODEN ZIJN HEILIGE PLAATS, HAND. 7:2-53 (I)

Wij bepalen ons nu tot Stefanus' verweer tegen het eerste punt vande aanklacht: lasterlijke beweringen over de ternpel, Had hij tenonrechte beweerd dat die uitgediend raakte enMardoor God gelas-terd? Dan zou hij uit de Schrift aantonen dat God zich nooit zo aaneen heiligdom gebonden had dat mensen over hem konden beschik-ken, zoals Stefanus' tegenstanders blijkbaar meenden. Dit onderdeelvan zijn verweer zal hij straks besluiten met: „De Allerhoogstewoont niet in wat door mensenhand gemaakt is", vs. 48.

De „godslasteraar" behjdt de God der heerlijkheid2 Stefanus begint zijn pleidooi met een betuiging van diepe

eerbied voor God en van innige verbondenheid met Gods yolk.„Broeders en vaders luister!". Hij voelt zich nog altijd Israeliet metde Israelieten.

Vervolgens spreekt de zogenaamde godslasteraar, over „deGod der heerlijkheid". Een uitdrukking uit Psalm 29, die met zo'ndiep ontzag Gods glorie en macht in het onweer bezingt. Vrijmach-tig en daadkrachtig gaat Hij zijn Goddelijke gang, waarbij Hij Zichniet laat binden aan bestekken van godsdienstige mensen, maar henoproept Hem te volgen. Deze belijdenis beheerst de hele toespraak.

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 1 0

De aartsvaders kenden geen heilige plaats, vs. 2-8Nu zou je verwachten dat Stefanus zijn verdedigingsrede had

ingezet bij Mos, die hij volgens z'n aanklagers gelasterd had.Maar hij begon 4vijf eeuwen eerder. Bij de aanvang en basis van heelIsraels bestaan: si.e_roeping van Abraham uit het heidendom, Joz.24:2v. Deze ging niet alleen eeuwen aan de wet en tempeldienstvooraf, maar vormde daarvan ook het fundament. Vandaar datStefanus niet bij Mozes, maar bij „onze vader Abraham" begon.

Daarmee kwam hij meteen terzake. Waar verscheen de Godder heerlijkheid aan Abraham? In Jeruzalem? In een tempel? Nee,in Ur, in Mesopotamia, voordat hij in Haran ging wonen.

3 In dat door en door heidense Mesopotamia, waar hij (?) enzijn familie andere goden dienden (Joz. 24:2), kreeg Abraham deopdracht zijn land en familie te verlaten en naar het land te gaan datGod hem wijzen zou.

4 Gehoorzaam verliet hij daarop het gebied van de Chaldeeen.En wat was het land dat God hem wees? In eerste instantie niet eensKanaan, maar Haran. En nadat Abrahams vader gestorven was, lietGod hem naar dit land verhuizen waar u nu woont.

5 Destijds geen heilig, maar heidens land. En God gaf hem ernog geen voetbreed van in eigendom. Wel beloofde Hij het hem enzijn nageslacht mettertijd in bezit te zullen geven. Hoewel Isaak opdat moment nog niet eens geboren was. Abraham had dus nog geenland, geen wet, geen tempel, geen kind, hij was zelfs nog niet eensbesneden, maar hij geloofde de belovende God. En Die diende hijniet in een tempel, maar gewoon onder de eikebomen van Mamre.

6 God voorzei hem ook dat zijn nakomelingen als vreemdelingzouden verblijven in andermans land. En dat ze de bevolking daarals slaaf zouden dienen en slecht behandeld worden, 400 jaar lang. -Stefanus noemt een rond getal. In werkelijkheid verliepen er tussenGods verbondssluiting met Abraham en Israels uittocht uit Egypte430 jaar, Ex. 12:41, Gal. 3:17.

7 Dan zal Ik over hun verdrukkers oordeel vellen en zullen zijer wegtrekken en Mij op deze plaats hier, in Kanadn) dienen. -Men voelt Stefanus' apologetische bedoeling. Had hij God gelas-terd, omdat hij de komende verdwijning van de tempel had verkon-digd? Welnu, hoe had God zich 400 jaar door hun voorouders laten

154 155

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood § 10

dienen? Niet in een heilig land, nog minder op een heilige plaats,maar in het heidense Egypte! Zo'n tempelloze tijd stond nu opnieuwvoor de deur.

8 Voorts sloot God met Abraham „het verbond der besnijdenis"Dus dat verbond waarop de hele Wet van Mozes en tempeldienststeunden. (Evenals onze verlossing doodhet bloed enlide Geest vanonze Here Jezus!). Zo verwekte hij Isaak en besneed hem op deachtstt dag. En Isaak verwekte Jakob en Jakob de tw4,alf aartsva-ders.'430 jaar voordat Mozes de wet ontving en zo'nVduizend jaarvoordat Salomo de tempel bouwde, vonden Abraham, Isaak enJakob hun zekerheid alleen in het verbond dat God met hen geslotenhad en niet in een tempel.

God was met Jozef in de gevangenis, vs. 9 en 109 Van Abraham stapt Stefanus over op Jozef. Hij werd door de

Lien afgunstige stamvaders als slaaf verkocht naar Egypte! MaarGod was daar met hem. Let wel, in dat heidense land, waar geensprake was van een tempel voor Jahweh!

10 Uitgerekend daar verloste God hem uit al zijn ellende. Hijgaf hem veel wijsheid waardoor hij in de gunst kwam bij Farao.Deze belastte hem met het bestuur van Egypte en benoemde hem tothoofd van zijn hofhouding. Deed God dit omdat Jozef Hem aanriepvanuit een tempel? Nee, hij diende Hem in een gevangenis en ddarwas God met hem. Alweer een bewijs dat de Allerhoogste nietgebonden is aan een „heilige plaats".

Jakob en de aartsvaders dienden God in Egypte, vs. 11-18Ook door de verdere geschiedenis van de aartsvaders voelt

Stefanus zich gerechtvaardigd.11 In die tijd werden heel Egypte en Kanaan getroffen door

een zware hongersnood. Op een gegeven ogenblik hadden onzestamvaders en hun families niets meer te eten.

12 Maar toen Jakob hoorde dat er in Egypte nog koren was,stuurde hij onze stamvaders er naartoe. Dat was hun eerste bezoekaan Egypte.

13 Bij hun tweede bezoek maakte Jozef zich aan zijn broersbekend en zo leerde Farao Jozefs afkomst kennen.

14 Daarop liet Jozef z'n oude vader Jakob en zijn hele familieoverkomen, bij elkaar vijfenzeventig mensen. I)

15 Jakob vertrok dus naar Egypte en daar is hij ook gestorven.Ook zijn zonen, de stamvaders, hebben er tot hun dood gewoond. -Alweer zo'n prachtig argument voor Stefanus' onschuld! Met Godsvolle instemming (Gen. 46:1-4) was vader Jakob naar het heidenseEgypte getrokken. En daar heeft Israel eeuwenlang Jahweh gedienden diens zegen en bescherming genoten. Hoewel er beslist geen tern-pel voor Hem stond.

16 Jakob en zijn zonen zijn bij hun leven niet meer naar Kana-an teruggekeerd om er God te vereren. Dat deden zij in Egypte. Pasna hun dood werden ze overeenkomstig hun wens naar het beloofdeland overgebracht. 2 ) Jakob werd bijgezet in het graf dat Abrahamhad gekocht in Hebron (Gen. 49:29-50:14), zijn zonen in het grafdat Jakob zelf had gekocht in Sichem. 3) Voor het besef van Stefa-nus' hoorders lagen Israels stamvaders dus begraven in het half-hei-dense Samaria! Ook deze gang van zaken bewees de juistheid vanwat Stefanus leerde: God is niet gebonden aan heilige plaatsen.

17 In datzelfde Egypte, waar geen tempel voor Hem stond,vervulde God ook zijn belofte aan Abraham: „Ik zal een groot yolkvan u maken", Gen. 12:2. En hoe dichter ook de vervulling vanGods landbelofte naderbij kwam, hoe groter het yolk werd.

Waar leefde Mozes tot zijn tachtigste jaar? vs. 18-22,2918 Zolang men zich Jozef nog herinnerde, hadden de Israelie-

ten een goede relatie met het Egyptische hof. Maar toen er eenkoning aan de macht kwam die hem niet had gekend, zag het er nietbest voor hen uit.

19 Op een sluwe wijze stortte hij onze voorouders in de ellen-de. Hun pasgeboren jongetjes moesten ze in de Nijl werpen. Zo zouons yolk op den duur uitsterven. Radeloze ouders zagen zich ge-dwongen hun zuigelingen te vondeling te leggen, waardoor veelbaby's omkwamen.

20 In die benarde tijd werd Mozes geboren. Drie maanden langwerd hij in zijn ouderlijk huis verzorgd.

21 Toen konden zij hem niet langer verborgen houden enmoesten zij hem te vondeling leggen. Uitgerekend de dochter van

156 157

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§10

Farao ontdekte en adopteerde het mooie jongetje en liet hem alshaar eigen zoon opvoeden.

22 Zodoende ontving Mozes een uitstekende opleiding. Hijwerd onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en ontwikkel-de zich tot een man, krachtig in woord en daad.

23-28 Toen hij veertig jaar was, nam hij het op voor een mis-handelde Israelitische slaaf door de Egyptische opzichter neer teslaan. Dit pakte echter verkeerd uit.

29 Daarop ontvluchtte Mozes het land en ging als vreemdelingin Midjan wonen, waar hij twee zonen verwekte. Hij woonde erzelfs veertig jaar.

Hoe kon het Sanhedrin dan volhouden dat de tempeldienstonmisbaar was? Hun eigen hoogvereerde Mozes had notabene veer-tig jaar aan het Egyptische hof verkeerd en daarna nog eens veertigjaar in Midjan gewoond, waar geen tempel voor de God der heer-lijkheid te bekennen was!

Waar werd het tijdperk van de wet ingeluid? vs. 30-38Maar nu de verlossing uit Egypte en de wetgeving op de Sinai.

Waar was dat grote tijdperk ingeluid en waarmee?30 In de woestijn, bij de berg Sinai! Veertig jaar na Mozes'

vlucht verscheen hem daar de Engel van Jahweh, de nog niet vlees-geworden Zoon van God. 4) Deze sprak hem aan vanuit een braam-struik die wel in vuur en vlam stond, maar niet verteerde.

31 Vol verwondering sloeg Mozes het schouwspel gade. Maartoen hij erheen ging om het verschijnsel van dichterbij te bekijken,hoorde hij de Engel van de Here zeggen:

32 „Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, vanIsaak en Jakob". (Deze Engel was dus God zelf!) Bevend van schrikontzonk Mozes alle moed om te gaan kijken.

33 Daarop zei de Heer (= de Engel) tegen hem: „Doe uwschoeisel van uw voeten, want de plaats waar u staat is heiligegrond." Het woord plaats is in dit verband veelzeggend. Stefanuswas beschuldigd van laster tegen „deze heilige plaats"! Maar reali-seerde het Sanhedrin zich wel dat Mozes zich bij een doornstruik inde woestijn op een „heilige plaats" beyond? Daar lag het begin vande uittocht en de wetgeving.

34 Want, zei de Engel, Ik heb heel goed gezien hoe slecht mijnyolk in Egypte wordt behandeld en Ik heb hun zuchten gehoord enIk ben afgedaald om hen te bevrijden. En nu, kom, Ik stuur u naarEgypte.

36 En waar mocht Mozes de wonderen en tekenen doen waar-mee Jahweh zijn yolk verloste? Alweer in Egypte, in de Rode Zee enin de woestijn. En maar liefst veertig jaar lang!

38 En aan wie gaf God toen de wet? Aan de gemeente in dewoestijn. En waar sprak de Engel (= de Zoon van God) met Mozes?Niet in de tabernakel, want die moest nog gebouwd worden, maar opde berg Sinai. Daar ontving hij de levende woorden van de Thora,die hij u moest overbrengen om u de weg ten Leven te wijzen.

God willen „vangen"41 Reeds tijdens die periode van de wetgeving toonde Israel de

neiging over de God der heerlijkheid te willen beschikken. Want zemaakten een gouden kalf en meenden Hem daarmee naar hun handte kunnen zetten, vgl. 1 Sam. 4:3. En nu bedreven Stefanus' tegen-standers met de tempel dezelfde afgoderij als hun voorouders metdat kalf. Vroeger dachten ze dat God aan hun stierbeeld vastzat ennu aan „hun" tempel! Net als in de tijd van Jeremia, Jer. 7:4. Daar-om klonk Stefanus' aankondiging van een tempelloos tijdperk hunals godslastering in de oren.

De tent der getuigenis, vs. 44-46Wij hebben nu 80% van Stefanus' toespraak gelezen, maar nog

steeds verwijlt hij bij die eeuwen waarin Israel nog geen heiligdombezat. Deze indeling van zijn rede is al veelzeggend!

44 Goed, op Gods bevel kregen de vaderen „de tent der getui-genis", waarin de twee stenen platen van het Horebverbond ofwelde getuigenis bewaard werden. Deze tent werd door Israel gemaaktin de woestijn. Hiermee geeft Stefanus niet zozeer een plaatsbepa-ling, als wel een tijdsaanduiding. Pas in de woestijntijd, ruim 400jaar na de roeping van Abraham, ontving Israel een heiligdom! Enwat voor een! God vroeg niet om een permanent huis, maar toondehet model van een verplaatsbare tent. Het zoveelste bewijs dat zijndienst niet aan een plaats gebonden is.

158 159

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§10

Bovendien werd deze tent gemaakt naar het model dat GodMozes op de berg getoond had, Ex. 25:40. Wilde Stefanus daarmeezeggen dat tent en tempel ook schaduwachtige betekenis hadden envan zichzelf afwezen naar toen nog toekomstige dingen? Ten eerstenaar het werk van de toekOmstige Hogepriester van het toek6mstigeNieuwe en betere Verbond, Jezus Christus. Ten tweede naar de vol-einding van de wereld, wanneer God op nog veel heerlijker wijze bijde mensen zal komen wonen, Hebr. 8:5, 10:1a, Op. 21:3v, vgl. indeze serie Genesis-Exodus, 378-384, 392-402.

45 Later werd die tent door onze vaderen het land binnenge-bracht. Dat gebeurde toen ze het onder aanvoering van Jozua vero-verden op de heidense volkeren die God voor hen uitdreef. Zo bleefde dienst van God ingericht tot de tijd van David. Al die eeuwen vanJozua tot David diende Israel God niet bij een vaste tempel, maar bijeen verplaatsbare tent.

46 Nu weet u hoezeer David bij God in de gunst stond en deman was naar Gods hart. Welnu, die vroeg aan God of hij een„woning voor de Machtige Jakobs"5) mocht bouwen, Ps. 132:5.Geen tent van doek, maar een tempel van steen, zoals God vanaf dedagen van Abraham nog nooit bezeten had.

Maar hoewel de Here veel met David op had, was zijn ant-woord veelzeggend. Hij vond het een mooi aanbod en zou Davidervoor belonen door een (konings)huis voor hem te bouwen, maardat stenen huis voor God kon nog wel even wachten. Dat zou Davidszoon en opvolger mogen bouwen, 2 Sam. 7. ZO'n betrekkelijkewaarde hechtte Hij toen reeds aan een tempel. Beschouwde Stefanushem misschien zelfs als een bewijs van Goddelijke toegevendheidtegenover David? 6)

Hoe Salomo en de profeten de tempel beschouwden, vs. 47-5047 Zo kwam het dat pas Salomo voor God een tempel bouwde.

Wat dacht het Sanhedrin daar wel van? Als God z6 lang gewachthad met de bouw van de tempel, zou Hij daar dan voortaan vooreeuwig aan vastzitten?

48 Alsof Hij nu de hemel had verlaten om zich voor altijd indat gebouw op te sluiten? Zoals de afgoden van de heidenen aanhun beelden en tempels vastzaten? Nee, Salomo sprak reeds bij de

inwijding: „Zou God werkelijk op aarde wonen? Zelfs de hemel ende hemel der hemelen kunnen U niet bevatten. Laat staan deze tem-pel die ik voor U gebouwd heb", 1 Kon. 8:27.

Stefanus scherpt Salomo's uitspraak nog wat aan. Goed, afgo-den mogen dan in door mensen gebouwde tempels wonen. Maar zoniet de Allerhoogste! Hij woont niet in wat door mensenhandengemaakt is. Het Sanhedrin dacht in feite heidens over de band tus-sen God en zijn tempel.

49 Tenslotte beroept de „diaken" zich op Jesaja en daarmeebereikt zijn verdedigingsrede wat dit punt betreft haar climax. Dezeprofeet leefde enkele eeuwen na Salomo, toen Israel al lang aan detempeldienst gewend was. En wat verkondigde hij? Dat God en zijntempel absoluut niet op een lijn gesteld mochten worden. „Dehemel is Mij een troon, de aarde mijn voetenbank. Wat voor eenhuis zou u voor Mij moeten bouwen, zegt de Here. Welke plaats zoumijn rustplaats moeten zijn?

50 Heeft mijn hand dat alles niet gemaakt?" Jes. 66:1,2. Zokritisch sprak de Here zelf door Jesaja over de tempel. Hij had geenbehoefte aan een huis. Wanneer Stefanus nu hetzelfde beweerde,was dit derhalve geen godslastering, maar de oude, orthodoxe leer!

TerugblikHiermee verweerde Stefanus zich tegen punt 1 van de aan-

klacht: godslastering, omdat hij verkondigd had dat de tempeldienstop zijn eind liep. Maar Israels geschiedenis leerde dat God zich eeu-wenlang zonder heiligdom had laten dienen. Vervolgens eeuwen-lang bij een tent en pas sinds Salomo in een tempel. Met de komstvan Messias Jezus was dit gebouw echter uitgediend en stond het opde nominatie om te verdwijnen.

Maar de Joodse leiders waren daarvoor blind, want zij haddenJezus als Messias verworpen. Zij waren Gods oneindige verheven-heid vergeten waaraan Salomo bij de inwijding van de tempel hadherinnerd, 2 Kron. 6:18. Zij hadden Hem ingekapseld in hun leersys-teem en ook zijn tempel voor hun „godsdienst" geannexeerd. Godhad het voorhangsel gescheurd, maar zij hadden het meteen weerdichtgenaaid. Zij bleven Hem binden aan wat „hun" heilige plaatswas geworden. En ze weigerden in te zien dat God in hun dagen

160 161

§ 10

Stefanus' verdediging en marteldood

bezig was te ,verhuizen" van deze uitgediende tempel naar Christus'gemeente, zijn nieuwe tempel van levende stenen.

Tot tenslotte Jezus' profetie in vervulling ging: „Zie, uw huiswordt aan u overgelaten", Mat. 23:38. U mag het houden. God heefthet niet meer nodig. In het jaar 70 ging Gods tijdelijke woning invlammen op.

Bemoedigend voor hekeerde heidenenNatuurlijk dacht Lucas bij de weergave van deze toespraak - de

langste in zijn bock! - vooral aan de beer Teofilus, voor wie hij zijnevangelic en Handelingen in de eerste plaats schreef. 7) Voor dezevoormalige heiden sprak het vanzelf: bij een God hoort een tempel.Moest hij nu op gezag van de Joodse schriftgeleerden aannemen datde God van Israel, die hij zo graag diende, in de tempel te Jeruzalemwoonde? Wat zullen hij en vele andere gelovigen met intense aan-dacht van Stefanus' bevrijdende onderwijs kennisgenomen hebben!

Ten eerste de Samaritanen, aan wie Filippus straks het evange-lie zal verkondigen, Hand. 8:4-25. Zij werden erdoor verlost van deoude strijdvraag: Bidden in de tempel op de Gerizim of in die teJeruzalem? Jezus had daarover reeds gesproken met de Samaritaan-se vrouw, Joh. 4:20-24. Zijn aankondiging van de grote veranderin-gen was nu door Stefanus nader verklaard.

Ten tweede de talloze gelovigen uit de heidenen. Zij leefden ineen wereld vol godentempels, maar leerden nu van Stefanus dat zijde God en Vader van Jezus Christus niet hoefden te dienen in deJoodse tempel te Jeruzalem. Zijn verwoesting in 70 hoefde hen danook niet in verwarring te brengen. Want het einde van dit gebouwbetekende bepaald niet het einde van het christelijke geloof, maardat van de Oude Bedeling.

3. STEFANUS VERDEDIGT ZICH TEGEN DEBESCHULDIGING VAN LASTER TEGENMOZES EN DE WET, HAND. 7:2-53 (II)

Wij wikkelen nu het tweede „koord" uit het snoer van Stefanus'betoog: zijn weerlegging van de aanklacht dat hij ook lastertaal overMozes en de Wet gesproken had.

Ook hierbij klaagt hij op zijn beurt zijn rechters aan. Zonder de

162

Stefanus' verdediging en marteldood § 10

vraag hardop te stellen, klinkt wel tussen de regels door: Wie heeftnu eigenlijk de echte Mozes op zijn hand en niet zijn karikatuur?Het Sanhedrin en zijn aanhang? Of Jezus van Nazaret en zijn leer-lingen?

Diep respect voor Mozes20 Hoewel Stefanus van de eerste veertig jaren van Mozes'

leven slechts een kort overzicht geeft, verzuimt hij niet zijn respectvoor hem te betuigen door eraan te herinneren dat deze reeds alskind „schoon voor God" was. 8)

22 En later een man werd van hoge ontwikkeling, doorkneedin de beroemde Egyptische wetenschappen. Bovendien krachtig inwoord en daad.

23 Toch was Mozes door zijn opvoeding aan het heidense hofniet van zijn yolk vervreemd. Integendeel, hij beschouwde hen nogsteeds als zijn broeders en zusters, ook in geloof en hoop, Heb.11:24vv.

24 En hij deed niets liever dan hen beschermen en verlossen.Toen er eens een Israeliet door een Egyptische opzichter mishandeldwerd, nam hij het voor zijn weerloze broeder op door de Egyptenaarneer te slaan.

29 Toen hij daardoor naar Midjan moest uitwijken, hoedde hij- de Egyptische prins met zijn „academische" opleiding - tientallenjaren de kudde van zijn schoonvader. Al die tijd onthield hij zichvan enige bevrijdingsactie en wachtte hij zachtmoedig op een nieu-we Goddelijke oproep om zich voor Israel in te zetten. 9 )

30-35 Pas veertig jaar na zijn eerste optreden stuurde Jahwehhem als leider en bevrijder naar Egypte terug. Hij was inmiddelstachtig jaar oud geworden.

36 Zo werd Mozes de man die Israel mocht uitleiden. En hoe!Net als Jezus had hij grote wonderen en tekenen verricht. Veertigjaar lang mocht hij ze doen in het land Egypte, in de Rode Zee en inde woestijn.

Zo nederig en gelovig sprak Stefanus voor zijn rechters overGods knecht Mozes. Zo had hij het vast ook gedaan bij de debattenin de Griekssprekende synagogen, 6:9. Aan het Sanhedrin was nuhet oordeel: had deze man, die zelf ook wonderen en grote tekenen

163

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§10

had gedaan (6:8), werkelijk Mozes gelasterd? Of moest hij van dezebeschuldiging vrijgesproken worden?

De echte Mozes verwees naar Jezus, vs. 37Het was alleen de vraag of Stefanus en zijn tegenstanders wel

over dezelfde Mozes spraken. Him „Mozes" stond vierkant tegen-over Jezus van Nazaret. Maar wat had de echte Mozes over Jezusvoorzegd?

37 Volgens de Thora had hij tot de Israelieten gesproken: „Eenprofeet zoals ik ben zal God u uit uw broeders doen opstaan", Deut.18:15, 18. Dus een profeet die evenals Mozes middelaar zou wezenvan een verbond. Tevens iemand die evenals Mozes zijn Goddelijkezending zou legitimeren door wonderen en tekenen, vgl. vs. 36. Dusgeen profeet zoals Israel er zoveel had gekend: mannen die hen naarMozes en de Wet terugriepen. Maar een die Mozes' woord zou afma-ken, verviillen en tot volkOmenheid brengen. Evenals Petrus betrokStefanus dit woord van Mozes rechtstreeks op Messias Jezus, vgl.Hand. 3:22.

Zonder Jezus' naam te noemen verweert Stefanus zich hiertegen punt 2 van de aanklacht: „Wij hebben hem horen zeggen, datdie Jezus van Nazaret (-) de zeden zal veranderen die Mozes onsheeft overgeleverd", 6:14. Alsof Mozes al niet „een profeet zoalshijzelf' had aangekondigd, die op het Godswoord-door-Mozes nogeen afsluitend Woord zou komen spreken. En had Jezus zich daarbijniet gelegitimeerd door evenals Mozes grote wonderen en tekenente verrichten?

Daarmee riep Stefanus het Sanhedrin op om op Mozes' gezagin Jezus te geloven. Want de echte Mozes had al naar Hem verwe-zen. Jezus had de Wet van Mozes niet afgebroken, maar vervuld!,vgl. blz. 144vv. Zoals Hij (ook op Deut. 18:15,18 doelend) hadgezegd: „Als u Mozes zou geloven, zou u ook Mij geloven, wantHij heeft over Mij geschreven", Joh. 5:46. Dus wie Jezus verwierp,verwierp ook Mozes.

De echte Mozes ontving levende woorden, vs. 38Bij dit vers dienen we te bedenken dat de evangelieverkondi-

ging van Stefanus en de apostelen een dubbele bevrijding inhield.

164

Ten eerste van het nu door Christus vervulde Horebverbond. Tentweede van de karikatuur die de rabbijnen daarvan hadden ge-maakt. De wetsuitpluizerijen waarmee zij de kerkgangers sabbat opsabbat in de synagogen vermoeiden, waren zo dor als stro. Het waseeuwig en altijd: gebod op gebod en regel op regel, vgl. Mat. 23.Had Mozes Israel heus zulke done leringen opgelegd?

38 Nee, Mozes had zelf geen wetten verzonnen. Hij had slechtsbemiddeld tussen de Engel die op de Sinai tot hem sprak en de ver-gadering beneden in de woestijn. En wat moest hij Israel doorgeven?Het done, rabbinistische leersysteem dat in de Joodse synagogen alsWet van Mozes werd doorgegeven? Nee, hij ontving van de Engellevende woorden! De Wet van Mozes was het evangelic van Mozes.Jahweh zei het er uitdrukkelijk bij: „De mens die ze doet, zal daar-door leven", Lev. 18:5. Gods inzettingen waren levenbevorderend opalle gebieden. En op die „levende woorden" die Mozes ontving, slo-ten Jezus' „woorden van eeuwig leven" treffend aan, vgl. Joh. 6:68, 1Tim. 6:3.

TerugblikHiermee verweerde Stefanus zich tegen de beschuldiging dat

hij Mozes en de wet had gelasterd. Daar tegenover betuigde hij zijndiepe respect voor wat God Israel door Mozes had gegeven. Maarzijn aanklagers kenden de echte Mozes en zijn levende evangelicniet meer. Hun „Mozes" sprak dodelijke woorden. Zo ontging hundat Jezus de Mozaische godsopenbaring niet had ontbonden, maarvervuld, verdiept, voltooid, Mat. 5:17, vgl. blz. 144vv.

4. STEFANUS BESCHULDIGT ISRAEL VAN EEU-WIG VERZET TEGEN DE HEILIGE GEEST,PROFETENVERVOLGING, WETSVERACHTINGEN MESSIASMOORD, HAND. 7:2-53 (III)

Het derde „koord" in het snoer van Stefanus' betoog is een ontzet-tende beschuldiging aan het adres van zijn rechters en tegenstan-ders. Volgens hen was hij een godslasteraar. Maar volgens Stefanusvertegenwoordigden zij een Israel dat zich alle eeuwen door tegende Heilige Geest had verzet, de Wet van Mozes veracht, de profetengedood en nu onlangs zelfs de Messias vermoord! We letten nu

165

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 1 0

alleen op die verzen waarin hij deze beschuldiging staaft en samen-vat.

De aartsvaders vervolgden de „verlosser" Jozef vs. 99 Israels profetenhaat was al begonnen in de tenten van hun

stamvaders, de twaalf zonen van Jakob. Die verkochten uit naijverJozef naar Egypte. Dit was maar geen uit de hand gelopen familie-ruzie, want Jakob en zijn zonen vormden de kerk van toen! En daar-in was vader Jakob belast met het opzicht en de tucht. Daarommoest Jozef zich wel tot zijn vader wenden, toen hem kwade ge-ruchten omtrent zijn broers ter ore kwamen, Gen. 37:2. Tot wie hadhij zich anders moeten wenden? Toen zijn broers hem daarop woe-dend verkochten, sloegen ze niet slechts de hand aan hun broer,maar tevens aan hun broeder in de toenmalige kerk. En nog wel eendoor wie destijds de Geest der profetie tot kerk en wereld sprak.Kortom, reeds Israels aartsvaders vervolgden een profeet en yolks-verlosser

Mozes al hij zijn eerste optreden verworpen, vs. 23-2923 Stefanus werd beschuldigd van faster tegen Mozes, maar

Israel had hem reeds bij zijn eerste optreden verstoten! Toen hijnamelijk veertig was, weigerde hij nog langer door te gaan voor eenzoon van Farao's dochter, Heb. 11 :24vv. 10) Hoewel hij was opge-groeid aan het Egyptische hof, wist hij van huis uit nog dat de sla-ven in Gosen zijn broeders en Gods yolk waren! Daarom kwam hetverlangen in hem op zich hun lot aan te trekken en hen te helpen.")Stefanus zal bedoelen dat dit door Goddelijke ingeving in hemopkwam.

24 Toen hij zag dat een Israeliet door een Egyptische opzichtermishandeld werd, kwam Mozes voor de afgebeulde Israeliet opdoor de slavendrijver neer te slaan. Stefanus beschouwde dit blijk-baar niet als een onbezonnen daad, maar als het eerste optreden vande door God geroepen verlosser. 12 )

25 Mozes dacht dat zijn broeders nu wel zouden begrijpen datGod hen door zijn tussenkomst wilde bevrijden, maar zij begrepenhet niet.

26-28 Tot zijn diepe teleurstelling bleek dat reeds de volgende

166

dag. Toen hij twee vechtende Israelieten met vredelievende woordenmet elkaar trachtte te verzoenen, duwde de man die op de ander hadlosgeslagen Mozes opzij en voegde hem toe: „Waar bemoei je jemee? Wie heeft jou aangesteld als onze leider en rechter? Wou jemij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar gisteren?"

29 Om die opmerking nam Mozes de vlucht en ging in Midjanwonen. Hij begreep dat ze geen respect voor hem hadden en hem alshun bevrijder afwezen. Dus bij zijn allereerste optreden openbaardezich reeds de hartengesteldheid die de Here Jezus later met woordenvan Jesaja aldus typeerde: „Want het hart van dit yolk is verhard;met hun oren luisteren ze slecht en hun ogen houden ze dicht", Jes.6:9v, Mat. 13:14v, vgl. Hand. 28:25v. Zo werd Israels verlossingdoor eigen schuld veertig jaar uitgesteld. Door zijn ongeloof in dewoestijn kwam daar later nog eens veertig jaar uitstel bij, zodat deintocht in Kanaan tenslotte tachtig jaar later plaatsvond dan moge-lijk was geweest.I 3 )

Mozes ook in de woestijn telkens afgewezen, vs. 35, 36, 38-4335 Toch gaf God die afgewezen Mozes later opnieuw opdracht

Israel uit Egypte te bevrijden.36 Hij mocht grote wondertekenen verrichten, in Egypte zelf,

maar ook in de Rode Zee en in de woestijn, waar hij veertig jaar methen rondtrok.

38 Zo was het ook Mozes die in de woestijn als tussenpersoonoptrad tussen de Engel die op de berg Sinai met hem sprak en onzevoorouders. Hij mocht levenbevorderende woorden aan ons over-brengen. Tot zo'n hoge taak werd de man verwaardigd, die veertigjaar tevoren door ons yolk was afgewezen. Door hem gaf God onsde Thora.

39 Maar wat deden onze voorouders met hem? Die wilden nietnaar hem luisteren en schoven hem opzij. Ze verlangden terug naarEgypte en zijn afgoden (Ez. 20:8,16,24), waar de farao hen had wil-len uitmoorden en Mozes hen had uitgeleid.

40 Hun verknochtheid aan die afgoden bleek uit wat ze totAaron zeiden: „Maak voor ons goden die wij kunnen zien. Dan kun-nen die ons verder leiden. Want wie weet wat er met die Mozes isgebeurd, die ons uit Egypte heeft gehaald."

167

§ 10

Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood § 10

41 Daarop maakten ze een afgodsbeeld in de vorm van eenstierkalf. In die wereld een veel voorkomend symbool van eenafgod. 14) Toen het klaar was, brachten ze offers aan dat beeld enbewezen daarmee afgodische eer aan wat hun eigen handen haddengemaakt.

42 Na de afgoderij met het gouden kalf ging het van kwaad toterger. Totdat de tijd aanbrak dat God - het waarschuwen moe - zichvan hen afkeerde en hen hun gang liet gaan. Toen kwam hun ver-achting van de Wet van Mozes wel zeer gruwelijk aan het licht. Zeovertraden het eerste en basisgebod van het Horebverbond (Jahwehalleen!) door de zon, de maan en de sterren als goden te vereren.

Later kwam God nog eens terug op dit begin van Israels afgo-derij en wetsverachting toen Hij door de profeet Amos vroeg: Zegeens, Israel, heb je die veertig jaar in de woestijn (alleen) Mijslachtoffers en andere offers gebracht? Am. 5:25.

43 Nee, Oen ging je hart reeds overspelig uit naar anderegoden! Je sjouwde beeldjes (?) van de tent van de afgod Molochmet je meek) en liep met het beeld van de sterrengod Raifa.' 6) Jevereerde beelden die je zelf had gemaakt. Daarom zal Ik je verban-nen, nog verder dan Babylon.

Zo verloochende Israel reeds in de woestijntijd Mozes, deknecht van God. En zo verachtten ze toen al Gods heilige wet en ver-bond - de twee weldaden die Hij hun door Mozes' bemiddeling hadgeschonken! Daar verlustigden ze zich reeds in hun eigen maaksels.En die werden later vaak oorzaak van godsdienstige ontaarding. Desanhedristen bedreven afgoderij met de tempel en de christelijkekerk deed later hetzelfde met de denk-beelden die zij van God ont-wierp. 17)

Eeuwenoud verzet deze generatie aangerekend, vs. 51-53Maar hoe stond het met Stefanus' aanklagers en rechters?

Onderhielden zij de Wet van Mozes? Nee! Dat heeft hij de trotsekerkvorsten tenslotte in de kracht van de Heilige Geest voorgehouden.

51 Ik zou volgens u lasterlijke woorden tegen God en Mozeshebben gesproken? Dat heb ik zoeven weerlegd. Maar u bent zelfhardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren. - Met deze uit-drukkingen had God Israel getypeerd na de zonde met het gouden

168

kalf (Ex. 33:3,5) en kort voor de ballingschap, Jer. 6:10, 9:26. Opdie afvallige generaties leken de Sanhedristen! Van Egypte of tot nutoe hebt u zich verzet tegen de Heilige Geest! Daarmee zinspeeldeStefanus op Jesaja 63:10 en Psalm 106:33.

52 Want nu moesten zij eens een profeet noemen die door hunvoorouders niet vervolgd was! Zij zouden er van Mozes tot Johan-nes de Doper niet een kunnen noemen!, vgl. Mat. 23:37. Allenwaren zij bij Israel op verzet, verachting en verwerping gestuit.Toch hadden al die profeten in feite „de komst van de Rechtvaar-dige" (= de Messias-met-al-zijn-heil) aangekondigd. En nu Hij on-langs gekomen was, hadden de Sanhedristen Hem, Israels Messias-Koning, met behulp van Judas en Pilatus verraden en vermoord!Hierdoor hadden zij Israels eeuwenoude profetenmoordlust tot zijntoppunt gevoerd.

53 Dus niet ik, maar u hebt zelf de wet niet onderhouden!Hoewel u haar op de meest indrukwekkende wijze van God hebtontvangen, namelijk door bemiddeling van engelen (Gal. 3:19, Heb.2:2). Kortom, zij hadden gezondigd tegen de Heilige Geest, deMessias en de wet.

TerugblikUit dit requisitoir blijkt dat Israel voor Stefanus bepaald geen

optelsom van losse individuen was. Integendeel, samengesmeeddoor Gods verbond vormde het een hechte, eeuwen-omspannendeeenheid van voorgeslacht en nageslacht. Hij en zijn hoorders warenin dat grote, historische volksgeheel geboren en konden zich daar-van onmogelijk losmaken. 18 ) Hij had zijn verbondenheid met ditIsrael-van-alle-eeuwen erkend door te spreken over „onze vaderAbraham" en „onze vaders", vs. 2, 11v, 15, 19, 39, 44v. Voor Stefa-nus was het Sanhedrin de hoogste vertegenwoordiger van dit histori-sche Israel.

Hiervan uitgaande kon hij zijn hoorders, die duizend jaar naMozes leefden, voorhouden: „U hebt de Wet ontvangen" en „U ver-zet u altijd tegen de Heilige Geest". De geslachten die Jozef haddenverkocht, Mozes verworpen, de profeten vervolgd en Zachariagedood, vormden samen met hen die Messias Jezus hadden gekrui-sigd een on-Geestelijk, historisch geheel.

169

§ 10

Stefanus' verdediging en marteldood

Op dezelfde wijze had de Here Jezus gesproken over de trou-we profeet Zacharia, de zoon van Berekja. Het was wel acht eeuwen(!) geleden dat deze door koning Joas was gedood (2 Kron. 24:20vv), maar toch sprak de Here tot de Farizeeen en schriftgeleerdenvan zijn dagen over „het bloed van Zacharia, die ti vermoord hebt!",Mat. 23:31. Volgens Jezus stonden zij medeschuldig aan de doodvan deze rechtvaardige.

Maar Stefanus zelf had gehoor gegeven aan de apostolischeoproep: „Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht!", Hand. 2:40.Want hoe diep hij zich met zijn yolk verbonden voelde, aan Israelsprofetenvervolging en messiasverwerping wenste hij part noch deelte hebben. Vandaar dat hij in vs. 51-53 van de wij-vorm overgaat inde u-vorm.

Het is opmerkelijk dat de bewoordingen waarmee hij hetSanhedrin beschuldigt (hardnekkigen, onbesnedenen van hart enoren, verzet tegen de Heilige Geest) scherper zijn dan die waarmeede apostelen dit hadden gedaan.' 9) Ook verkleint hij hun schuld nietdoor „onwetendheid" in rekening te brengen, zoals Petrus in zijntoespraak tot „de gewone man" deed (3:17), want Israels 'eidershadden Jezus willens en wetens verworpen, Joh. 11:49v, 19:11.

Al was er zelfs voor hen nog hoop. Johannes de Doper en deHere Jezus hadden weliswaar Gods „komende toorn" over Israelskwaad aangekondigd, vgl. blz. 47v. Maar wie zich daarvan bekeer-den, konden nog ontkomen aan Gods oordeel. Dit hadden de aposte-len zelfs verkondigd aan het Sanhedrin dat hun Meester had latenkruisigen, Hand. 2:37-40, 3:26, 4:12, 5:31.

Ook Stefanus' rede hield ondanks zijn scherpe aanklacht eennieuwe oproep tot berouw en bekering in. Want ook zij staat in hetkader van het „genade-interim", dat God het Joodse yolk nog ver-gunde, voordat zijn toorn zich in het jaar 70 zou ontladen over staden tempel, vgl. blz. 50v. Gods geduld liep wel ten einde!

5. STEFANUS' LAATSTE GETUIGENIS, HAND.7:54-56

Tot dusver heeft het Sanhedrin Stefanus zwijgend aangehoord, maarnu verliezen de leden hun zelfbeheersing. Zij hardnekkigen en onbe-snedenen van hart en oren? Zij kinderen van profetenvervolgers en

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 10

moordenaars van de Messias? Zij de wet van Mozes niet gehouden?En dat terwijl de Farizeese raadsleden tweemaal per week vastten,altijd rein vaatwerk gebruikten, zelfs van de dille en komijn de tien-den afdroegen en voor de profeten graftekens hadden opgericht!,vgl. Mat. 23.

54 Toen de raadsheren Stefanus deze vreselijke beschuldiginghoorden uitspreken, waren zij diep gegriefd en knarsetandden zijvan woede tegen hem. Natuurlijk ook omdat hij beweerd had, datGod „hun" tempel best kon missen. Daarmee had Stefanus hun af-god geraakt. Toch onderbraken ze hem op dit moment nog niet. DeGeest wilde Stefanus' aanklacht nog door een wonder bekrachtigen.

55 Plotseling voltrok het zich. Terwijl Stefanus naar bovenkeek, mocht hij zien wat nog nooit iemand gezien had. Nadat hij„de God der heerlijkheid" (vs. 2) zo dapper had beleden, kreeg hijnamelijk nu heerlijkheid van God te zien! Dus iets van de beroemde„kebood Jahweh"20). En in dat hemelse licht zag hij Jezus staan aande rechterhand van God! Dus in de op een na hoogste machtspositiein hemel en op aarde! 21 )

56 Meteen riep hij door de zaal: „Zie! Ik zie de hemelen openen de Mensenzoon staan aan de rechterhand van God!" Dit beteken-de natuurlijk allereerst een buitengewone bemoediging voor Stefa-nus zelf. Omgeven door vijanden van Christus en met de dood voorogen, mocht hij even onze Redder zien in hemelse heerlijkheid! Hijhad Jezus beleden voor de mensen en nu beleed Jezus hem voorGod, Luc. 12:8, Op. 3:5. Zoals getuigen in Israel hun verklaringenvoor de rechtbank altijd staande aflegden, was ook Jezus als advo-caat van zijn eerste martelaar opgestaan. 22)

Maar de Geest schonk dit gezicht ook om het Sanhedrin nog-maals ernstig te waarschuwen. Want als Stefanus getuigde dat hij„de Mensenzoon aan de rechterhand van God" zag staan, dan hoor-den de schriftgeleerden daarin ongetwijfeld een verwijzing naar hetvisioen van Daniel: „Met de wolken van de hemel kwam (van deaarde) iemand die op een mensenzoon leek. Hij begaf zich naar deOude van dagen" (= God) en hij ontving eeuwige heerschappij overalle volken, Dan. 7:13v.

Herinnerden de raadsheren zich nog dat zij Jezus als godslaste-raar ter dood veroordeeld hadden, omdat Hij voor hun rechtbank

170

171

§ 1 0

Stefanus' verdediging en marteldood

diezelfde Schriftplaats had aangehaald en op Zichzelf betrokken:„Van nu af aan zal de Mensenzoon zitten aan Gods machtige rech-terhand"?, Luc. 22:69, vgl. 20:41-44.

Maar als Stefanus nu beweerde dat hij Jezus in die hemelsemachtspositie zag staan, dan bewees dit drie feiten. Ten eerste datHij inderdaad Gods Zoon was. Ten tweede dat zij Hem dan tenonrechte als godslasteraar ter dood hadden veroordeeld! Ten derdedat zijn leerling Stefanus God en de Wet van Mozes niet had gelas-terd. Want dan waren de Wet en de Profeten door het lijden en ster-ven van Jezus als het Lam van God inderdaad vervuld en de tempel-dienst verouderd. Met de blik die God hem gunde in het hemelseheiligdom, bevestigde Hij Stefanus' onderwijs over het aardse hei-ligdom.

Zo wees de Heilige Geest (= de Parakleet of Openbare Aan-klager", vgl. blz. 48) het Sanhedrin voor de derde maal op zijnzonde van messiasmoord. De eerste maal had Hij het gedaan doorPetrus en Johannes, 3:21. De tweede maal door alle apostelen,5:30v. En nu voor de derde maal door Stefanus. Wat zou Israelshoogste gerechtshof met deze waarschuwing doen?

6. STEFANUS GESTENIGD, HAND. 7:57-8:1AVroeg men Stefanus nu met verbrijzelde harten: „Wat moeten wijdoen, broeder?", vgl. 2:37. Nee, het Sanhedrin ontstak in duivelsewoede.

57 Jezus van Nazaret - een mens! - zou aan de rechterhand vanGod staan? Zulke godslasterlijke taal mocht een vrome Jood geenmoment aanhoren! De raadsleden begonnen luid te schreeuwen omStefanus te overstemmen en drukten hun oren dicht. Stel je voor: dehogepriester mocht slechts eenmaal per jaar het heilige der heiligein het aardse heiligdom betreden. En daar durfde me die afvalligehellenist te beweren dat hij het hemelse heiligdom geopend zag endaarin die gehate Jezus, omgeven door Goddelijke heerlijkheid!Vingers in de oren voor zulke taal!

De zakelijke inhoud van Stefanus' lange verdedigingsrede werdniet besproken. Zijn getuigenis omtrent Jezus' hemelse glorie even-min. Men achtte hem zonder meer wegens godslastering des doodsschuldig. We krijgen de indruk dat dit oordeel niet eens formed' werd

172

Stefanus' verdediging en tnarteldood

§ 10

uitgesproken. 23 )Ook vroeg men de Romeinse overheid geen toestemming voor

de executie, zoals voor die van de Here Jezus, Joh. 18:31. Had zij deJoodse autoriteiten toegestaan om in geval van uitzonderlijke misda-den (zoals laster van de tempel) zelf doodvonnissen uit te voeren? 24)Of nam men aan dat de stadhouder om een onbekende christen geenconflict zou riskeren? 25 ) Zeker als hier formeel geen doodvonnisgeveld was, kon hij het gebeurde gemakkelijk als een Joods gods-dienstig opstootje afdoen. Temeer daar zij volgens de wens van kei-zer Tiberius in religieuze zaken ontzien moesten worden. 26)

De eerste christelijke martelaar58 Nu gaat het snel op het einde af. Als een man stormen ze op

Stefanus af. Men trapt en stompt hem de zaal uit en sleurt hem, wel-licht met behulp van de levitische tempelpolitie, de stad uit. Hierwas naar hun overtuiging Lev. 24:13-16 van toepassing: „Breng deman die Mij verwenst heeft, buiten het kamp. Daar moeten alien diehem hebben horen vloeken hun handen op zijn hoofd leggen en heelde gemeenschap moet hem stenigen. () leder die zijn God verwenst,zal daarvoor boeten. Wie de naam van de HEER vervloekt, moet terdood gebracht worden: heel de gemeenschap moet hem stenigen",vgl. Num. 15:35.

Het vonnis mocht dan in het tumult niet ordelijk geveld zijn, deexecutie wordt wel volgens de regels van de wet uitgevoerd. Omlichtvaardige aanklachten en wederrechtelijk ter dood brengen uit tesluiten, had Mozes bevolen: „Eerst moeten de getuigen (= aankla-gers) de hand tegen de ter dood veroordeelde opheffen, daarna deoverige mensen", Deut. 17:7. 27)

Welnu, men heeft punctueel voor getuigen gezorgd. Misschienwel dezelfde valse getuigen als reeds eerder door buitenlandse Jodennaar voren waren geschoven om Stefanus bij de Raad aan te klagen,6:11. Zij durven de verantwoordelijkheid op zich te nemen om deeerste stenen te werpen voor de executie.

Ze leggen voor het gemak hun kleren neer bij Saulus, de latereapostel Paulus, toen volgens Lucas nog een jongeman. Volgenstoenmalige begrippen was hij dan nog geen veertig. 28) Straks zal hijmet volmacht van het Sanhedrin huizen binnendringen om christe-

173

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 1 0

nen te arresteren. Zo mogelijk zelfs tot in Damascus toe, 9:1v. Danwas hij bij de executie van Stefanus vermoedelijk geen jongen dieeven op de kleren moest passen, maar vervulde hij hierbij een voor-name rol, vgl. 26:10. 29) Dan moet hij destijds minstens dertig zijngeweest, want voordien bekleedde men in Israel geen leidende posi-tie. Paulus zal dus ongeveer in dezelfde tijd geboren zijn als de HereJezus.

59 Lucas beschrijft de gebeurtenissen nu bijna van minuut totminuut. Daar dalen de eerste stenen op de weerloze Stefanus neer.Hij volhardt tot het einde. Zijn Meester was gestorven met de woor-den: „Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest", Luc. 23:46. Deleerling bidt: „Here Jezus, ontvang mijn geest".

Een ontroerende belijdenis in deze kring! Een Jood gebruiktehet woord Heer alleen voor Jahweh, maar de stervende Stefanusricht er zich publiek mee tot Jezus, wiens naam hij tot dusver nogniet had genoemd. Zo belijdt hij ook nog dat Jezus de Zoon vanGod is. 30) Het Sanhedrin had Hem daarom wel gekruisigd (Mat.26:63v), maar Stefanus had zojuist verkondigd dat hij Jezus aanGods rechterhand zag staan. Dus op een niveau met de Almachtige!

Tot die verhoogde Here Jezus richt de martelaar de bede: „Ont-yang mijn geest (Grieks: pneuma = wind, geest, levensadem, levens-energie, de motorische kracht die de mens tot activiteit beweegt.Niet: psyche = ziel), vgl. Ps. 31:6. 31 ) Hij sterft niet jubelend32), maarwel gelovend in de kracht en trouw van de Here Jezus. Want hijbeveelt zijn levensadem in Jezus' hoede, vol vertrouwen dat hij dievan Hem zal terugontvangen, wanneer Hij straks de doden komtopwekken ten eeuwigen leven.

60 Met zijn laatste wegvloeiende levenskracht gehoorzaamt hijhet woord van de Here Jezus: „Heb je vijanden lief (), bid voordegenen die je smaden", Luc. 6:27v. Want terwijl steen na steenhem treft, zakt hij door zijn knieen (uit eerbied of uit zwakte?) enroept hij met luide stem: „Heer, reken hun deze zonde niet aan!"

De priester Zacharia bad om wraak toen hij werd gestenigd (2Kron. 24:22), maar Stefanus bad om genade voor zijn vijanden. 33 )Daarmee handelde de discipel in de geest van zijn Meester, die ster-vende had gebeden: „Vader, vergeef het hun, want ze weten niet watze doen", Luc. 23:34. 34) Aan minstens een van hen is deze bede ver-

hoord: aan Saulus, die bij de kleren stond. Hem heeft de Here dezezonde niet aangerekend, 1 Tim. 1 :13v. Na dit gebed sliep Stefanusin. 35 )

En Saulus stemde in met zijn terechtstelling8:la Onze geliefde broeder Paulus was destijds als onbekeerde

Farizeeer nog zo ongelovig en verblind (1 Tim. 1:13) dat hij degerechtelijke moord op Stefanus toejuichte. Toen steen na steen demartelaar verwondde, had Saulus bepaald geen last van braaknei-gingen of iets dergelijks 36), maar had hij zelfs „een welbehagen aanzijn dood", (SV), vgl. 22:20.

Al Stefanus' Schriftbewijs had hem niet geraakt en tot beke-ring gebracht. Dat zou nog meer kracht kosten, Hand. 9. OokStefanus' getuigenis dat hij Jezus aan de rechterhand van God zagstaan, had hem niet tot bezinning gebracht. Zelfs niet het gebed vande stervende voor zijn vijanden. Saulus dacht: „Goed zo! Godslas-teraars dienen gedood te worden!" Hij zou er levenslange wroegingaan overhouden, 1Tim.1 :12vv.

Wij mogen nu achteraf zien dat God hem er toen reeds toebestemd had om de erfenis van Stefanus over te nemen en diewereldwijd te verbreiden en te verdedigen. Met mond en pen. In debrieven aan de Romeinen en de Galaten, aan de Filippenzen en deKorintiers. Ten koste van onnoemelijk lijden. Ook hij is gestenigd.In Lystra. Men nam hem er voor dood op, Hand. 14:19. Via hemhebben ook wij van Stefanus geleerd, dat God thans niet meer intempels en andere gebouwen woont, maar door zijn Geest in zijngemeente, dus in mensen, 1 Kor. 6:19, Ef. 2:22.

Lucas zal dit verslag van Stefanus' toespraak en steniging weluit Paulus' eigen mond hebben opgetekend. De apostel had de ver-gadering naar alle waarschijnlijkheid als toehoorder 37) bijgewoonden zelfs Stefanus' laatste woorden gehoord. Hij sprak en schreeflater vaak en met diepe schaamte over zijn aandeel in de terechtstel-ling van Stefanus en de daaruit voortkomende kerkvervolging,Hand. 22:4-7, 26:9-11, 1 Kor. 15:9, Gal. 1:13, 23, Fil. 3:6, 1 Tim.1:12-16.

174 175

§ 10

Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 10

7. DE GEMEENTE VERVOLGD, STEFANUSBEGRAVEN, HAND. 8:1B-3

De arrestatie van Stefanus had al bewezen dat de volksgunst om-sloeg. Hoe sympathiek men ook tegenover de discipelen van Jezushad gestaan (2:47; 5:13), „revolutionaire" taal over de Wet vanMozes en de tempel namen ook veel gewone mensen niet. Daaromhoefden de Joodse leiders zich uit angst voor hen niet langer in tehouden, vgl. 4:21, 5:26. Als ze de discipelen van Jezus maar voor-stelden als vijanden van de tempeldienst, dan was dat voor velenreden om hen te molesteren.

De vervolging breekt uit8:1b Meteen na Stefanus' steniging en begrafenis brak er een

hevige vervolging uit tegen de gemeente te Jeruzalem. Deze zal degelovigen wel verrast hebben. Ze wisten natuurlijk wel hoe hetSanhedrin over hen dacht. Dit had tenslotte de apostelen al enigemalen laten arresteren. Maar dan waren zij na een nacht opsluitingen een geseling weer losgelaten, Hand. 4v. Daarom zal het berichtvan Stefanus' steniging als een bona zijn ingeslagen. Nu liep opeensieders leven en veiligheid gevaar! Precies zoals de Meester voor-zegd had, Luc. 21:12. De gelovigen kwamen onder zo'n zware drukte staan dat velen van hen - vooral de hellenistische? 11: I 9v - zichgedwongen voelden de stad te verlaten.

Hele gezinnen trokken de stadspoorten uit en verspreiddenzich over het platteland van Judea en Samaria. Van nu of woondende gelovigen niet meer alleen in Jeruzalem, maar ook in „de ver-strooiing", vgl. Jak. 1:1, 1 Petr. 1:1. Overigens zullen ook nog veelgelovigen in Jeruzalem zijn achtergebleven. De gemeente zal des-tijds minstens 25.000 leden geteld hebben. 38) Die zullen niet tot delaatste man en vrouw de stad verlaten hebben. Zoals zo vaak in deSchrift zal het woord „allen" hier wel „velen" betekenen. 39)

Het is niet onmogelijk dat deze spontane uitbarsting van devolkswoede reeds na enkele weken of maanden luwde. NadatSaulus naar Damascus vertrokken was, zijn veel vluchtelingen blijk-baar naar Jeruzalem teruggekeerd, 9:26.

De apostelen waren echter tijdens de vervolging in Jeruzalemgebleven. Zodoende bleef dat het „hoofdkwartier" van de evangelie-

verkondiging. Zolang nog niet duidelijk was dat God het koninkrijkaan Israel ontnomen had (Mat. 21:43), moest de „stad van God" hetuitgangspunt van de apostolische prediking zijn. Naar de profetievan Jesaja en Micha: „Want uit Sion komt de wet, uit Jeruzalem hetwoord van de HEER", Jes. 2:3, Micha 4:2, vgl. Hand. 15:2, 6, 22v;16:4. Zolang er nog maar enkele voortekens van de verwoesting vanstad en tempel te zien waren, stond die nog niet voor de deur (Luc.21:20) en mocht Jeruzalem de eer behouden stad van de apostelen tezijn.40) Ze werden er wonderlijk bewaard.

Stefanus begraven2 Ondanks de hevige vervolging, die op de dag van zijn steni-

ging uitbrak, ontving Stefanus toch een behoorlijke begrafenis.Nadat de woedende menigte vertrokken was, verschenen er „vromemannen" op het executieterrein om de dode martelaar de laatste eerte bewijzen. Ze koesterden kennelijk grote sympathie voor hem.

Als het vrienden of familieleden waren die zich (nog) nietopenlijk voor Jezus hadden uitgesproken, dan doen zij denken aanNikodemus en Jozef van Arimatea, die als geheime volgelingen deHere Jezus hadden begraven. Maar als het gemeenteleden betrof,dan kwamen ze er dapper voor uit dat zij geestverwanten van degestenigde „godslasteraar" waren.4 !)

Liefdevol haalden ze de dode onder de stenen vandaan om hemzorgvuldig ter aarde te bestellen, zodat hij niet ten prooi viel aan devraatzucht van aasgieren en andere roofdieren. Lucas schetst hunwerk met een woord dat alles omvat wat men aan een dode placht tedoen: wassen, zalven, in linnen wikkelen en hem overbrengen naareen graf.42)

Volgens de voorschriften van de wetgeleerden was het verbo-den over terechtgestelde misdadigers rouw te bedrijven. Zulke men-sen waren immers buiten Gods gemeente geplaatst. 43) Zij moestennog diezelfde dag zonder enig eerbetoon naar een begraafplaatsvoor misdadigers worden overgebracht. Want Mozes had geboden:„U mag het land, dat de HERE, uw God, u in eigendom geeft, nietverontreinigen", Deut. 21:23, vgl. Num. 35:34.

Desondanks gaven deze mannen luid jammerend uiting aanhun diepe verdriet om het verlies van deze broeder. Oosters rouwbe-

176 177

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

toon ging altijd al met luide kreten gepaard, maar zij bedreven voorJoods besef opvallend grote rouw over Stefanus, die zo „vol geloofen Geest" en zo genade en kracht" was geweest, Hand. 6:5, 8.

Eerder dan de apostelen had hij de gelovigen onderwezen overde betekenis van Jezus' komst voor de onderhouding van de wet envoor de dienst van God in de tempel. Dit baanbrekende werk had hijals eerste martelaar van de Nieuwe Beddingmet de dood bezegeld.

De zwarte bladztjden in Paulus' leven3 Tot dusver was de gemeente vooral tegengestaan door de

merendeels Sadducese Raad. Maar nu sloten Farizeeen en Saddu-ceeen een monsterverbond en trad de Farizeeer Saulus van Tarsenop als de drijvende kracht achter de kerkvervolging. Hij was weleen leerling van Gamaliel, maar miste de gematigde houding vanzijn leermeester. Met Farizees fanatisme deed hij zijn uiterste bestom de gemeente te vernietigen. Van Sion moest het Woord dewereld ingaan, maar Saulus trachtte de heilstroom af te dammen.

Niets en niemand ontziende, drong hij met zijn gewapende hel-pers de huizen van de gelovigen binnen, sleurde mannen en zelfsvrouwen naar buiten en liet ze gevangenzetten. Met de bedoelinghen zo nodig door lijfstraffen (Mat.10:17) te dwingen hun geloof afte zweren, Hand. 26:11.

Geen wonder dat velen aan arrestatie trachtten te ontkomendoor op Jezus' advies de wijk te nemen naar het platteland, Mat.10:23, vgl. Hand. 14:6. Vooral in het nabij gelegen Samaria warenze buiten bereik van het Sanhedrin.

Na zijn bekering beleed Paulus voor Agrippa: „Ik was ervanovertuigd dat ik fel moest optreden tegen de naam van Jezus deNazoreeer en heb dat in Jeruzalem ook gedaan. Vele heiligen heb ikmet machtiging van de hogepriesters in gevangenissen opgesloten, enals ze ter dood gebracht werden, gebeurde dat met mijn instemming.In alle synagogen heb ik hen herhaaldelijk met lijfstraffen tot godslas-tering gedwongen en in mijn tomeloze razernij vervolgde ik hen zelfsin steden buiten ons land", 26:9-11. „Maar", schreef hij later, „ik hebbarmhartigheid ondervonden.(-) Dit woord is betrouwbaar en verdientvolledige instemming: 'Christus Jezus is in de wereld gekomen omzondaars te redden.' En de eerste van hen ben ik", 1 Tim. 1:12-16.

178

Stefanus' verdediging en marteldood

§ 10

8. HET APOSTOLISCHE GETUIGENIS INJERUZALEM BEEINDIGD, HAND. 2:1-8:3

Alles wat we tot dusver lazen, had betrekking op de verkondigingvan het evangelie in Jeruzalem. Uitsluitend daar hadden de aposte-len, towel voor het yolk als voor de Hoge Raad, getuigd dat Jezusde Messias was. Vooral in de tempel, die volgens Jezus' profetie nogbij hun leven verwoest zou worden, Luc. 21 :5-24.

Met de marteldood van Stefanus eindigt voor Jeruzalem eenunieke periode, waarin de apostelen yolk en leiders nogmaals krach-tig hadden geconfronteerd met Messias Jezus en dringend opgeroe-pen zich tot Hem te bekeren. Nu zullen er eerst zo'n 25 jaar verlo-pen, voordat Jeruzalem nog een apostolisch getuigenis zal mogenaanhoren, dan uit de mond van Paulus, Hand. 21:40-22:22. Vijftienjaar later zullen stad en tempel door de Romeinen worden verwoest.

En wat de messiasbelijdende Joden betreft: voorlopig zal Ste-fanus' onderwijs nog onder hen moeten doorwerken. Lang niet allegelovigen onderkenden reeds even scherp als hij dat de Wet door deHere Jezus was vervuld en dat de tempel bezig was een antiquiteitte worden. De nu nog als een razende tekeergaande inquisiteurSaulus is er al door de Here toe bestemd om straks zijn krachtigsteen werkzaamste apostel te worden. Nog even en dan zal Hij hem opweg naar Damascus grijpen en in dienst nemen.

Wat Satan door Stefanus' dood ten kwade beraamde, dat wend-de God ten goede. Want de verdrijving van gelovigen uit Jeruzalem,diende de verspreiding van het evangelic en hun verwijdering vande tempel. Zo raakten zij allengs los van dit verouderde heiligdom.Door Stefanus onderwezen dat dit beslist geen verlies betekende.

Op den duur zal zijn onderwijs over de vervulling van Wet entempel door Messias Jezus het grote breekpunt worden waardoorgemeente en synagoge uiteen zullen gaan. De synagoge om te ver-starren bij „de letter die doodt". En de Joodse gemeente om geze-gend te worden door „de Geest die levend maakt", samen met demiljoenen heidenen die ze straks zal opnemen.

De Samaritanen zijn daarvoor nu het eerst aan de beurt.

179

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood § 10

NOTENI) In de Hebreeuwse tekst Gen. 46:27, Ex. 1:5, Deut. 10:22 wordt van 70zielen gesproken. Maar in de Septuaginta, de Griekse vertaling die doorStefanus en Lucas gebruikt zal zijn, noemen Gen. 46:27 en Ex. 1:5 hetaantal van 75 zielen. „De Septuagint is tot dit getal gekomen, omdat zij inGen. 46,20 aan de beide zonen van Joseph (Manasse en Ephraim) nog 3kleinzonen en 2 achterkleinzonen van Joseph toevoegt", J. Keulers, comm.a..1. Vgl. E.F. Harrison, Interpreting Acts, Michigan 1986, 124.2) „Door deze wens wordt tevens duidelijk dat de vaderen geloofden in eenopstanding uit de doden, waarbij ook zij zouden mogen delen in de vervul-ling der beloften. Anders was een dergelijke omslachtige begrafenis zin-loos geweest" De Handelingen der Apostelen, Soest, 1990, a.l. (Studiebij-bel). Zie over het opstandingsgeloof in het Oude Testament in deze seriePsalmen 1, 228-234.3) Stefanus vat beide aankopen kortheidshalve samen, vgl. Gen. 23: 1 v,33:19. Volgens Calvijn „is het duidelijk dat de naam van Abraham foutiefis. (-) Daarom moet de tekst verbeterd worden", comm. a.l. Ook J. Keulersspreekt van een „klaarblijkelijke vergissing", comm. a.l. Als Lucas haargezien heeft, maar niet verbeterd, pleit dit voor zijn nauwkeurigheid alsgeschiedschrijver, aldus B. Hackett, Commentary on Acts, Grand Rapids1882, herdruk 1992, a.l.4) Vgl. voor de Engel van Jahweh in deze serie Genesis-Exodus, 167, 195,355; Numeri-Deuteronoinium, 285; Jozua, 89; Richteren, 397; Psalmen99v. F.F. Bruce, a.w. 199v.5) De NV van het NBG volgt de tekst van Nestle-Aland: „voor het huis vanJakob". Wij kozen met F.F. Bruce, a.w. 206, voor de handschriften die ookaan de St.V. ten grondslag liggen: „eene woonstede voor den God Jakobs".Hierop sluit Hem (autooi) in vs. 47 beter aan dan op ,huis" (oikooi).6) „Probably he understood the announcement of a temple to be a conces-sion on God's part and laid greater emphasis on the promise of the esta-blishment of David's seed and kingdom, cf. 2 Sam. 7:12-16", R.N.Longenecker, John-Acts, Grand Rapids 1981, 346. (The Expositor's BibleCommentary, Vol. 9).7) H. Mulder, De Handelingen der apostelen, Zoetermeer 1992, 96v.8) Een Hebreeuwse zegswijze voor een bijzonder mooi kind, vgl. Hebr.11:23. F.F. Bruce, a.w. 197, wijst op de mogelijkheid tooi theooi op te vat-ten als „voor God", cf. 23:1; 2 Kor. 10:2; en dergelijke uitdrukkingen inLc. 1:6 (rechtvaardig voor God) 1:15 (groot voor de Here), 2:52 (wijsheiden grootte en genade bij God), 24:19 (machtig in woord en werk voorGod). Mogelijk is beide bedoeld: een mooi kind en schoon-voor-God,omdat Hij wilt wat Hij met dit kind van plan was.9) „Wederom gaf Mozes hierin een duidelijk bewijs van zijn zachtmoedig-

180

heid, dat hij gedurende al dien tusschentijd geen woelingen verwekt heeft,evenmin op eenige wijze zich op den voorgrond heeft gedrongen om hetgezag in handen te krijgen, gelijk oproerige menschen plegen te doen;maar hij heeft zich op zijn herderswerk toegelegd, even alsof hij nooit toteen hoogeren werkkring geroepen was", aldus Calvijn bij Hand. 7:30.10)Volgens E.F. Harrison deed Mozes hierdoor afstand van zijn rechten opde troon en van zijn uitzicht op een comfortabel leven in Egypte, a.w. 127.11)J.A. Alexander, Acts, 1857, herdruk Carlisle 1991, 274, met verwijzingvoor Gods „bezoeken" naar Luc. 1:68, 78; 7:16; Hand. 15:14; Hebr. 2:6; endat van mensen naar Mat. 25:36, 43; Jak. 1:27.12)„Deze heldhaftige grootmoedigheid was dus het werk van den HeiligenGeest. (-) Stefanus wil zeggen, dat Mozes aan het yolk als de bewerker vanhunne verlossing voorgesteld is, toen de tijd, naar de belofte aan Abrahamgedaan, daar was; maar dat het yolk dit het allerminst verwacht had",Calvijn a.l.13)„Gelijk dus later, toen zij reeds in het gezicht van Kanaan gekomenwaren, het yolk zich door eigen schuld zich den toegang tot dat landafsluit, stellen zij nu, doordat zij de aangebodene genade Gods in dezeneenen man verwerpen, den tijd hunner verlossing voor 40 jaren uit",Calvijn a.l.14)Vgl. in deze serie Genesis-Exodus, 347-350.15)J. A. Alexander, a.w. 292: „Others, with more probability, assume areference to the secret carrying about and worshipping of small shrines,similar to those of the Ephesian Artemis or Diana".16)De Septuaginta wijkt hier of van de Hebreeuwse tekst van Amos 5:26.Hoe Stefanus vol van de Heilige Geest de gebrekkige vertaling kon overne-men? „Because these names are negligible for the purpose Stephen and theSpirit had in hand, the bringing home to Stephen's hearers their like oppo-sition tot God. Even the LXX left „the star" as a god and an idol. Besides,we have the original Hebrew so that actual error even in so insignificant amatter is obviated", P. C. H. Lenski, The Acts of the Apostles, Minneapolis1961, 292. Vgl. H.B. Hackett, a.w. 102: „...it was unnecessary for Stephento correct the current version, for he adduced the passage merely to esta-blish the charge of idolatry, not to decide what particular idol was worship-ped".17)„Het is duidelijk dat Stefanus kritiek oefent op alles wat door mensen-handen is gemaakt ten behoeve van God (zoals ook de tempel, vs. 48).Deze dingen kunnen zo gemakkelijk een doel in zichzelf worden en degodsdienst kan erdoor ontaarden", Studiebijbel a. 1 . Vgl. in deze serieLeviticus, 466vv.18) Zie voor dit bijbels gemeenschapsbesef in deze serie Psalmen II, 182-216.

181

§ 10 Stefanus' verdediging en marteldood

Stefanus' verdediging en marteldood § 10

19)F. F. Bruce, a.w. 208. H. de Jong, Handelingen 7, Kampen, 1985, 94v.20)Vgl. in deze serie Genesis-Exodus, 395, 435, 498; Leviticus, 37, 307,479; Numeri-Deuteronotnium, 150, 242.21)Vgl. over Christus' heerlijkheid als Middelaar aan de rechterhand vanGod: H.B. Hackett, a.w. 52.22)) Vgl. F.F. Bruce, comm. a.l.23) J. A. Alexander meent echter dat het tumult in de vergadering, medegelet op het gedrag van de Raad in Joh. 18:22, Hand. 23:2, niet bewijst dater geen vonnis gewezen werd. Hand. 6:11-7:1 wijzen volgens hem in derichting van het tegendeel. In het proces tegen Nabot wordt het vonnisevenmin uitdrukkelijk genoemd, 1 Kon. 21:13, comm. 310.24) S. J. Kistemaker merkt op: „The question of the legality of Stephen'sdeath is a difficult one". Hij vermoedt dat de greep van Rome op Jeruza-lem destijds enigszins verslapt was, omdat Pontius Pilatus nog wel aan hetbewind was, maar zich binnenkort wegens wanbeleid in Rome moest gaanverantwoorden, comm. a.l. F.F. Bruce wijst deze verklaring af. „It is moreprobable that the charge which was found proved against Stephen - spe-aking against the temple belonged to the category of offenses in which theRoman administration (exceptionally) permitted the Jewish authorities toexercise capital jurisdiction", comm. 1990, a.l. Voor dit vermoeden pleitdat zelfs een Romein die de verboden toegang tot het binnenste heiligegedeelte van de tempel genegeerd had, door het Sanhedrin ter dood veroor-deeld mocht worden, A. Sizoo, Uit de wergild van het Nieuwe Testament,Kampen, z.j. 78.25)Aldus A. Schlatter, die er tevens op attendeert dat het probleem van delegitimiteit van dit doodvonnis zich in nog versterkte mate voordoet bij devervolging die zich na de executie van Stefanus tot buiten Palestina uit-strekte, zonder dat we van de Romeinse instanties lets vernemen, Erlau-terungen, a.l.26)A. Sizoo, a.l. 79v.27)Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronomium, 597v.28)Volgens K. Bornhauser moest men in Israel minstens zestig jaar oudzijn, voordat men zich tot de oudere mannen (presbyters) mocht rekenen.Wie jonger was behoorde nog tot de jongere mannen, Studien zur Apostel-geschichte, Giltersloh 1934, 79v. Hij vermoedt dat Saulus destijds minstens40 jaar was, a.w. 81.Volgens W. Bauer, Wiirterbuch zum N.T. s.v. is eenneanias echter een jongeling, resp. jongeman van ongeveer 24 tot 40 jaar.Th. Zahn schat dat Saulus destijds minstens 30 jaar oud was, Comm. a.l.29) K. Bornhauser acht het niet onmogelijk dat Saulus als rechter bij hetproces betrokken was en tot taak had toe to zien dat de executie volgens devoorschriften voltrokken werd. Volgens hem moet suneudokoon in 8:1 nietvertaald worden met „instemming betuigen", maar met „toestemming ver-

lenen", a.w. 77-81. Maar volgens W. de Boor is „eine irgendwie amtlicheZustimmung zu dieser Hinrichtung" op grond van Lucas' formulering„nicht festzustellen", comm. a.l. Th. Zahn neemt aan dat Saulus als kandi-daat-rechter de zitting bijwoonde, comm. 246, n. 47.30)J.A. Alexander, comm. a.l.31)Ziel en geest mogen in de taal van de Heilige Schrift niet met elkaarverward worden, vgl. in deze serie Leviticus, 121vv, Prediker-Hooglied,71 v.

32) e eerste christelijke martelaar was met deze bede veel bescheidenerdan vele christenen. „Er jubelte nicht: Jetzt gehe ich in die Herrlichkeit!,sondern bat nur: Herr, nimm meinen Geist auf. Der Zustand „unser Lebenist verborgen mit Christus in Gott" (Kol. 3,3) bleibt auch nach dem leibli-chen Tod bestehen. Erst wenn Christus sich offenbart, bei der Parusie, wer-den auch wir mit ihm offenbar Herrlichkeit" (Kol. 3,4)", W. de Boor,comm. a.l.33)Dit betekent niet dat wraakbeden typisch oudtestamentisch zouden zijn;zie onze bespreking van de wraakpsalmen, in Psalmen II, 18-42 en Jere-mia-Ezechiel, 380.34)Er zijn meer trekken van overeenkomst tussen het proces tegen Jezus endat tegen Stefanus. Er was immers in beide gevallen sprake van: 1. Dezelf-de rechtsinstantie: het Sanhedrin. 2. Dezelfde centrale vraag: Is JezusChristus de Zoon van God? 3. Dezelfde beschuldiging: Godslastering. 4.Dezelfde grond daarvoor: vats getuigenis. 5. Dezelfde beden van de ster-venden, zowel voor hun levensgeest als voor hun vijanden. 6. Dezelfdeexecutieplaats: buiten de stad. Vgl. H. Mulder, comm. 101. H. de Jong,Handelingen 7, Amsterdam 1985, 96vv.35)„Ekoimèthè: An unexspectedly peaceful word for so brutal a death. Cf.13:36; Jn. 11:11-13; 1 Cor. 11:30; 15:6, 18, 20, 51; 1 Th. 4:13f.", F.F.Bruce, comm. 3rd ed. 1990, 213.36)H. Amelink, Paulus, Kampen, 1994, 37.37)Th. Zahn, comm. 246.38)R.C.H. Lenski, comm. 311.39) Vgl. in deze serie: Leviticus, 607; Jozua, 44, 45, 114, 316; I en 11Samuel, 263.4°) J. van Andel, De Handelingen der Apostelen, 1909, 112.41) De commentatoren zijn verdeeld over de vraag of het bier al of nietMessiasbelijdende Joden betreft. Voor het eerste pleit hun ongewoon groterouwbetoon, dat beter bij christenen dan bij niet-christenen past. Men steltdaar tegenover dat Lucas hen dan niet „vrome mannen", maar „broeders"genoemd zou hebben. In Hand. 22:12 noemt hij echter de christenjoodAnanias „een godvruchtig man naar de wet".42) Zie voor Israelitische rouwplechtigheden R. de Vaux, Hoe het oude

182 183

§ 1 0

Stefanus' verdediging en tnarteldood

Israel leefde, Roermond-Maaseik 1960, I, 108-117.43) Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronomium, 597.

§11

HANDELINGEN 8:4-25DE HERE JEZUS LAAT VAN ZICH GETUIGEN

IN JUDEA EN SAMARIA

Volgens Jezus' opdracht moesten de apostelen van Hem gaan getui-gen in Jeruzalem, in Judea en Samaria, ja tot aan het einde van dewereld, Hand. 1 :8. In 2:1-8:3 vertelde Lucas hoe ze dat in Jeruza-lem hebben gedaan. Het trof ons dat hij daarbij niet zozeer Hande-lingen van de apostelen beschreef als wel van de verhoogde HereJezus. Zij gingen namelijk niet volgens een zelf bepaalde strategicte werk, maar werden van stap tot stap door Hem geleid.

Hij was het die de gang van hun getuigenis uitstippelde. Hijhad het in beweging gezet door de uitstorting van de Heilige Geest.Vervolgens had Hij hun door de genezing van een lamme bedelaarde ene gelegenheid na de andere gegeven om van Hem te getuigen,zowel voor het yolk als voor zijn leiders. Zij hoefden alleen te doenwat hun hand vond, vgl. I Sam. 10:7.

Zo ging het ook met de verbreiding van het evangelie overJudea en Samaria, waarover Lucas nu gaat verhalen. Hierbij gingende apostelen evenmin planmatig te werk, maar werden zij alweer opverrassende wijze door de Heer geleid. Hij wilt namelijk het verliesvan de begaafde Stefanus om te zetten in grote winst!

1. HET APOSTOLISCHE GETUIGENIS BEREIKTJUDEA EN SAMARIA, HAND. 8:4-8

De Here had weliswaar niet ingegrepen toen zijn eerste martelaargestenigd werd en de eerste christenvervolging uitbrak, maar hijmaakte er wel gebruik van om het evangelie vanuit Jeruzalem teverbreiden over Judea en Samaria

4 Doordat de gemeente te Jeruzalem uiteenspatte, leek zijzware schade te lijden, maar juist haar verstrooiing bevorderde haaruitbreiding! De storm van de vervolging blies het evangeliezaad

184 185

§ 1 1 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11

over heel Judea en Samaria (zoals zulke stormen elders nog vaakzouden doen). En overal waar het viel, schoot het wortel. Alweerverbreiding zonder planning! De Here Jezus leidde vanuit de hemelde gebeurtenissen.

Want de Jeruzalemse vluchtelingen trokken het land door enzwegen niet angstig over de reden van hun vlucht, maar verkondig-den overal waar de gelegenheid zich voordeed het Goede Nieuws.Ze beschouwden dit kennelijk niet als het alleenrecht van full-timevoorgangers, maar de plicht van alle gelovigen, 1 Petrus 3:15. 1 ) Zowaren het niet de apostelen, maar deze vluchtelingen die als eerstenhet evangelic buiten Jeruzalem verkondigden.

Lucas spreekt niet uitdrukkelijk over bekeringen in Judea,maar uit Gal. 1:22 en 1 Tess. 2:14 blijkt dat ook daar gemeentengesticht werden. Straks zullen we lezen dat sommige Jeruzalemsevluchtelingen zelfs nog verder trokken, tot aan Fenicie, Cyprus enAntiochie, 11:19. Mogelijk kwam het evangelic op deze wijze ookal spoedig in Damascus, 9:2.

Filippus verkondigt het evangelic in Samaria, vs. 5-85 Onder hen die de wijk namen, beyond zich ook Filippus,

evenals Stefanus een van de zeven ]eiders van de Jeruzalemse armen-zorg. Hij heette ook wel de evangelist (21:8) en had vier ongetrouw-de dochters, die de gave van de profetie bezaten. Zijn Griekse naamdoet vermoeden dat hij een hellenistische Jood was (vgl. blz. 130v),waardoor hij zich gemakkelijker onder niet-Joden bewoog.

Hij daalde van het hooggelegen Jeruzalem of naar „de stad vanSamaria" 2) en verkondigde daar dat Jezus de Messias was. Daarmeeoverschreed hij als eerste een grens, die de Here aanvankelijk nogvoor de apostolische prediking gesloten had gehouden (Mat. 10:5),maar die Hij bij zijn hemelvaart geopend had, Mat. 28:19, Hand.1:8. Filippus toonde zich daarmee een moedig man, want tussenJoden en Samaritanen gloeide reeds eeuwenlang vijandschap.

Zij vormden een bastaardvolk dat na de wegvoering van hettienstammenrijk (722 v. Chr.) was ontstaan uit de vermenging vande Israelieten, die de koning van Assur niet in ballingschap hadweggevoerd en de kolonisten die hij uit Noord-Syrie en Babylonnaar het ontvolkte Israelitische gebied had overgebracht, 2 Kon. 17:

24-41. De Samaritanen waren dus deels van heidense en deels vanIsrael itische afkomst.

Zij dienden op hun wijze Jahweh, waren besneden, hielden desabbat en aanvaardden de vijf boeken van Mozes als Gods Woord.Ook verwachtten zij een messias, Joh. 4:25. Omdat Zerubbabelindertijd hun medewerking bij de herbouw van de tempel had afge-wezen (Ezra 4) en die voor hen gesloten bleef, hadden ze een eigentempel gebouwd op de berg Gerizim bij Sichem. Deze was echter alin 128 v. Chr. verwoest.

De Here Jezus had op doorreis door Samaria in Sichar tweedagen lang het evangelic verkondigd. Velen waren toen al tot geloofgekomen. Ze zagen in Hem niet alleen de Messias van de Joden,maar de Heiland van de hele wereld en dus ook van hen, Joh. 4:39-42. Het bericht dat Jezus gekruisigd was, zal deze gelovigen sterkaangegrepen hebben.

Filippus heeft vast van hun bestaan geweten. Maar wisten zij aldat God de Here Jezus uit de doden had opgewekt en Hem aan zijnrechterhand had verheven? Dit grote nieuws kwam hij als zijn her-aut verkondigen.

6 En toen de Samaritanen van hem hoorden wat Jezus hadgedaan en geleerd en ze de tekenen zagen die Filippus in de krachtvan Jezus verrichtte, deden honderden van hen wat veel Joden wei-gerden: zij kwamen tot geloof of werden daarin krachtig versterkt.

7 Het was ook verbazingwekkend hoe machtig de Here debetrouwbaarheid van het evangelic kracht bijzette door de tekenendie het begeleidden, Mar. 16:20, Heb. 2:4. Er waren ook daar vele(!) stumpers in wie een duivel gevaren was. 3 ) Deze stakkers werdendoor Filippus van hun kwelgeesten verlost. Onder luid geschreeuwverlieten zij hun slachtoffers, vgl. Mar. 1:23-26.

Verder werden vele lammen en kreupelen door hem genezen.In het Koninkrijk van God zal straks niemand meer van krukken ofeen rolstoel gebruik moeten maken. Dat bewezen Filippus' wonder-tekenen. Hij mocht die verrichten om de Samaritanen voorproefjesen garantiebewijzen te geven van het verloste mensenleven op denieuwe aarde. De Heilige Geest heeft ook van deze genezingen pro-cesverbaal opgemaakt in de Heilige Schrift om ons te verzekerenvan de complete verlossing van ons lichaam, vgl. Rom. 8:23.

186 187

§ 1 1 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11

8 Geen wonder dat er overal in die stad grote vreugde kwam(lets wat Lucas altijd graag vermeldt, vgl. Luc. 1:14, 2:10, 24:52,Hand. 8:39, 13:48,52, 15:3, 16:34). Op heerlijke wijze werd hetKoninkrijk van God er door Filippus' verkondiging geproclameerden door zijn wondertekenen gedemonstreerd en gegarandeerd.

2. HET EVANGELIE VERLOST DE SAMARITA-NEN UIT DE BAN VAN SIMON DE TOVENAAR,HAND. 8:9-13

In de Grieks-Romeinse wereld leefde men voortdurend in angstvoor boze geesten, die je elk moment in het ongeluk konden storten.Deze vrees heerste onder alle lagen van de bevolking, van de minsteslaaf tot aan het keizerlijke hof in Rome.

Om zich tegen deze schrikwekkende krachten zo goed moge-lijk te beschermen, nam men zijn toevlucht tot de toverij, de toege-paste magie. Deze was daardoor in de antieke wereld tot grote bloeigekomen. Wie ongelukkig was in de liefde kon door een toverdrankbij zijn beminde wederliefde opwekken. Wie wilde weten wat hemboven het hoofd hing, kon doden laten raadplegen of zich tot eenastroloog wenden.

Maar je kon door magie de boze machten ook in je voordeelaanwenden. Als je ze op je vijand liet afsturen, konden zij zijn akkeronvruchtbaar maken of zijn gezondheid aantasten, zodat hij stierf.Of ze konden je helpen een verloren voorwerp te vinden of een mis-dadiger op te sporen.

Naast bovengenoemde tovermiddelen bestonden er nog allerleiandere magische technieken. Men schreef toverspreuken en vervloe-kingen op loden of zelfs gouden tabletten om die vervolgens tebegraven, zodat onderaardse geesten ze konden lezen. Of men mis-handelde onder het uitspreken van toverformules een pop of portretvan zijn vijand. Ook maakte men veel gebruik van toverkruiden, jazelfs van delen van een lijk. Vooral het mengen van toverdrankenwas algemeen verbreid. Je kon die iemand immers ongemerkt inge-ven. De tovenaars kenden de recepten en bezaten handleidingen omiemand met magische middelen kwaad te berokkenen. 4 )

De Heilige Schrift laat er geen twijfel over bestaan dat allevormen van magie duivelswerk zijn en een gruwel in Gods ogen.

Reeds Mozes verbood Israel streng zich met dit Kanaanitisme in telaten (Deut. 18:10-14) en Paulus noemde afgoderij en toverij in eenadem, Gal. 5:20. Wie zich hieraan overgeven, zullen de poorten vande heilige stad niet binnengaan, maar in de poet van vuur en zwavelgeworpen worden, Op. 21:8, 22:15, vgl. Gal. 5:21. Dit gruwelijkeoccultisme dreigde in Samaria het pas verkondigde evangelie te ver-valsen!

Simon de tovenaar sluit zich bij Filippus aan, vs. 9-139 Ook in die stad van Samaria speelde de magie een grote rol.

Er woonde daar een zekere Simon, die een ware meester was opoccult gebied. Zelf beweerde hij „iets heel groots" te zijn. Metbehulp van verborgen krachten kon hij mensen en situaties beln-vloeden. Reeds voor Filippus' komst had hij de bevolking vanSamaria al enige tijd door z'n toverpraktijken versteld doen staan.Hij was dus bepaald geen slimme goochelaar, maar iemand die zijnwonderen met Satans hulp verrichtte. Zo kunnen mensen somsopzienbarende dingen laten gebeuren, denk aan de tovenaars vanEgypte, Ex. 7:11, 20-22. Mogelijk waren de onreine geesten dieFilippus uitdreef door Simons praktijken in hun slachtoffers geva-ren, want met occultisme haalt een mens die duistere machten bin-nen.

Wij stellen ons Simon voor als een succesvol waarzegger,astroloog, spiritist en hypnotiseur. Misschien beschikte hij ook welover paranormale (= door Satan verleende) gaven van genezing. Ditlaatste vermoeden gronden we op het feit dat de Here Filippus veelgenezingswonderen liet verrichten en duivelen uitbannen. Mogelijkom de duivelse imitatiewonderen van de toverdokter Simon daar-door te overtreffen en zijn macht te breken?, vs. 13. 5 )

10 Want iedereen van groot tot klein had het grootste vertrou-wen in hem. Ze noemden hem zelfs de Grote Kracht van God enhielden hem mogelijk voor een emanatie (uitvloeisel) van de god-heid, geladen met goddelijke energie. 6) In de Grieks-Romeinsewereld geloofden velen aan het bestaan van zulke tussenwezens tus-sen God en mensen. En de sluwe tovenaar liet zich zulke afgodischeeerbewijzen natuurlijk graag aanleunen.

11 Omdat hij zijn bewonderaars telkens weer versteld deed

188 189

De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11§ 11 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria

staan van zijn magische kunsten, vormde hij een geweldige hinder-nis voor de verbreiding van het evangelie in Samaria. In Jeruzalemwas dit gestuit op het Joodse farizeIsme, sadduceIsme en zelotisme.Hier in Samaria stootte het op heidens occultisme en syncretisme.Er zou bovenmenselijke kracht aan te pas moeten komen om hetverblinde yolk uit de satanische greep van de tovenaar te bevrijden.

12 Welnu, zo'n „Goddelijke kracht tot redding" is het evange-lie, Rom. 1:16. Dit bleek toen Filippus het goede nieuws verkondig-de dat met de komst van Messias Jezus Gods koningschap doorbrak.Toen hij de naam (= daden) van Jezus nader bekendmaakte en nogveel grotere wonderen deed dan de beroemde tovenaar, kwamenveel misleide Samaritanen tot het geloof dat niet Simon, maar Jezus„de Grote Kracht van God" was, vgl. 1 Kor. 1:24. Het evangelic ende wondertekenen waarmee de Here het kracht bijzette, brakenSimons macht over hun harten en brachten hen tot de overtuigingdat Filippus' heilsboodschap de ware was. Ook vrouwen, die vaakhet eerst door figuren als Simon werden ingepalmd, braken met detovenaar. De een na de ander liet zich dopen, daarmee ook allemagic als zonde belijdend.

Zo brak het Koninkrijk daar baan. Een Jood doopte Samari-tanen! Jezus had het evangelic al onder hen gezaaid en Filippusmocht nu de oogst binnenhalen. Zoals Jezus ook had voorzegd: „Deeen zaait, de ander maait", Joh. 4:35-38.

13 Zelfs Simon kwam tot geloof en liet zich dopen. Straks zalPetrus hem verwijten dat zijn hart niet recht was voor God, vs. 18v.Of dit van meetaf het geval was, valt niet uit te maken. De Schriftgebruikt het woord geloven ook wel voor oppervlakkig vertrouwen(Joh. 2:23vv, 8:30v, Jak. 2:19) en leert dat sommige mensen slechtsvoor een tijd geloven, vgl. Mat. 13:20vv.

Na zijn doop bleef Simon voortdurend in de nabijheid vanFilippus. Vroeger had hij de mensen versteld doen staan van zijnocculte wonderen, nu stond hij op zijn beurt paf van de grote machtdie zich door de evangelist manifesteerde. Als „vakman" zag hijscherp dat deze wonderen van een hogere orde waren dan zijn eigenduivelskunsten en die ver overtroffen. Bovendien waren de zijnealtijd op zijn eer gericht, terwijl die van Filippus Jezus verheerlijk-ten en de heilstijd illustreerden die Hij zal brengen. En zoals de

190

tovenaars van Egypte moesten erkennen dat Mozes' wonderen allegeschapen machten ver te boven gingen (Ex. 8:19), moest Simondat nu toegeven van Filippus' wonderen.

3. DE HEILIGE GEEST BEKRACHTIGT DEOPNAME VAN DE SAMARITANEN IN DEGEMEENTE, HAND. 8:14-17

Voor veel Joodse christenen was de bekering van de verachte Sa-maritanen vast een schokkende gebeurtenis. Maar de Here hielp henover deze drempel heen. Hij sanctioneerde door zijn Geest Filippus'werk, zodat de Samaritaanse gelovigen als volwaardige leden vande gemeente aanvaard werden.

14 Ook de apostelen te Jeruzalem hoorden dat Samaria hetWoord van God had aangenomen. Na de vlucht van veel gemeente-leden was dit ongetwijfeld heuglijk nieuws voor hen. De Here hadhun opgedragen ook daar van Hem te getuigen (1 :8) en nu was hetevangelic hen al vooruitgegaan!

Maar zouden de Joodse gelovigen de Samaritaanse wel als vol-waardige broeders en zusters accepteren? Of dreigde er nu eenschisma doordat zij hen als een minderwaardige scheurkerk zoudenbeschouwen? De beide volken leefden al zo lang met elkaar in on-min! Vanwege dit gevaar zal de bekering van de Samaritanen deapostelen ook met enige zorg vervuld hebben.

Het was zaak dat Joodse gelovigen hun verbondenheid met deSamaritaanse zonder enige discriminatie zouden betuigen. Terwijlde Samaritanen van hun kant de Joodse apostelen zouden erkennenals de door Jezus aangestelde leiders en leraars van alle gemeenten.Voor deze belangrijke zaak werden Petrus en Johannes naar Samariagezonden.

Zou Johannes zich nog herinnerd hebben dat hij de Here eenshad voorgesteld een heel Samaritaans dorp door hemelvuur te ver-nietigen?, Luc. 9:54. Nu ging hij op weg om de eeuwenoude klooftussen Joden en Samaritanen te dempen en hen welkom te heten inde christelijke kerk. We zullen Johannes in het vervolg van Hande-lingen niet meer tegenkomen.

15 Toen de beide apostelen in Samaria waren aangekomen,baden ze voor de Samaritaanse gelovigen dat zij de Heilige Geest

191

§ I I De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria

De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11

mochten ontvangen. Niet omdat zij die nog in het geheel niet beza-ten. Ze waren tenslotte al tot geloof gekomen en dat is altijd vruchtvan Gods Geest en Woord. De apostelen baden dan ook niet om de„Geest van het kindschap, die ons doet uitroepen: Abba, Vader!"(Rom. 8:15), want blijkens hun geloof en blijdschap bezaten deSamaritanen Hem zo reeds, vs. 8. Nee, zij vroegen om een bijzonde-re werking van de Heilige Geest, zoals zij er zelf op Pinksteren eenhadden ontvangen.

Waarom zij daar voor deze gelovigen wel om baden en voornieuwe gelovigen in Jeruzalem niet? Omdat er met hun bekeringeen uniek moment in de heilshistorie was aangebroken. Tot dusverwas het evangelic immers uitsluitend onder Joden verkondigd. Hoekort was het nog maar geleden dat de Here hun zelfs had verbOdenin Samaritaanse steden te prediken, Mat. 10:5. Nu bleek Hij dezescheidsmuur te hebben neergehaald. Samaritanen hadden het Woordvan God aanvaard!

Maar omdat sommige Joodse gelovigen daar wellicht moeitemee zouden krijgen, baden de apostelen dat die gelovigen in Sama-ria op zichtbare wijze (vgl. vs. 18) de Heilige Geest zouden mogenontvangen. Dan was het ook voor de Joden onweerlegbaar dat deHere de scheidsmuur tussen Jood en Samaritaan had neergehaald enbeiden als volwaardige leden in zijn gemeente had opgenomen.

16 Zoals op Pinksteren in Jeruzalem was de Heilige Geest ech-ter nog op niemand in Samaria neergedaald. Zij waren alleen ge-doopt. Vast zoals de Here bevolen had in de naam van de Vader, deZoon en de Heilige Geest (Mat. 28:19), al noemt Lucas kortheids-halve alleen de Here Jezus. Joodse christenen konden zich nogafvragen of de opname van Samaritanen wel Gods instemming haden of de Messias van Israel ook gekomen was om die halve heide-nen te redden.

17 Aan die mogelijke bedreiging van de christelijke eenheidmaakte de Here op uitzonderlijke wijze een eind. Maar niet zonderde apostelen daarbij in te schakelen. Want wat gebeurde er? Telkenswanneer Petrus en Johannes Samaritaanse gelovigen de handenoplegden (de werkwoordsvorm duidt op een herhaald gebeuren),ontvingen die de Heilige Geest. Omstanders konden de uitwerkingervan zien, vgl. vs.18. Wat ze opmerkten, vermeldt Lucas niet.

Spraken die gelovigen opeens in tongen? Of begonnen jong en oudte profeteren en God te prijzen? Met deze laatste gaven begeleiddede Here het evangelic, toen het later een nog hogere drempel over-schreed, namelijk die naar de heidenen, Hand. 10:44vv, 19:6v.

Hoe dan ook, de Heilige Geest markeerde op uitzonderlijke enovertuigende wijze dat de verkondiging van het evangelic een nieu-we fase was ingegaan. En dat deze grensoverschrijding Gods volle-dige goedkeuring had. Niemand mocht eraan twijfelen dat deSamaritanen voortaan evengoed als de Joodse gelovigen „medebur-gers der heiligen" waren en „huisgenoten van God", óók „gebouwdop het fundament van de apostelen", Ef. 2:19.

Er was echter nog een reden waarom de bekering van de Sa-maritanen voor de Joodse gelovigen een historische gebeurteniswas. Ze bewees namelijk ook Gods goedertierenheid over het over-blijfsel van Manasse en Efraim, dat in de Samaritanen voortleefde.En dat het evangelic niet alleen Juda, het oude tweestammenrijk,maar heel Davids oorspronkelijke koninkrijk onder de scepter vanzijn Zoon bracht en zo in het nieuwe Israel opnam. 7 )

Geen wet voor alle tijdenWe moeten uit de gang van zaken in Samaria geen boventijde-

lijke regel afleiden. Alsof iedereen die thans tot geloof gekomen engedoopt is, daarna nog op dezelfde wijze de Heilige Geest zou moe-ten ontvangen als de Samaritanen. Dus na handoplegging en gebed.Omdat zijn geloof anders onaf zou zijn. Elke christen zou dan tweefasen moeten doorlopen aleer hij zich volwaardig lid van de ge-meente zou mogen weten. Dan maakt men echter van deze uniekegebeurtenis een algemeen geldige wet.

Wanneer nu immers, waar ook ter wereld, mensen tot geloofkomen, passeert het evangelic geen heilshistorische grensovergang,zoals destijds bij de Samaritanen. Hun bekering vormde een keer-punt in de heilsgeschiedenis. Daarom sanctioneerde de HeiligeGeest die grensovergang door een bijzondere werking en bekrach-tigde Hij daarmee hun rechtmatige opname in de christelijke ge-meente. Op zo'n bijzondere wijze zal Hij straks ook de opname vanheidenen in de gemeente goedkeuren, Hand. 10:44-48. Nadien ginghet evangelic nooit meer over zulke heilshistorische drempels en

192 193

was zo'n apart bewijs van Gods instemming niet meer nodig.We merken hierbij nog op dat de bekeerde Samaritanen, voor-

dat de Heilige Geest op hen viel niet eerst door de apostelen werdenovergedoopt. Aan hun doop door Filippus behoefde blijkbaar nietsmeer te werden toegevoegd. Dit Schriftdeel biedt dan ook geenenkele grond voor de leer van een „twee fasen entree" in de christe-lijke gemeente. 8 )

4. DE APOSTELEN WIJZEN DE VERMENGINGVAN EVANGELIE EN OCCULTISME AF,HAND. 8:18-25

Voor Samaritanen stonden de deuren van het Koninkrijk nu wagen-wijd open, maar dan moesten zij wel breken met hun half-heidense,half-Joodse mengreligie. Daarom heetten de apostelen hen wel har-telijk welkom, maar verboden zij ten strengste het heidense occul-tisme, waarmee Simon de tovenaar het evangelic dreigde te verval-sen.

18 Toen deze namelijk zag (!) dat de Heilige Geest op iemandkwam als de apostelen hem de handen oplegden, hood hij hun geldaan en vroeg:

19 „Verleen ook mij die macht dat iedereen die ik de handenopleg de Heilige Geest ontvangt". Want „de Grote Kracht van God"stond versteld van de hemelse krachten waarmee Filippus het evan-gelic bevestigde (vs. 13) en waarmee de apostelen de Heilige Geest,uitdeelden". Daar kon hij met zijn occulte krachtproeven niet aantippen! Volgens zijn magische voorstellingen school het geheim vanhun wonderen in hun handoplegging. Misschien werkte hij zelf bijzijn toverkunsten ook wel met bepaalde handbewegingen. Maar hoededen de apostelen het precies? Als hij dat wist, zou hij zijn occultepraktijken, uiteraard tegen een hoog honorarium, voortaan onderchristelijke vlag kunnen voortzetten en zijn leidende positie onderhet yolk handhaven! Hij had er best een flink bedrag voor over omdie „kunst" van de apostelen te leren. Tovenaars verkochten elkaarwel vaker magische kennis. 9 )

20 Maar Petrus, ook Kier de woordvoerder van de apostelen,wist hoe ernstig Mozes Israel voor occultisme had gewaarschuwd:,Het mag bij u niet voorkomen dat iemand (-) zich inlaat met waar-

194

zeggerij, met geestenbezwering, voorspellingen of toverij, zich metbezweringen inlaat, geesten en orakels ondervraagt of de dodenoproept. Want van iedereen die dergelijke dingen doet, heeft deHEED uw God een afschuw", Deut. 18:10vv.

De apostel onderkende in Simons verzoek het dodelijke gevaarvan syncretisme: vermenging van ware en valse godsdienst. Hijwilde best gemeenschap oefenen met Samaritanen, maar alleenwanneer zij braken met hun mengreligie. Daarmee bleven de apos-telen in de lijn van Zerubbabel en Nehemia, die indertijd ook vangeen compromis met het Samaritaanse syncretisme hadden willenweten, Ezr. 4:1-5, Neh. 2:19v. 10)

Hij veroordeelde Simon dan ook uiterst streng: „Naar de ver-doemenis, jij en je geld! Omdat je denkt Gods geschenk (de HeiligeGeest) met geld te kunnen kopen!" Om daar dan zelf nog meer geldaan te kunnen verdienen. Ontzettende belediging voor God de Vaderdie voor de Gave van zijn Geest zijn eniggeboren Zoon had overge-geven in de dood! En wat zat de tovenaar nog vast aan zijn gruwelij-ke occultisme, om te menen dat de apostelen technieken kendenwaarmee je Gods Geest kon „uitdelen - en dat ze hem die kunst welvoor een lieve som wilden verkwanselen, vgl. Mat. 10:8, 2 Kon.5:15v.

21 Maar Petrus waarschuwde hem: „Je hebt part noch deel aandit Woord (of: deze zaak), want je bent niet oprecht tegenover God."Simon werd nog steeds beheerst door magic en geldzucht. Als sleu-teldrager van het Koninkrijk der hemelen weigerde Petrus hemdaarom de toegang tot dat rijk, vgl. Mat. 16:19, 18:18, Joh. 20:23.

22 Al bleek deze uitsluiting wel voorwaardelijk, want hij weeshem nog een uitweg: „Breek met je slechtheid en bid God of Hij jewil vergeven dat je zoiets hebt uitgedacht". Niet dat Petrus twijfeldeaan Gods vergevensgezindheid, maar Simon mocht er dan wel ern-stig en berouwvol om vragen.

23 „Want ik zie", vervolgde de apostel, „dat je vervallen benttot een bittere gal van slechtheid en verstrikt zit in een warnet vanongerechtigheid". Petrus zinspeelde daarmee op Deut. 29:18, waarMozes waarschuwde geen enkele afgodendienaar in Israel te tolere-ren. Want wie de wortel van een gifplant niet uitwiedt, moet nietvreemd opkijken wanneer ze straks alle andere planten overwoe-

195

§ 1 1 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11

De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria § 11§ 1 1 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria

kert. II) Laat daarom niemand onder u zich afwenden van de HERE,onze God „om de goden van deze volken te gaan dienen".

Opmerkelijk dat Petrus op dit Schriftwoord zinspeelde! Simonwas als tovenaar een gruwel in Gods ogen, Deut. 18:12. Dat zagPetrus scherp. Simons opzet was levensgevaarlijk voor het evangelie.Hij was uit op syncretisme, vermenging van ware en valse gods-dienst, in dit geval van evangelie en magie. Als hier niet krachtigopgetreden werd, zou de tovenaar straks als een giftige wortel al hetevangeliezaad in de Samaritaanse akker overwoekeren en verstikken.

24 Simon reageerde met het verzoek of de apostelen de Herevoor hem wilden vragen of Hij hem alstublieft het vreselijke lot zoubesparen waarmee Petrus hem bedreigd had.

Kwam deze vraag voort uit oprecht berouw en bekering? Cal-vijn meent van wel. Simons bewustzijn van zijn zonde, zijn vreesvoor Gods oordeel en zijn verzoek om voorbede „zijn voorzekergeen geringe bewijzen van schuldgevoel en berouw; wij mogen dusaannemen dat hij zich bekeerd heeft". 12) Anderen zijn van oordeeldat hij als een echte, nog onbekeerde magier ervan uitging dat hetgebed van de apostelen meer „kracht" zou uitoefenen dan het zijne.

Hoe dit zij, het ging Lucas niet om Simons levensverhaal, maarom de voortgang van het evangelie in Samaria. Satan had getrachthet te vernietigen door het met occultisme te vermengen. Maar deGeest van Jezus overwon de machtige tovenaar en bewaarde dejonge gemeente voor een christelijk getint syncretisme en daarmeevoor terugval in het heidendom.

25 Petrus en Johannes bleven hierna nog enige tijd in Samariaen getuigden dat Jezus Christus de Wet van Mozes, de Profeten ende Psalmen had vervuld. Op de terugweg naar Jeruzalem verkondig-den zij ook nog in veel Samaritaanse dorpen de goede boodschap.Zo volvoerden ze de opdracht van de Meester om niet alleen inJeruzalem en Judea, maar ook in Samaria van Hem te getuigen (1:8) en werd het half-heidense Samaria mee opgenomen in de christe-lijke gemeente.

Was Simon de tovenaar dezelfde als Simon Magus?In de na-apostolische literatuur is vaak sprake van een Simon

Magus. Hij wordt in die oud-christelijke geschriften beschouwd als

196

de eerste ketter, de vader van de gnostiek en de stichter van eeneigen gemeente van wie hij goddelijke eer ontving. Hij zou in Romeeen felle tegenstander van Petrus geweest zijn. Hoewel schrijvers alsJustinus Martyr en Irenaeus stellig beweren dat deze Simon dezelf-de was als Simon de tovenaar in Hand. 8, wordt dit tegenwoordigdoor kerkhistorici betwijfeld.

Mocht het echter wel om dezelfde man gaan, dan heeft hij hetevangelie ondanks Petrus' bestraffing toch met magie vermengd enis hij een giftige wortel in de akker gebleven. Als Lucas hiervan opde hoogte geweest is, heeft hij met zijn relaas tevens een mogelijkvats beroep van Simon Magus op de apostelen weerlegd. Zij haddenSimons magie immers van meetaf scherp veroordeeld. En vandaardat hij zich van de orthodoxe christenheid had afgescheiden.I 3 )

Maar zoals gezegd tasten we over de identiteit van beide Si-mons in het duister. „Daarom is niets veiliger, dan al die onzekereoordeelvellingen te laten varen, en eenvoudig aan te nemen, wat onsin de Schrift medegedeeld wordt. Wat wij bij andere schrijvers overSimon lezen, komt ons om meer dan eene reden verdacht voor."Aldus Calvijn in zijn commentaar.

NOTENI) Het is opmerkelijk dat Lucas voor de evangelieverkondiging door gewo-ne gemeenteleden geen ander woord gebruikt dan voor die van Petrus,Johannes, Filippus, Paulus, Barnabas en Timotetis, vgl. Hand. 8:25,35,40,11:20, 14:7,21, 16:10. Vgl. M.R. van den Berg, Als de kerk ter sprakekomt, Kampen, 1993, 43vv.2) Het is niet uit te maken welke stad Lucas op het oog had: Samaria, deoude hoofdstad van Israel, destijds Sebaste geheten? Of het historischeSichem, aan de voet van de Samaritaanse tempelberg Gerizim? Of het daardichtbij gelegen Sichar, waar de Here Jezus twee dagen was geweest, Joh.4:39vv.3) „De bezetenheid wordt ons niet als zonde geteekend, doch als een machtdes satans, die bij de toelating Gods werkt onder het heilige yolk, alsChristus en de apostelen optreden in de wereld en die, omdat ze doorChristus en de door Hem gezondenen overwonnen wordt, juist de meerder-heid van Christus toont," F.W. Grosheide, De Handelingen der Apostelen I,Amsterdam 1942, 258. Vgl. zijn comm. Matthei,is, 2e druk, Kampen 1954,blz. 64.4 ) We ontleenden deze gegevens aan A. Sizoo, De antieke wereld en het

197

§ 11 De Here Jezus laat van zich getuigen in Judea en Samaria

Nieuwe Testament, Kampen 1948, 164vv.5) J. van Andel, comm. 114.6) H.A.W. Meyer, Krit. Exeg. Handbuch fiber die Apostelgeschichte,Gottingen 1870 a.1.; I. Howard Marshall, comm. 155.7) „The new Israel of the Church of Jesus Christ had succeeded in bringingthe whole kingdom of David under the sway of his Son's sceptre, some-thing the Jews had tried, with much less success, by force of arms duringthe last five hundred years", A. Ehrhardt, The Acts of the Apostles, p. 47,aangehaald door F.F. Bruce, a.w. 221.8)Vgl. John R.W. Stott, The Message of Acts, Leicester 1990, blz. 151-159.Men zal ervoor op zijn hoede dienen te zijn dat de openbare belijdenis vanals kind gedoopte gemeenteleden niet het karakter krijgt van een bevorde-ring tot volwaardig gemeentelid.9) S. Kistemaker, comm. a.l. J.Duncan M. Derret daarentegen stelt datSimon geen geld aanbood voor bijzondere magic, „but simply for a 'priest-hood' subordinate to Peter", ZNW 73 (1982), 61. Deze waren destijds inheidense religies te koop, maar niet alleen daar. Het kerkelijke woorden-boek kent nog de zonde van simonie: het kopen en verkopen van geestelijk(kerkelijke) posten terwille van de daaraan verbonden materiele voordelen.Art. 80 van de Dordtse Kerkenordening rekent dit tot de grove zonden, dieeen predikant schorsenswaardig maken. De eed tegen simonie, die deOverheid vorderde van predikanten voor hun ambtsaanvaarding, was tot1892 in gebruik bij de Chr. Ger. Kerk, vgl. G.J. Streeder, Chr. Encycl.1961, s.v. Simon Magus.10)Vgl. in deze serie Daniel, Kronieken, Ezra, Nehemia, 191, 220.11)Vgl. in deze serie Numeri-Deuteronomium, 792v.12)Zo ook R.C.H. Lenski, H. Mulder, comm. a.l.13 ) A. Schlatter, Erlauterungen, a. 1 . F.F. Bruce, comm. 1990, 223.

§ 12

HANDELINGEN 8:26-40FILIPPUS DOOPT DE EERSTE AFRIKAAN

Tot nu toe werd het evangelie uitsluitend verkondigd binnen deoude grenzen van Israel, aan Joden en Samaritanen, nakomelingenvan Sem. Dit zal ook nog even zo blijven. Toch komt de heidenpre-diking nu in zicht. Want nog voordat Petrus de Romeinse officierCornelius het evangelic verkondigde en Paulus zijn zendingsreizenbegon, mocht Filippus de eersteling uit de heidenen dopen. En geenblanke Europeaan en nakomeling van Jafet, maar een zwarte Afri-kaan en afstammeling van Cham: de opperschatbewaarder vanEthiopie.

Zo begon de Here Jezus de weg vrij te maken voor de nog veelbredere verkondiging van het evangelic aan de heidenen. Hier inHand. 8 leidt Hij een Ethiopier als eerste heiden de gemeente binnen.In Hand. 9 roept Hij Paulus tot apostel der heidenen. In Hand. 10vleert Hij Petrus dat de wet als scheidsmuur tussen Jood en heidenwas neergehaald. In Hand. 11 sticht Hij de gemeente van Antiochie,die de thuisbasis zal worden van waaruit Paulus vanaf Hand. 13 zijnzendingsreizen gaat maken.

1. FILIPPUS VERKONDIGT HET EVANGELIEAAN EEN ETHIOPISCHE MINISTER,HAND. 8:26-35

Ook de inlijving van de eerste Afrikaan in de nieuwtestamentischegemeente vond niet plaats op initiatief van de apostelen, evenminvan Filippus, maar als het rechtstreekse gevolg van hemels ingrij-pen. De wijze waarop Filippus met de kamerheer in contact kwam,was duidelijk een Goddelijke bestiering.

26 De Here zond namelijk om te beginnen een engel. lets dater altijd op duidde dat er iets bijzonders stond te gebeuren. In ditgeval de inlijving van de eerste Afrikaan in de christelijke gemeente.

198 199

§ 12

Filippus doopt de eerste Afrikaan

En niet door de besnijdenis, maar door de doop, vgl. Hand. 10:3,47v.

Maak u klaar, beval de engel Filippus, en zorg dat u tegen demiddag op de weg loopt die afdaalt van Jeruzalem naar Gaza (devroegere Filistijnse stad). Er liepen twee wegen heen, een drukke eneen minder drukke. Filippus moest de secundaire nemen, die langsGaza door de woestijn naar Egypte liep. Hij deed gehoorzaam wathem bevolen werd, maar wat hij daar op die stille weg moest gaandoen en dat nog wel op het heetst van de dag wanneer iedereen rust-te, zal hij niet meteen begrepen hebben.

De onbevredigde zoeker27 Maar dit werd hem spoedig duidelijk. Want laat er nu juist

op dat stille uur een hooggeplaatste Ethiopier aan komen rijden! I)Het was waarschijnlijk een zwarte man en de opperschatbewaardervan de kandake van Ethiopie. Dit is geen voornaam, maar evenalsfarao een titel. In dit geval die van de koningin-moeder. De koningvan Ethiopie werd beschouwd als een zoon van de zonnegod endaardoor te heilig om zelf het land te besturen. 2) De feitelijke machtberustte daarom bij de koningin-moeder, die namens haar zoon alsregentes optrad. Omdat er destijds nog geen verschil bestond tussenhet prive-vermogen van een vorst en de rijksschatkist, was dezeopperschatmeester zoiets als haar minister van financien. De Herekoos dus een invloedrijk man uit om als eerste heiden opgenomen teworden in de christelijke gemeente.

Oppervlakkig beschouwd was hij een geslaagd man, maar bijnader toezien een beklagenswaardige stakkerd. De Nieuwe Verta-ling noemt hem „kamerling", maar de grondtekst spreekt van eeneunuch ofwel ontmande. 3) Als hoge hofdienaar van een koninginwas hij gecastreerd. Soms werd dit in het oude Oosten reeds kort nade geboorte gedaan, soms pas op latere leeftijd; maar meestal voorde puberteit. Hoe de operatie bij deze minister was uitgevoerd,weten we niet. Hij had zijn hoge positie in elk geval betaald met zijndiepste man-zijn. De vreugden van het huwelijksleven en het vader-schap kende hij niet. Alle seksuele gevoel was uit hem weggesne-den.

Verder wekt hij ons medelijden omdat hij blijkbaar zijn buik

Filippus doopt de eerste Afrikaan §12

vol had van de heidense religies en filosofieen. Vrede had hij nietgevonden. Totdat hij Joden ontmoet had. Er woonden er destijdszo'n twee miljoen in Egypte en er bestond druk handelsverkeer tus-sen dat land en Ethiopie. Allicht kwam een minister van financiendan in aanraking met een Joodse zakenman of zendeling. Zo kon hijvoor zijn bedevaart naar Jeruzalem al veel van Jahweh en zijn yolkhebben gehoord (Mat. 23:15) en kan hij evenals Teofilus reeds totde „Godvrezenden" hebben behoord, 13:50; 17:4,17, 18:7, blz. 2. 4)

En nu had hij de reis van zijn leven gemaakt: een pelgrims-tocht naar de tempel van Jahweh in Jeruzalem. Vijftienhonderd atweeduizend kilometer ver! Wat moest deze man dan voordien alsterk door God en zijn Woord gegrepen zijn! Daar aangekomen hadhij vermoedelijk ook een paar diepe teleurstellingen moeten verwer-ken.

In de eerste plaats mocht hij er als Ethiopier niet verder komendan de zogenaamde voorhof der heidenen. In de tweede plaats washij er op een nog veel pijnlijker bord „Verboden toegang" gestuit.Als hij het al niet wilt, dan zal het hem in Jeruzalem duidelijkgeworden zijn: als gecastreerde zou hij nooit door besnijdenis alsvolwaardig proseliet tot Gods yolk toe kunnen treden.

Een ontmande was in Israel een uitgestotene. In de rol vanMozes stond zwart op wit: „Iemand die door kneuzing is ontmandof van wie het lid is afgesneden, zal niet in de gemeente van Jahwehkomen", Deut. 23:1. Wel in het land, maar niet in de qahaal, degemeentevergadering. 5 ) Een afstammeling van Aaron die een ge-brek had aan zijn geslachtsdelen was uitgesloten van priesterdienst,Lev. 21:16-21.

Dit was een van die pedagogisch-symbolische inzettingenwaardoor Jahweh zijn yolk inprentte dat Hij als Schepper en Godvan het leven een intense afschuw heeft van zonde, dood en gebreken dat Hij daar geen genoegen mee wenst te nemen. Daarom pastezo'n „done boom" als een ontmande (Jes. 56:3) niet in de vergade-ring van Gods gemeente. Temeer omdat bij de heidenen jongens enmannen om godsdienstige redenen gecastreerd werden, wat hele-maal een gruwel was in Gods ogen. 6)

Het verblijf in Jeruzalem zal de Ethiopier dus niet de vreugdegebracht hebben die hij er wellicht van verwacht had. Vlakbij de

200 201

§ 12 Filippus doopt de eerste Afrikaan Filippus doopt de eerste Afrikaan § 12

God van Israel was hem duidelijk geworden dat hij hoogstens openige afstand een tweederangs vereerder zou kunnen blijven. Endaar had hij nu enkele duizenden kilometers voor afgelegd! Tochhad deze teleurstelling Hem niet afkerig gemaakt.

28 Hij had (in Jeruzalem?) een boekrol van Jesaja aangeschaft.Deze waren peperduur omdat ze vervaardigd werden van perkamentof van het merg van de papyrusplant en letter voor letter met dehand beschreven waren. 7) Verreweg de meeste Joden moesten naarde synagoge als ze een bijbelrol wilden bestuderen, maar dezeminister had er een (of meer?) kunnen aanschaffen. (Wat zijn wijdan rijk met onze complete, handzame en goedkope bijbels!). ToenFilippus en hij elkaar ontmoetten, zat hij juist in de rol van Jesaja telezen.

De eerste evangelieverkondiging aan een Afrikaanse heiden29 Op dit moment maakte de Geest Filippus duidelijk waarom

hij zich op het heetst van de dag op deze stille weg moest bevinden.„Ga vlak naast die wagen lopen", gaf Hij hem in. Dus Filippuskreeg wel, maar de Ethiopier geen ingeving. De laatste moest even-als wij allemaal langs de normale, middellijke weg tot geloof ko-men, namelijk door de verkondiging en verklaring van het Woordvan de Geest. Zó had de Here de Emmailsgangers ook tot geloofgebracht, door de Schrift voor hen te openen, Luc. 24:13-35, Rom.10: 14v. 8)

30 Filippus liep vlug op de wagen of en hoorde dat de reizigerde profeet Jesaja zat te lezen. Tegenwoordig zou hem dat niet opge-vallen zijn, want als wij alleen zijn lezen we stil. Maar omdat menin de oudheid zonder leestekens en spaties tussen de woordenschreef, was het toen gemakkelijker om hardop te lezen. Men hadtrouwens ook meer oor voor de welluidendheid van de taal. 9) Wateen belevenis voor Filippus: een zwarte man die het bock Jesaja zatte lezen!

Vast in de Septuaginta, de Griekse vertaling'°), die destijds inEgypte wijd verspreid was. Want zoals nu het Engels, was destijdshet Grieks de wereldtaal waarmee je overal terecht kon. De beidemannen zullen dan ook wel Grieks gesproken hebben. Filippus wasindertijd als „diaken" benoemd terwille van de Griekssprekende

weduwen, Hand. 6:1-6, vgl. blz. 134. Hij sprak de vreemdeling aanmet een aardige Griekse woordspeling, die ongeveer zó klonk:Verstaat u ook wat daar voor u staat? 11 )

31 Nederig erkende de voorname man dat hij er eerlijk gezegdniet veel van begreep. Hoe zou ik dat ook kunnen, vervolgde hij, alsniemand mij wegwijs maakt? Daarop verzocht hij Filippus in testappen en zo zat deze even later naast de zoekende neger en ont-mande minister.

32 Het was wel een bijzondere beschikking dat deze juist inJesaja 53 zat te lezen, het hoofdstuk dat aan de voet van het kruisgeschreven had kunnen zijn.' 2) De profeet handelt daarin immersover de Knecht van Jahweh, die via lijden en sterven tot grote heer-lijkheid zou komen. De reiziger was juist toegekomen aan Jes. 53:7,8. In de Griekse vertaling, die enigszins afwijkt van de Hebreeuw-se tekst, luidt dit Schriftgedeelte:

Als een schaap werd Hij naar de slachtbank gebracht.Zoals een lam zich stilhoudt, onder de handen van zijn scheer-der deed Hij zijn mond niet open.33 Hi] werd vernederd en Hem werd geen recht gedaan.Wie zal over zijn nageslacht vertellen?Zijn leven werd immers van de aarde weggenomen.Wij denken hierbij meteen aan de Here Jezus, maar voor de

Ethiopier waren het duistere woorden. Trouwens, voor de meesteJoden ook, Luc. 24:25v, 44v.

34 Mag ik u vragen, zei de schatmeester, over wie heeft deprofeet het hier? Over zichzelf of over iemand anders?

35 Daarop „opende Filippus zijn mond". Een uitdrukking diede Schrift vaker gebruikt wanneer iemand iets bijzonders gaat zeg-gen, Mat. 5:2, Hand. 10:34. Het was ook een historisch moment!Filippus maakte aanstalten om het evangelic voor de eerste maal teverkondigen aan een Afrikaanse heiden. Weliswaar een reeds bijbel-lezende, „godvrezende" heiden maar toch een heiden. En nog weleen ontmande, die onder de Wet nooit in een Israelitische gemeente-vergadering zou mogen komen.

Hij nam zijn uitgangspunt in het Schriftgedeelte dat de armerijkaard juist zat te lezen (Jes. 53:7,8) en verkondigde hem de goedeboodschap dat deze profetie onlangs vervuld was in Jezus van Na-

202 203

§ 12 Filippus doopt de eerste Afrikaan Filippus doopt de eerste Afrikaan § 12

zaret. Hij was de Knecht van Jahweh over wie Jesaja had gesproken,vgl. 3:13,26; 4:27,30. Nadat Hij machtig in Woord en daad wasopgetreden - Filippus zal daar vast voorbeelden van hebbengenoemd - had Hij zich als een lam laten slachten. De vernederingwaarover de profeet sprak was zelfs zo diep geweest dat Hij aan eenkruis gestorven was.

Filippus kon echter uit hetzelfde Jesaja 53 ook verklaren waar-Om de Messias had moeten lijden en sterven: „Om onze zondenwerd Hij doorboord, onder onze schulden vermorzeld. De straf dieHij onderging, bracht ons de vrede; de wonden die Hij opliep,brachten ons genezing. 0 Jahweh heeft ons alley schuld op Hemgeschoven", Jes. 53:5v.

Maar toen dit gebeurde, zagen wij Joden het niet in. Hij werd„door iedereen veracht en verlaten", Jes. 53:3. Ons yolk verwachttegeen lijder, maar een strijder. 13 ) Geen zondenverlosser, maar eenRomeinenverlosser. Daarom hielden we de gekruisigde Jezus „vooreen geslagene, door God gekastijd en vernederd", zoals de kamer-heer juist gelezen had, Jes. 53:4. Jesaja had de hele levensgang vande Messias haarscherp geprofeteerd.

Ook dat zijn lijdensweg onmetelijke vrucht zou dragen. Ditstond even verderop te lezen: „Wie zal over zijn nageslacht 14) ver-tellen? 0 Wanneer Hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben,zal Hij nakomelingen zien en het plan van Jahweh (om door Hemde wereld te verlossen) zal door zijn dienst slagen". Want Hij zal„velen rechtvaardigen" door hun schuld voor hen te dragen, Jes.53:10v.

Het slot van de perikoop kon Filippus ook verklaren: „Zijnleven werd van de aarde weggenomen". Messias Jezus was doorGod opgewekt uit de dood en verhoogd tot de ereplaats aan zijnrechterhand.En alien die op Hem hun vertrouwen stellen, vormen nuzijn „nageslacht" dat door Hem vergeving van zonden en het eeuwi-ge leven zal ontvangen. Wie zal zeggen hoevelen dat er zullen wor-den?

Misschien heeft de minister Filippus toen toevertrouwd dat hijgecastreerd was. Zou het heil waarover de profeet sprak dan welvolledig zijn deel kunnen worden? Misschien behoefde hij dezebekentenis niet eens te doen, omdat de evangelist hem meteen ver-

kondigde dat met Jezus' komst de Wet van Mozes was verouderd enals scheidsmuur tussen Israel en de heidenvolken was neergehaald,Ef. 2:14-22. lets dat Filippus mogelijk van zijn medediaken Stefa-nus had geleerd.

Zo stellen we ons het gesprek in die reiswagen voor. De Ethio-pier maar vragen stellen en de evangelist maar antwoord geven. Hijzal hem daarbij ook wel over de doop onderricht hebben, want ditbehoorde volgens Heb. 6:2 tot „de eerste beginselen". Een naamkeerde steeds op hun lippen terug: die van Hem die Wet en Profetenals Lam van God had vervuld, Messias Jezus van Nazaret!

2. DE ETHIOPIER KOMT TOT GELOOF ENNEEMT HET EVANGELIE MEE NAAR EEN VANDE EINDEN DER AARDE, HAND. 8:36-40

„Trek heel de wereld door en maak aan alle schepselen het goedenieuws bekend", had de Here Jezus bevolen. „Wie gelooft en zichlaat dopen, zal gered worden", Mar. 16:16. Een gebod om bekeerdeheidenen te besnijden, had de Here niet gegeven en daar hield dedappere Filippus zich aan. Ook in dit opzicht was hij een geestver-want van Stefanus, die - eerder dan de apostelen - de gevolgen vanJezus' komst voor de onderhouding van de wet zo scherp hadgezien, vgl. blz. 146-148.

De eerste Afrikaan gedoopt36 Toen Filippus de minister enige tijd aan de hand van Jesaja

53 had verkondigd dat Jezus de beloofde Messias was, passeerdenze een beck of een meertje. „Kijk, water", zei de Ethiopier. ,Wat iser tegen dat ik gedoopt word?" Als hij Filippus goed begreep, hadJezus de scheidsmuur tussen Israel en de heidenvolken afgebroken.

Een indringende vraag voor Filippus! Een heiden die tot geloofwas gekomen niet besnijden, maar dopen? Paste dit in de nieuwechristelijke vrijheid van de wet? De apostelen hadden nog niet be-paald op welke voorwaarden heidenen in de gemeente konden wor-den opgenomen. Maar doordat de Here Filippus liefst door eenengel had bevolen deze man het evangelic te verkondigen, overwonhij zijn mogelijke bedenkingen. Thans zouden velen zich afge-vraagd hebben of de man al voldoende onderwezen was. En of een

204 205

§ 12 Filippus doopt de eerste Afrikaan Filippus doopt de eerste Afrikaan § 12

diaken-evangelist wel bevoegd was om de doop te bedienen. En ofje iemand zomaar in een Beek mocht dopen.

37 Volgens dit vers zou Filippus geantwoord hebben: „Als uvan ganser harte gelooft, is het toegestaan". Waarop de Ethiopierzijn geloof beleed. Maar in de meeste en oudste handschriften ont-breekt dit vers. Vandaar dat nieuwere vertalingen het tussen hakenplaatsen of geheel weggelaten. Het moet echter een zeer oude toe-voeging zijn, want Irenadis (ca. 180) kende haar al. Men vermoedtdat een latere overschrijver, die vond dat het allemaal wel wat vlugen gemakkelijk toeging, deze woorden heeft ingelast omdat in zijntijd volwassen dopelingen eerst geloofsbelijdenis moesten afleggen.De Apostolische Geloofsbelijdenis is uit zo'n oud-christelijke „doop-belijdenis" voortgekomen. Maar zoals gezegd heeft Filippus volgensde beste handschriften deze woorden in het geheel niet gesproken enwordt vs. 36 onmiddellijk gevolgd door vs. 38.

Intussen is de invoeging van vs. 37 wel schriftmatig. Volgenshaar zou Filippus gehandeld hebben naar de regel die Paulus pasjaren later aan de Galaten voorhield: „In Christus Jezus is niet debesnijdenis of de onbesnedenheid van belang, maar het geloof datwerkzaam is door de liefde", Gal. 5:6. En dat beleed de eunuch: „Ikgeloof dat Jezus Christus de Zoon van God is". 15) Als deze woordenreeds voor 180 door een overschrijver werden ingelast, dan vondmen deze belijdenis voor een dopeling toen blijkbaar voldoende.

38 Slaan we echter vers 37 over, dan twijfelde Filippus erblijkbaar niet aan of de Ethiopier had de Here Jezus als zijn Heilandaanvaard. En dan heeft hij blijkbaar niet van de man geeist dat hijzijn geloof uitvoerig beleed. Evenmin achtte hij het gewenst debediening van de doop uit te stellen tot zijn „catechisant" meer zou„weten".

Trouwens, is het wel zo zeker dat hij nog maar weinig Schrift-kennis bezat? Hoe lang geloofde hij al niet dat de God van Israelalleen God was? En dat Hij Israel een Verlosser had beloofd? Hijhad al zoveel van Hem gehoord dat hij een Schriftrol had aange-schaft en er een pelgrimstocht van enkele duizenden kilometersvoor had overgehad om Hem in Jeruzalem te aanbidden! Filippuszal hem ook vast langer dan een uurtje onderwezen hebben. 16) Dezegeschiedenis biedt ons derhalve geen handvat om grondige cateche-

se als toeleiding tot doop en avondmaal overbodig te achten.Al blijft het anderzijds waar dat het evangelic zo eenvoudig is

dat een kind het kan geloven. Het Koninkrijk van God binnengaanis beslist geen kwestie van een ingewikkeld gedachtesysteem onderde knie krijgen, maar van hartelijk vertrouwen op Gods beloften inChristus Jezus en daarin levenslang groeien.

Als hooggeplaatst man reisde de minister vast met een escortete paard en een koetsier, want hij liet zijn wagen stilhouden. Zo zagzijn hele gevolg hoe hun beer zich liet dopen. Filippus en hij daal-den of in het water. Op dit moment teken en zegel van de afwassingvan zijn zonde door het bloed en de Geest van Jezus Christus.

Overigens volgt uit deze Schriftplaats niet noodzakelijk dat dekamerling geheel ondergedompeld werd. Hoe weet men dat hetwater daarvoor diep genoeg was? „Wij denken eerder aan de voor-stellingen in de catacomben, waarbij de dopeling tot aan de knieenin het water stond en het water over zijn hoofd werd uitgegoten." 17 )

Hiermee was de eerste Afrikaan nog eerder gedoopt dan deeerste Europeaan. Petrus had immers de Romein Cornelius nog nietgedoopt en het zou ook nog jaren duren voordat het huis vanStefanas als „eersteling van Achaje" (= Griekenland = Europa) zouvolgen, 1 Kor. 16:15. De Ethiopische schatmeester mocht de koplo-per worden van de miljoenen zwarten die na hem tot geloof zoudenkomen.

39 En begon Filippus toen de „nazorg"? Nee, want nauwelijkswaren zij uit het water gekomen of de Geest van de Here Jezusrukte Filippus weg. Dit had Hij vaker op wonderbare wijze gedaan,vgl. 1 Kon. 18:12, 2 Kon. 2:16; zie ook 1 Tes. 4:17. Als Hij dit metFilippus ook deed, zal dit wonder het geloof van de hoveling nietweinig versterkt hebben. 18) Dan begOn de inlijving van de eersteheiden in de christelijke gemeente met een Goddelijke ingreep eneindigde zij er ook mee. Als klein knechtje van de grote Christuskon de evangelist er gerust op wezen dat de Here nu verder doorzijn Woord en Geest voor de pasgedoopte negerminister zou zorgen.

Deze was vol van de Here Jezus en daarom zó blij dat hij erzelfs geen behoefte aan had Filippus te zoeken. Met grote blijd-schap vervolgde hij zijn reis. Hij had Jezus Christus leren kennen enGods liefde, die ook naar hem uitging: een heiden en nog wel een

206 207

§ 12 Filippus doopt de eerste Afrikaan

Filippus doopt de eerste Afrikaan § 12

ontmande. Hij die eerst veraf was, wist zich nu dichtbij God doorhet bloed van Christus, Ef. 2:13.

Voor ontmanden vrtj entreeWat zal hij opgetogen zijn geweest toen hij zijn rol verder

afwikkelde en in Jesaja 56:3-7 las: „Laat dan de vreemdeling diezich bij de Here aansloot, niet zeggen: De Here zal mij zeker afzon-deren van zijn yolk; en laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik benmaar een dorre boom. Want zo zegt de Here van de ontmanden, diemijn sabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij behaagt en vast-houden aan mijn verbond: Ik geef hun in mijn huis en binnen mijnmuren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen en dochters;Ik geef hun een eeuwige naam, die niet uitgeroeid zal worden. Ende vreemdelingen die zich bij de Here aansloten om Hem to dienen0, Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis (), want mijn huiszal een bedehuis heten voor alle volken".

Wat moet dat de vreugde van die ongehuwde financier nogvergroot hebben! Een man die geen gezin kon stichten en geennakomelingen bezat, zou toch een gedenkteken en een onuitroeibarenaam ontvangen? Beloofde God alleenstaanden iets beters danzonen en dochters? Ja, want Jezus maakt straks alles nieuw.

Het evangelic nu al naar de binnenlanden van AfrikaWij kunnen gerust aannemen dat waar zijn hart vol van was

zijn mond thuis overliep. Volgens de traditie (Irenaeiis, Eusebius,Hieronymus) heeft hij het evangelie in zijn geboorteland verkon-digd. 19) Naar we mogen aannemen zowel aan de Joden, door wie hijde God en Vader van onze Here Jezus Christus had leren kennen, alsaan zijn volksgenoten, de inwoners van Kusch (de Hebreeuwsenaam voor Ethiopie), de nakomelingen van Cham, Gen. 10:6.

Zo kwam het evangelie als gevolg van Stefanus' dood en Filip-pus' prediking voor de eerste maal al zover als de Here Jezus hetverkondigd wilde hebben: „tot het uiterste der aarde", Hand. 1:8.Want Ethiopie werd in de oudheid beschouwd als het zuidelijkeeind van de aarde, waar de wereld zogezegd ophield. 20) Zo gingPsalm 68:32 in vervulling: „Aanzienlijken naderen uit Egypte,Ethiopie strekt haastig de handen uit tot God", vgl. Zef. 3:10.

De verdere bediening van Filippus40 Filippus werd na zijn plotselinge verdwijning aangetroffen

in Azotus, het oude Filistijnse Asdod. Vandaar trok hij al evangelise-rend langs de steden in de kustvlakte, zoals Ekron, Jamnia, Lydda,Joppe en Antipatris, totdat hij in Caesarea kwam, de Romeinse cul-tuur- en havenstad. Zo kreeg deze Jeruzalemse diaken op den duurde bijnaam van „de evangelist".

Ruim twintig jaar na deze geschiedenis, toen hij inmiddels metzijn vier ongehuwde dochters in Caesarea woonde, kreeg hij opzekere dag bezoek van Paulus en Lucas, Hand. 21:8v. Zij waren metTimoteiis en nog zeven heidenchristenen uit Klein-Azie en Grieken-land onderweg naar Jeruzalem. Tijdens de dagen dat zij bij Filippuslogeerden, hebben ze hem vast verteld van de grote dingen die deHere door hun dienst in die landen had gedaan. Zouden ze elkaartoen ook niet even herinnerd hebben aan de ontmande schatmeestervan de kandake van Ethiopie, de eersteling van Afrika, die indertijdals eerste heiden door Filippus was gedoopt?

NOTEN1)„His harma was not an military chariot but a traveling carriage, perhapsa covered wagon", aldus F.F. Bruce, comm. a..1. H. Mulder merkt daarente-gen op: „De gedachte in de commentaren is dat wie een dergelijke tochtondernam van een goed uitgerust vierwielig voertuig gebruik moestmaken. Anders kon een dergelijke reis niet worden ondernomen. Lucasheeft echter een woord gebezigd waarmee een strijdwagen wordt aange-duid. Als steeds heeft de schrijver zich ook bier nauwkeurig uitgedrukt".De schatmeester maakte gebruik van van een tweewielige, met twee paar-den bespannen, snel wendbare strijdwagen. Zeker omdat hij uit een landkwam dat niet op het Romeinse wegennet was aangesloten. Met dezestrijdwagen kon hij ook over ongebaande wegen reizen, H. Mulder, comm.a.l.2)Volgens Strabo, aangehaald door Th. Zahn, comm. al..3) Eunouchos kan ook een (niet ontmande) hoveling aanduiden, J. Schnei-der, TWBNT, s.v. „Viele nehmen daher an (-) der Aethiopier sei keinEntmannter gewesen. (-) Aber so ware ja eunouchos, mit welchem sichtibrigens das allgemeine aner sattsam vertragt, ein ganz uberflussigesWort. Gleichwohl macht schon der Umstand, dasz er bei der KOnigin alseiner der Hofdiener ersten Ranges stand, hochst wahrscheinlich, er seiwirklich Eunuch gewesen", H.A.W. Meyer, Handbuch iiber die Apostel-

208 209

Filippus doopt de eerste Afrikaan § 12

Handelinge van die Apostels, Kaapstad 1977, I, 184v.3) Filippus gaf de eunuch „eine eingehende Belehrung", die „sicherlich 0mehr als eine Stunde" geduurd heeft. En toen geloofde hij het Woord zon-der genezingswonderen gezien te hebben zoals Filippus die onlangs inSamaria verricht had!, Th. Zahn, comm. a.l.4) Aldus J. Keulers, Comm. a.1., die verder opmerkt: „Het symbolisme vanPaulus (Rom. 6,4; Col. 2,12) veronderstelt weliswaar de indompeling,maar de „Leer der apostelen" (hfdst. 7) kent daarnaast ook het Doopseldoor het uitgieten van water over het hoofd". Calvijn merkt in zijn Corn-mentaar op dat dit onderscheid in ceremonie ons niet zo zwaar moet wegen„dat wij ons daarom van de kerk afscheiden, of haar door twisten in ver-warring brengen. Maar voor den doop zelf, gelijk hij ons door Christusovergeleverd is, moeten wij liever honderdmaal liever ten doode toe strij-den, dan dat wij ons hem laten ontrooven".I.Howard Marshall stelt dat uit de tekst niet valt op te maken of de eunuchdoor onderdompeling of begieting werd gedoopt. „If the New Testamentleaves the precise mode of baptism obscure, perhaps we ought not to insiston one particular type of practice", comm. a.l. R.C.H. Lenski wijst erop datwe mogen vertalen: „they went down into the water" en „they came up, outof the water", maar „the difficulty lies in amfoteroi, ,both", Luke evenadding: „both Philip and the eunuch". (-) Take your choice: to the water,from the water; or stepping into and again stepping out of the water; orstepping into and again stepping out of the water; or down under the waterand again up from under the water. Total immersion if you prefer, but forboth. Not we but Luke combined them", comm. a.l.5) J. van Andel, comm. a.l.6) „Maar de juistheid van deze traditie is niet te bewijzen", J. Keulers.„Volgens latere legendes sou die hofdienaar in sy eie land 0 selfs sy eigekoningin gedoop het", J.L. de Villiers, comm. a.l.20) Naar de toen gangbare voorstellingen verstond men onder „de eindender aarde" de verst verwijderde punten aan de rand van de bewoondewereld: de Scythen in het Noorden, India in het Oosten, de Ethiopiers inhet Zuiden en Spanje in het Westen, The Book of Acts in Its First-CenturySetting, vol. II: The Book of Acts in Its Graeco-Roman setting, (Scott:Luke's Geographical Horizon), Carlisle, 1994, 527. Scott onderscheidt inhet boek Handelingen (i) „The Mission to Shem (Acts 2:1-8:25). (ii) TheMission to Ham (Acts 8:26-40), (iii) The Mission to Jafeth (Acts 9:1-28:31), a.w. 530-541. Cf. F. F. Bruce, comm. 3rd ed., 225: „Since Homer'stime the Ethiopians (eschatoi androon, Od. 1.23) were regarded as livingon the edge of the world",

12 Filippus doopt de eerste Afrikaan

geschichte, Gottingen 1870, 210v.4) Proseliet kon hij als ontmande niet worden, omdat hij niet besneden konworden. Ook Eusebius beschouwt hem als de eerste heiden die bekeerdwerd, H.A.W. Meyer, a.w. 211.5) Vgl. in deze serie Leviticus-Deuteronomium, 689vv.6) Idem, blz. 690.7) A. Sizoo, De Antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948,86-96: Boeken, lezen en schrijven.8) Kistemaker vertelt dat men in sommige (Amerikaanse?) kerken aan debinnenkant van de preekstoel, onder de open Bijbel en alleen zichtbaarvoor de predikant, een bordje heeft bevestigd met de woorden: „Sir, wewant to see Jesus" (John 12:21)". Want het gemiddelde gemeentelid komt's zondags niet naar de kerk: „to hear views on a number of topics thatmay or may not relate to his life; he has come to meet Jesus. And he meetsJesus through the faithful exposition of the Scriptures. The preacher mustbe a workman „who correctly handles the word of truth" (II Tim. 2:15,NIV) and opens the Word for his audience. The old adage is worth re-peating: Expound the Scriptures. Exhort the sinner. Exalt the Saviour",comm. 317.9) „Auch wir sollten die Bibel wieder laut lezen! Es ware das eine wesent-liche Hilfe fiir uns hastige und zerstreute Leute. Viele biblische Texteerschlieszen ihre innere Kraft und Klarheit gerade erst beim lauten Lesen",Werner de Boor, comm. 167, noot 200. Vgl. over oorzaken en voordelenvan het hardop lezen A. Sizoo, a.w., 91-94. „We zouden haast zeggen:gelukkige menschen die nog den tijd hadden om hardop te lezen. (-)Bovendien werden de ouden ook niet zoo overstelpt met lectuur en kondenze wat ze te lezen kregen dus veel beter genieten en verwerken dan wij",A. Sizoo, a.w. 94.10)Vgl. in deze serie Genesis-Exodus, 15, 27, 33.11)Grieks: Ginooskeis ha anaginooskeis;. Vulgata: Intelligis quae legis?12)J. van Andel, Comm. a.l.13)„...there is no evidence that anyone in pre-Christian Judaism ever thoughtof the Messiah in terms of a Suffering Servant", R. N. Longenecker, Comm.a.l.14)Gr. genea, NV. afkomst. In dit verband past beter de eveneens mogelij-ke vertaling: nageslacht, nakomelingen.15)„Dit is een van die oudste en kortste doopbelydenisse wat ons oorgele-wer is en is vir ons kennis van die ontstaan van vroeg-Christelike geloofs-belydenisse net so belangrik soos die nog korteres: dat Jesus die Here is,Hand. 11:20; 1 Kor. 12:3; Rom. 10:9; vgl. 2 Kor. 4:5; Fil. 2:9; Hand.10:36; dat Jesus die Christus is, Hand. 9:22; 17:3; 18:5,28; dat Jesus dieSeun van God is, Hand. 9:20; Matth. 16:16; 27:54", J. L. de Villiers, Die

210 211

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel § 13

§ 13

HANDELINGEN 9:1-31DE HERE JEZUS ROEPT SAULUS VAN TARSUS

TOT APOSTEL

Nu volgt een van de belangrijkste gebeurtenissen in de wereldge-schiedenis na Pinksteren: de bekering van Paulus en zijn roeping totapostel van Jezus Christus. En wat voor een apostel! Zonder iets ofte doen van de betekenis van de twaalf, mocht hij schrijven: Ik hebdoor Gods genade harder gewerkt dan alle anderen, 1 Kor. 15:10.Miljoenen hebben van hem geleerd: Alleen Christus, alleen genade,alleen geloven!

Van Jeruzalem tot Rome, misschien zelfs tot in Spanje (Rom.15:24), heeft hij aan talloze Joden en heidenen het evangelie ver-kondigd. Voorts schreef hij een heel groot deel van het NieuweTestament. Het bevat liefst dertien brieven van zijn hand, zó rijk vaninhoud dat we er nooit in uitgelezen raken. Neem alleen de brief aande Romeinen. Calvijn noemde die een deur naar de meest verborgenschatten van de Heilige Schrift.') Zodoende is Paulus nu at bijnatwintig eeuwen lang de leraar van de nieuwtestamentische gemeen-te. Meer dan een van de twaalf andere apostelen heeft hij de beteke-nis van Jezus' werk voor ons verklaard.

Maar voordat hij zelf de Schrift verstond en in Jezus de beloof-de Messias herkende, moest er een enorme ommekeer in zijn levenplaatsvinden. Want jarenlang was Paulus een doorgewinterde Fari-zeeer en later zelfs een felle christenvervolger. Het is hier een goedegelegenheid om zijn levensloop tot zijn bekering te schetsen.Wanneer we samenvatten wat hij daarover zelf heeft meegedeeld inHand. 22, 23, 26, Gal. 1 en Fil. 3 krijgen we het volgende beeld.

1. PAULUS' VROEGERE LEVENSLOOPHij moet omstreeks dezelfde tijd geboren zijn als de Here Jezus. Enwel in Tarsus, een belangrijke hellenistische stad in Cilicie (het

zuidoosten van Turkije) en destijds een centrum van wetenschap.Zijn ouders behoorden tot de stam Benjamin. Zijn vader bezat ookhet Romeinse staatsburgerschap en zal daarom een man van enigaanzien zijn geweest. Toen hij acht dagen oud was, werd hij besne-den en kreeg hij de Hebreeuwse naam Sjaoel, die werd vergrieksttot Saulus. Tot Hand. 13:9 noemt Lucas hem bij die naam. Wij ken-nen hem nu bij zijn Romeinse naam Paulus (= de kleine).

Als zoon van Farizeese ouders ontving hij een streng-Joodseopvoeding. Buitenshuis sprak men veel Grieks, maar thuis leerde hijHebreeuws en Aramees. Afgaande op zijn Romeinse naam en bur-gerrecht zal hij ook Latijn gekend hebben. Naar Joodse gewoontespelde hij reeds als jongetje van 5 jaar de Hebreeuwse letters van deheilige Schriftrollen en werden hem de Farizeese wetten al inge-prent: „Nee, Saul, dat doen wij niet als Israelieten!"

Hij was nog jong toen de familie naar Jeruzalem verhuisde endaar groeide hij op. Als jongeman werd hij student aan de thora-school van de beroemde professor Gamaliel. Aan diens voeten ont-wikkelde hij zich tot een fanatieke Farizeese schriftgeleerde. IJverigstampte hij niet alleen grote gedeelten van de Heilige Schrift in zijnhoofd, maar ook veel van wat beroemde rabbijnen als Hillel enSjammai uit de wet hadden afgeleid: honderden bepalingen van watje volgens hen als Jood wel en niet mocht doen, vgl. Mat. 23:16-26.Dit alles bracht Paulus met buitengewone ijver in praktijk. In ditopzicht stak hij ver boven velen van zijn tijdgenoten uit, Hand. 22:3,Gal. 1:14. Volgens Farizeese maatstaven was de jonge Paulus„onberispelijk", Fil. 3:6.

Naar Joods gebruik leerde de aankomende rabbijn ook eenhandwerk, namelijk dat van tentenmaker of leerbewerker (tentenwerden in de regel van leer vervaardigd). Dit vak oefende hij laternaast zijn apostolische werk uit om zijn brood te verdienen. Hij haddaarvoor maar weinig gereedschap nodig en kon in elke stadgemakkelijk opdrachten aannemen, Hand. 18:3, 20:34. Zo kon hijdesgewenst financieel onafhankelijk blijven, 1 Kor. 4:12, 9:6-18, 1Tess. 2:9. Wellicht heeft hij op zijn reizen vaak overnacht in eendoor hemzelf vervaardigd draagbaar tentje. 2 )

Ook hij kwam in aanraking met discipelen van Jezus, die be-weerden dat Hij de Messias was en dat Hij door zijn lijden en ster-

212 213

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

§13

ven de wet vervuld had. Vooral de hellenist Stefanus verkondigdemet grote kracht het voorbijgaand karakter van wet en tempel,Hand. 6:8-14. Volgens hem zat Jezus nu aan de rechterhand vanGod en moest Hij als Heer vereerd worden, Hand. 7:56, 60. Toen hijdit hoorde, ontbrandde de jonge Farizeeer in grote ijver voor zijnkerk. Als een nieuwe Makkabeeer kwam hij op voor „onze wet, onsheiligdom en onze godsdienst". 3) Hij smeet ze in de gevangenis, degehate volgelingen van Jezus. En toen grote stenen neerbeukten opde christen Stefanus, stond Saulus erbij en dacht: Goed zo, wetsver-achters moeten uitgeroeid worden!

Uitgerekend deze fanatieke Farizeeer en meedogenloze inqui-siteur werd door de Here Jezus uitgekozen om zijn werk te verkon-digen aan heidenen en Israelieten, van hoog tot laag. Daartoe hadGod hem reeds van de schoot van zijn moeder afgezonderd, net alsJeremia, Gal. 1:15, Jer. 1:4. In dat Goddelijke plan met Saulus pasteook zijn eerste levensfase met zijn studie bij Gamaliel en zijn levenuit de karikatuur van de wet. Des te rijker zou hij, als hij daarvaneenmaal bekeerd zou zijn, het evangelic van Gods vrije genade kun-nen verkondigen.

Lucas vond de roeping van Paulus blijkbaar van zó hoog be-lang dat hij die liefst driemaal vermeldt, weliswaar steeds in anderverband en met een andere bedoeling. Hier in Hand. 9:1-19a is debeschrijving van hem; in 22:6-16 en 26:11-18 laat hij Naar doorPaulus zelf vertellen.

2. OP DE WEG NAAR DAMASCUS, HAND. 9:1 -8In Hand. 8 vertelde Lucas ons treffende dingen over de verbreidingvan het evangelic in Samaria en zelfs tot diep in Afrika! Maar ver-geet niet dat dit het werk was van verstrooide gelovigen die, zoalsFilippus, voor Saulus op de vlucht geslagen waren.

1. Nu, diens vervolgingswoede was sinds de dood van Stefa-nus niet bekoeld. Nog steeds trok hij rond als een briesende leeuw,die alles wat discipel van de Here Jezus was dreigde te vermoorden.Wie weigerde Hem te verloochenen, liep gevaar dit met zijn leven temoeten betalen. Zelfs vrouwen en moeders sleepte hij hun huizenuit, 8:3. En wanneer het tribunaal een doodvonnis overwoog, stem-de Saulus altijd voor, Hand. 26:10. Ik was een vreselijke bruut, zou

hij later met diep berouw bekennen, 1 Tim. 1:13.„Tot zulke dingen komen ze", had de Here Jezus voorzegd,

,omdat zij de Vader niet kennen en ook Mij niet", Joh. 16:3. Zoiemand was Saulus van Tarsen toen nog. Weliswaar was hij Farizeesschriftgeleerde, afgestudeerd bij professor Gamaliel, vol gestamptmet rabbijnse wetsverklaring en keihard voor zichzelf om die Fari-zeese karikatuur van de wet te onderhouden. Maar met al zijn rabbi-nistische schriftgeleerdheid kende onze geliefde broeder Paulus Godde Vader toen niet en de Here Jezus evenmin!

2 In dit blinde fanatisme sloeg hij ook het oog op Damascus,waar destijds duizenden Joden woonden (Nero bracht er later10.000 om). 4) Mogelijk kon hij daar ook aanhangers van Jezusopsporen en zo voorkomen dat hun ketterijen zich vanuit dit interna-tionale verkeersknooppunt nog verder zouden verbreiden. Daaromverzocht Saulus de hogepriester en het Sanhedrin (22:5, 26:10) hemschriftelijk volmacht te verlenen om ook in de Syrische hoofdstadmannen en vrouwen „van die weg" te arresteren en naar Jeruzalemover te brengen. Uiteraard om hen daar met harde hand tot afval vanhun geloof te bewegen.

Zo'n actie was blijkbaar mogelijk. Het Sanhedrin bezat buitenJudea weliswaar geen burgerlijke macht, maar bij de buitenlandseJoden wel groot gezag. Een christenvervolging in Damascus werdbovendien vergemakkelijkt, doordat daar niet alleen de synagogebe-sturen op de hand van het Sanhedrin waren, maar ook de stadhou-der, 9:29, 2 Kor. 11:32. Ook hadden de christenen zich blijkbaar nogniet van de synagogen afgescheiden.

Wat een treffende omschrijving geeft Lucas hier anders van hetevangelic en de gelovigen: „zij die van die weg zijn"! Een christenvolgt geen gedachtesysteem, maar een andere levenswijze („way oflife"). Met zijn hele hart is hij discipel van de Here Jezus, die sprak:„Ik ben de weg", Joh. 14:6. Wie in Hem gelooft, bevindt zich op deweg naar het eeuwige leven.

In Saulus' oren was dit echter godslasterlijke taal. Jezus wasnaar zijn stellige overtuiging dood en zijn naam en aanhang moes-ten zonder pardon worden uitgeroeid. Dit zag hij als Gods wil enhet beste voor de Joodse kerk. Nu, deze grootinquisiteur zal straksdoor Jezus Christus 180 graden omgedraaid en tot apostel geroepen

214 215

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

§13

worden!3 Daar gaat hij met zijn volmachten en arrestatieteam. Ana-

nias, een Joodse christen in Damascus, heeft het slechte nieuws algehoord: de razende Sjaoel van Tarsen komt ook hier christenenarresteren, vs. 14. De gemeenteleden - onder wie stellig ook gelovi-gen uit Jeruzalem, die al voor hem gevlucht waren - houden hunhart vast. Waren ze nu zelfs in het buitenland nog niet veilig voorhem?

Pas wanneer de „wolven" (Mat. 10:16) na enkele dagen Da-mascus genaderd zijn en op het punt staan zich op de weerloze„schapen" te werpen, grijpt de Goede Herder in. Omstreeks 12 uur,wanneer de zon op haar hoogtepunt staat, wordt Saulus (niet zijnbegeleiders) plotseling vanuit de hemel omstraald door een licht datnog veel feller was dan dat van de middagzon, 26:13. In minder daneen tel ligt de gevreesde inquisiteur sidderend op de grond. „DoorChristus Jezus gegrepen", Fil. 3:12. Zijn escorte was eveneens teraarde gevallen, 26:14.

4 In dat bovenaardse licht zag Saulus een menselijke gedaante,26:16, Gal. 1:16. Uit 1 Kor. 9:1 en 15:8 vernemen we dat hij de ver-heerlijkte Jezus zag, al was hij zich dit niet meteen bewust. Eennadere beschrijving van Jezus' gedaante, waaruit wij iets nadersover zijn bestaan in de hemel aan de weet zouden komen, geeft deSchrift niet. Ze spreekt hier even terughoudend als over de verschij-ningen na zijn opstanding. Alleen dat hemelse licht openbaardeJezus' Goddelijke heerlijkheid. (Zo majestueus zal de Here Jezusstraks bij zijn wederkomst door alle mensen gezien worden!, Mat.24:30.) Wel hoorde Saulus de stem van die hemelse figuur. Duide-lijk en nog wel in het Hebreeuws (26:14) zei Hij tot hem: „Sjaoel,Sjaoel, waarom vervolg je Mij?"

5 De Here had hem in de tijd van een tel klein gekregen. Heeleerbiedig en met bevende stem vroeg de verpletterde kerkvervolger:„Wie bent u, Heer?" Waarop hij - misschien wel kortaf - hoorde ant-woorden: (met nadruk) ben Jezus, die jij (met nadruk) bezigbent te vervolgen". Want wie aan Jezus' gemeente komt, die komtaan zijn lichaam en daarmee aan Hemzelf!

6 Saulus' doodvonnis leek geveld, maar het werd niet uitge-sproken! „Sta op en ga de stad binnen", vervolgde de Heer, „en daar

zal je gezegd worden wat je doen moet." Wij weten al wat dat was:ten koste van veel lijden apostel der heidenen worden!

7 Zijn reisgenoten stonden sprakeloos. Zij zagen wel het lichten hoorden wel een stem, maar verstonden niet wat hij zei, vgl. Joh.12:28. Ook zagen zij niemand in het licht. Saulus was de enige dieiets van de ontzaglijke heerlijkheid van Gods Zoon te zien kreeg endoor Hem werd toegesproken. Want zo alleen kon hij apostel wor-den. Daarvoor moest hij immers, evenals de twaalf, oog- en oorge-tuige van Jezus' opstanding zijn, 1 Kor. 9:1, 15:8.

8 Toen Saulus overeind geholpen was, bleef alles zwart voorzijn ogen. Jezus' hemelse heerlijkheid had hem op slag blind ge-maakt. Zijn assistenten namen hem bij de hand en zo strompelde hijDamascus binnen. Niet langer de gevreesde geweldenaar die chris-tenen kwam arresteren, maar zelf een sidderende arrestant van JezusChristus.

3. IN DE RECHTESTRAAT, HAND. 9:9 - 19AAls een gebrokene van hart en verslagene van geest arriveerdeSaulus op zijn logeeradres, ten huize van een zekere Judas in deRechtestraat. De verheerlijkte Jezus had in enkele ogenblikken heelSaulus' Farizeese levenshuis omvergeworpen en alle leugens overHem ontmaskerd. Jezus, die hij zo intens had gehaat, leefde wel!Hij was werkelijk opgestaan uit de dood en hij, Saulus, had Hemgezien en gehoord! Zijn aanhangers hadden gelijk: Hij was deMessias! En Stefanus had de waarheid gesproken, toen hij zei: „Ikzie de hemelen open en de Mensenzoon staan aan de rechterhandvan God", Hand. 7:56.

En dan te bedenken dat hij deze Jezus voor een valse Messiashad gehouden en zijn discipelen te vuur en te zwaard had vervolgd!Hij had God geen dienst bewezen, maar tegen Hem gestreden. Jetswaarvoor zijn leermeester Gamaliel nog zo gewaarschuwd had,Hand. 5:39. In plaats van een van de vroomste rabbijnen was hij eenvan de grootste zondaren: een godslasteraar, een vervolger en eengeweldenaar, 1 Tim. 1:13vv.

Jo, wat zal er in de Rechtestraat door hem heengegaan zijn?Zijn Farizeese opvoeding. De ijver waarmee hij het overgeleverderabbijnse gedachtegoed in zijn geheugen had geprent. Zijn trots op

216 217

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

§ 13

zijn kennis en levenswandel. Nu beschouwde hij het als waardeloosvuilnis, Fil. 3:7v. Wat had hij gedwaald! Zijn visie op Wet en Profe-ten was evenals zijn messiasverwachting door en door verkeerd.Jezus' kruisdood was vervulling van de Schrift en zijn opwekkingbevestigde dat God Hem tot Heer en Messias gemaakt had.

9 Drie dagen en drie nachten gunde de Here Saulus de tijd omzijn verschijning en beschuldiging te overdenken. Voordat Hij hemzijn apostolische taak wees, moest alle Farizeese trots en eigenge-rechtigheid in hem afgebroken zijn. Al die tijd had hij geen lust dathij at of dronk. 5 ) Toen hij nog kon zien, was hij blind voor deChristus. Nu hij blind was, zag hij Hem voortdurend in hemels licht.Drie dagen moest hij wachten voordat iemand hem kwam troosten.Wat zal hij daarin gedurig om vergeving gesmeekt hebben!

Ananias verneemt Saulus' hoge roeping, vs. 10-1610 In Damascus zal je gezegd worden wat je doen moet, had de

Here Jezus bij zijn verschijning Saulus laten weten. Daartoe zondHij hem geen engel of apostel, maar een gewone discipel: Ananias,een bij alle Joden in Damascus om zijn vroomheid gerespecteerdman, Hand. 22:12. Deze moest wel eerst op zijn bezoek aan degevreesde inquisiteur worden voorbereid, want hij wist niet beter ofer dreigde groot gevaar voor de gelovigen in Damascus! De ver-schrikkelijke Saulus van Tarsen was naar hen onderweg om de disci-pelen van Jezus te arresteren en in Jeruzalem op te sluiten. Ananiashad dus alle reden om er tegenop te zien zich naar deze gevreesdekerkvervolger te begeven. Daarom greep de Here persoonlijk in.Liefdevol verscheen Hij zijn discipel in een visioen en droeg hemop:

11 „Ga dadelijk naar de zogenaamde Rechtestraat, naar hethuis van Judas. Vraag daar naar iemand uit Tarsus, een zekereSaulus. Je zult hem biddende aantreffen". Ananias hoefde dus nietbang voor hem te zijn. De bruut was gebroken en door de Herereeds als een gelovige aanvaard. Dat moest Ananias nu ook doen.

12 Inmiddels had de Here Saulus reeds een teken van zijnbarmhartigheid gezonden en hem op de komst van Ananias voorbe-reid. Hij had de met blindheid geslagen geweldenaar namelijk eenvisioen laten zien waarin er een zekere Ananias bij hem binnen-

kwam, die hem de handen oplegde en zijn gezichtsvermogen terug-gaf. Hiervan stelde de Here ook Ananias zelf in kennis. Hij kongerust naar Saulus toe gaan. God had hem op de knieen gebracht enhij keek al naar Ananias uit.

13 Toch durfde die zich nog niet naar de Rechtestraat te bege-ven. Alsof de Here dit zelf niet wist, antwoordde de verbaasdeAnanias: „Heer, ik heb al vaak van die man gehoord, hoe geweldigveel kwaad hij uw heiligen (= gelovigen) in Jeruzalem heeft aange-daan.

14 En nu heeft hij van de overpriesters volmacht ontvangen omook bier in Damascus alien die uw naam aanroepen, gevangen tenemen". Moest deze aartsvijand van Jezus nu heus van zijn blind-heid genezen worden? Ananias meende de situatie beter te kennendan de Heer. Wij kunnen daar om glimlachen, maar met een evenbeperkte blik op de werkelijke stand van zaken in het Koninkrijkhoort de Here ons natuurlijk ook vaak redeneren - en bidden...

15 Maakte Ananias zich bezorgd over Jezus' naam? Dan mochthij wel weten wat Hij met die gevreesde tegenstander van plan was.„Ga naar hem toe, Ananias! Want deze Saulus, die mijn naam opaarde wou verdelgen, is mijn uitgelezen instrument om mijn naamop aarde uit te dragen! Deze begaafde hellenistische Jood wordt deapostel voor de heidenvolken. Tot in hun hoogste kringen zal hijmijn naam bekendmaken, zelfs aan de hoven van hun koningen.Ook zal hij hem verkondigen onder vele Israelieten in de Joodsediaspora. Kortom, de wereld wordt zijn werkterrein." - Wat een ver-rassende boodschap, zowel voor Ananias als voor Paulus!

16 En was Ananias vol van het teed dat Saulus over de discipe-len in Jeruzalem gebracht had? Nu, Ik zal hem in de loop van zijnleven laten zien hoe zwaar hij straks zelf vervolgd zal worden enhoeveel hij zelf voor mijn naam zal moeten lijden bij zijn zwarewerk in verre landen, vgl. 2 Kor. 11:23-33.

Dit was Jezus' programma voor Saulus' nieuwe leven. Ananiaszal het hem wel meegedeeld hebben. Het vervolg van het boekHandelingen laat zien hoe Paulus inderdaad het evangelie volgensdit in Damascus geopenbaarde plan verkondigd heeft: vooral aanheidenen (Cyprus, Turkije, Griekenland, Malta, Rome, Spanje (?));aan hun koningen (de proconsuls van Cyprus en Achaje, koning

218 219

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

Agrippa, de landvoogden Felix en Festus en misschien wel keizerNero); aan het yolk Israel, vooral aan de verstrooiden in de ge-noemde landen.

Saulus' begenadiging door de doop bekrachtigd, vs. 17-1917 Nadat de Here hem dit alles geopenbaard had, durfde Ana-

nias zich naar het hol van de leeuw te begeven in de Rechtestraat.Hij trad het huis van Judas binnen. Evangeliseren hoefde hij hierniet. Saulus kende de christelijke belijdenis en was al door de Herezelf tot bekering gebracht op de weg naar Damascus. Ook dit hadAnanias blijkbaar van de Here gehoord. Daarom volstond hij met deblinde ex-inquisiteur liefdevol de handen op te leggen en hem wel-kom te heten in de christelijke kerk: „Broeder Saul (!), de HereJezus die je op de weg naar hier verschenen is, heeft mij naar je toegestuurd, opdat je weer zult kunnen zien en vervuld worden met deHeilige Geest". Zoals wij nu weten: om in zijn kracht de apostel,bijbelschrijver en kerkleraar Paulus te worden.

Later vertelde Paulus wat Ananias nog meer gezegd had: DeGod van onze voorvaderen heeft jou uitgekozen om zijn wil te lerenkennen, de Rechtvaardige te zien en zijn stem te horen. Want jemoet voor Hem getuigen tegenover alle mensen van wat je gezienen gehoord hebt. Wat aarzel je nu nog? Kom, laat je dopen en jezonden afwassen, onder aanroepen van zijn naam", Hand. 22:14-16.

18 Meteen nadat Ananias hem de handen opgelegd had, washet alsof er schubben van Saulus' ogen afvielen. Hij kon weer zienen het eerste dat hij deed was zich laten dopen. Daarmee beleed hijnu bij Messias Jezus te behoren, met wie hij mede gekruisigd was(Gal. 2:19) en in wiens dood hij zijn oude leven begraven had.Voortaan zou hij leven voor God in Christus Jezus, Rom. 6:3v,11.

19 De geweldige emoties en het drie dagen vasten haddenSaulus uitgeput. Toch maakte hij geen haast om te gaan eten. Eerstliet hij zich dopen. Toen zakte zijn diepe neerslachtigheid en kreeghij weer trek in eten, zodat hij ook lichamelijk weer op krachtenkwam.

Zo werd onze geliefde broeder Paulus in de Rechtestraat teDamascus ingelijfd in de christelijke gemeente, die hij zo fel ver-volgd had. Hij trad de ruimte binnen van het Koninkrijk van God en

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

§13

zijn Christus en ademde de berglucht in van de vergeving der zon-den. De slaaf van de „wet" stond nu in de heerlijke vrijheid van dekinderen van God, die zo heilzaam is voor een mens en hem pasecht mens maakt.

Wat heeft onze voorheen Farizeese broeder de nieuwtestamen-tische kerk onderwezen over onze rechtvaardiging uit genade, doorhet geloof, om het bloed van Christus. Hij sprak uit eigen ervaringover de diepe kloof tussen de slavernij aan een godsdienstige „wet"en het leven uit genade en geloof.

Overigens vertelt Lucas ons hier niet de bekeringsgeschiedenisvan het individu Saulus, maar de roepingsgeschiedenis van de apos-tel Paulus! En die aanstelling ontving hij niet op gezag van eenmede-apostel, maar rechtstreeks uit de hemel: „door openbaring vanJezus Christus", Gal. 1:12. Daarom reisde hij drie jaar later niet naarJeruzalem om daar tot apostel opgeleid en aangesteld te worden,Gal. 1:17.

Achteraf zien wij nu ook iets van de ontzaglijke betekenis diePaulus' roeping heeft gehad voor ons werelddeel. Toen het hemelselicht hem op de weg naar Damascus omstraalde, koesterde God ookvredelievende plannen met ons verre voorgeslacht. Ons land lagtoen in diepe, heidense duisternis gehuld. En wie riep de Here toenom ook Europa de blijde boodschap te verkondigen? Uitgerekendde felste Farizeeer, de fanatiekste wetsdrijver en de hardste christen-vervolger die in het Joodse land rondliep: Saulus van Tarsen. In detijd van een tel kreeg Jezus Christus hem klein. Zo werd zijn roe-ping tot apostel niet alleen een sprekend bewijs van Gods verge-vensgezindheid jegens hemzelf, maar tegelijk voor de miljoenen dielater op Christus Jezus zouden vertrouwen, 1 Tim. 1:16.

4. SAULUS BEGINT ZIJN APOSTOLAAT,HAND. 9:19B-22

Ananias was over de drempel. Hij had de gevreesde Saulus vanTarsen als broeder in Christus aanvaard. Natuurlijk heeft hij daaropzijn medegelovigen verklaard hoe hij tot deze verrassende stap wasgekomen: de Here was hem in een visioen verschenen en had hemmeegedeeld dat Hij Saulus in dienst genomen had om wereldwijdhet evangelie te verkondigen.

220 221

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel § 13

19b De andere discipelen volgden daarop Ananias' voorbeeld.Zij overwonnen hun vrees en afkeer, en namen Saulus op in hunkring. Hoewel er mogelijk gelovigen uit Jeruzalem bij waren, dieSaulus' terreur aan den lijve hadden ondervonden en daarvoor naarDamascus gevlucht waren. Maar als de Here hem begenadigd had,mochten zij hem dan vergeving weigeren?

20 Nu bezat Saulus als schriftgeleerde weliswaar een formida-bele bijbelkennis. Maar door zijn verwerping van Messias Jezus hader bij zijn schriftstudie steeds een dikke sluier over zijn hart gele-gen, zodat hij Mozes en de profeten nooit echt begrepen had. Sindsde Here Jezus hem echter verschenen was en Saulus Hem als Heeren Messias had aanvaard, was die sluier over de Schrift met een rukweggetrokken, vgl. 2 Kor. 3:14-16. Tot zijn heilige verbazing zag hijnu dat Mozes en de profeten van Jezus getuigd hadden, vgl. Luc.24:27, 44v, Joh. 5:39,45.

Zonder dralen begon hij dit meteen in de synagogen te verkon-digen, want hij besefte diep dat de Here hem vooral met het oog opdat werk barmhartigheid bewezen had, 2 Kor. 4:1, 12:9, 1 Tim.1:12v. Als rabbi en nog wel leerling van de beroemde Gamaliel hadhij gemakkelijk toegang tot de „preekstoelen" in de synagogen. Aanschriftgeleerden werd namelijk vaak gevraagd of zij een opwekkendwoord tot de gemeente wilden spreken, vgl. 13:14vv. Vandaar datPaulus zich later op zijn reizen altijd eerst naar de synagoge begaf.Daar had hij entree en preekconsent en kon hij bovendien heidenenaantreffen die de God van Israel reeds vereerden.

Nu kende men hem in Damascus als een felle inquisiteur dieJezus' aanhangers kwam arresteren. Maar tot grote verbazing vaniedereen trad Jezus' tegenstander als zijn medestander op! Nadruk-kelijk verkondigde hij de Joden dat Jezus de Zoon van de levendeGod is!

Vanwege die belijdenis was Hij indertijd wel door het Sanhe-drin tot de schandelijke kruisdood veroordeeld - ook met Saulus'instemming - maar nu wist hij beter. Jezus was „God gelijk", Fil.2:6. En nog maar kort geleden was Hij Saulus in zo'n hemels Lichtverschenen dat zijn Goddelijke heerlijkheid hem met blindheid hadgeslagen. Voortaan zou het tot de kern van Paulus' prediking beho-ren dat onze verlosser Gods Zoon is, vgl. Hand. 13:33, Rom. 1:3v,

Col. 2:9 e.a.21 Deze verkondiging en nog wel uit deze mond, verwekte in

de synagogen uiteraard grote consternatie. leder die hem hoorde,stond versteld en vroeg zich af: Dit is toch de man die in JeruzalemJezus' aanhangers uitroeide en ze ook bier kwam arresteren om henvoor de overpriesters te leiden? Hoe kon die vervolger zo snel ineen verkondiger veranderd zijn? In plaats van Jezus' naam te bre-ken, stond hij nu in die naam te preken!

22 Nu waren synagogen meer dan onze kerken echte leerhui-zen, waarin je desgewenst met de spreker kon discussieren. Dit deedmen dan ook met Saulus. Maar wat men ook tegen zijn predikinginbracht, niemand kon tegen hem op. Integendeel, doordat deSchrift steeds wijder voor hem openging, zag hij al duidelijker datdaarin voorzegd was dat de Christus door lijden tot zijn heerlijkheidmoest komen. Zodoende werd zijn overtuigingskracht gaandewegsterker gemaakt. Hij bewees zo krachtig uit de Schriften dat Jezusde Messias is dat hij de Joden in Damascus finaal van hun stukbracht. Net als bij Stefanus waren zij niet bij machte de wijsheid teweerstaan waardoor deze bekeerde rabbi sprak, 6:10.

5. SAULUS' APOSTOLISCHE LIJDEN BEGINT,HAND. 9:23-25

Ik zal hem laten zien hoeveel hij om mijn naam zal moeten lijden,had de Here over Saulus gezegd, 9:16. De Joden zouden zelfs achtmaal een moordaanslag op hem beramen! (9:23,29; 14:5,19; 20:3;21:31; 23:12; 25:3).

23 De eerste poging om hem uit de weg te ruimen deden zij„verscheidene dagen" na Paulus' roeping. Hiermee moet Lucas eenperiode van enkele jaren aanduiden. In Gal. 1:17 vertelt Paulus dathij na zijn bekering ook enige tijd in „Arabie" had doorgebracht. Zonoemde men destijds de woestijnachtige gebieden die zich zuidoos-telijk van Israel uitstrekten tot vlakbij Damascus, vgl. 2:11. Hoelang of kort Saulus daar vertoefd heeft, vertelt hij niet. Wel dat hijvanuit dat „Arabie" weer naar Damascus was teruggekeerd, Gal.1:17v.

Toen hij de Joden daar opnieuw tot geloof in Messias Jezusopriep, werden zij met zo'n felle godsdiensthaat vervuld dat ze een

222 223

§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

§13

vergadering belegden 6) waarin ze een plan beraamden om hem tedoden. Waarmee Jezus' woord werd vervuld: „Er komt zelfs een tijddat iemand die jullie doodt, denkt daarmee God te dienen", Joh.16:2. Ze wisten voor hun moordplan de steun te verkrijgen van destadhouder7) van koning Aretas, 2 Kor. 11 :32. Een verschijnsel datzich later in de kerkgeschiedenis nog vaak zou herhalen: „Vrome"vijanden van Christus, die met behulp van politieke machthebberszijn trouwe gemeente vervolgen. 8)

24 De samenzwering lekte echter voortijdig uit en kwam Sauluster ore. Omdat de Joden dag en nacht de stadspoorten lieten bewa-ken, leek Saulus' lot bezegeld. Maar Koning Jezus waakte over hetleven van zijn apostel, die nog zo'n grote taak voor Hem had te ver-richten.

25 Zijn leerlingen - want die had hij al gemaakt - lieten Saulus's nachts in een mand door een venster van een huis dat op de stads-muur stond of door een schietgat neer. Zo mislukte de eerste aanslagop zijn leven en was ook Paulus' apostolische lijdensweg begonnen.

Jaren later noemde hij deze vernederende ontsnapping eensprekend voorbeeld van zijn persoonlijke zwakheid, 2 Kor. 11:30-33. Hij had als apostel van Jezus Christus Damascus niet verlatenals een imponerende kerkvorst in een draagstoel met een baldakijnboven zijn hoofd, maar in het hoist van de nacht in een mand! Hijroemde echter in zulke zwakheden, omdat daaruit bleek dat niet hijde grote man was die het Koninkrijk deed komen, maar dat dit inGods kracht geschiedde.

6. SAULUS IN JERUZALEM ALS APOSTEL ER-KEND EN DOOR DE JODEN OPNIEUW NAARHET LEVEN GESTAAN, HAND. 9:26-30

Twee a drie jaren9) waren verlopen sinds Saulus naar Damascus wasvertrokken om discipelen van Jezus te arresteren, Gal. 1:17v.Ondertussen waren vele gelovigen die destijds uit angst voor hemJeruzalem ontvlucht waren, in de stad teruggekeerd. Zij haddenwaarschijnlijk wel iets over Saulus' bekering opgevangen, maarmen vertrouwde de zaak blijkbaar niet.

26 Toen hij namelijk na zijn ontsnapping uit Damascus inJeruzalem terugkeerde, werd hij aanvankelijk op pijnlijke wijze aan

zijn zondige verleden herinnerd. Alle gemeenteleden gingen hem uitde weg, vgl. vs. 13. Niemand kon geloven dat hij ook een discipelvan de Here Jezus was geworden. Geen wonder, hij had de gemeen-te tenslotte een tijdlang dodelijk vervolgd, 22:4. Sommige gelovigenwaren zelfs door hem gefolterd, 26:10v. Kwam de wolf nu in scha-penvacht op hen af? Wat moet deze ontvangst Saulus verdrietgedaan hebben: niemand wilde met hem te maken hebben, zijn oudemedestanders niet en zijn nieuwe broeders evenmin.

27 Op een uitzondering na: de goede Jozef (11:24), bijge-naamd Barnabas, die later Paulus' vriend en reisgenoot zou worden.Deze liet weer zien dat hij zijn bijnaam - man van troost - met eredroeg, zie bij 4:36. Hij nam Saulus' roepings- en bekeringsverhaalserieus en introduceerde hem bij de apostelen. Althans bij Petrus enJakobus, de broer van de Here Jezus, want alleen met dit tweetalmaakte Saulus kennis, Gal. 1:18v. De andere apostelen zullen niet inde stad geweest zijn.

Barnabas gaf Saulus' relaas aan Petrus en Jakobus door: hunvervolger was ook getuige van Jezus' opstanding geworden! Wat naStefanus' dood niemand meer ten deel gevallen was, dat had hijbeleefd: de Here was hem verschenen, op de weg naar Damascus.En Hij had hem geroepen om aan Israelieten en heidenen het evan-gelie te verkondigen, 9:15, 26:16vv. Wat hij ook onmiddellijk hadgedaan. In plaats van Jezus' naam uit te roeien, had hij die in Damas-cus (en „Arabie") vrijmoedig verkondigd!

28 Op voorspraak van Barnabas werd Saulus daarop doorPetrus en Jakobus als broeder en mede-apostel van Christus aan-vaard. En op hun gezag uiteraard ook door de gemeente. Gelovigendie door hem vervolgd en wellicht gepijnigd waren, herkenden enontmoetten hem nu als apostel in de samenkomsten van de gemeen-te!

In Gal. 1:18 vertelt Paulus dat dit verblijf slechts twee wekenduurde. Waarmee hij bepaalde tegenstanders bewees dat niemandachteraf kon zeggen: Paulus is door Petrus tot apostel opgeleid enaangesteld. Integendeel, hij had zijn aanstelling rechtstreeks vanJezus Christus zelf ontvangen door diens heerlijke verschijning opde weg naar Damascus, Gal. 1:12.

Al was het natuurlijk voor de hele christelijke kerk wel van

224 225

De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel § 13§ 13 De Here Jezus roept Saulus van Tarsus tot apostel

fundamenteel belang dat hij twee weken lang vertrouwelijke om-gang had gehad met de „steunpilaren" Petrus en Jakobus. Hun eens-gezindheid zou jaren later onder zware geloofsstrijd bestendigd blij-ven, zodat er geen Paulus-kerken naast Petrus-kerken ontstonden,15:24vv. Ook hebben die apostel en broer van de Here hem onge-twijfeld bijzonderheden uit Jezus' optreden verteld die Saulus nogniet kende. Zo kon hij later schrijven dat hij doorgaf wat hij zelf ookhad ,ontvangen", 1 Kor. 15:5v.

Voor de bevolking van Jeruzalem was het intussen een veel-zeggend gezicht de voormalige inquisiteur Saulus van Tarsus bijwijze van spreken arm in arm met de bekende leiders van „de sektevan de Nazarener" door de stad te zien lopen! Daaraan kon iedereenzien - ook het Sanhedrin en Saulus' vroegere medestanders - dat deex-chef van de christenvervolging als volwaardig lid van Jezus'gemeente was aanvaard. En dat hij zijn antichristelijke optredenopenlijk herriep!

29 Dit deed hij trouwens ook door zijn prediking, die uiteraarddwars tegen de propaganda van het sanhedrin inging, Mat. 28:11-15. Want tijdens die veertien dagen, waarin ook twee sabbatten vie-len, trad hij vrijmoedig op in de naam van de Here Jezus. Aan dehand van de Schriften verkondigde hij dat Jezus de Messias en deZoon van God is. Hierover sprak en debatteerde hij vooral met deGrieks-sprekende Joden, tot wie hij van huis uit zelf ook behoorde(meer over deze hellenisten bij 6:1).

Uit deze kringen waren indertijd de valse beschuldigingenvoortgekomen tegen de prediking van Stefanus, die tenslotte tot zijnmarteldood hadden geleid, 6:9-15. En laat de man die Stefanus hadhelpen stenigen nu dezelfde boodschap verkondigen! Toen zij tegenPaulus' wijsheid en Geest al evenmin opkonden als tegen die vanStefanus (6:10), ontvlamde hun godsdiensthaat ook tegen hem.Zelfs zo fel dat zij al binnen die luttele veertien dagen meerderepogingen'°) deden om hem uit de weg te ruimen! 1 I)

Deze reactie moet Paulus diep teleurgesteld hebben. Want hijdacht als bekeerde inquisiteur de aangewezen man te zijn om zijnvroegere medestanders van hun ongelijk te overtuigen, maar daarinbleek hij zich pijnlijk te vergissen. De Here maakte hem in eenvisioen duidelijk dat men in de stad van het Sanhedrin van hem

226

zeker niets over Jezus zou willen horen: „Toen ik in de tempel aanhet bidden was, raakte ik in geestvervoering. Ik zag Hem en hoordehem zeggen: Vertrek zo snel mogelijk uit Jeruzalem, want ze zullenvan jou geen getuigenis over mij aannemen", 22:17v. Paulus sput-terde nog even tegen, maar de Here beeindigde het onderhoud met:„Ga, want 1k stuur je ver weg, naar de heidenen", 22:19vv.

30 Daartoe beschermde Koning Jezus, de grote handelendehoofdpersoon in dit boek, zijn apostel opnieuw. Hij zorgde dat demoordaanslagen die de hellenisten te Jeruzalem tegen Paulusberaamden, uitlekten. Toen de broeders ervan hoorden, besloten zedat Saulus beter naar zijn geboortestad Tarsus kon terugkeren.Misschien zou hij daar wel een open deur voor het evangelie vin-den. Paulus stemde in met dat plan. Temeer omdat de Here hem erin het visioen al op had voorbereid dat zijn arbeidsveld inderdaadver weg lag.

Broeders begeleidden hem voor de zekerheid tot Caesarea, eenhavenplaats met een voornamelijk heidense bevolking, waar hij albeduidend minder gevaar liep door Joodse sluipmoordenaars omge-bracht te worden. Vandaar kon hij zowel over land als over zeedoorreizen naar Tarsus in Cilicie (nu Zuidoost-Turkije). Daar en inhet kustgebied van Syrie heeft hij toen het evangelic verkondigd engemeenten gesticht, Gal. 1:21 vv.

Het zal vermoedelijk ook een tijd van verdieping voor hem zijngeweest. Zo zou hem in die jaren „door openbaring het geheimbekendgemaakt" kunnen zijn dat vroegere geslachten zo niet ge-kend hadden. Namelijk „dat de heidenen mede-erfgenamen zoudenzijn (-) en deelgenoten van de belofte in Christus Jezus" (Ef. 3:3-13)en dat Hij die twee, Joden en heidenen, „tot een lichaam" ging ver-binden, Ef. 2:11-22. Maar Lucas zwijgt hierover. Hij laat de draadvan Saulus' apostelschap voorlopig even rusten. Om die pas weer opte nemen, wanneer Barnabas Saulus in Tarsus komt opzoeken,Hand. 11:25. Maar dan zijn we intussen jaren verder.

NOTENI) Calvijn, Inleiding op commentaar Romeinen.2) A. Sizoo, De antieke wergild en het Nieuwe Testament, Kampen 1948,110.

227

--"9111PF•"--

§ 13 De Here Jezus wept Saulus van Tarsus tot apostel

3)Vgl. in deze serie Psalmen II, 176vv. Meer over Saulus' motieven: R.N.Longenecker, comm. 368v. Saulus' actie voor de Farizeese „wet" kan nietop dezelfde noemer geplaatst worden als het optreden van Pinehas en Eliavoor de èchte wet (Num. 25:11v, I Kon. 18:40v, 19:10,14). Al kan dit hemwel geInspireerd hebben.4) Aldus Josephus, Bell. Jud. 1,2,25. 2,20,2. In 7.8.7 spreekt hij over18.000 slachtoffers.5) „In die landen konden de mensen het lange vasten beter verdragen danin deze onze landen. Zie Matth. 15:32; Mark. 8:2", Kantt. St. V. a.l.6) „The aorist sunebouleusanto, exactly as in Matt. 26:4, means that at acalled meeting the formal resolution was passed, its contents being stated.(-) „Took counsel" in our versions is too weak. Saul's fate was decided",R.C.H. Lenski, comm. a.l.7) De apostel bezigt in 2 Kor. 11:32 het woord „ethnarchès", dat bij gebrekaan beter door „stadhouder" wordt vertaald. Het betreft vermoedelijk zo-iets als de consul van de Arabische koning Aretas die daar gezag uitoefen-de over de Arabieren, maar door de Joden was opgestookt tegen Paulus,vgl. C. Vonk, II Corinthiers, Franeker, 80, noot 2 en 3. (Paraphrase van deHeilige Schrift).8)Vgl. in deze serie Psalmen I, 176v.9) Aangezien de Joden delen van een jaar soms voor een heel jaar telden,kan hier zelfs op een periode van minder dan twee jaar gedoeld worden, S.Kistemaker, comm. 348.10)Grieks: echeiroun, impf., wijst op herhaalde pogingen.11 ) Calvijn merkt hierbij op dat vervolgde christenen niet zelf naar hetzwaard moeten grijpen, „dewijl zij weten dat God hun niet bevolen heeftom zich te wreken", comm. a.l. Hij heeft de hugenoten nooit tot opstandaangespoord. Integendeel, hij waarschuwde admiraal De Coligny: „De eer-ste druppel bloed, die onze mensen vergieten, zal een vloed van bloed tevoorschijn roepen, die heel Europa overstromen zal". P.K. Keizer, Kerk-geschiedenis, dl. 2, Groningen z.j., 40v.

§ 14

HANDELINGEN 9:31-43VERDERE OPBOUW EN UITBREIDING VAN DE

GEMEENTE

De voormalige inquisiteur Saulus was door de Here geroepen totapostel der heidenen. Hij had het evangelic al verkondigd in Damas-cus en omgeving. Maar toen hij in Jeruzalem van de Here getuigde,had hij wegens een dreigende moordaanslag de wijk moeten nemennaar Tarsus. Hoe verging het intussen de jonge gemeenten in hetJoodse land, nu de motor van de kerkvervolging was uitgeschakeld?

Dat vertelt Lucas ons in 9:31-43. Zoals we hem al eerder zagendoen (2:42vv, 4:32vv, 5:12vv, 6:7) onderbreekt hij zijn relaas hiereven om een tussentijdse balans van het gemeentelijke leven op temaken en de overgang te markeren naar een nieuwe fase in de apos-tolische prediking. Want in Hand. 10 zal de Here zijn apostelenlaten zien dat Hij de slagboom naar de heidenwereld geopend had.

Doordat Hij Petrus in staat stelde om de verlamde Eneas tegenezen en de gestorven Dorkas uit de dood op te wekken, kwamenvelen in de kuststreek tot het geloof. Daarmee kwam de apostoli-sche prediking in Israel tot een zekere afronding. Voor de Joodse enSamaritaanse gemeenten brak nu een periode van opbouw aan,waarin ze mochten groeien in genade, geloof en getal.

1. DE GEMEENTE GENIET ENIGE TIJD VANVREDE EN OPBOUW, HAND. 9:31

Over apostolische prediking in Galilea had Lucas ons nog niets ver-teld, maar die sprak bijna vanzelf. Daar had de Here immers zelf hetmeest gewerkt en zijn trouwste aanhangers gehad. Bovendien werdhet evangelic niet alleen verkondigd door de apostelen, maar even-eens door de Jeruzalemse vluchtelingen (8:4) en wellicht ook doorde vijfhonderd broeders aan wie de Here na zijn opstanding (inGalilea?) verschenen was, 1 Kor. 15:6. Kortom, er waren nu reedsdoor heel Judea, Galilea en Samaria christelijke gemeenten gesticht.

228 229

§14

Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente

Lucas noemt ze alle samen „de gemeente".')31 En die beleefden nu een periode van vrede, al zou die niet

lang duren, vgl. 12:1. 2) Opmerkelijk was dat die rust geen oorzaakwerd van verslapping. Integendeel, zij luidde een tijd in waarin degemeenten door de vertroostingen en vermaningen van de HeiligeGeest werden opgebouwd, zowel in de breedte als in de diepte. Depasbekeerden leefden namelijk al hartelijker en krachtiger in de„vreze des Heren" door liefdevol ontzag voor Hem te koesteren enbang te zijn om Hem verdriet te doen. Deze levensstijl maakte degemeenten ook voor buitenstaanders aantrekkelijk, zodat velen zichbij haar voegden. Zo groeiden en bloeiden zij door de bijstand vande Heilige Geest zowel in geloof en gehoorzaamheid als in getal.

2. DE HERE BRENGT DOOR DE GENEZING VANENEAS HEEL LYDDA EN SARON TOT BEKE-RING, HAND. 9:32-35

Lucas laat nu aan de hand van twee wondertekenen zien hoe deGeest van Jezus de groei en opbouw van de gemeente ongewoonkrachtig bevorderde.

32 Het eerste gebeurde toen Petrus op een rondreis langs dechristelijke gemeenten bij de „heiligen" in Lydda kwam. Daarmeeheeft het Nieuwe Testament geen „heilige boontjes" op het oog,maar gewone gelovigen die door Christus' bloed en Geest geheiligd(= van de wereld afgezonderd en aan God gewijd) zijn en daaromeen heilig leven behoren te leiden. Boven de brief aan een christelij-ke gemeente zouden we naar apostolisch voorbeeld gerust mogenschrijven: „Aan de heiligen te Utrecht", vgl. Rom. 1:7, 1 Kor. 1:2, 2Kor. 1:1, Ef. 1:1, Fil. 1:1.

33 Daar in Lydda trof Petrus een lamme man aan, Eneas gehe-ten. Dokter Lucas verloochent zijn beroep niet door er nauwkeurigbij te vermelden dat de stakker al acht (!) jaar op bed gelegen had enblijkbaar ongeneeslijk ziek was.

34 Petrus keek de machteloze man aan en zei: „Eneas, bijdezen maakt Jezus, de Messias, je gezond! Sta op en rol je matrasjemaar op". 3) De apostel gaf dus duidelijk te kennen dat niet hij, maarde Here het wonder verrichtte.

35 Meteen gaf Eneas gelovig gehoor aan Petrus' bevel en

230

Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente §14

kwam overeind! Zijn machteloze benen konden hem opeens dragen!Na acht jaar stil op bed gelegen te hebben, liep hij weer. Het spreektvanzelf dat zijn genezing geweldige indruk maakte. Heel Lydda enSaron liepen uit om de lamme te zien lopen. En toen de bewonershoorden door wiens kracht Petrus hem genezen had, bekeerdenvelen4) zich tot de Here Jezus en geloofden dat Hij de barmhartigeMessias was, die God in de wereld zou zenden.

Voor de arme Eneas was dit natuurlijk een ongelofelijke wel-daad. Toch draait deze geschiedenis niet om hem en Petrus, maar omJezus Christus, door wiens kracht de verlamde man genezen was.Met dit wonderteken „bevestigde" de Here „het Woord" (Mar. 16:19)en hielp Hij zijn apostelen bij de verbreiding van het evangelie.

Door Eneas' genezing garandeerde en illustreerde Hij dat zijnevangelic de wereld niet blij maakt met een dode mus, maar dat Hijkan wat Hij belooft: in zijn Koninkrijk „zal de lamme springen alseen hert", Jes. 35:6. Wat geen reumatoloog of neuroloog vermag:alle zenuw- en spierziekten uit de wereld bannen, dat zal Jezus doenals Hij komt. Deze verwachting steunt op beloften die Hij onder-meer door Eneas' genezing bekrachtigde.

Let dus goed op het tekenkarakter van dit wonder. Anders zou-den de hedendaagse heiligen in rolstoelen en verpleeghuizen op-standig kunnen vragen: Waarom genas Hij Eneas wel en ens niet?Want ondanks al hun gebeden werden zij niet van hun verlammingverlost. Lezen we in deze geschiedenis echter een teken en eennieuwe bewijsgrond dat de Here Jezus niet aan grootspraak doet,dan mogen alle verlamde gelovigen weten: Als Jezus komt, zal ookik weer kunnen lopen!

3. DOOR DE OPWEKKING VAN DORKAS KOMENVELEN IN JOPPE TOT GELOOF, HAND. 9:36-43

Nu volgt een tweede wonderteken waardoor de Here Jezus de groeien bloei van zijn gemeente ongewoon krachtig bevorderde. Hetvond plaats in diezelfde streek, nl. in Joppe, het huidige Jaffa, eenhavenplaats aan de Middellandse Zee, waar Jona zich indertijd hadingescheept.

36 Daar woonde een heel lieve en blijkbaar welgestelde disci-pelin van de Here Jezus, Tabita geheten. In het Grieks: Dorkas (=

231

§ 14 Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente

§ 14

ree of gazelle). Lucas vermeldt niet of ze jong of oud en al of nietgetrouwd was. Wel dat ze onuitputtelijk was in liefdadigheid enweggaf zoveel ze maar kon. Ze was z6 vol van de Heilige Geest engegrepen door de liefde die God haar bewezen had dat ze los wasvan haar geld en goed, zoals ook veel gelovigen te Jeruzalem datwaren, vgl. 2:45.

Straks zullen we lezen dat haar goeddoen vooral bestond in hetmaken en uitdelen van kleding voor weduwen, vs. 39. Zij besefte:„Zuivere en onbevlekte godsdienst is voor God de Vader dit: wezenen weduwen opzoeken in hun nood", Jak. 1:27. Zo ging Dorkas alseen reddende engel en echte diacones door de gemeente.

37 Maar terwijl in Lydda een zielsgelukkige Eneas rondliep,werd in Joppe de lieve Dorkas ernstig ziek. Tot het ontstellendebericht door de gemeente ging: „Dorkas is gestorven!" Vrouwenlegden haar of en brachten haar naar de koele bovenkamer. Er wasgeen twijfel aan: nu dat ze echt overleden was en straks dat zij echtuit de dood was opgewekt.

38 Nu lag Lydda niet ver van Joppe, om en nabij de achttienkilometer. Toen de discipelen hoorden dat Petrus daar vertoefde,stuurden ze twee mannen naar hem toe met het verzoek: Kom alstu-blieft zo vlug mogelijk naar ons toe. Verwachtten ze een wonder vanhem en werd Dorkas daarom niet meteen begraven (vgl. 5: 6,10),maar in de koele bovenkamer gelegd?, vgl. 2 Kon. 4:10, 21. Of had-den ze alleen behoefte aan troost en bemoediging?

39 Petrus ging direct met hen mee. Toen hij drie, vier uur laterhet sterfhuis betrad, bracht men hem naar de bovenzaal waar dedode lag opgebaard. Daar overspoelde hem meteen het diepe ver-driet waarin de gemeente van Joppe door dit sterfgeval gedompeldwas. Alle weduwen in de kamer kwamen om hem heen staan en lie-ten hem met tranen in de ogen de onder- en bovenkleren zien dieDorkas voor hen gemaakt had.

40 Nadat alien uiting gegeven hadden aan hun droefheid, stuur-de Petrus iedereen de kamer uit. Wat was hier de wil van de Here?Daartoe ging hij eerbiedig op de knieen, zich diep bewust van eigenonmacht, maar ook van Gods almacht. Zou hij moed geput hebbenuit wat de Meester zijn apostelen had beloofd in Joh. 14: 12vv?

Toen maakte de Geest hem duidelijk dat hij met Gods hulp

Dorkas in het leven terug mocht roepen. En hoe! Dokter Lucas heeftvast goed geInformeerd (misschien zelfs wel bij Dorkas zelf) naarde toedracht van dit wonderteken. Nu, volgens hem sprak Petrusgeen geheimzinnige toverformule uit, maar gaf hij alleen een kortbevel van slechts twee, vermoedelijk Aramese, woorden: „Tabita(haar Aramese naam), koem!" Dat was alles. „Tabita, opstaan! Opeen letter na hetzelfde als wat hij de Meester had horen zeggen toenHij het dochtertje van Jairus opwekte, namelijk: „Ta/itha, koem!",Mar. 5:41. „Opstaan, meisje!" Woorden waarmee ouders hun doch-ter thans nog wel wekken.

Dit bevel richtte Petrus niet tot het „stoffelijk overschot" vanDorkas, zoals de heidense uitdrukking nog steeds luidt, maar tothaar dode lichaam, dat wil zeggen tot Dorkas zelf. Want de dode diedaar lag, was nog wel degelijk Dorkas. Op dezelfde wijze sprakvader Jakob over zijn gestorven vrouw: „Daar heb ik Lea begraven",Gen. 49:31.

Toen voltrok zich het Godswonder. Lucas beschrijft het methet vakmansoog van de geneesheer. Dorkas werd wakker uit haardoodsslaap. Als eerste levensteken deed ze haar ogen open. Toenkeek ze Petrus aan en ging overeind zitten.

41 Hij nam haar bij de hand en hielp haar opstaan. Daarop riephij de heiligen (weer dat mooie woord voor gelovigen) en de wedu-wen en stelde haar in levenden lijve voor hen. Aangrijpend toneel!

42 Het nieuws van Dorkas' opwekking verspreidde zich alseen lopend vuurtje door heel Joppe: „Bij de volgelingen van Jezus iseen vrouw gestorven en weer levend geworden! Echt waar!" Ditwonder bracht velen tot het geloof dat Jezus de Heer en Redder vande wereld is. En die bekeringen waren in zekere zin even zovele„opwekkingen uit de dood", vgl. Ef. 2:1-6.

43 Petrus bleef daarop nog een tijdlang in Joppe, wellicht ookom de vele pasbekeerden nader te onderwijzen. Hij logeerde er bijSimon, een leerlooier, die aan zee woonde (10:6). Geen deftig adres,want voor Joodse begrippen was dit een afschuwelijke bedrijfstak.Kadavers maakten de bewerkers onrein (Lev. 11:39) en veroorzaak-ten ondraaglijke stankoverlast. Was Simons bedrijf daarom vlakbijzee gevestigd? Of stond daar zijn villa en lag zijn bedrijf elders? 5 )In elk geval zou Petrus straks bij zo'n onreine leerlooierij moeten

232 233

§ 14 Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente Verdere opbouw en uitbreiding van de gemeente § 14

leren dat God het onderscheid tussen rein en onrein had opgeheven,Hand. 10.

Zo hielp de Here Jezus zijn apostelenVan deze geschiedenis geldt hetzelfde als van die van Eneas:

zij draait niet om Dorkas, al blijft ze een inspirerend voorbeeld vooronze liefdadigheid. Zij draait evenmin om Petrus, al werd hij tot ietszeer groots verwaardigd en werd zijn gezag erdoor versterkt. Dehoofdpersoon is ook bier onze Here Jezus Christus, door wienskracht Petrus Dorkas mocht opwekken.

Zijn apostelen hadden een immense opdracht van Hem ontvan-gen. Zij moesten vanuit Jeruzalem tot in de verste uithoeken van dewereld van Hem gaan getuigen, 1:8. Sindsdien waren er nu zo'n tienjaar verlopen. Daarin hadden zij door het hele Joodse en Sama-ritaanse land christelijke gemeenten gesticht. En thans had Hij doorde genezing van Eneas en de opwekking van Dorkas de verbreidingvan het evangelie in de half-heidense kuststrook krachtig bevorderd.

Daarmee was het eerste deel van de apostolische opdracht -getuigen in Israel - tot een zekere afronding gekomen. Nu zullen dekerkdeuren binnenkort wagenwijd opengaan om de heidenen binnente roepen. En twintig jaar later zal het evangelie zijn doorgedrongentot in Rome, het centrum van de toenmalige wereld.

Deze explosieve gemeentegroei was te danken aan de krachti-ge medewerking die de Here Jezus zijn apostelen vanuit het hoogstemachtscentrum verleende, vgl. Mar. 16:19v. Ondermeer door won-dertekenen als de genezing van Eneas en de opwekking van Dorkas.Dit waren de legitimatiebewijzen van de ware apostel (2 Kor.12:12), waardoor Hij hun gezag versterkte en hun prediking hemel-se kracht bijzette, zodat zij nog bij hun leven „in de gehele wereld"vrucht droeg, Kol 1:6. Tegelijkertijd hielp Hij zo zijn nog kleinewereldkerk door haar moeilijke geboorte-uur heen.

Jezus' macht over de dood nogmaals bewezenDe Here had grote beloften nagelaten, zoals: „Mijn Vader wil

dat ieder die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven zal heb-ben en dat Ik hem uit de dood zal opwekken op de laatste dag", Joh.6:40. Was dat grootspraak? Nee, de Here bewees zijn macht en

bevoegdheid daartoe door tijdens zijn optreden drie doden op tewekken. Zo bekrachtigde Hij toen reeds zijn evangelie en leverdeHij driemaal het bewijs dat Hij zijn belofte kon vervullen.

Daarbij had Hij het kunnen laten en zijn apostelen opdragen ditalom te verkondigen. Dan had niemand Hem van bluf kunnenbeschuldigen. Maar in zijn grote welwillendheid liet Hij Petrus enlater ook Paulus eveneens een Bode opwekken. Om zijn evangelienog sterker te bekrachtigen dan Hij al gedaan had en het nog geloof-waardiger te maken dan het al was. Feitelijk ten overvloede, maarzo tegemoetkomend is Hij. Tevens vergoedde Hij daarmee voor deeerste christenen het gemis van de complete Bijbel. Want zolang dienog niet voltooid was, konden zij elkaar bij begrafenissen nog niettroosten met 1 Korintiers 15, 1 Tessalonicenzen 4:13-18 en Open-baring 21 en 22.

De Here wekte Dorkas dus niet op om alleen de gemeente vanJoppe te troosten en te vermeerderen, maar ten behoeve van dechristelijke gemeenten van alle eeuwen. Immers nu de HeiligeGeest van de historiciteit van dit wonderteken procesverbaal heeftopgemaakt in Hand. 9, compleet met de namen van Eneas enDorkas erbij, functioneert het voor de gelovigen van alle tijden. Ookwij geloven mede op grond van DOrkas' opwekking dat er bij deHere geen grootspraak in het spel is, wanneer Hij ons de zalige ver-rijzenis van de gestorven gelovigen belooft.

Naar zijn inzicht had de Here zijn evangelic nu binnenkort vol-doende bekrachtigd. Daarom liet Hij het na de opwekking vanEutychus (Hand. 20:9-12) niet door nag meer opwekkingen illustre-ren en garanderen. En welke loyale gelovige vindt dat nu heus nognodig? Wie verdenkt Hem na deze machtige wondertekens nogsteeds van opschepperij? Garanties verlenen houdt toch ook bij onseens op? Je geeft je man of vrouw toch maar eenmaal een trouw-ring? En je laat je testament toch ook niet elk jaar opnieuw door denotaris verzegelen? Zo moeten wij vertrouwen op het Woord datGod eens en voorgoed door wondertekens bevestigde.

Dorkas' opwekking kan ons vertrouwen sterken in wat Jezusbeloofde te zullen doen op de laatste dag. Namelijk op wereldschaalhetzelfde als in de ziekenkamer van Eneas en het sterfhuis vanDorkas: ziekte, weg dood! Uitgebannen op bevel van Hem

234 235

§ 14 Verdere ophouw en uitbreiding van de gemeente

die daartoe van God alle macht en bevoegdheid heeft ontvangen.

NOTEN1) „Das aussere Band dieser Einheit waren die Apostel; das innere derGeist; Christus das Eine Haupt; die Formen des Verbandes noch nichtnaher als durch die allmahliche Einsetzung von Presbytern (11,30.) andDiakonen entwickelt", H.A.W. Meyer, comm. (1870), a.l. Zo ook H.B.Hackett, comm. a.l.2) Deze periode van rust kan bevorderd zijn door gunstige politieke om-standigheden, vgl. o.m. E. F. Harrison, S.J. Kistemaker, comm. a.l.3) Lett. „spreid uzelf' (het woord bed staat niet in de grondtekst). BedoeldePetrus dat Eneas zijn matrasje nu als aanligbed bij de maaltijd moest sprei-den? Zo A. Schlatter, W. de Boor, F.F. Bruce, I.H. Marshall.4) „Alle(n) betekent in de Schrift vaak „vele(n)", vgl. in deze serie Levi-ticus, 607; Jozua, 44,45, 114, 316; 1 en H Samuel, 263.5) Vgl. A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen1948, 107v. Volgens de rabbijnen kon men een leerlooier dwingen om zijnvrouw door een scheidingsbrief de vrijheid terug te geven, ook als hij bijde huwelijkssluiting reeds leerlooier was. Zij kon zeggen: 1k meende het tekunnen verdragen, maar nu kan ik het niet verdragen, J. Keulers, comm.a.l.

§ 15

HANDELINGEN 10:1 - 11:18GOD OPENT DE KERKDEUREN VOOR HEIDENEN

Grote gebeurtenissen begonnen in het Koninkrijk van God vaak heelklein. De uittocht uit Egypte ving aan met een vondeling in een bie-zen kistje. De geboorte van onze Zaligmaker vond ongemerkt plaatsin een stal. En het openen van de oude, Israelitische kerkdeurenvoor heidenen begon op het dak van een leerlooier, bij wie het altijdnaar dode beesten stonk.

Zeker, de diaken-evangelist Stefanus had al onderkend dat weten tempel door Jezus' werk waren verouderd en dat God bezig washet Oude door het Nieuwe Testament te vervangen. Zijn ambtsbroe-der Filippus deelde dat inzicht en had de „eersteling van Afrika"reeds gedoopt. Dat was de zwarte, gecastreerde minister van finan-cien uit Ethiopie, Hand. 8:26-40. Maar de apostelen hadden ten aan-zien van de heidenzending nog last van drempelvrees. Het werd dushoog tijd dat ook zij leerden zien hoe laat het was in de heilsge-schiedenis. Anders was de christelijke kerk een Jodenkerk gebleven.Om dat te voorkomen was krachtdadig Goddelijk ingrijpen nodig.

Op het dak van dat leerlooiershuis te Joppe heeft de Here nietPaulus, maar eerst Petrus, als leider van de twaalf apostelen, latenzien dat Hij de wet als scheidsmuur tussen Joden en heidenen hadneergehaald. De sleutels van het Koninkrijk der hemelen (Mat.16:19; 18:18) mochten voortaan ook gebruikt worden om heidenenbinnen te laten. Nadat Petrus ook zijn mede-apostelen en Judesebroeders daarvan had overtuigd, was de weg vrij om volgens Jezus'opdracht het evangelie te gaan verkondigen „tot aan de einden deraarde", 1:8.

De heilsgeschiedenis kon nu een historische wending gaannemen. Lucas vond deze doorbraak van het evangelie naar de hei-denwereld van zo groot belang dat hij er niet minder dan 66 verzenaan heeft gewijd! Wellicht ook omdat hij als reisgezel van Paulus

236 237

§15

God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen §15

het felle Joodse verzet tegen deze gang van zaken van nabij hadmeegemaakt. „Weg met hem! Zo iemand verdient het niet om televen", had men de apostel in Jeruzalem woedend toegeschreeuwd,22:22.

Toch bleef er tussen zulke godvrezende heidenen en geborenIsraelieten een kloof bestaan. Voor mannen als Teofilus en Corne-lius, die belangrijke politieke en militaire functies bekleedden, wasdit zelfs een wijde kloof. Aileen reeds de Joodse spijswetten vorm-den voor hen een onneembaar obstakel om zich door de besnijdenisbij het Joodse yolk aan te sluiten, zoals de proselieten deden. Teo-filus heeft het daarom vast gewaardeerd dat Lucas aan de lotgeval-len van Cornelius zo'n brede aandacht schonk.

Want ook deze officier wenste niets liever dan dat hij en de zij-nen behouden zouden worden, vgl. 10:4, 1 1:13v. Daar zal hij welhet meest om gebeden hebben. Maar zou de God van Israel ooitnaar een onbesneden Romein willen luisteren? Ja, zou het heil vande beloofde Messias hem ontgaan? Jets dat de hoogedele Teofiluszich wellicht ook afgevraagd heeft.

Een engel gebiedt Cornelius de apostel Petrus te laten halen.3 Tot hij op zekere middag om een uur of drie („het negende

uur"), terwijl hij juist in gebed was (vs. 30), een visioen kreeg waar-in hij duidelijk een engel van God het vertrek zag binnentreden.Deze kende hem blijkbaar, want hij sprak hem aan bij zijn naam:„Cornelius!"

4 Vreselijk geschrokken van de hemelse verschijning die daarplotseling voor hem stond, staarde hij de engel aan en stamelde:„Wat is er, mijnheer?" Daarop antwoordde de Godsgezant: „Degebeden die u opzond en alles wat u voor de armen gedaan hebt,zijn als een reuk- en gedenkoffer opgestegen tot God", (vgl. Ps.141:2). Dus God had hem, een heiden, wel verhoord!

5 „Stuur direct mannen naar Joppe en laat vragen of een zekereSimon, die ook wel Petrus genoemd wordt, naar u toe wil komen."In 11:14 lezen we dat de engel ook nog zei: „Deze zal woorden tot uspreken, waardoor u en al uw huisgenoten behouden zullen worden.

6 Hij logeert bij een leerlooier, een zekere Simon, wiens huisaan zee staat". Meer zei de engel niet. Aan Cornelius het evangelieverkondigen, zou een apostel moeten doen. En de Here wilde datCornelius daarvoor niet naar Petrus, maar dat Petrus naar hem zoureizen.

7 Zodra de engel vertrokken was, riep hij twee van zijn huis-

239

1. DE DOORBRAAK VAN HET HEIL NAARDE HEIDENWERELD BEGINT OP GODSINITIATIEF, HAND. 10:1-8

Dat de Joodse christelijke kerk is uitgegroeid tot internationale,multiraciale kerk is niet gebeurd op initiatief van de apostelen, maardankzij ingrijpen van de Here zelf. Hij bracht de apostel Petrus meteen Romeinse officier in contact en daaruit kwam tenslotte ook dekerstening van onze Germaanse voorouders voort.

Cornelius, een Godvrezende Italiaan1 De man die bij de roeping van de heidenen een sleutelrol

kreeg toebedeeld, heette Cornelius. Een centurio of hoofdman vanhonderd in de zogenaamde Italiaanse cohort (een legerafdeling van600-1000 man), die gestationeerd lag in Caesarea. Destijds eenprachtige stad aan de Middellandse Zee, met een voornamelijk hei-dense bevolking. Er lag een groot Romeins garnizoen en het was deresidentie van de Romeinse stadhouders.

2 Deze Italiaanse officier, die als eerste Europeaan tot geloof inde Here Jezus kwam, doet ons denken aan de minister van financienuit Ethiopie, die als eerste Afrikaan in de naam van de Here Jezusgedoopt werd, Hand. 8:26-40. Beiden hadden hun buik vol van deheidense godsdiensten en waren sterk geboeid door de godsdienstvan de Joden. Cornelius was zelfs een „vereerder van God" of „god-vrezende". Daarmee doelt Lucas op heidenen als Lydia, de purper-verkoopster in Filippi (16:14), Titius Justus in Korinte, 18:7 enTeofilus, aan wie hij zijn boeken opdroeg. 1 )

Zulke heidenen bezochten zaterdagsmorgens graag de Joodsesynagogen om onderwezen te worden in de Wet en de Profeten.Daardoor kenden zij natuurlijk ook de Joodse Messiasverwachting.Cornelius bad dagelijks tot God en gaf veel weg aan Joodse armen.En wat ook veel zegt: zijn hele huis - zijn gezin, zijn slaven en sla-vinnen - vereerde eveneens de God van Israel.

238

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen

slaven en een van zijn oppassers, een soldaat die eveneens de Godvan Israel vereerde.

8 Hij ging blijkbaar vertrouwelijk met hen om, want pas nadathij het drietal alles over de verschijning en boodschap van de engelhad verteld, stuurde hij hen naar Joppe, 50 km van Caesarea.

2. DE HERE LAAT PETRUS ZIEN DAT DESCHEIDSMUUR TUSSEN JODEN EN HEIDENENIS NEERGEHAALD, HAND. 10:9-23

De apostel Petrus verbleef daar nog steeds ten huize van de leerlooi-er Simon. Wat hij daar nu ging beleven, heeft misschien nog dieperindruk op hem gemaakt dan de genezing van Eneas en de opwek-king van Dorkas.

Petrus is nog niet rijp voor verkondiging aan de heidenen9 Terwijl de deputatie van Cornelius de volgende dag tegen

twaalf uur in de middag („het zesde uur") Joppe bijna bereikt had,klom Petrus het dakterras op om daar in stilte te bidden. 2 )

10 Toen kreeg hij honger en verlangde wat te eten. Maar ter-wijl dat voor hem klaargemaakt werd, raakte hij plotseling in geest-vervoering. Dit was heel iets anders dan wat men tegenwoordigextase of trance noemt. Daarbij gaat het om allerlei bewustzijnsver-dOvende ervaringen, maar bij de geestvervoeringen in de Bijbel,bracht de Heilige Geest iemand in een toestand waarin hij bij volbewustzijn bovenzintuigelijke dingen kon waarnemen. 3 )

11 In Petrus' geval betrof het een buitengewoon belangrijkeopenbaring! Hem werd namelijk regelrecht uit de hemel verkondigddat wat de Wet van Mozes eeuwenlang over rein en onrein hadgeleerd, verouderd was! De oude bedeling van het genadeverbondwas bezig plaats te maken voor de nieuwe bedeling, Heb. 8:13. Enbij die jonge wijn behoorden nieuwe zakken, Luc. 5:37.

Levendig vertelt Lucas deze grote gebeurtenis in de tegen-woordige tijd. Petrus ziet opeens vanuit een opening in de bovenons zichtbare hemel een voorwerp naar beneden komen dat nog hetmeest leek op een kolossaal laken. 4) Het werd aan de vier puntenvastgehouden en op aarde neergelaten.

12 Op dat kleed zag hij allerlei dieren: viervoeters, waaronder

God opent de kerkdeuren voor heidenen § 15

levensgevaarlijke roofdieren als wolven en leeuwen. Verder reptie-len, zoals slangen, en verschillende soorten vogels. Kortom, erkrioelden allerlei dieren door elkaar: zowel onreine die hij volgensde wet van Mozes niet mocht eten als reine die hij wel mocht eten.Alleen waren de reine hier door de onreine verontreinigd, zodat zenu alle verboden voedsel voor hem waren.

13 Daarop hoorde hij een stem uit de hemel zeggen: „Tact toe,Petrus, slacht en eet!"

14 Voor de hongerige apostel op het eerste gehoor een duivelseverzoeking. Al meer dan duizend jaar stond in Lev. 11 en Deut. 14te lezen welke van deze dieren voor de consumptie verbodenwaren. 5) Dit was een van de vele pedagogische middelen waardoorde Here God Israel inprentte dat Hij het als zijn heilige prive-volkhad afgezonderd van de wereld en voor zijn dienst bestemd. Zo konje ondermeer aan het al of niet varkens- of hazenvlees eten zien of jemet een heiden of met een Jood te doen had.

Geen wonder dat Petrus protesteerde zo'n dier op te eten, zelfsal kwam dit bevel uit de hemel. „Dat nooit, Here", zei hij. „Ik hebnog nooit iets gegeten dat onheilig of onrein was". Het stond in zijnziel gebrand: onrein gedierte „zal u een gruwel wezen", Lev. 11:10v, vgl. Ez. 4:14. Daniel had er zelfs zijn Leven voor gewaagd.Dan. 1:8. En had de Here Jezus er zich ook niet stipt aan gehouden(al had Hij wel op de komende veroudering ervan gezinspeeld, Mar.7:19)?

15 Petrus peinsde er niet over de wet opzij te zetten. De enigedie hem ervan kon overtuigen dat deze voorschriften verouderdwaren, was de wetgever zelf. Daarom klonk het nogmaals uit dehemel: „Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet voor onheilighouden".

16 Deze verklaring kreeg Petrus niet minder dan driemaal tehoren. Het betrof ook een uiterst belangrijke mededeling voor alleapostelen. Als God het onderscheid tussen rein en onrein ophief endaarmee de slagboom tussen Joden en heidenen ophaalde, danmochten zij die barriere niet handhaven. Nadat deze Goddelijke ver-klaring driemaal geklonken had, werd het voorwerp weer in dehemel opgetrokken.

17 Het was Petrus niet meteen duidelijk wat dit visioen te bete-

240 1 241

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen

God opent de kerkdeuren voor heidenen

§15

kenen had. Waren alleen de Mozaische spijswetten afgeschaft? Ofzat er nog meer achter? Dat de Here niet alleen de onreinheid vanbepaalde dieren, maar vooral die van de heidenvolken had opgehe-ven, begreep hij niet meteen.

Petrus wordt over de drempel getildIntussen hadden de afgevaardigden van Cornelius na de nodige

navraag het huis van Simon de leerlooier gevonden en stonden zeaan de toegangspoort. Lucas leidt deze mededeling in met: „en zie!"Let op hoe nauwkeurig de Here de aankomst van de reizigers en heteinde van het visioen op elkaar had afgestemd!

18 Nu moesten de verschijning van de engel aan Cornelius enhet visioen van Petrus met elkaar verbonden worden. „Logeert hierene Simon, bijgenaamd Petrus?", riepen de mannen bij het voorpor-taal.

19 Zij moesten hem uitnodigen met hen mee te gaan, maar zouhij dat durven? Hij had zojuist nog verzekerd dat hij nooit ietsonreins gegeten had. En dan nu wel bij een Romein, een geborenheiden, naarbinnen gaan? En nog wel bij een centurio, die als garni-zoenscommandant veel te maken had met de heidense cultus en nogmidden in het heidendom leefde? 6) Dit zou hij als vrome Jood vastniet doen, Joh. 18:28. Dat God zijn gemeente reeds in de vrijheidvan het Nieuwe Verbond had geplaatst, zag de anders zo voortvaren-de Petrus nog niet in. Hij dacht nog steeds na over de betekenis vanhet visioen.

Op dat moment greep de Heilige Geest in, want het evangeliemoest de wereld in! Ook naar ons heidense voorgeslacht in West-Europa. Daartoe moest nu eerst de apostel Petrus over de neerge-haalde scheidsmuur getrokken worden. Om te voorkomen dat hijdaarvoor terug zou deinzen, zei de Geest: „Opgelet Petrus („zie"),er zijn een paar mannen die je willen spreken.

20 Ga direct naar beneden en aarzel niet met hen mee te gaan,want 1k heb hen gestuurd". Daarmee gaf de Geest hem de verklaringvan het visioen: Mensen die God rein verklaard had, mocht hij nietvoor onheilig houden!

21 Hij ging naar beneden en stelde zich aan hen voor als deman die zij zochten. Zich het heilshistorische moment waarschijn-

242

lijk nog niet ten voile bewust, vroeg hij: Wat is de reden van uwkomst?

22 „Wij zijn gestuurd door Cornelius", antwoordden ze, „eenRomeinse honderdman uit Caesarea". Om Petrus over te halen methen mee te gaan, voegden ze eraan toe: ,Hij is een rechtvaardigman, die de God van Israel vereert en door zijn optreden een goedenaam heeft bij de hele Joodse bevolking. Gisteren heeft een heiligeengel hem van Godswege opgedragen u uit te nodigen bij hem thuiste komen om te horen wat u te zeggen hebt." Nu wist Petrus dat eenheidense officier hem op Gods bevel uitnodigde naar hem toe tekomen. En waarvoor anders dan om hem het evangelie te verkondi-gen?

23 Zijn Joodse exclusivisme was nu al zover afgekalfd dat hijde drie heidenen uitnodigde binnen te komen en de nacht bij hemdoor te brengen. 7 ) Het was immers al middag (vs. 9) en ze haddenreeds een Lange mars achter de rug. Daarom besloten ze de volgendemorgen te vertrekken.

Vanwege het ongehoorde van zijn opdracht vond Petrus hetblijkbaar verstandig zes broeders (11:12) uit de Joodse gemeente teJoppe te verzoeken met hem mee te reizen. Daarvoor zal hij hun weleerst van zijn visioen hebben verteld en over de Romein die hem opGods bevel verzocht had te komen. Anders hadden zij er niet overgepeinsd zich in het huis van een heiden te verontreinigen. Strakszal blijken dat God hen had uitgekozen om samen met Petrus getui-ge te zijn van de officiele opneming van heidenen in de christelijkekerk. Zij zouden daarbij de Joodse christenheid vertegenwoordigenen Cornelius met de zijnen de niet-Joodse gelovigen.

En wanneer Petrus zich hierover straks in Jeruzalem zal moe-ten verantwoorden, zullen de zes broeders uit Joppe hem kunnenverdedigen en bevestigen dat hij uitsluitend op aandrang van deHeilige Geest aan heidenen het evangelie verkondigd had. Zoals hij-zelf later in dezelfde zaak als getuige a decharge zal optreden voorde apostel Paulus, 15:7-11.

243

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen

¢15

3. PETRUS VERKONDIGT ALS EERSTEAPOSTEL HET EVANGELIE AAN HEIDENEN,HAND. 10:24-43

De volgende morgen vertrokken de tien mannen (Petrus, de soldaat,beide huisslaven en de zes broeders) uit Joppe naar Caesarea.

24 Zij legden die 50 km niet in een dag af, zodat zij pas dedaarop volgende dag in Caesarea aankwamen. 8) Het was nu vierdagen geleden dat de engel aan Cornelius verschenen was, vs. 30.Deze had uitgerekend hoe laat ze er ongeveer konden wezen en zagal verlangend naar hen uit. Hij had zijn familie, die ook de God vanIsrael vereerde (10:2), en zijn beste vrienden (ook Godvrezenden?)bij elkaar geroepen. Hun behoud ging hem kennelijk ook ter harte.

Hartverheffend toned] trof Petrus daar aan! Jesaja had over deMessias geprofeteerd: „En op zijn wetsonderricht zullen de kustlan-den wachten", Jes. 42:4, vgl. 51:5, 60:9, Zach. 8:23. Nu, hier wacht-te een huis vol heidenen op wat de Messias hun door zijn gezant tezeggen had!

25 Toen Petrus op het punt stond het huis te betreden, liepCornelius hem tegemoet, knielde voor hem neer en bracht hemhulde. Een eerbewijs dat in burgerlijke verhoudingen niet ongewoonwas. 9) In godsdienstige relaties is zulk slaafs eerbetoon echter onge-oorloofd. Als discipelen van de Here Jezus hebben wij maar eenMeester en zijn wij alien elkaars broeders, die elkaar zo nodig naarhet voorbeeld van de Meester de voeten niet moeten kussen, maarwassen, Mat. 23:8-11, Joh. 13:12-17. 10 )

26 Petrus had deze les goed onthouden. Daarom hielp hijCornelius overeind en zei nederig: „Sta op! Ik ben ook maar eenmens!"

27 Toen volgde een kerkhistorisch moment van de eerste orde.Jezus Christus duwde zijn apostel over de drempel van een heidenshuis en daarmee langs de opgehaalde slagboom tussen Joden en hei-denen! En alsof dit de gewoonste zaak van de wereld was, staptePetrus - ongedwongen met zijn gastheer pratend (!) - naar binnen.Door dit schijnbaar overbodige detail erbij te vermelden, laat Lucaszien hoe gehoorzaam Petrus de nieuwe koers insloeg. In de woningontdekte hij tot zijn verbazing dat Cornelius een heel gezelschapbijeengebracht had.

28 Voor deze niet-Joodse mensen was de situatie even onge-woon als voor Petrus: een Jood bij hen in huis? En die waren zelfsal bang om ook maar iets in het huis van een heiden aan te raken!Daarom moest eerst de bevreemding over zijn aanwezigheid uit deweg geruimd worden. „U weet", zei Petrus daarom eerst, „dat hetvoor mij als Jood taboe is met iemand van een ander yolk 11 ) om-gang te hebben of bij hem aan huis te komen", vgl. Luc. 7:6. 12 )

(Dit was een menselijk verbod. God had alleen huwelijken enverbonden met Kanaanieten verboden, vgl. Ex. 34:10-17, Deut. 7:1-4. Maar de Joden hadden dit aangescherpt tot alle omgang met hei-denen, vgl. 1 Kor. 5:9v. Ook Cornelius en de zijnen zullen vaakdoor vrome Joden gemeden zijn.)

„Maar", vervolgde Petrus, „mij heeft God duidelijk laten ziendat ik als Jood geen enkel mens onheilig of onrein mag noemen."Daaruit konden zijn hoorders opmaken dat zij in Gods ogen geenonreine heidenen meer waren.

29 Op grond van deze Goddelijke boodschap ben ik zonderbezwaar op uw uitnodiging hier gekomen. Mag ik nu vragen waar-om u mij hebt laten komen?

Voor de derde maal: de verschijning van de engel30-32 Moderne lezers zouden nu een korte samenvatting van

het voorafgaande verwachten. Maar Lucas vertelt nu gemoedereerdvoor de derde maal uitvoerig hoe Cornelius van een engel - hijspreekt hier van „een man in een blinkend kleed" 13 ) - opdracht hadgekregen iemand naar Joppe te sturen om Petrus uit te nodigen. In11:13v zal hij dit zelfs voor de vierde maal vermelden. Hij stelt ken-nelijk alles in het werk om het er bij zijn lezers - Teofilus voorop -in te hameren dat de evangelieverkondiging aan de onbesneden,niet-Joodse wereld een volkomen legitieme zaak was. Omdat ze nietop menselijk initiatief, maar op Goddelijke aanwijzing tot standgekomen was. Alle Joods verzet tegen deze prediking, waarover hijin het vervolg van Handelingen nog veel zal vertellen, was derhalveonwettig.

33 Cornelius had het bevel van de engel onmiddellijk uitge-voerd en sprak er nu zijn vreugde over uit dat Petrus inmiddels ge-komen was. Zich ervan bewust dat God deze uitzonderlijke samen-

244 245

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen § 15

komst op wonderbare wijze tot stand had gebracht, besloot hij zijnwelkomstwoord aldus: „Wij zijn dan nu allemaal voor Gods aange-zicht bijeen om te luisteren naar wat u m zijn opdracht tot ons tezeggen hebt." Een ontvankelijker gehoor kon Petrus (en elke evan-gelieverkondiger) zich niet wensen.

God wil door Jezus ook heidenen verlossen34 Toen opende Petrus zijn mond. Een plechtige uitdrukking

voor momenten waarop iemand iets heel belangrijks gaat zeggen,vgl. Mat. 5:2, Hand. 8:35. Hij sprak ook op een historisch keerpuntin de verkondiging van het evangelie: het ging van nu of naar allevolken! De Here had dit al wel aan Abraham beloofd (Gen. 12:3) ensommige profeten hadden ervan gerept (b.v. Jes. 2:1-5, Mi. 4:1-5,Ps. 87), maar voor Israel was dit toch een geheimenis gebleven dateen nadere openbaring vergde, Ef. 3:4vv. En die had Petrus nu ont-vangen. Vandaar zijn uitroep: Nu dringt het pas goed tot mij doordat er bij God, ook in zijn verlossingswerk, geen aanneming despersoons meer bestaat.

35 Thans is de tijd aangebroken waarin het voor God niet uit-maakt of je als Jood of heiden geboren bent. Voortaan kijkt Hij nietmeer of iemand al of niet besneden is en koosjer eet, maar of hijliefdevol ontzag voor Hem heeft en gelovig zijn wil doet.

Wij, twintigste-eeuwse heidenchristenen kunnen ons nauwe-lijks voorstellen wat een enorme ommekeer dit voor Joods besefbetekende! Al bijna 2000 jaar (vanaf Abraham) waren de kerkdeu-ren voor mensen als onze Germaanse voorouders gesloten geweest,Ps. 147:19v. Tenzij je volledig Jood werd door je te laten besnijden.Zelfs godvrezenden als Cornelius en Teofilus mochten in de tempelniet verder komen dan de voorhof der heidenen.

36 Maar nu had God het bord „Verboden toegang" vervangendoor: „Ook heidenen hartelijk welkom!" En wel zonder hen te ver-plichten de wet van Mozes te onderhouden! Deze had weliswaareeuwenlang als een tussenmuur Joden en heidenen van elkaargescheiden, maar nu had God haar inzettingen en geboden buitenwerking gesteld, Ef. 2:14v. Onlangs had Hij de Israelieten de goedeboodschap gezonden dat Hij door Messias Jezus vrede met henwilde sluiten. En niet alleen met Joden, maar ook met niet-Joden.

Want Jezus is niet alleen Messias van Israel, maar de Heer (en straksRechter, vs. 42) van alle mensen, vgl. Rom. 10:12. God verkondigtvrede op aarde, zonder dat men daarvoor eerst Jood moet worden,Luc. 2:14) 4)

De volgende dagen (vs. 48) heeft Petrus vast nog breder ver-kondigd dat Jezus niet alleen Joden en heidenen met God heeft ver-zoend, maar ook aan hun onderlinge scheiding een eind gemaakt.Paulus zou later schrijven: Hij heeft ,die twee een gemaakt" en ze„tot een lichaam verbonden", „zodat wij nu beiden door een Geestde toegang hebben tot de Vader", Ef. 2:14-18, vgl. Rom. 5:1.

In Cornelius' huis werd die nieuwe eenheid op treffende wijzezichtbaar. Want daar verkondigde de Jood Petrus aan een officiervan het Romeinse bezettingsleger dat hij niet bij de deur van Godsgemeente hoefde te blijven staan, maar gerust met de zijnen mochtbinnenkomen. Over besneden worden en onderhouding van spijs-wetten en sabbatten repte de apostel niet. Hij begreep nu dat hetHorebverbond en Israels uitzonderingspositie voorbij waren, Hebr.8:13. Wel vertelde hij wat God door Jezus van Nazaret tot stand hadgebracht:

37 U weet al iets van de grote gebeurtenissen die de laatstejaren door het hele Joodse land hebben plaatsgevonden. Het is alle-maal begonnen in Galilea, niet lang nadat Johannes de Doper demensen met zijn doop tot bekering had opgeroepen en hen op dekomst van de Here had voorbereid, Luc. 3:3v.

38 Daarna kwam Jezus van Nazaret. Van Hem hadden Corne-lius en de zijnen al wel gehoord, maar wat was de verborgen achter-grond van zijn optreden? Wel, deze Man was bij zijn doop in deJordaan door God met de Heilige Geest gezalfd tot Messias-Koning(vgl. Luc. 3:22; 4:1,18) en toegerust met diens kracht) 5 ) Wereldsekoningen lieten zich destijds graag „weldoener" noemen (Luc. 22:25), maar Jezus trok als de ware Weldoener het land door. Zieken enmensen die in de greep van de duivel waren, genas Hij. Dat kon Hijomdat God met hem was en door deze tekenen liet blijken, dat HijJezus gezonden had en dat met Hem het Koninkrijk van God geko-men was, vgl. Luc. 11:20, Joh. 3:2, 8:29, 10:30.

39 En wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft, zowelin het Joodse land als in Jeruzalem. En toen hebben ze Hem ver-

246 247

§15

God opent de kerkdeuren voor heidenen

moord door Hem aan een hout te hangen. Alsof God Hem vervloekthad (Deut. 21:22v.) in plaats van gezalfd! Petrus wijst hier alweerop de scherpe tegenstelling tussen wat Israel en wat God met Jezushad gedaan, vgl. 2:36, 3:13-15, 4:10, 5:30v. In feite bracht Hij onzezonden op het hout (1 Petr. 2:24) en werd Hij in onze plaats eenvervloekte, Gal. 3:13. 16 )

40 Maar wat Cornelius wellicht nog niet wist: God heeft Hemna drie dagen opgewekt uit de doden en Hem veertig dagen lang inlevenden lijve laten verschijnen. Zodat het te horen en te zien wasdat zijn echte, lichamelijke verrijzenis geen fabel, maar een volko-men betrouwbaar, historisch gedateerd en geverifieerd feit is.

41 Omdat het God om die verificatie van Jezus' waarachtigeopwekking ging, liet Hij Hem niet verschijnen aan het hele yolk.Dat had trouwens ook geen nut gehad, Mat. 28:1vv, Luc. 16:30v.Bovendien zou het ook niet gepast hebben bij de eer en waardigheidvan onze verrezen Heer en Heiland, wiens vernedering nu ten eindewas. Nee, God liet Hem verschijnen aan ons, die Hij reeds tevorenals oog- en oorgetuigen van Jezus' opstanding had uitgekozen.(Paulus noemt in 1 Kor. 15:4-8 nog meer mensen die Jezus na zijnopwekking gezien hebben, maar de apostelen waren de officielegetuigen.) Wij hebben dit grote nieuws niet uit de tweede hand enhebben na zijn opstanding niet slechts een enkele glimp van Hemopgevangen. Nee, wij hebben daarna zelfs meermalen met Hemgegeten en gedronken, en nader onderwijs van Hem ontvangen,Luc. 24:43, Joh. 21:13, vgl. Hand. 1:3. 17 )

42 En ons heeft Hij als zijn herauten opgedragen het yolk teverkondigen en nadrukkelijk te betuigen dat dezelfde Jezus, die zijgekruisigd hadden, door God is aangesteld als Rechter over leven-den en doden, vgl. 2:22vv. Hij komt straks alle gestorvenen opwek-ken om hen samen met de dan nog levenden te berechten - of zeHem nu wel of niet als Redder aanvaard hebben, vgl. 17:31, 24:25.

43 Alleen is er dit grote verschil dat wie wel in Hem gelooftdan niet door Hem veroordeeld wordt (Joh. 3:18), maar door zijnnaam (= verlossingswerk) vergeving van zonden zal ontvangen. Eenweldaad van de Messiaanse tijd die door alle profeten was aange-kondigd. Cornelius had zulke beloften vast al vaak in de synagogehoren voorlezen: „Het yolk dat daar woont, zal vergeving van onge-

God opent de kerkdeuren voor heidenen §15

rechtigheid hebben", Jes. 33:24, 53:5-11, vgl. Jer. 31:34, 33:8, 50:20, Mi. 7:18.

Het nieuws dat Petrus nu mocht verkondigen was dat dezebeloften voortaan niet alleen Israelieten golden, maar iedereen, Joodof niet-Jood, die Messias Jezus aannam. Geweldig keerpunt in deverbondsgeschiedenis! Gods belofte aan Abraham trad in vervul-ling: „en met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegendworden", Gen. 12:3.

Men 18) heeft erop gewezen dat Lucas hier meteen laat zien opwelke wijze de apostel Petrus gewoon was het evangelie aan heide-nen te verkondigen. Volgens een oude traditie heeft Marcus in zijnevangelic die prediking van Petrus in Rome op schrift gesteld. 19 )Welnu, ook volgens Marcus begon hij meestal, evenals hier bijCornelius, met het optreden van Johannes de Doper. Om te eindigenmet Jezus' opstanding en opdracht aan de apostelen. 20 )

4. DE HEILIGE GEEST BEVESTIGT DAT DESLAGBOOM IS OPGEHAALD, HAND. 10:44-48

Maar zou Petrus deze heidenen nu ook durven dopen? Ook overdeze drempel werd hij door de Geest heen getild.

44 Want zoals Hij de opname van Samaritanen in de gemeenteop uitzonderlijke wijze had bekrachtigd (8:14-17), deed de Geestdat ook toen Petrus als eerste apostel het evangelic verkondigd hadaan heidenen. En wel op een treffend moment! Want terwijl (!)Petrus deze woorden nog sprak (namelijk die van vs. 43: er is verge-ving voor ieder die gelooft) en Cornelius en zijn huisgenoten nogniet waren gedoopt, daalde (letterlijk: viel) de Heilige Geest plotse-ling op Cornelius en zijn huisgenoten neer.

Dit moeten we niet verwarren met het „gewone" werk van deHeilige Geest: door de prediking van het evangelic geloof werken inmensenharten. Zoals Hij dat ook in Cornelius' hart reeds had gedaan:de man geloofde Mozes en de Profeten. We zullen hier echter op„tijd, plaats en wijze" moeten letten. Het getuigenis van Jezus heeftthans na Judea en Samaria de derde grensovergang bereikt en weldie naar het uiterste der aarde, 1:8.

Bij die historische grensoverschrijding gaf de Geest door eenbijzondere nederdaling te kennen dat Hij Petrus' handelwijze zonder

248 249

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen § 15

meer goedkeurde. Heidenen mochten niet langer als onheilige ofonreine mensen beschouwd worden, die uitgesloten waren van hetburgerschap van Israel, Ef. 2:12. Integendeel, Petrus en zijn mede-apostelen werden door deze bijzondere Geesteswerking aangevuurdJezus' opdracht om ook heidenen het evangelic te verkondigenkrachtig ter hand te nemen, vgl. Mat. 28:19, Mar. 16:15, Luc. 24:47,Hand. 1:8. Straks moet de Geest hen daartoe nogmaals aansporen,13:2.

Zulk Geesteswerk was kenmerkend voor de apostolische tijd,waarin het fundament van de internationale christelijke kerk moestworden gelegd. Dat fundament is de leer van de apostelen, Ef. 2:20.Hun namen staan in Nieuw-Jeruzalem op de twaalf fundamentenvan de stadsmuur, Openb. 21:14. Toen hun leer was afgesloten endaarmee het fundament was voltooid, kwam de Geest ook niet meeronder de tekenen van vuur, wind en talen. Dat was even overbodigals het leggen van een fundament voor het timmeren van een zolder-kamertje.

45 Toen de Joodse broeders uit Joppe zagen wat er gebeurde,waren ze buiten zichzelf van verbazing, vgl. 2:7,12. Zij meendenstellig dat de gave van de Heilige Geest uitsluitend aan Israelietenwas beloofd, Joel 2:28-32. Op Pinksteren was Hij ook alleen neer-gedaald op Joden en Jodengenoten (= heidenen die zich haddenlaten besnijden en Jood waren geworden). Maar nu bemerkten zijtot hun grote verbazing dat Hij ook over onbesneden heidenen (lett.de naties) werd uitgegoten, vgl. 15:1.

46 Daaraan was geen twijfel mogelijk, want ze hoorden henGod prijzen in talen die zij nooit geleerd hadden. Men kan ook ver-talen „in tongen" . In dat geval lieten zij onverstaanbare klankenhoren, vgl. 1 Kor. 14. Daartegen pleit echter dat Petrus straks verteltdat de Heilige Geest hier op dezelfde wijze kwam als „in het beginop ons", 11:15, 15:8. En toen hadden Galileeers God geprezen invreemde, maar verstaanbare talen. De buitenlandse feestgangershadden er de talen van hun geboorteland in herkend, vgl. 2:4, blz.43vv. Het grote verschil was dat hier in Caesarea heidenen hetzelfdededen als Joden op de Pinksterdag in Jeruzalem. 21 )

Als Cornelius bij wijze van spreken Syrische of Egyptischeslaven in dienst had en de godvrezende soldaten van zijn lijfwacht

250

Grieken of Romeinen waren, dan werd God daar geprezen in hetGrieks, het Syrisch, het Egyptisch, het Latijn of welke andere taalook door de aanwezigen van huis uit gesproken werd.

Het was dus zonneklaar: de kloof tussen Jood en heiden wasgedempt. God proclameerde het einde van Israels exclusieve burger-rechten in zijn Koninkrijk. Voortaan zou Hij in vele talen geprezenworden, want alle volken konden nu „medeburgers van de heiligen"en „huisgenoten van God" worden, Ef. 2:12,19. Petrus had dezenieuwe stand van zaken inmiddels aanvaard en reageerde op ditGoddelijke ingrijpen vrijmoedig met de vraag:

47 „Wie durft deze mensen nu nog het water van de doop teweigeren? Zij hebben net als wij de Heilige Geest ontvangen!"Straks zal hij er in Jeruzalem nog aan toevoegen: Ik kon toch Godniet tegenhouden?, 11:17.

48 Daarop beval hij dat zij gedoopt zouden worden in de naamvan de Here Jezus Christus. 22). Voortaan was zijn dood- en-opstan-ding ook hun dood-en-opstanding. En zijn gerechtigheid en heilig-heid ook hun gerechtigheid en heiligheid. Op verzoek van Corneliusen de zijnen bleef Petrus nog enige dagen bij hen in Caesarea.

Tijdens dit verblijf moet hij voor het eerst van zijn Leven metheidenchristenen aan een tafel gegeten hebben, vgl. Gal. 2:12.Misschien boden zij hem koosjer voedsel aan (niet-koosjer etenlustte hij als Jood waarschijnlijk niet eens), maar hij had in elk gevaltafelgemeenschap met hen. En dat hield in het Nabije Oosten meerin dan bij ons. Maar geleerd door het visioen in Joppe bond hij zijntafelgenoten niet aan de Joodse spijswetten en erkende hij hen tochals „reinen" en medegelovigen in voile rechten. Wel heeft hij hunvast nog veel meer verteld over wat de Here Jezus had geleerd engedaan. Kortom, al datgene wat wij nu in de evangelien kunnenlezen, vooral in dat van Marcus.

5. PETRUS RECHTVAARDIGT ZIJNEVANGELIEVERKONDIGING AAN HEIDENEN,HAND. 11: 1-18

Petrus was als eerste van de twaalf apostelen over de afgebrokenscheidsmuur tussen Joden en heidenen getrokken. Maar de andereelf en de Joodse gelovigen wisten niet beter of die muur van Moza-

251

§15 God opent de kerkdeuren voor heidenen

ische inzettingen stond er nog steeds. Heidenen konden volgens henwel behouden worden, maar dan moesten zij Jood worden en zichaan de Wet van Mozes onderwerpen, vgl. Mat. 23:15. Zo stelden zijzich voor dat de profetieen over de bekering van heidenen vervuldzouden worden.

Gelukkig lieten deze gelovigen zich door Petrus overtuigenvan hun ongelijk. Maar enkele jaren later zou dezelfde kwestiediepe verdeeldheid zaaien in de jonge christelijke gemeenten. Zezou zich toespitsen op de vraag: Hoe wordt een mens gerechtvaar-digd? Door het geloof alleen? Of door de optelsom: geloven in deHere Jezus + onderhouding van de wet? vgl. 15:1 vv, Rom. 3:21,Gal. 2:15vv, Fil. 3:9vv.

Verontruste Joodse gelovigen veroordelen Petrus' optreden1 Het nieuws dat de heidenen het Woord van God hadden aan-

genomen, drong ook door tot de andere apostelen en de Joodsegelovigen in Judea.

2 Voor ons is dergelijk zendingsnieuws „gewoon", maar voormenige Joodse gelovige betekende dit een geweldige schok. In on-derscheiding van de gelovigen uit de heidenen duidt Lucas hen aanals „zij die uit de besnijdenis waren", vgl. 10:45. We behoeven inhen nog geen voorlopers van de latere judasten te zien 23 ), maargelovigen die te goeder trouw ontzet waren. Neem het hun nietkwalijk: zij hadden de Goddelijke boodschap door Petrus' visioennog niet gehoord! Bovendien kenden ze alleen Joodse en Samari-taanse gemeenten, waarin alle mannen, ook de christelijke Joden-genoten, besneden waren. Wanneer je dan als Messiasgelovige Joodhoort wat Petrus in Caesarea had gedaan, dan meen je toch eengodsdienstige aardverschuiving te aanschouwen? 24) Geen wonderdat zij hem bij zijn komst in Jeruzalem voor de voeten wierpen:

3 Wat Koren wij nu? U bent in Caesarea op bezoek geweest bijmannen die de voorhuid hebben (klonk dat niet wat verachtelijk?).Dit ging op zichzelf de perken al te buiten. Maar bovendien hebt uook nog met hen gegeten! En dan te bedenken dat heidenen vaakvlees aten dat van een afgodsoffer afkomstig was (1 Kor. 10:28) endat Romeinen van varkensvlees hielden. 25 ) Men begrijpt dat sommi-gen van deze gelovigen zich straks tegen het opnemen van heidenen

252

God opent de kerkdeuren voor heidenen § 15

zonder dat zij food werden en zich aan de wet van Mozes hielden,nog feller zouden verzetten. 26)

Voor de tweede moat: het visioen4 Petrus beantwoordde de kritiek van zijn verontruste medege-

lovigen op Geestelijke wijze. Hij ging niet in debat, maar verteldeeenvoudig wat God hem in Joppe en Caesarea had duidelijk ge-maakt. God zelf had aan hun Joodse uitzonderingspositie een eindgemaakt door nu ook heidenen in zijn gemeente op te nemen. Enwel zonder hen te verplichten de wet van Mozes te onderhouden.

Er was een nieuwe bedeling in Gods heilswerk aangebroken.Daar mocht geen enkele twijfel over bestaan. Noch bij de Joodsegelovigen, noch bij godvrezende heidenen als Cornelius en Teofilus.Vandaar dat Lucas zo opvallend veel aandacht aan deze geschiede-nis besteedt. 27 )

Hij achtte haar blijkbaar van fundamenteel belang voor deerkenning dat Joden en heidenen in de christelijke kerk gelijke rech-ten bezaten. Als medewerker van Paulus wist hij van nabij hoe felJudaYstische gelovigen deze rechtsgelijkheid in bijna alle Joods-hei-dense gemeenten betwistten. Daarom aarzelt hij niet nu Petrus zelfnogmaals uitvoerig te laten vertellen hoe hij tot zijn opzienbarendestap gekomen was (antieke lezers stootten zich niet aan zulke herha-lingen).

5-10 Petrus had voor Joods besef een afschuwelijk visioen ge-zien van een Laken vol onreine dieren. En liefst tot driemaal toe hadeen stem uit de hemel hem bevolen daarvan te slachten en te eten.Toen Petrus dat weigerde, werd dit bevel herhaald en klonk hetdriemaal in zijn oren: „Wat God rein verklaard heeft, mag jij niet alsonheilig beschouwen!" De broeders die aanmerkingen hadden opzijn optreden, konden daaruit opmaken dat hij zeker niet zomaaroverstag was gegaan. Hij was aanvankelijk even diep geschokt alszij nu waren.

1k kon toch God niet tegenhouden?11 Maar wat meteen daarna gebeurde, getuigde van zo'n op-

vallende bestiering dat hij er speciale aandacht voor vroeg met „enzie!" Onmiddellijk (!) na het visioen stonden er namelijk drie niet-

253

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen

Joodse mannen uit Caesarea voor de deur, die hem uitnodigden bijhun beer te komen.

12 En toen had Petrus alweer niet op eigen gezag gehandeld,maar op bevel van de Heilige Geest. Want die gelastte mij allebezwaren opzij te zetten en direct met hen mee te gaan. Deze zesbroeders uit Joppe vergezelden mij en kunnen mijn relaas zo nodigbevestigen. Welnu, wij konden toch de Heilige Geest niet tegenspre-ken? Zo kwam het dat wij onder Zijn leiding bij die heidense mannaar binnen zijn gegaan.

13 Daar werden we meteen bevestigd in de juistheid van onzehandelwijze, want Cornelius vertelde ons hoe hij de engel in zijnhuis had zien staan die had gezegd: „Stuur iemand naar Joppe, naarSimon, die ook Petrus wordt genoemd, en verzoek hem hierheen tekomen.

14 Die zal u zeggen hoe u met uw hele huis gered kunt wor-den." Want zo bleef Gods regel: „alzoo de huisvader in Christusgeloovende, het geheele huisgezin in het verbond ook gerekendwordt, volgens de belofte Gen. 17:7; Hand. 2:39 en 16:15,33, tenzijdat zij door hunne ongeloovigheid deze genade verwerpen", Kant-tekening Staten Vertaling bij Luc. 19:9.

15 Bleven er toen bij sommigen misschien nog bezwaren tegenPetrus' optreden overeind? Dan werden die volledig weggenomen(vs. 18) door zijn kroonargument: „En toen ik amper begonnen wastot hen te spreken, daalde de Heilige Geest op hen neer, precieszoals indertijd op de Pinksterdag op ons", vgl. 10:46. 28 )

16 Toen schoot mij te binnen wat de Here meermalen 29) totons zei: „Johannes doopte (alleen) met water, maar jullie zullengedoopt worden met de Heilige Geest", 1:5. lets dat Petrus vanJohannes zelf ook al had gehoord: „Hij die na mij komt, is sterkerdan ik (), die zal u dopen met de heilige Geest", Mat. 3:11. Na zijnopstanding had Messias Jezus op Pinksteren inderdaad een menigteJoden uit alle windstreken gedoopt met (= ondergedompeld in) deheilige Geest. Maar nu zag Petrus pas de voile rijkdom van Jezus'belofte.

17 Want in Caesarea had God aan niet-Joodse gelovigen dezelf-de Gave (= de Heilige Geest) geschonken als aan de Joodse gelovi-gen, vgl. 15:7-9. Nu, wie ben ik dat ik God daarbij zou kunnen

God opent de kerkdeuren voor heidenen § 15

tegenhouden? Er bleef voor Petrus maar een conclusie over: AlsGod de kerkdeur ook voor heidenen opende, dan hield geen Joodhaar dicht.

Zo trachtte Petrus zijn verontruste broeders ervan te overtuigendat hij uitsluitend op Gods aanwijzingen had gehandeld. Zagen ookzij nu niet overduidelijk Gods leiding in deze schokkende gebeurte-nissen? Ten eerste had niemand minder dan een engel Corneliusbeloofd, dat Petrus hem zou verkondigen hoe hij behouden konworden. Ten tweede had een stem uit de hemel Petrus geopenbaarddat bekeerde heidenen zich niet aan de wet van Mozes hoefden teonderwerpen. En ten derde had de Heilige Geest hun burgerschapbekrachtigd door op hen neer te dalen. Kortom, alles wat de Joodsebroeders verontrustte, was op Gods initiatief gebeurd: gelovige hei-denen dienden voortaan als gelijkgerechtigden in Gods gemeenteontvangen te worden.

De doorbraak van het heil naar de heidenen aanvaard18 Gelukkig hielden deze broeders niet halsstarrig aan hun

standpunt vast. Hoewel het voor hen een godsdienstige aardver-schuiving inhield, lieten zij zich door Petrus' feitenrelaas overtui-gen. Zij begonnen God te verheerlijken vanwege de grote dingen dieHij kennelijk ging doen. Ze zagen in dat Hij Petrus eenvoudiggedwongen had heidenen het evangelic te verkondigen. En dat Hijhun blijkbaar ook de gelegenheid hood zich te bekeren en zo heteeuwige leven te verkrijgen.

Overigens was Cornelius niet de eerste heiden die het hoorde.Filippus had het al eerder aan de Ethiopische minister verkondigd,8:26-40. Maar hij had het gedaan als evangelist en Petrus als leidervan de twaalf apostelen. Dat is het grote verschil tussen beide beke-ringsgeschiedeni ssen.

Nu de Heilige Geest hem en zijn mede-apostelen ervan hadovertuigd dat de wet als scheidsmuur was neergehaald, kon iedereenhet evangelic nu op hun gezag ook aan heidenen verkondigen. Wantde apostelen waren Jezus' voornaamste zaakgelastigden, aan wieHij de sleutels van het Koninkrijk der hemelen had toevertrouwd,Mat. 16:19, 18:18. Voortaan mocht men daarin met hun bewilligingook gelovige heidenen binnenlaten.

255254

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen §15

Of de Joodse gelovigen ook al inzagen dat heidenen nu tenvoile gelijkgerechtigd met hen waren, is een andere vraag. De kwes-tie zal na Paulus' eerste „zendingsreis" opnieuw in felle discussiekomen, zowel in Jeruzalem (Hand. 15) als ver daarbuiten. Paulus zaler in vrijwel al zijn brieven over handelen.

Zelfs Petrus zou er later in een zwak moment nog eens voorterugdeinzen met heidenen aan een tafel te eten. Waarvoor hij doorPaulus ernstig vermaand zou worden. Want daarmee ondermijndehij de rechtsgelijkheid van de gelovigen uit de heidenen en wektehij de indruk dat in het Koninkrijk van God Joden de elite vormdenen heidenen maar tweederangsburgers waren, Gal. 2:11-14.

Wat tenslotte onszelf betreft: wij leren uit deze geschiedenisdat onze verre voorouders bepaald niet uit het Germaanse heiden-dom geroepen zijn door „Handelingen van de ap6stelen", maardoordat de Geest van Jezus de apostelen over de gesloopte tussen-muur sleepte.

NOTENI) Volgens F.F. Bruce onderhielden andere Godvrezenden wel de sabbat ende spijswetten, comm. 1990, a.l. J. A. Alexander en R.N. Longeneckerbeschouwen Godvrezende hier niet als een technische term voor eenbepaalde groep, maar als een algemene uitdrukking voor iemand die zeerreligieus is, comm. a.l.2) Lucas wijst erop dat God vaker tot mensen sprak terwijl zij baden, b.v.Hand. 13:2; Luc. 3:21v; 9:29, I. Howard Marshall, comm. a..1.3) Studiebijbel Handelingen, a.l.4) Als er een zonnescherm over het dakterras gespannen was, kan mededaardoor in Petrus' geest het beeld van een groot zeil of laken opgeroepenzijn, I. H. Marshall, comm. a.l.5)Vgl. in deze serie Leviticus, 333-348; Numeri-Deuteronomium, 565.6) H. Mulder, comm. a.l.7) Volgens S.J. Kistemaker was het voor Petrus ook vanwege de politiekespanningen tussen Joden en Romeinen gewaagd een Romeinse soldaatonderdak te verlenen, vgl. noot 24. .8) „Hoewel het mogelijk zou geweest zijn, dat ze dien zelfden dag de gan-sche reis volbrachten, komen ze eerst den volgenden dag en wel omstreeksde negende ure (-) aan. Hieruit blijkt, dat Petrus de reis minder vlug heeftgedaan; wellicht heeft hij gedurende de heete middaguren gerust", A.Sizoo, De antieke wereld en het nieuwe testament, Kampen 1948, 153.

256

9) „prosekunèsen > The verb is used of paying homage to someone ofwhom a favor is asked (cf. Mt. 8:2; 9:18; 15:25; 18:26; 20:20) as well as inthe general sense of offering obeisance or worship. Cornelius recognizedin Peter a messenger of God, and greeted him (as he thought) appropiate-ly", F.F. Bruce, comm. (1990), a.l. Anderen, onder wie Calvijn, J.A.Alexander, C.H. Lindijer, R.N. Longenecker, Jurgen Roloff, comm. a.1.,verklaren de begroeting vanuit Cornelius' heidense instelling, waardoor hijPetrus bovenmenselijke eer bewijst. De Kantt. bij de St.y. daarentegen zienhierin een burgerlijk eerbewijs. „Want alzoo Cornelius den waren GodIsraels kende en vreesde, zoo is het niet gelooflijk dat hij Petrus als godzou geeerd hebben; maar omdat de eer, die hij hem bewees de maat tebui-tenging en eenigen schijn had van goddelijke eer, zoo heeft hem Petrusdaarover met recht berispt". Zo ook H.B. Hackett: „Since Cornelius ack-nowledged Jehovah as the true God, and must have regarded him as theonly proper object of worship, it is difficult to believe that he intended thisas an act of religious homage. The description of his character in v. 2 andv. 22 cannot be easily reconciled with the imputation of such a design",Commentary on Acts, a.l., 1882, repr. Grand Rapids 1992. In gelijke geestJ. van Andel: „Dit was op zich zelf evenmin afgoderij als het onder onsgebruikelijk zich buigen voor elkander, dat eigenlijk niets is dan eenezwakkere vervorming van nederknieling of ternederwerping", comm.1909, a.l.10)Onbedoeld heeft Petrus hiermee „den voetkus veroordeeld, welken zij,die zich zijne opvolgers heeten, voor zich opeischen", J. van Andel, comm.a.l. Vgl. voor het onderscheid tussen burgerlijk en godsdienstig eerbetoonook Calvijn a.l.11)allophillooi: „Its use here may reflect its frequent LXX usage as theequivalent of „Philistine," i.e. „uncircumcised".", F.F. Bruce, comm. a.l.12)F.F. Bruce, comm. a.1., die er tevens op wijst hoe buitengewoon moei-lijk het daarom voor Joden was buitenslands te reizen, tenzij zij gastvrij-heid konden vinden bij volksgenoten. Vrijwillig met heidenen aan tafel zit-ten en hun voedsel delen was nagenoeg ondenkbaar. Bruce stelt ook voorathemiton in dit verband te vertalen door „tabu" (cf. 1 Pet. 4:3).13)Hoewel engelen zelf seksloos zijn, verschenen zij nooit in de gedaantevan een vrouw of kind, maar altijd in een die kracht en autoriteit uitstraal-de, aldus R.C.H. Lenski, comm. a.l. De populaire voorstelling dat alleengelen vleugels hebben, is afgeleid van de cherubiem (Ex. 25:20) en sera-fiem (Jes. 6:2), maar wordt door geen enkel relaas van een engelenbezoekaan deze wereld opgeroepen, J. A. Alexander, comm. 390.14)„The Greek of vv. 36-38 is syntactically awkward", maar waarschijnlijksprak Petrus „before his Gentile audience in somewhat „broken" Greek.Had it been Luke's own composition, it would have been much clearer",

257

§ 15 God opent de kerkdeuren voor heidenen God opent de kerkdeuren voor heidenen §15

R.N. Longenecker, comm. a.l.15)Lucas had bijzondere interesse voor Jezus' zalving met de HeiligeGeest. Hij plaatste haar vooraan in zijn tweedelige werk (Luc. 4:14-30) enliet haar ook in zijn samenvatting van Petrus' toespraak niet weg, aldusR.N. Longenecker, comm. a.l.16)„Peter is not interested in casting any blame on the Roman military forexecuting Jesus. In earlier speeches, he blamed the Jews, not the Romans,for this crime (2:23; 3:15; 4:10; 5;30)", S. J. Kistemaker, comm. a.l.17)Dat de Here na zijn opstanding met zijn discipelen gegeten en gedron-ken heeft, had kennelijk Lucas' bijzondere belangstelling. Hij vermeldt ditals enige evangelist (Luc. 24:41-43) en verzuimt niet er ook hier opnieuwde aandacht op te vestigen, aldus R.N. Longenecker, comm. a.l. Lucasbeschouwde dit kennelijk als een van de overtuigendste bewijzen vanJezus' lichamelijke opstanding, zoals later ook Ignatius zou doen (Smyrn.3:3, „he ate and drank with them as a being of flesh, although he was spiri-tually united to the Father")", F.F. Bruce, a.l.18)John R.W. Stott, R.N. Longenecker, F.F. Bruce, comm. a.l.19)Vgl. in deze serie Matthews-Marcus, 288.20)F.F. Bruce wijst er echter op dat „the summary of the resurrection appe-arances follows the narrative of Luke".21)Ook Calvijn, J. A. Alexander I, 417, J. Stott, 67 en 192, R. C. H. Lenski,432 denken hierbij aan verstaanbare talen.22)Het valt niet uit te maken of hij dit zelf deed dan wel het aan de broe-ders uit Joppe overliet. Bruce acht het eerste met verwijzing naar 2:38 en22:16 waarschijnlijker. Uit 1 Kor. 1:17 is niet of te leiden dat de apostelenzelf nooit doopten. Het behoorde tot hun opdracht, Mat. 28:19. Paulus zalbedoelen dat hij het niet als zijn hoofdtaak beschouwde.23) Zoals o.a. Calvijn en E.F. Harrison. S. J. Kistemaker wijst erop datLucas ook de zes broeders uit Joppe „gelovigen uit de besnijdenis" noemt(10:45) en stelt dat hij de partij van de Judaisten pas in 15:5 introduceerten niet reeds hier, comm. a.l.24) „Alsof zij vernomen hadden dat stenen in mensen veranderd waren",Calvijn a.l.25)H. Mulder, comm. a.l.26)S.J. Kistemaker neemt aan dat deze geschiedenis zich afspeelde tussen39-41. In die jaren was de politieke situatie in Jeruzalem uiterst gespannen.Keizer Caligula had bij decreet geeist dat er een standbeeld van de keizerin de tempel geplaatst moest worden. Als deze datering juist is, kan menzich voorstellen dat de Joden in Jeruzalem er aanmerking op maakten datPetrus in deze geladen sfeer een Romeinse officier bezocht, comm. 408.27) „Dit boek telt volgens de indeling, in het midden van de zestiende eeuwgemaakt door de geleerde Parijse boekdrukker Robert Stefanus 1006 ver-

zen. Niet minder dan 66 daarvan, dat wil zeggen ruim 6%, zijn uitgetrok-ken voor het verhaal van deze merkwaardige ontmoeting van Joden en hei-denen. Men krijgt sterk de indruk dat Lucas dit gebeuren (-) van beslissen-de betekenis heeft geacht", H. Mulder, comm. 128.28)Verstond Petrus onder die „ons" ook de zes Joodse broeders uit Joppe?Als die op Pinksteren de eerste opzienbarende nederdaling van de HeiligeGeest hadden meegemaakt, dan beleefden ze er nu zo een voor de tweedemaal. Vgl. H. Mulder, comm. a.l.29)„Elegen - the imperfect tense ( „he used to") is customary. The saying,first uttered by John, appears to be proverbial; all four evangelists quote it,with variations (Matt. 3:11; Mark. 1:8; Luke 3:16; John 1:26)", S.J. Kiste-maker, comm. 416.

258 259

De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie § 16

§ 16

HANDELINGEN 11:19-30DE GEBOORTE VAN DE HEIDEN-CHRISTELIJKE KERK

IN DE WERELDSTAD ANTIOCHIE

Nu neemt Lucas ons mee naar Antiochie, de hoofdstad van deRomeinse provincie Syrie. Destijds een wereldstad. Op Rome enAlexandria na de grootste stad van het Romeinse rijk. Men schat dater toen een half miljoen mensen woonden, van wie er zo'n driehon-derdduizend slaaf waren. Behalve Syriers, Grieken en Romeinenkwam je er ook mensen tegen uit Perzie, ja zelfs uit India en China.

Ook was er vanouds een grote Joodse kolonie en wel een dieveel „Godvrezenden" trok, heidenen die met de Joodse godsdienstsympathiseerden, vgl. blz. 238. Nicolatis, een van de eerste „diake-nen", was een Jodengenoot uit Antiochie, Hand. 6:5. Volgens dekerkelijke overlevering kwam Lucas zelf er ook vandaan, vgl. blz.9. 1 )

De stad lag aan de rivier de Orontes, 30 km van Seleucie, haarhavenplaats aan de Middellandse Zee, en ongeveer 500 km tennoorden van Jeruzalem. Door haar gunstige ligging vormde zij denatuurlijke verbindingsschakel tussen Azie en Europa. Hier resi-deerde de proconsul, de hoogste Romeinse gezagsdrager in het heleNabije Oosten.

Antiochie was ook een schitterende stad. Een van haar bijna-men was „de koningin van het Oosten". Zij was beroemd om haarvier kilometer lange, met marmer geplaveide hoofdboulevard diedwars door de stad liep. Hij bestond uit een zuilengalerij met eenvierdubbele kolonnade waartussen parallel aan elkaar drie wegenliepen: de middelste voor zware vrachtwagens, de beide andere voorvoetgangers, ruiters en luxe wagens. Aan het eind van deze weg ver-rees op de top van een berg een reusachtig beeld van de oppergodJupiter, dat vandaar het hele stadsbeeld domineerde. Rondom destad stond een vestingmuur met meer dan 300 torens. Verder werd

zij geprezen om haar straatverlichting (een voorziening die uit deoudheid alleen van haar bekend is), haar fonteinen en waterleiding-net, haar schitterende parken, beeldengalerijen, tempels, villa's, uni-versiteits- en regeringsgebouwen. Haar scholen voor wijsbegeerte,geneeskunde en retorica waren evenals haar befaamde bibliotheekwereldberoemd.

Voor toeristen, die de antieke wereld ook al kende 2), viel er inAntiochie veel te beleven. Ze konden er genieten van de prachtigepublieke baden, toneelvoorstellingen in de theaters, spannendesportmanifestaties in de amfitheaters, Romeinse troepenparades enschilderachtige oosterse handelskaravanen. Uiteraard kende ookdeze wereldstad een nachtleven. En evenals in de hele wereld van deoudheid was prostitutie ook hier meteen godsdienst. De vele manne-lijke en vrouwelijke prostituees hadden hun lichaam aan goden engodinnen gewijd.

Dichtbij Antiochie, in Daphne, beyond zich een beroemd hei-ligdom waar de zonnegod Apollo, tevens de god van muziek enzang, en Artemis, de godin van de vruchtbaarheid, werden vereerd.In het paradijselijke pretpark rondom de tempel gaven velen zichover aan gruwelijke zedeloosheid. „Daphnische zeden" werd zelfseen staande uitdrukking voor een losbandig leven. ConservatieveRomeinen beschouwden Antiochie als een riool van laagheid engemeenheid dat zelfs Rome vervuilde. 3 )

Ook in deze verdorven metropool aan de Orontes stichtte deHere Jezus een gemeente. En wel een die uit Joden en heidenenbestond en die als uitvalsbasis voor de verkondiging van het evange-lie in de heidenwereld spoedig van grote betekenis zou worden.Immers vanuit deze kosmopolitische stad zal Paulus straks zijn„zendingsreizen" door het Romeinse rijk beginnen. Daardoor zal degemeente van Antiochie onder de andere christelijke gemeenten eencentrale plaats verwerven en die zelfs drie eeuwen lang behouden. 4)

1. HET ONTSTAAN VAN DE GEMEENTE,HAND. 11:19-21

De kerk te Antiochie is bepaald niet het resultaat van een zorgvuldiguitgedachte evangelisatiecampagne. Zelfs de apostelen zijn er nietaan te pas gekomen. Zij was duidelijk het werk van Gods Zoon en

260 261

§ 16 De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie

De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie § 16

zoals zo vaak begon dat onopvallend en met inschakeling van onop-vallende mensen.

19 Zoals men zich herinnert was er onmiddellijk na de steni-ging van Stefanus een hevige vervolging uitgebroken tegen degemeente te Jeruzalem, Hand. 8:1-3, blz. 176. Om niet door Saulusin de gevangenis geworpen te worden, hadden vooral veel hellenisti-sche gezinnen de stad verlaten. Zij verspreidden zich over het plat-teland van Judea en Samaria en verkondigden overal het evangelic.Zo werd dit bekend in Samaria, Caesarea, Lydda, Joppe en zelfs inDamascus. Sommige vluchtelingen trokken nog verder, tot Fenicie,het huidige Libanon. Mogelijk waren zij het die daar de gemeentenvan Ptolemais, Tyrus en Sidon stichtten. Paulus zou daar later broe-ders ontmoeten, 21:3v,7; 27:3. Andere vluchtelingen staken overnaar Cyprus of kwamen in Antiochie terecht.

Het ligt voor de hand dat men hun vroeg waardoor ze zo vervan huis verzeild waren. Dan vertelden ze dat ze vervolgd werden,omdat ze geloofden dat Jezus de Messias is. Alleen praatten zij(Lucas gebruikt een eenvoudig woord) nog met niemand andersover het evangelic dan alleen met Joden. Het was hun kennelijk nogniet duidelijk dat God ook de heidenen in Jezus' verlossingswerkwilde doen delen, vgl. 10:28, 11:3.

20 Er waren echter onder deze vluchtelingen ook enige Jodendie afkomstig waren van het eiland Cyprus en uit Cyrene in Noord-Afrika, vgl. 6:9. (Simon van Cyrene, die Jezus' kruis gedragen had,was ook zo'n Afrikaanse Jood, Mar. 15:21). Geboren en getogen inhet buitenland, waren deze Joden van jongsaf gewend met heidenenom te gaan. Toen zij in Antiochie kwamen, spraken zij daar ook metGrieken 5) over de Here Jezus.

Durfden zij dit aan, omdat ze gehoord hadden dat Petrus inCaesarea op Gods bevel de Romeinse officier Cornelius en zijn huishad gedoopt? Of deden ze het spontaan en hadden zij het voorbeeldvan Petrus niet nodig? Omdat zij al van Stefanus hadden geleerd datde Here Jezus door het kruis de wet als barriere tussen Joden en hei-denen had geslecht? Voor beide mogelijkheden valt wat te zeggen. 6 )

Aileen konden zij bij heidenen - afgezien van wat proselieten -niet aanknopen bij kennis van de wet van Mozes of de verwachtingvan een Verlosser, want deze stakkers leefden zonder wezenlijke

262

hoop, Ef. 2:12, 1 Tess. 4:13. Daarom verkondigden zij him als blijdeboodschap dat Jezus de levende Heer is, aan wiens genade zij zichvoor tijd en eeuwigheid veilig konden overgeven, vgl. 2:36.

21 En of zij van Petrus' prediking aan de heidenen nu wel ofgeen weet hadden - God keurde hun verkondiging kennelijk goed.Want de roemrijke hand (= kracht) van de Here 7), zo overbekend uithet Oude Testament, was duidelijk met hen. Dat bleek uit de krach-tige werking van zijn Geest en Woord en de buitengewoon rijkevrucht waarmee hun verkondiging werd gezegend. 8) Want nietslechts enkele, maar een groot (!) aantal heidenen kwam tot hetgeloof en bekeerde zich van zijn heidense levenswijze tot de heiligelevenswandel door de Geest van Jezus. (Men lette op de volgorde:eerst geloof en als vrucht daarvan bekering). Zou Lucas zelf toenook tot bekering gekomen zijn?

Zo ontstond ook in de metropool aan de Orontes een gemeentevan de Here Jezus. Feitelijk nog als een gevolg van de marteldoodvan Stefanus en de verstrooiing van de gemeente van Jeruzalem.God wendde dit kwaad ten goede en wel op treffende wijze! Wantwat deden de vluchtelingen? Als de gelegenheid zich voordeed,spraken zij ook met Antiocheense heidenen over de Here Jezus. EnHij liet het zaad dat zij op ongedwongen wijze uitstrooiden in werk-plaatsen en bij marktstalletjes opgroeien tot de beroemde gemeentevan Antiochie.

Vandaaruit zou het evangelic zich de volgende jaren door hethele Romeinse rijk verbreiden. Paulus verkondigde het in de grotecentra. Alleen werd het dan niet verder verteld door speciaal daartoeaangestelde beroepskrachten, maar evenals in Antiochie door despontane, informele evangelisatie van gewone gelovigen, wier na-men alleen bij God bekend zijn 9), vgl. blz. 185v.

2. JERUZALEM TOONT ZIJN VERBONDENHEIDMET ANTIOCHIE, HAND. 11:22-24

In Caesarea had Petrus alleen de Romein Cornelius met zijn huisgedoopt. Maar in Antiochie kwam een hele menigte onbesnedenheidenen tot het geloof. Hoe zou de gemeente van Jeruzalem opdeze stormachtige ontwikkeling reageren? Daarvan hing voor deGeestelijke eenheid van Joodse en heiden-christelijke gemeenten

263

§ 16 De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie

De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie § 16

veel af! Zij had dan wel geen oppergezag over de andere gemeentenontvangen, maar als „moedergemeente" droeg zij wel bijzondereverantwoordelijkheid.'°) Petrus' verdediging van de doop van Cor-nelius had zij aanvaard (11:1-18). Zou zij nu ook de consequentiesdaarvan durven accepteren? Dan zou ze nu moeten erkennen dat degelovige Joden en heidenen te Antiochie in Christus een waren envolkomen gelijkgerechtigd.

22 Dit deed ze inderdaad. Want toen de berichten van de mas-sale bekering van heidenen te Antiochie haar ter ore kwamen, bra-ken er geen felle protesten uit, zoals na de doop van Cornelius,11:1v. Integendeel, de evangelieverkondiging van de Cyprische enCyreense mannen aan heidenen werd niet veroordeeld. Wel beslootmen Barnabas erheen te sturen, vgl. 8:14. Zijn opdracht wordt doorLucas niet omschreven, maar die valt af te leven uit het vervolg. Hijmoest uitdrukking gaan geven aan de onderlinge verbondenheid inde ene Heer en hulp bieden bij de verdere opbouw van de jongegemeenten.

Een geschiktere afgevaardigde had men voor deze delicateopdracht niet kunnen aanwijzen. Barnabas was namelijk een echtevredestichter, 9:26v. Als Jood kon hij goed overweg met Joden enals Cyprioot met de Cyprische broeders die in Antiochie ook heide-nen het evangelie hadden verkondigd.

23 Toen hij er aankwam, zag hij met eigen ogen de ongehoordeverandering die in de heidense wereldstad had plaatsgevonden. Vanhet halfmiljoen mensen dat er leefde, „verduisterd in hun verstand,vervreemd van het leven Gods" (Ef. 4:17) hadden velen Jezus alshun Heer en Redder aanvaard. Het bleek uit hun leven, dat er diep-gaand door veranderd was. Daar werd de goede Barnabas heel blijom, want dit kon hij alleen verklaren als een wonder van Godsgenade over de verdorven metropool.

Hij had het visioen van Petrus in Joppe (10:9-16) goed begre-pen: na vele eeuwen had God de kerkdeuren ook voor heidenengeopend. Geen mens die dat nog tegenhield, 11:17v. Natuurlijkmerkte hij wel op dat er ook verschillen onder de gelovigen beston-den. Op het punt van sabbatviering, besnijdenis en koosjer etenvolgden de Joodse en niet-Joodse gelovigen niet dezelfde praktijk.Maar daar maakte hij geen halszaak van. Hij bond de bekeerde hei-

denen niet aan de Wet van Mozes, want hij begreep dat die metChristus' komst verouderd was. Hij at bijvoorbeeld rustig met henaan een tafel (Gal. 2:12v) en legde hen geen boven-schriftuurlijkelasten op.

Kortom, Barnabas, durfde de nieuwe situatie aan. Hij erkendede heiden-christelijke gemeente van Antiochie als Gods planting enaanvaardde haar als een volwaardige zusterkerk. Omdat hij ook inJeruzalem veel invloed had, was zijn handelwijze in Antiochie vangrote betekenis voor de verdere verbreiding van het evangelic envoor de vrede tussen Joden en heidenen in een gemeente. Wel waar-schuwde hij voor terugval in het heidendom. Geheel in de lijn vanzijn bijnaam (,zoon der bemoediging", 4:36) spoorde hij alienvoortdurend aan met hart en ziel hun nieuwe Heer trouw te blijven.

24 Zo vredestichtend ken hij optreden, omdat hij een goedman was"), goedgeefs (4:36v), vriendelijk (9:27), geduldig (15:37)en net als Stefanus vol van de Heilige Geest. Aan Hem dankte hijzijn klaarheid-in-de-Waarheid (vgl. blz. 26, 148) en de durf om overde drempel van de Oude naar de Nieuwe Bedding te stappen.Daardoor kon het zijn voile goedkeuring wegdragen dat de Cypri-sche en Cyreense mannen ook heidenen tot geloof en bekeringopriepen, zonder daarbij van hen te eisen dat zij voortaan de Wetvan Mozes zouden onderhouden. Mede door Barnabas' bedieningvoegde zich nu zelfs een vrij grote menigte bij de Here. )2) Fijne uit-drukking van Lucas voor gemeentegroei!

3. BARNABAS EN SAULUS ONDERWIJZEN DEGEMEENTE, HAND. 11:25, 26

De jonge gemeenten dienden echter niet alleen te groeien in getal,maar ook in geloof. Daarvoor hadden zij nader onderricht nodig.Zoals de Here ook bevolen had: „En leert hen onderhouden al watIk u geboden heb", Mat. 28:19. Bovendien zag Barnabas dat ditinternationale verkeersknooppunt grote mogelijkheden bood voorverdere verbreiding van het evangelic.

Al dit werk zou hij echter onmogelijk in zijn eentje aankunnen.Toen dacht hij aan zijn oude vriend Saulus van Tarsus. Wie zou hembeter kunnen helpen dan deze schriftgeleerde, die door de Heer spe-ciaal geroepen was voor de evangelieverkondiging aan heidenen?,

264 265

§ 16 De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie § 16

9:15. Zelf zou hij dan wel in diens schaduw komen te staan, maardat aanvaardde de vrome Barnabas ootmoedig. 13 ) Als Christus maarverheerlijkt werd en zijn gemeente opgebouwd, wat deed Barnabas'prestige er dan toe?

25 Saulus vertoefde intussen al jarenlang in zijn geboortestreekCilicie (nu zuidoost Turkije), vgl. blz. 227. Daarom vertrok Barna-bas naar Tarsus (zo'n 250 km ver) om hem daar op te sporen. Toenhij hem gevonden had, nam hij hem mee naar Antiochie. Indertijdwas hij het geweest die Saulus bij de apostelen had geIn-troduceerd.En nu er weer een nieuwe fase in Saulus' leven aanbrak, speeldeBarnabas daarbij opnieuw een belangrijke rol. Hij mocht zijn vriendinleiden in wat diens levenswerk zou worden: de verkondiging vanhet evangelic van Antiochie tot Rome.

26 Een vol jaar lang gaven zij beiden veel mensen onderricht.Natuurlijk vooral over de betekenis van Jezus' leven, dood, opwek-king, verhoging en wederkomst. Maar vast ook over wat de Wet vanMozes, de Profeten en de Psalmen van Hem getuigden. Want Barna-bas had hen wel aangespoord bij de Here te blijven (vs. 23), maardaarvoor moesten zij wel leren wat dit in de praktijk betekende.

ChristenenAllengs werd het ook voor buitenstaanders duidelijk dat er zich

in hun stad rond een zekere „Christos" een nieuwe godsdienstigegroepering had gevormd. Deze onderscheidde zich van de Joodsesynagogen doordat zij ook niet-Joden als volwaardige aanhangersopnam. Mits zij deze „Christos" als Heer aanvaardden. De heidensebevolking zal in deze veel genoemde naam wel niet de Griekse ver-taling van de Hebreeuwse titel Messias (= Gezalfde) beluisterd heb-ben, maar de eigennaam van een haar tot dusver onbekende god-heid. 14) En zoals de partijgangers van Herodes Herodianen werdengenoemd (Mat. 22:16), ging men de aanhangers van die Christoschristianen noemen. Een scheldnaam hoeft dat niet meteen geweestte zijn. 15) Men kan hem aanvankelijk ook schertsend gebruikt heb-ben.

Het woord christenen moet zich overigens snel verbreid heb-ben, want enige jaren later gebruikte koning Agrippa het in Caesa-rea en was het zelfs reeds in Klein-Azie bekend, 26:28, 1 Petr. 4:16.

266

In het Nieuwe Testament wordt het echter alleen door niet-christe-nen gebruikt. Zelf noemden de gelovigen elkaar leerlingen, heiligen,broeders, gelovigen. Pas in de tweede eeuw kwam de naam christe-nen ook bij henzelf in zwang. 16 )

Waarschijnlijk lieten zij het gebruik daarvan aanvankelijkopzettelijk na. Zolang zij immers nog als een Joodse sekte be-schouwd werden, deelden zij in de godsdienstvrijheid die het Joden-dom als religio licita (geoorloofde godsdienst) in het Romeinse rijkgenoot. In het vervolg laat Lucas zien hoe de Joden juist dat telkensweer bij de Romeinse overheden betwistten. Die christianen warenvolgens hen een nieuwe godsdienst, die staatsrechtelijk buiten deJoodse voorrechten viel en derhalve door de overheid verbodendiende te worden, vgl. blz. 13v.

4. ANTIOCHIE ONDERSTEUNT JUDEA,HAND. 11:27-30

Menselijkerwijs gesproken had de gemeente van Antiochie haar ont-staan te danken aan Judese vluchtelingen. Hoe dankbaar ze hundaarvoor was, heeft ze getoond toen Judea door hongersnoodbedreigd werd.

27 Omstreeks de tijd dat Saulus en Barnabas in Antiochiewerkzaam waren, kwamen daar enkele profeten uit Jeruzalem aan.Dit waren broeders (soms ook zusters, Hand. 21:9, 1 Kor. 11:4v) dievan de Heilige Geest de gave hadden ontvangen om de gemeente te„stichten, vermanen en bemoedigen", 1 Kor. 14:3, 29-32, vgl. Hand.13:1, 15:32. Zij zullen haar b.v. geleerd hebben dat de opkomst vanheiden-christelijke gemeenten vervulling was van oudtestamenti-sche beloften. Soms schonk de Geest hun een blik in de toekomst,b.v. dat Paulus gevangenschap en verdrukkingen te wachten ston-den, 20:23, 21:11. 17) Omdat hun profetieen merendeels van tijdelij-ke en lokale betekenis waren, zijn ze niet bewaard.

28 Onder hen was ook een zekere Agabus, vgl. 21:10v. Dezevoorspelde dat er spoedig over de hele bewoonde wereld een uitge-breide 18) hongersnood zou komen. De Heilige Geest had hem datingegeven. Onder keizer Claudius ging zijn profetie in vervulling.Romeinse geschiedschrijvers bevestigen dat er toen niet alleen inJudea, maar ook in Egypte, Griekenland en zelfs in Rome als ge-

267

268 269

§ 16 De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie § 16

volg van misoogsten nu hier en dan daar voedselschaarste heerste.Daarmee ging een van de voortekens in vervulling die volgens deHere Jezus de verwoesting van de tempel zouden inluiden, Mat.24:7, Luc. 21:11, 19). Men kon eruit opmaken dat dit oordeel nader-bij kwam.

29 Toen bleek op hartverwarmende wijze hoe blij de voormali-ge heidenen in Antiochie waren met het evangelie en dat zij dooreen levend geloof bekeerd waren van vleselijke zelfzucht (Gal.5:19v) tot christelijke naastenliefde. Ze begrepen dat de toch al velearmen in Jeruzalem het nu bijzonder zwaar zouden krijgen. En hoe-wel henzelf misschien ook voedselschaarste boven het hoofd hing -deze zou immers de hele bewoonde wereld treffen - sloegen zij nietegoIstisch aan het hamsteren, maar organiseerden zij een hulp-actievoor de getroffen gelovigen in Judea. Iedereen besloot er naar ver-mogen aan bij te dragen. Van een slaaf werd uiteraard minder ver-wacht dan van zijn heer. Letterlijk noemt Lucas deze aktie een„diakonia" - in het Nieuwe Testament het woord voor vrijwel allevormen van christelijk dienstbetoon, vgl. blz. 129. Ondersteuningvan hulpbehoevende kerken in het buitenland rekende men er blijk-baar ook toe.

30 Ze voegden de daad bij het woord. De inzameling werdgehouden en Barnabas en Saulus werden aangewezen om deopbrengst aan de oudsten in Judea en Jeruzalem over te dragen. Zoleerde Paulus al vroeg het grote belang van zulke collecten kennen.Hij zou er later in zijn brieven ruime aandacht aan besteden, vgl.Rom. 15:25-28,1 Kor. 16:1-4, 2 Kor. 8, 9, Gal. 2:10.

En zo is het gebeurd dat toen de voedselprijzen in Judea om-hoogvlogen, Saulus en Barnabas met een paar zakken geld aankwa-men en die aan de oudsten 20) ter hand stelden om dit, wellicht metinschakeling van diakenen, onder de broeders en zusters teverdelen. 21 ) Volgens 12:1 vond hun bezoek omstreeks dezelfde tijdplaats als waarin de apostel Jakobus door Herodes werd gedood enPetrus gearresteerd. 22)

Zo gehoorzaamden de gelovigen uit de heidenen het liefdege-bod van hun nieuwe Heer en Meester en eerden zij de gemeente vanJeruzalem. Want tenslotte had haar verstrooiing Antiochie het evan-gelic bezorgd!, vgl. Rom. 15:27. Wat een sympathie zullen zij daar-

mee verworven hebben bij de Joodse gemeenten in Judea, voor wiede bekering van heidenen aanvankelijk zo'n schokkende ervaringwas geweest (vgl. 2 Kor. 9:13), maar die nu in een periode van hon-ger en vervolging uitgerekend door bekeerde heidenen ondersteundwerden.

NOTEN1)H. Mulder, Lucas, Baarn 1942, 7-10, 32-37.2)A. Sizoo, Reizen en trekken in de Oudheid, Kampen 1962, 33-52. Idem,De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 176.3) F.F. Bruce, comm. a..I.: „Iam pridem Syrus in Tiberim defluxit Orontes",Iuvenalis (Sat. 3.62).(„De Orontes in Syrie overstroomt al lang onzeTiber"). Vgl. A. van Deursen, Chr Encycl., 2e druk, Kampen 1956, s.v.Antiochie.4) Zij telde onder haar leraren na Paulus, Barnabas en Petrus (Gal. 2:11-21), in de drie volgende eeuwen bekenden als Lucianus, Theodorus vanMopsuestia, Chrysostomus, Theodoretus (Antiocheense school) en naastvele anderen ook Nestorius. Ook Hieronymus vertoefde er enkele jaren enleerde er het Grieks, D. Nauta, Chr. Encycl. 2e druk, s.v. Antiochie; R.N.Longenecker, comm. a.l. 399.5) Het tekstgetuigenis voor de lezing Hellenas is volgens F.F. Bruce, comm.a.l. even sterk als dat voor Hellenistas. „But the sense of the passage isdeterminant for Hellenas". Zo ook S.J. Kistemaker, R. N. Longenecker, I.H.Marshall, comm. a.l. en A. Noordegraaf, Creatura Verbi, 1983, 65. Volgenwe de lezing Hellenistas, dan zal Lucas daarmee in dit verband niet uitslui-tend Griekssprekende Joden op het oog hebben (aan wie het evangelicimmers al jarenlang en op grote schaal verkondigd was), maar door deGriekse cultuur gestempelde heidenen (in onderscheiding van „barbaar enScyth", die geen Grieks spraken), vgl. B.M. Metger, Textual commentary,388v. Lenski, De Boor e. a. beschouwen Hellenistas als een afschrijffout.6)Voor de eerste mogelijkheid pleit de volgorde waarin Lucas de gebeurte-nissen verhaalt en de kalmte waarmee men in Jeruzalem op de predikingonder de heidenen in Antiochie reageert. Het bericht daarvan zal Jeruzalemin elk geval pas bereikt hebben, nadat Petrus zich daar tot tevredenheid vande gemeente over de doop van Cornelius verantwoord had, vgl. 11:1-18,15:7v. Anders is het onbegrijpelijk dat zijn prediking aan heidenen aanvan-kelijk wel verzet opriep en die van de broeders in Antiochie niet. Vgl.H.A.W. Meyer (1870), Th. Zahn, R. C. H. Lenski, comm. a.l.Voor de tweede mogelijkheid pleit dat de hellenistische verstrooiden wel-licht geestverwanten van Stefanus waren. Zij konden van hem hebbengeleerd dat met de komst van de Messias het Nieuwe Verbond (Jer. 31) was

§ 16 De geboorte van de heiden-christelijke kerk in Antiochie De geboorte van de heiden -chrsitelijke kerk in Antiochie § 16

aangebroken waarin de wet als scheidsmuur tussen Joden en heidenen wasverouderd. Dat had hij immers eerder en scherper gezien dan de apostelen,vgl. blz. 139-145. Dan verkondigden zij ook heidenen het evangelic, omdatzij het „zendingsbevel" (Mat. 28:19, Mar. 16:15, Luc. 24:47, Hand. 1:8) ende profetieen over de toebrenging van de heidenen (ook die van de HereJezus) aanvankelijk beter verstonden dan Petrus en de andere apostelen,die wel leiders maar geen koplopers waren. Vgl. I. Howard Marshall, E. F.Harrison, comm. al., Charles R. Swindoll, The Growth of an expandingmission, z.j. 27v.7) Grieks: cheir kuriou. Volgens Th. Zahn vervangt kurios zonder lidwoordoveral in Handelingen de naam Jahweh en ziet het met lidwoord op Jezus,comm. a.l.8) Bengel: „potentia spiritualis per evangelium se exserens". Zie voor deparallellie tussen Gods hand en Gods Geest, A. Noordegraaf, CreaturaVerbi, 's Gravenhage, 1983, 66.9) Michael Green, Evangelie-verkondiging in de eerste eeuwen, Amster-dam-Goes, 1979, 197vv10)„In de literatuur over deze kwestie vallen nogal eens woorden als rechtvan opzicht, supervisie, controle, jurisdictieprimaat, hierarchic, visitatie.Het bezwaar dat aan dergelijke woorden kleeft, is, dat ze door het laterespraakgebruik belast zijn. Wij zullen niet meer in de tekst mogen lezen daner staat en dus niet moeten spreken over een hierarchische bevoegdheidvan Jeruzalem, waar de tekst met geen woord op zinspeelt", A. Noorde-graaf, Creatura Verbi, 1983, 69. Vgl. C. Veenhof, Getuigend de wijdewereld in!, Utrecht, 1947, 120.II) „Zulke prijzende woorden zijn zeldzaam in de geschriften van Lucas,trouwens ook in de andere nieuwtestamentische boeken. Misschien maguit het gebruik van de werkwoordsvorm (verleden tijd), de conclusiegetrokken worden dat Barnabas niet meer leefde, toen Lucas zijn boekenschreef', H. Mulder, comm. a.l.12)Hoewel een lijdende vorm niet onmogelijk is, kiezen we gezien het ver-band met 11:21 voor de vertaling: een vrij grote menigte voegde zich bij deHere, vgl. A. Noordegraaf, Creatura Verbi, 1983, 68. Let wel, ,aan denHeere, niet aan de moederkerk. Door de vermeerdering van het getal derdiscipelen groeit niet in de eerste plaats een vergadering van menschen,maar de eere Gods in Christus", Edouard Barde, Kommentaar op deHandelingen der Apostelen, comm. a.1., Kampen, 1910, 243.13)Hierop wijst Calvijn a.l.14 ) Volgens F.F. Bruce verwarden de Griekse heidenen het woord Christosmet de hun bekende persoonsnaam Chrestos (= nuttig, dienstbaar), temeeromdat die op dezelfde wijze werd uitgesproken, comm. a.l. Vgl. Grund-mann. TWBNT, IX, 473,40ff.

270

15)Aldus Grundmann, TWBNT, IX, 529. I. H. Marshall is de tegenoverge-stelde mening toegedaan, comm. a.l. De bevolking van Antiochie stond erom bekend dat zij vindingrijk was in het bedenken en gebruiken vanschimpscheuten en schimpnamen, H. Mulder, comm. a.l. Zeer uitvoerigover de nieuwe naam: Th. Zahn, comm. a.l.16)Grundmann, a.w. 572, 16ff; 573,24ff.17)Vgl. voor de profeten in de oudste gemeenten, J. van Bruggen, Ambtenin de apostolische kerk, Kampen, 1984, 34, 157.18)Het Grieks wijst volgens Th. Zahn niet op een hevige hongersnood,waarbij veel mensen omkomen, maar op een uitgebreide, zoals ook uit detoevoeging „over de hele wereld" blijkt.19)Vgl. in deze serie Mattheds-Marcus, 214.20) De oudsten aan wie zij de collecte overdroegen, waren volgens J. vanBruggen geen gewone ouderlingen, maar de oudste discipelen van de HereJezus in Jeruzalem. Zij hadden Hem voor en na zijn opstanding gezien engehoord en bezaten daardoor een bijzonder gezag. We zien hen dan ookmeermalen op een niveau naast de apostelen optreden („de apostelen en deoudsten", 15:6,22,23). Jakobus, de broer van de Here, nam een centraleplaats onder hen in, Ambten in de apostolische kerk, Kampen, 1984, 78-91.Zie over oudsten en opzieners in Israel en bij de eerste christenen, in dezeserie Jozua, 37-42; J. A. Alexander, comm., 441.21)De arme Joodse inwoners van Jeruzalem werden toen geholpen door detot het Jodendom overgegane Syrische vorstin Helena van Adiabene enhaar noon koning Ifates. Doordat deze steun via de synagogen werd uitge-reikt, waren de Messiasgelovige Joden ervan uitgesloten. Zij werden dusdoor hun geloofsgenoten in Antiochie ondersteund, Studiebijbel a.l.22)F.F. Bruce, E.F. Harrison, comm. a.l.

271

Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

¢17

§ 17

HANDELINGEN 12KONING HERODES TART VERGEEFS KONING JEZUS

In Antiochie had het evangelie veel mensen uit Satans macht verlosten hen uit de duisternis van het heidendom geroepen in Gods won-derbaar Licht, 1 Petr. 2:9. Maar dat liet de boze niet zonder verzetover zijn kant gaan. In Jeruzalem ging hij tot de tegenaanval over.

Daar liet Herodes twee apostelen, kroongetuigen van Jezus,arresteren. Daarvoor was hij natuurlijk zelf ten voile verantwoor-delijk. Maar het was ongetwijfeld Satan die hem daartoe had aange-zet, want ook van dit stuk kerkgeschiedenis geldt: „Wij hebben (tendiepste) niet te worstelen tegen (mensen) van bloed en vlees, maartegen (-) de boze geesten in de hemelse gewesten", Ef. 6:12.

Jakobus werd gedood en Petrus' dagen schenen geteld. Hetleek erop dat Herodes op het punt stond de zaak van het evangelieeen zware slag toe te brengen. Maar toen vele gemeenteleden sa-menkwamen om voor de apostel te bidden, greep Koning Jezus in.Petrus werd bevrijd. Herodes stierf. Maar het woord van de Heerwas niet te boeien, 2 Tim. 2:9. Zijn invloed groeide zelfs tegen deverdrukking in en veroverde steeds meer harten, 12:24.

Dit gebeurt nog steeds. Anti-christelijke machthebbers hebbende verbreiding van het evangelie al vaak zwaar gehinderd en Godsgemeente verdrukt, zoals in onze eeuw in China. Maar „Hij die inde hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen", Ps. 2:4. Nooit ver-breidde het evangelic zich in China zo sterk als onder de communis-tische dictatuur.

1. JAKOBUS GEDOOD, PETRUS GEARRES-TEERD, HAND. 12:1-5

Deze generatie zal nog beleven dat de tempel met de grond gelijkgemaakt wordt, had de Here Jezus zijn apostelen voorzegd. Maarvoordat dit gebeurt, zullen ze jullie oppakken en in de gevangenis

zetten. Je zult voor koningen moeten verschijnen terwille van mijnnaam en sommigen van jullie zullen gedood worden, Luc. 21. VoorJakobus en Petrus ging deze profetie nu in vervulling. Zij werden oplast van koning Herodes gearresteerd.

1 Het gebeurde in dezelfde tijd als waarin Agabus de grotehongersnood voorzei en de gemeente van Antiochie een collectehield voor die van Jeruzalem, maar vermoedelijk nog voordat dehongersnood werkelijk uitbrak.l)

Als zetbaas van Rome regeerde koning Herodes Agrippa overhet Joodse land. Hij was een kleinzoon van de kindermoordenaarvan Betlehem en een neef van de Herodes die Johannes de Doperliet onthoofden en de Here Jezus bespottelijk maakte, Luc. 23:8-12.Zijn grootvader was een Edomiet, maar zijn grootmoeder een vol-bloed jodin. Via haar had hij zelfs nog Makkabees bloed in zijn ade-ren. Als jongeman had hij in Rome een losbandig leven geleid.

Daar hij wist hoe diep de Joden zijn familie haatten, greep hijelke gelegenheid aan om zich als een zeer godsdienstige Jood voorte doen, vooral in de ogen van de Farizeeen. „Nederig" liep hij eensmee in een processie, een mand eerstelingen op zijn schouder. Totgroot genoegen van de Joden verplaatste hij de regeringszetel vanCaesarea naar Jeruzalem. En toen keizer Claudius een beeld dathem als een god voorstelde in de tempel wilde plaatsen, wist Hero-des hem daarvan of te houden.

Hoe populair hij zich door zulke dingen maakte, bleek toen hijop een Loofhuttenfeest het yolk uit het boek Deuteronomium voor-las, vgl. Deut. 31:9-13. Toen hij toekwam aan de woorden: „U zultgeen buitenlander, die uw broeder niet is, over u mogen aanstellen"(Deut. 17:15), kreeg de „vrome" vorst tranen in de ogen! Zijn groot-vader was immers een Edomiet! Maar de menigte riep hem troos-tend toe: „U bent onze broeder! U bent onze broeder!" 2)

Omdat hij wist hoe fel de Joodse leiders de volgelingen vanJezus haatten, paste ook christenvervolging uitstekend in zijn poli-tick. Om hun gunst te winnen, sloeg hij op zekere dag de hand aansommigen van de gemeente met de bedoeling hen te mishandelen.

Dus terwijl ver weg de gemeente in Antiochie groeide enbloeide, werd die van Jeruzalem na enige jaren van rust opnieuwvervolgd, vgl. 8:1, 9:31. Dit beeld zou de latere kerkgeschiedenis

272 273

§17

Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

voortdurend vertonen: hier vrede en rust, daar geweld en verdruk-king.

De dood van Jakobus2 Herodes zou de gemeente natuurlijk het zwaarst treffen als

hij haar van haar leiders beroofde. Mogelijk zou die hele „Jezus-beweging" dan vanzelf verlopen. Daartoe liet hij eerst de apostelJakobus arresteren. Om de ernst van dit feit te beseffen, dienen wijte bedenken dat de gemeente van Jeruzalem toen nog geen completeBijbel bezat!

Zolang de vier evangelien nog niet geschreven waren, fungeer-den de twaalf apostelen als „wandelende evangelieboeken". Als jeweten wilde wat de Here Jezus gezegd en gedaan had, moest je hethun vragen. En nu liet Herodes uitgerekend Jakobus, een van demeest waardevolle broeders, met het zwaard uit de weg ruimen.

Notabene, een van de twaalf officiele oor- en ooggetuigen vanheel Jezus' optreden, van de doop van Johannes af tot zijn opstan-ding en hemelvaart toe, 1:21v. Bovendien was hij samen met Petrusen Johannes een van Jezus' intiemste discipelen. Zij waren de eni-gen die hadden gezien hoe Hij het dochtertje van JaIrus uit de dodenhad opgewekt, hoe God Hem in tegenwoordigheid van Mozes enElia had verheerlijkt op de berg en hoe doodsbenauwd Hij het inGetsemane had gehad, Luc. 8:51-56, 9:28-36, Mat. 26:37.

Toen zijn moeder indertijd de wens had uitgesproken dat haarzonen Jakobus en Johannes straks de eerste of tweede ministerspos-ten in Jezus' regering zouden bezetten, had de Here hun in plaatsdaarvan de lijdensbeker in het vooruitzicht gesteld, Mar. 10:35-40.Nu dronk Jakobus die beker. Vermoedelijk werd hij evenals Johan-nes de Doper onthoofd, Luc. 9:9. 3 ) Over enige vorm van proces ver-meldt Lucas niets. Ook is elk spoor van martelaren-verheerlijkingafwezig.

De moord bracht ongetwijfeld grote verslagenheid in de ge-meente van Jeruzalem teweeg. Want evenals hierna voor Petrus zouworden gebeden, was dit voor Jakobus vast ook veel gedaan. Maarnaar Gods soevereine oordeel was Petrus' apostolische taak nog nietaf en die van Jakobus wel. In zijn vacature onder de twaalf werd danook niet meer voorzien, zoals in die van Judas door de benoeming

274

Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

§ 17

van Mattias nog wel was gebeurd, 1:12-26.Lucas eerbiedigt Gods vrijmacht en vermeldt onomwonden dat

de Here voor Petrus wel, maar voor Jakobus geen engel zond.Wonderbare bevrijdingen waren zelfs voor apostelen geen regel engedurende de volgende eeuwen zouden ze dit voor talloze martela-ren evenmin worden. Gelovigen die vervolgd worden, moeten daarvolgens Petrus vooral niet verbaasd van opkijken, 1 Petr. 4:12. Godspaart zijn schapen zelfs nog veelszins, merkt Calvijn bij dit Schrift-gedeelte op. Anders werd er in deze Godvijandige wereld nog veelmeer christenbloed vergoten.

Petrus gearresteerd3 Het nieuws van Jakobus' dood werd door het Joodse publiek

in Jeruzalem zeer goed ontvangen. De volksgunst waarin de ge-meente zich aanvankelijk had mogen verheugen (2:47), was ookhier na verloop van tijd zomaar omgeslagen in volkshaat. Het ismogelijk dat deze omslag werd veroorzaakt, doordat men had ver-nomen dat de gemeente van Messias Jezus nu ook onbesneden hei-denen opnam. Een handelwijze die het wettisch-Joodse superiori-teitsgevoel diep krenkte.

Jakobus is waarschijnlijk kort voor het Pascha vermoord. Devreugde van de Joden over zijn dood viel derhalve juist in de dagenvan de ongezuurde broden. Uitgerekend toen zij alle zuurdeeg alsbeeld van de zonde vroompjes uit hun huizen verwijderd hadden,volhardden zij in hun eeuwenoude zonde van profetenmoord, vgl.Mat. 23:29-39, Luc. 11:47-51, Hand. 7:51v.

Toen Herodes bemerkte dat hij zodoende zijn politieke doe]bereikte, liet hij ook Petrus arresteren, de leider en voornaamstewoordvoerder van Jezus' volgelingen. Voor hem was dit de derdemaal dat hij gevangengenomen werd, 4:1-3, 5:18. Vanwege dePaasweek werd hij voorlopig alleen in hechtenis gehouden, vgl.Mat. 26:5. Na het feest zou Herodes via een showproces ook hemuit de weg ruimen en zo de Joden nog meer op zijn hand krijgen.

4 Misschien had hij vernomen dat Petrus veel wonderen opzijn naam had staan en dat hij zelfs al een keer uit de gevangenisontsnapt was, 5:19. In elk geval trof hij strenge voorzorgsmaatrege-len. Vier groepen Romeinse soldaten, elk van vier man, kregen

275

§ / 7

Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

opdracht hem dag en nacht te bewaken. Twee soldaten verblevenzelfs bij hem in de cel. Voor de deur stond een wachtpost en watverderop een tweede wacht. En tenslotte stond er voor de zwareijzeren buitenpoort nog een derde wacht. Alle kans op ontsnappingleek uitgesloten. Zodra de feestweek voorbij was, zou Herodes hemin het openbaar terecht doen staan.

De voorbede van de gemeente5 Petrus' arrestatie, zo kort na de dood van Jakobus, betekende

voor de hele gemeente natuurlijk een hevige schrik. Zou zij nuopnieuw een apostel moeten verliezen? Het enige dat ze toen nogvoor hem kon doen, dat deed ze: tegenover het koninklijke geweldstelde zij haar vurige gebed. Dag en nacht riep zij de Koning derkoningen te hulp. En vast niet alleen in het huffs van Marcus' moe-der, vs. 12. Laten wij ons door hun voorbeeld laten aansporen voort-durend te bidden voor de vele vervolgden in onze tijd!

En wat zal de gemeente van Jeruzalem gebeden hebben? Haarenigszins kennend, vermoeden wij dat zij de Here niet in de eersteplaats gesmeekt zal hebben om Petrus' persoonlijke welzijn. Voorhaar was de prediking belangrijker dan de predikers. Dat was algebleken na Petrus' eerste arrestatie, samen met Johannes. Toen hadzij niet gebeden om hun lijfsbehoud of om beeindiging van de ver-volging, maar gevraagd: „Heer, geef uw dienstknechten met allevrijmoedigheid uw Woord te spreken", 4:23-31. Het ligt voor dehand dat dit ook nu haar voornaamste bede was: Geef Petrus krachten wijsheid om voor koning en yolk U en uw Zoon Jezus te verheer-lijken!

2. PETRUS' BEVRIJDING UIT DE GEVANGENIS,HAND. 12:6-11

Herodes had Jezus, „de Koning der koningen" (Op. 17:14, 19:16),getart en die nam de uitdaging aan. Wat Herodes' populariteit hadmoeten verhogen, liet Hij voor hem eindigen in een smadelijkeafgang.

6 Herodes had de dag van het showproces tegen Petrus al vast-gesteld. En de uitslag daarvan stond reeds bij voorbaat vast. Het zouuitlopen op Petrus' executie, want ontsnappen was volgens Herodes

276

Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus §17

ditmaal onmogelijk. Terwijl de apostel Paulus later vermoedelijkaan een soldaat zat vastgeklonken (Hand. 28:16, Ef. 6:20), wasPetrus voor alle zekerheid aan twee bewakers vastgeketend. En alsofdat nog niet genoeg was, stond er voor de cel ook nog een wacht.Herodes' toeleg leek niet meer te kunnen mislukken.

Dat zal Petrus zelf ook wel hebben gedacht. Eens zal men jebrengen naar een plaats waar je niet graag heen gaat, had Jezus hemvoorzegd, Joh. 21:18. Zou dat ogenblik nu zijn aangebroken? Hijhad de Here zeer liefgehad. „Zelfs al zou ik met U moeten ster-ven...", had hij eens gezegd, Mat. 26:35. Daar was hij nog steeds toebereid. Zich zorgen maken om wat hij tegen de koning zou moetenzeggen deed hij niet. De Here had beloofd dat Hij hem dit wel zoulaten weten als het zover was, Luc. 12:11, 21:14v. Bij zijn beidevorige arrestaties had hij ondervonden dat hij daarop vast kon reke-nen, 4:8-12, 19v; 5:29-32.

Toen zijn laatste nacht leek aangebroken, was hij niet in pa-niek, maar lag hij rustig tussen zijn bewakers te slapen! In de Geestvan Ps. 3: „Ik legde mij neer en sliep..., want de HERE schraagt mij",vgl. Fil. 4:7. Een treffend voorbeeld bij wat hij later aan vervolgdegelovigen zou schrijven: „Maar de Schepper is trouw. Daarom moe-ten zij die door Gods wil te lijden hebben, hun leven in zijn handleggen", 1 Petr. 4:19.

7 Petrus' apostolische taak was echter nog niet af. Daaromgreep Koning Jezus in. Plotseling scheen er hemels licht in de cel.Een engel van de Heer was uit de onzichtbare wereld de kerker bin-nen getreden. Hij stootte Petrus wakker (zo vast sliep hij!) en zei:„Vlug! Sta op!" Zonder dat de soldaten naast hem er iets van merk-ten, vielen de kettingen van zijn polsen (en enkels?) af.

8 „Doe uw riem om en trek uw sandalen aan", vervolgde deengel. Toen Petrus dat gedaan had, zei de engel: „Sla nu uw mantelom en volg mij".

9 Gehoorzaam liep Petrus achter hem aan de gevangenis uit.Dat het echt een engel was en dat die hem werkelijk kwam bevrij-den, drong nog niet tot hem door. Hij dacht dat hij een visioen zag.

10 Eerst passeerden zij de wacht die voor de celdeur stond.Deze zag niets. Ook de tweede wacht merkte hen niet op. Daaropbereikten zij de grote ijzeren gevangenispoort, die toegang gaf tot de

277

§ 17 Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus §17

stad. Zonder dat de engel haar sloten hoefde aan te raken, ging dezware deur vanzelf (Grieks: automate) open en stapten zij naar bui-ten. De engel liep nog een straat met Petrus mee en was toen weereven plotseling verdwenen als hij verschenen was. Al met al zal dehele bevrijdingsactie slechts enige minuten geduurd hebben.

Natuurlijk had God de apostel ook wel in een oogwenk kunnenverlossen. Zoals Hij ook geen zes dagen nodig had om de hemel ende aarde te scheppen. 4) Maar nu verrichtte Hij in minder dan eenkwartier een hele reeks wonderen. Dat maakt zijn ingreep nogindrukwekkender, temeer doordat Lucas alles zo gedetailleerd be-schreven heeft

11 Toen de engel met zijn hemels licht verdwenen was enPetrus alleen in de nachtelijke duisternis en koelte op straat stond,kwam hij weer bij zijn positieven en realiseerde hij zich dat hij echtniet droomde! Er was geen twijfel aan: de Heer had zoeven eengroot wonder verricht. Hij had zijn engel gezonden om hem te be-vrijden uit de handen van Herodes en hem te beschermen tegen deJoden die naar zijn executie uitkeken.

3. PETRUS MELDT DE GEMEENTE ZIJNBEVRIJDING, HAND. 12:12-17

De Here had Petrus op wonderlijke wijze bevrijd, maar nu moest hijzich verder weer op normale wijze zien te redden.

12 Even stond hij na te denken. Toen besloot hij eerst degemeente van zijn verlossing in kennis te stellen. Hij begaf zichdaartoe naar de woning van Maria, de moeder van Johannes, bijge-naamd Marcus.

Koos hij dit adres, omdat er toen al een nauwe band bestondtussen hem en Marcus? Later noemt hij die immers „mijn zoonMarcus", 1 Petr. 5:13. Daaruit blijkt dat Petrus in Marcus' levenveel betekend heeft, zoals een leraar in dat van zijn leerling. Vol-gens een oude overlevering is hij de schrijver van het evangelic naarMarcus en heeft hij dat in Rome uit Petrus' mond opgetekend. 5 )

Zijn moeder was kennelijk een bemiddelde vrouw. Zij bezateen ruim huis met een poortgebouw, dat toegang gaf tot een binnen-plaats. Het was een van de vele vergaderplaatsen van de Jeruzalem-se gemeente, die inmiddels duizenden leden telde. Kerkgebouwen

278

zouden pas eeuwen later verrijzen. Die nacht waren er ook bij haarveel gemeenteleden samengekomen om voor Petrus te bidden.

13 Nadat hij (voorzichtig, om burengerucht te vermijden?) opde deur van het poortgebouw had geklopt, kwam Roosje, het dienst-meisje, vermoedelijk met bonzend hart, vragen wie daar in het holstvan de nacht voor de deur stond? Toch geen arrestatieploeg van dekoning?

14 Petrus kwam er blijkbaar vaker aan huis, want toen hij zijnnaam noemde, herkende zij hem onmiddellijk aan zijn stem. Er wasvoor haar geen twijfel mogelijk: daarbuiten stond de man voor wiemen binnen bad! Ze was opeens zo blij dat ze van de weeromstuitvergat de deur voor hem te ontgrendelen. Halsoverkop vloog ze naarbinnen en riep de gebedskring toe: „Petrus zelf staat voor de deur!"

15 Maar die meenden zeker dat de spanning haar te veel wasgeworden, want zij antwoordden haar: Meid, „je bent niet goedwijs", vgl. Luc. 24:11. Zij bleef echter volhouden dat het werkelijkwaar was. „Je verwart hem met zijn beschermengel", wierpen zehaar daarop tegen. Veel Joden geloofden toen namelijk dat iedereeneen eigen beschermengel had en dat die zich als je dubbelgangerkon voordoen. Uit de Schrift valt dat niet op te maken. Zij leert weldat de gelovigen door engelen beschermd worden, maar niet dat elkdaarvoor zijn eigen beschermengel heeft. 6 )

Men heeft deze gelovigen vaak verweten dat ze wel vurig ba-den om Petrus' vrijlating, maar intussen zelf niet geloofden aan deverhoring van hun gebeden. Terwijl Petrus toch al eerder door eenengel uit de gevangenis was bevrijd, 5:19. Maar is dit oordeel welbillijk? Het was en bleef een gebed. Bovendien vermeldt Lucas nietuitdrukkelijk dat zij om zijn bevrijding baden. Na een vorige gevan-genneming hadden zij God ook niet als hoogste wens voorgelegd:„Spam het leven van uw dienaars", maar: „Help uw dienaars metalle vrijmoedigheid uw Woord te verkondigen", 4:29. Zou diezelfdegemeente thans niet in dezelfde geest gebeden hebben? Natuurlijkook voor Petrus' persoonlijke welzijn, maar vooral dat de Here hemdoor zijn Geest zou bijstaan. Zodat hij straks voor koning Herodeseen krachtig getuigenis omtrent Messias Jezus zou mogen afleggen.En toen God hun nog veel meer gaf dan zij Hem vroegen, konden zedat even niet geloven.

279

§ 17 Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

§ 17

16 Intussen stond Petrus maar te kloppen. Toen er tenslotte eenpaar gelovigen naar de buitendeur gingen en deze openden, warenzij buiten zichzelf van verbazing. Inderdaad, daar stond Petrus inlevenden lijve voor hen!

17 Van verbazing en blijdschap begonnen ze daarop allemaaldoor elkaar te schreeuwen. Petrus besefte echter dat de tijd drong.Elk ogenblik kon zijn verdwijning opgemerkt en de jacht op hemgeopend worden. Bovendien zou lawaai zijn achtervolgers in denachtelijke stilte makkelijk op zijn spoor kunnen brengen. Daaromwenkte hij om stilte en vertelde hoe de Here hem uit de gevangenishad gehaald. En of ze dit ook wilden doorgeven aan Jakobus, debroer van de Here Jezus, en de andere leidinggevende broeders.

Daarna vertrok hij naar een andere plaats, waar hij mindergevaar liep opnieuw door Herodes gegrepen te worden. Zo'n vluchthad de Meester voor gevallen als deze ook aangeraden, Mat. 10:23.Omdat koning Herodes kort hierna stierf, was het gevaar voorPetrus ook weer spoedig geweken. In Hand. 15 is hij gewoon inJeruzalem.

4. HET GODSWONDER DOOR HERODESMISKEND, HAND. 12:18-19

Door Petrus' wonderbare verdwijning deed de Here God meteen eendringend beroep op Herodes en het Joodse yolk om zich te bezinnenop hun vijandschap tegen Jezus en zijn gemeente. Maar helaas hiel-den vorst en yolk zich voor dit nieuwe appel doof.

18 Bij het aanbreken van de dag ontdekten de soldaten aan wiePetrus vastgeklonken was geweest tot hun stomme verbazing dat degevangene niet meer tussen hen in lag! Dat verwekte uiteraard ookonder de andere bewakers grote opschudding. Volgens het Romein-se recht konden zij nu tot dezelfde straf veroordeeld worden als degevangene verdiend had die zij hadden laten ontsnappen!, vgl.16:27, 27:42. Zo trachtte men te voorkomen dat bewakers werdenomgekocht. Daarvan was in dit geval echter geen sprake. Wat kon ermet die zwaar bewaakte man gebeurd zijn?

19 Herodes zette onmiddellijk een zoekactie op touw. Daarbijzijn vast talrijke christenen ondervraagd en hun huizen doorzocht.De arrestant werd echter niet gevonden. Daarop riep de koning, die

zich persoonlijk met de zaak bemoeide, de bewakers ter verant-woording. Tijdens dit verhoor zal hij best begrepen hebben dat desoldaten onschuldig waren. Petrus' ontsnapping was kennelijk eenGodswonder. Maar dat weigerde de anti-christelijke Herodes perti-nent te erkennen. Terwijl een kind Gods machtige hand in dezegebeurtenis kon tasten, sloot Herodes er welbewust de ogen voor enbleef hij Koning Jezus tarten. Evenals het Sanhedrin na de wonder-bare bevrijding van alle apostelen welbewust ziende blind wasgebleven, 5:19-24, vgl. Mat. 13:13vv.

Hij liet de soldaten wegleiden, naar alle waarschijnlijkheid omgeexecuteerd te worden. Zij hadden met hun Leven voor de gevange-ne moeten instaan en moesten dat nu voor zijn bevrijding laten. Ookhier blijken Gods beschikkingen voor ons ondoorgrondelijk en zijnwegen onnaspeurlijk te zijn, Rom. 11:33. Petrus kreeg engelenbe-scherming, maar Jakobus en de soldaten werden onschuldig terdood gebracht. Tot onze troost mogen wij weten dat Gods dossiersook over deze zaak nog eenmaal door de Rechter van levenden endoden geopend zullen worden, Op. 20:11-15.

Herodes was diep teleurgesteld. Hij had door de dood vanPetrus de gunst van de Joden willen winnen. In plaats daarvan hadhij pijnlijk gezichtsverlies geleden. Ontgoocheld verliet hij Judea enging naar Caesarea. Zo kreeg de gemeente van Jeruzalem weer rust.

5. DE DOOD VAN HERODES AGRIPPA,HAND. 12:20-24

,Hoogmoed komt voor de val", Spr. 16:18. Dat liet Herodes' eindetreffend zien.

20 Enige tijd later had de bevolking van Tyrus en Sidon. zichde woede van Herodes op de hals gehaald. Deze oude en machtigehandelssteden aan de Middellandse Zee (vgl. Ez. 27) telden eengroot aantal inwoners, maar hadden slechts een klein achterland. Zijwaren daardoor voor hun voedselvoorziening reeds eeuwenlangafhankelijk van Israel. Salomo leverde hun al graan, 1 Kon. 5:11.Omdat de Romeinse keizer uiteraard verbood dat zijn vazallen hunonderlinge geschillen met de wapens uitvochten, dreigde Herodeshet buurland te treffen door de graanexport daarheen stop te zetten.Misschien had hij dit zelfs al gedaan. En dat in een tijd van graan-

280 281

§ 17 Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus

§ 17

schaarste op de wereldmarkt, 11:28.Om een ramp af te wenden, hadden de beide steden gezamen-

lijk een vredesmissie naar Caesarea gezonden. De heren wisteneerst Blastus voor zich te winnen, die als kamerheer van Herodesgrote invloed op hem had. Hij beloofde - vast na een gouden hand-druk - zijn uiterste best te zullen doen dat de koning hen zou ont-vangen. Zodat zij een dringend beroep op hem konden doen deonderlinge betrekkingen te verbeteren en van de graanboycot af tezien.

21 Blastus' bemiddeling had succes. Herodes bewilligde erinderdaad in de gezanten te ontvangen. Om hen goed te laten voelendat hun beide stadstaten van zijn gunsten moesten leven, zou hij zijnvredesvoorwaarden bekendmaken tijdens een massabijeenkomst diein diezelfde tijd was georganiseerd. Keizer Claudius was namelijkjuist enige maanden tevoren van zijn veldtocht tegen de Brittenteruggekeerd. Volgens Flavius Josefus waren er ter ere daarvan inhet overwegend heidense Caesarea schouwspelen georganiseerd, dieveel mensen trokken. Op de tweede dag daarvan zou Herodes dedeputatie toespreken. 7)

Om zijn macht en glorie te demonstreren nam koning Herodes`s morgens in vol ornaat plaats op het podium van het grote open-luchttheater. Volgens Josefus was hij gekleed in een met zilverbro-kaat versierde mantel, die hem zodra de zon erop scheen in eenschitterend lichtende gestalte veranderde.

22 Toen het heidense publiek op de tribunes hem zag en hoor-de, raakte het zo diep van hem onder de indruk dat het juichte:„Hier spreekt een god en geen mens!" Uit het Grieks blijkt dat mendit niet even, maar enige tijd geroepen heeft. Ook Josefus vermeldtdat vleiers hem toeriepen dat ze hem tot nog toe als een sterfelijkmens hadden beschouwd, maar nu inzagen dat hij een god was.Daarmee werd hem hetzelfde eerbetoon gebracht als aan de keizer.En hoewel hij als Jood het eerste gebod terdege kende, wees hij ditgoddelijk eerbetoon niet onmiddellijk krachtig van de hand, maarliet hij het zich gaarne welgevallen, vgl. 10:26, 14:11-18.

23 Toen de moordenaar van zijn apostel zodoende ook Godseer nog te na kwam, was de maat bij Koning Jezus vol. Op ontzag-wekkende wijze greep Hij in. Hij zond een engel die de hoogmoedi-

ge, in het zilver gehulde vorst in de tijd van een tel met een vreselij-ke en dodelijke ziekte sloeg. Voor het oog van het yolk en de Fenici-sche gezanten schrompelde Herodes van een als god vereerde vorstplotseling ineen tot een armzalig hoopje menselijke ellende. Hijwerd van binnenuit door wormen opgevreten, schrijft dokter Lu-cas. 8) Wat hem vast folterende pijnen bezorgd moet hebben. VolgensJosefus blies hij na vijf dagen van ondraaglijk lijden de laatste ademuit. 9) Gods verdrukte yolk kan zich er nog mee troosten: zo zal Hijeens al zijn vijanden doen vergaan!

24 Maar het Woord van God was onweerstaanbaar!, vgl. 6:7,19:20, 2 Tim. 2:9. In steeds wijdere kringen vernieuwde het men-senharten, totdat het ondanks velerlei tegenstand zelfs in Rome ver-kondigd werd. Als hij dat straks in Hand. 28:11 beschreven heeft,legt Lucas de pen neer en zwijgt hij zelfs over de afloop van Paulus'proces. Want zijn doel was niet apostellevens te beschrijven, maarhoe het getuigenis omtrent de Here Jezus vanuit Jeruzalem viaRome de einden der aarde bereikte, 1:8. Wij denken daarbij nu ookaan onze eigen heidense voorouders.

6. TERUG NAAR ANTIOCHIE, HAND. 12:25Nu vat Lucas de draad weer op die hij in 11:30 had laten liggen enkeert hij terug naar Barnabas en Saulus, die omstreeks deze periodein Jeruzalem waren. In verband met een dreigende of reeds begonnenhongersnood had de gemeente van Antiochie een collecte gehoudenvoor de gelovigen in Judea en Jeruzalem. Barnabas en Saulus haddende opbrengst daarvan aan de broeders overgedragen.

25 Na hun liefdedienst volbracht te hebben, keerden zij terugnaar Antiochie. Zij namen ook Johannes Marcus, de neef vanBarnabas, mee. Blijkbaar omdat zij hem beiden geschikt achttenvoor de evangeliedienst. Later kregen zij daarover meningsverschilen gingen zij om Marcus uiteen (13:5v,13; 15:37-40), maar kortvoor zijn dood vroeg Paulus om de komst van Marcus, omdat hijhem goed kon gebruiken, 2 Tim. 4:11.

Afscheid van JeruzalemHiermee neemt Lucas voorlopig afscheid van de gemeente van

Jeruzalem. Tot dusver beschreef hij hoe zij was ontstaan door de

282 283

§ 17 Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus Koning Herodes tart vergeefs Koning Jezus § 17

kracht van de Heilige Geest en hoe zij was gegroeid door Woord enwonder, maar ook ondanks zware tegenstand. Want na de dood vanStefanus brak in Jeruzalem onder leiding van Saulus een hevige ver-volging uit waardoor veel gelovigen over Judea en Samaria ver-strooid werden. Door de evangelisatie van deze vluchtelingen ont-stonden de gemeenten in de kuststreek (Joppe, Caesarea) en bereik-te het getuigenis van Jezus zelfs de wereldstad Antiochie

Intussen bleek ons uit Lucas' relaas terloops ook hoe verschil-lende voortekens van de verwoesting van de tempel nu reeds in ver-vulling gingen, Luc. 21:5-36. De Here Jezus had in dat verbandhongersnoden en vervolgingen, arrestaties en gevangenschap voor-zegd. In Hand. 4-12 zagen we hoe veel hiervan al bewaarheid werd.„Iedereen zal jullie haten vanwege mijn naam", had de Here voor-zegd, Luc. 21:17. Wat zouden veel Joden gejuicht hebben als ookPetrus' hoofd op bevel van Herodes gevallen was. Jeruzalem bleefin meerderheid Jezus' naam met afschuw afwijzen. Het haatte zijnapostelen en wees het ultimatum, dat zij het als Gods gezanten over-brachten, hooghartig af, vgl. blz. 23v, 47v, 87. Zich al meer verhar-dend stevende het af op zijn ondergang in het jaar 70.

Maar vele heidenen aanvaardden de Here Jezus wel als hunHeer en Redder. Dat wordt nu Lucas' hoofdthema: hoe het evangelicvanuit Antiochie via Klein-Azie (= Turkije) Rome bereikte, het hartvan de toenmalige wereld. Van nu af staat ook niet langer het optre-den van de apostel Petrus centraal, maar de prediking van de apostelPaulus in de Grieks-Romeinse wereld. Al zal ook hij Jeruzalemnogmaals tot bekering oproepen.

NOTEN1)Of Saulus en Barnabas tijdens de gebeurtenissen van dit hoofdstuk inJeruzalem aanwezig waren, valt op grond van Lucas' vage tijdsaanduidingniet met zekerheid uit te maken. Volgens huitenbijbelse gegevens stierfHerodes in het voorjaar van 44 en vond in 46 de hongersnood pi aats.Volgens R.N. Longenecker zou de historische volgorde dan waarschijnlijkzijn: Hand. 11:19-26, Hand. 12, Hand. 11:27-30. Zo F.F. Bruce, comm. a.l.en C.M. Breman, Chronologie van Handelingen, in: De Handelingen derApostelen, Soest 1990, (Studiebijbel 6), 852v.2) Longenecker, a.1.3 ) Het heeft verwondering gewekt dat Lucas de martelaarsdood van Jako-

bus zo kort afdoet, hoewel hij vast alle details kende. Zijn doel was echterde verbreiding van het evangelic te beschrijven. Deze werd door de doodvan Stefanus wèl, maar door die van Jakobus niet opzienbarend bevorderd.In zijn geval werd er een apostel uitgeschakeld en bleek hoe ver Herodesdurfde te gaan, vgl. R.C.H. Lenski, comm. a.l.4) Calvijn a.l. Hij zal straks trouwens „in een ondeelbaar ogenblik" allelevenden en doden veranderen, 1 Cor. 15:51v.5)Vgl. in deze serie Mattheiis-Marcus, 287v.6) Calvijn wijst crop dat nu eens een engel genoeg is voor een heel yolk(Ex. 14:19) en dan weer een man een heel leger engelen om zich heen ziet(2 Kon. 6:17). „Het moet ons genoeg zijn dat het gansche heir des hemelsvoor het welzijn der kerk zorgt."7) Volgens het verslag dat Flavius Josefus in zijn bock „Joodse Oudheden"(Antiquitates XIX, 8, 2) van Herodes Agrippa's levenseinde geeft. Zijnbericht laat zich uitstekend met dat van Lucas combineren.8) Flavius Josefus, Antiq. XVII,6,5, schrijft: „De voeten waren evenals hetonderlijf gezwollen door een waterige, doorschijnende vloeistof en aan degeslachtsdelen ontstond een vieze zweer, die wormen deed groeien".Volgens de medicus prof. dr. G. A. Lindeboom kan die zwelling, met namewat de genitalia betreft, monstrueuze vormen hebben aangenomen. Daarbijis het bepaald niet uitgesloten dat zich in de open plekken en wonden diede vermoedelijk zwaarlijvige monarch aan het onderlijf had, dank zij deonvoldoende hygienische verzorging van die dagen, met het blote oogzichtbare parasieten, maden en larven hebben vertoond", G. A. Linde-boom, Dokter Lukas, Amsterdam 1965, 140-143.9) J. Keulers releveert in zijn comm. a.l. uitvoerig Josefus' relaas van He-rodes' dood.

284 285

18

HANDELINGEN 13:1-12PAULUS' EERSTE APOSTOLISCHE REIS

I: CYPRUS

Van nu of raakt de evangelieverkondiging in een enorme stroomver-snelling en ontvangt zij een steeds bredere bedding!

In Hand. 1-7 bestond de gemeente nog uitsluitend uit Joodsegelovigen.

In Hand. 8 werden ook Samaritanen toegevoegd en doopteFilippus de eerste Afrikaan.

In Hand. 9 riep de Here Saulus om het evangelie ook aan deheidenen te verkondigen.

In Hand. 10 leerde Hij Petrus dat de Wet van Mozes alsscheidsmuur tussen Joden en heidenen was afgebroken. Hij mochthet evangelic gerust ook aan de Romeinse officier Cornelius ver-kondigen.

In Hand. 11 erkenden ook de andere apostelen en gelovigen inJudea dat God de heidenen de bekering ten leven had gegeven.Cyprische en Cyreense Joden, die de vervolging in Jeruzalem ont-vlucht waren, verkondigden in Antiochie de blijde boodschap ookaan heidenen. Zo ontstond in die wereldstad een grote Joods-heidensegemeente. De eerste schapen uit de heidenwereld waren dus over dedam.

In Hand. 13-28 vertelt Lucas hoe daarop de grote stroom volg-de. In deze hoofdstukken lezen we hoe Paulus het evangelic verkon-digde van Antiochie tot in Rome, het centrum van de AntiekeWereld.

1. ZENDINGSREIZEN? LIEVER: APOSTOLISCHEREIZEN!

Wij zijn gewend aan de term „de zendingsreizen van Paulus". Tochzouden wij op de keper beschouwd liever van apostolische reizen

Paulus' eerste apostolische rein: Cyprus § 18

spreken. Er bestaan immers tussen de prediking van de apostelPaulus en die van de latere zendelingen diepe, principiele verschil-len.

Om te beginnen is Handelingen geen „zendingsboek" in onzezin, maar van a tot z geborduurd op het stramien van Gods verbond.Het verhaalt hoe de apostel Paulus in een unieke periode van de ver-bondsgeschiedenis op unieke wijze een unieke opdracht heeft uitge-voerd. Daarbij richtte hij zich altijd eerst tot Israel, Gods oude ver-bondsvolk. Zijn bediening kan daarom niet zonder meer modelstaan voor de latere zending.

De zendingsgeschiedenis verhaalt immers van mannen en vrou-wen die met eerbiedwekkende toewijding aan God en zijn Rijk naarafgelegen oorden vertrokken om aan blinde heidenen, die God nochzijn verbond kenden, het evangelic te verkondigen. Zij stonden daar-bij voor de opdracht eerst de taal van die streek te leren en daarnaBijbelgedeelten daarin te vertalen. Omdat hun hoorders vaak nieteens konden lezen, moesten ze hun dat ook nog leren. Zodoendebrachten veel zendelingen hun hele leven onder primitieve volkendoor.

De apostel Paulus daarentegen verkondigde het evangelic bijvoorkeur in de grote bevolkingscentra langs de heerwegen van hetRomeinse wereldrijk. Hij werkte graag in zeehavens als Tessaloni-ca, Efeze, Korinte en in regionale hoofdsteden. Vanuit zulke centrakon het evangelic zich vervolgens op natuurlijke wijze verbreidenover het platteland. Zo hadden na twee jaar prediking in Efeze„alien in Asia" het Woord van de Here gehoord, 19:10. Toen hij hetevangelic in een aantal van zulke hoofdplaatsen had verkondigd,schreef hij: „Zo heb ik, vanuit Jeruzalem rondreizende tot Illyrietoe, de prediking van het evangelic van Christus volbracht", Rom.15:19.

Een vreemde taal hoefde hij daarvoor niet te leren, want hijkon vrijwel overal terecht met het Grieks, de wereldtaal van die tijd.Bovendien hoefde hij zelf geen bijbelboeken te vertalen, maar konhij gebruik maken van de Septuaginta, de wijdverbreide Grieksevertaling van het Oude Testament. En waar men in het oostelijkedeel van het Romeinse rijk geen Grieks verstond, was het hem ver-trouwde Aramees de internationale omgangstaal.')

286 287

§ 18 Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus

Terwijl zendelingen uittrokken om kerken te planten waar nogniemand de levende God kende, begaf Paulus zich overal eerst naarde synagogen van bestaande Joodse gemeenten. Daar kon hij nietalleen aanknopen bij de reeds aanwezige grote Schriftkennis, maardaar trof hij ook „godvrezenden" aan: heidenen die 's zaterdags dediensten in de synagoge bezochten (vgl. blz. 10) en daar reedsgeruime tijd de Wet en Profeten hadden horen voorlezen en bespre-ken. Velen van deze heidenen waren daardoor reeds voor Paulus'komst gepokt en gemazeld in het Oude Testament.

In tegenstelling met de latere zendelingen hoefde Paulus zijnhoorders dus fang niet altijd het abc van de Schrift te leren, zoalsb.v. in Lystra en Athene. Op veel plaatsen kon hij meteen aanknopenbij de bestaande Joodse messiasverwachting en voor Joden en „god-vrezende" heidenen proclameren: „De profetieen worden vervuld!Jezus van Nazaret is de beloofde Messias!" Wat hij hun vervolgensbewees uit de hun bekende Schrift.

Zijn optreden betekende echter meteen een confrontatie met deJoodse leiders in Jeruzalem, die Jezus als Messias hadden verwor-pen. Het is opmerkelijk dat de apostelen de Joden in JerUzalem enJudea wel medeverantwoordelijk stelden voor de kruisiging van deHere Jezus, maar dat Paulus dit in de buitenlandse synagogen nietdeed. Wel waarschuwde hij daar ernstig voor Gods verbondswraakvoor het geval zij Hem ook zouden verwerpen.

Ook deze confrontatie was bepaald geen „zendingswerk" in dethans gebruikelijke zin van het woord, maar behoorde tot het bijzon-dere genade-interim dat God inlaste voordat Hij in 70 Jeruzalem enzijn tempel door de Romeinen liet verwoesten. Paulus' predikingstaat in het kader van Gods verbondsproces tegen Israel inzake zijnverwerping van de Messias. De apostel bracht de buitenlandseJoden Gods ultimatum over, vgl. blz. 23v.

Meermalen bevestigde de Here Paulus' prediking door de on-gewoon grote wondertekenen die Hij hem liet verrichten, Rom. 15:18v, 2 Kor. 12:12, vgl. blz. 63-66. 2) Welke zendeling deed hem datna? Daardoor legitimeerde Koning Jezus zichzelf als Gods Messiasen de apostel als zijn gezant. Paulus' woorden en brieven ontvingendaardoor Goddelijk gezag. Dit is eveneens kenmerkend voor de bij-zondere openbaringsperiode waarin de apostel optrad. Hij legde tij-

Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus §18

dens zijn apostolische reizen het fundament waarop alle latere ver-kondigers voortbouwden, 1 Kor. 3:10. Geen zendeling schreef na-dien ooit brieven met apostolisch gezag.

Tot het bijzondere van deze openbaringsperiode behoort ookhet afbreken van de MozaIsche scheidsmuur tussen Israel en de hei-denvolken, vgl. blz. 144v, 237-243. De christelijke gemeente kentgeen hele en halve leden (Joodse gelovigen en gelovigen uit de hei-denen). In de na-apostolische tijd sprak dit vanzelf, maar Paulusheeft er levenslang voor moeten strijden met zijn JudaIstische tegen-standers, vgl. blz. 15. 3 )

Tenslotte nog dit. Zendelingen werkten vaak levenslang opeen plaits. Maar Paulus trok na ergens een pons gepredikt te hebbenweer verder. De nog resterende zaken liet hij over aan een van zijnmedewerkers, Tit. 1:5. Al reisde hij ook weer niet onophoudelijk. InKorinte werkte hij anderhalf jaar en in Efeze zelfs twee jaar, vgl.18:11, 19:10.

2. DE UITZENDING VAN SAULUS EN BARNABAS,HAND. 13:1-3

„Hoe zal men prediken zonder gezOnden te zijn?", Rom. 10:15. Ditgold ook Paulus' eigen reizen. Die maakte hij niet op persoonlijkinitiatief, maar als gezondene door de Geest van Jezus. Of zoals hijzich later voorstelde: „apostel, niet vanwege mensen en ook nietdoor een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader", Gal.1:1

1 Toen het Nieuwe Testament nog geschreven moest worden,hadden sommige gelovigen van de Heilige Geest de gave van deprofetie ontvangen. Daardoor konden zij de gemeente in concretegevallen Gods wil bekendmaken (zie ook bij Hand. 11:27). De vol-tooiing van de Schrift maakte deze gave later overbodig, vgl. 1 Kor.13:8. Anderen bezaten als bijzondere gave het onderwijs in deHeilige Schrift, Rom. 12:7 (zie daarvoor ook pag. 61). De gemeentevan Antiochie was in dit opzicht rijk begenadigd: zij werd gedienddoor vijf profeten en leraren.

Voorop de goede Barnabas, een Leviet uit Cyprus en eenvriend van Saulus, 4:36v, 9:27. Verder Simeon, die Niger (= zwart)werd genoemd, vermoedelijk omdat hij een Noord-Afrikaanse Jood

288 289

§ 18 Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus §18

was. Voorts Lucius uit Cyrene, mogelijk een van de degenen die inAntiochie ook aan heidenen de Here Jezus hadden verkondigd, vgl.11:20. De vierde was de aristocratische Manaen. Hij was de zoog-broer en jeugdvriend van Herodes Antipas, de viervorst die Johan-nes de Doper had laten onthoofden en de Here Jezus had bespot,Luc. 3:19v, 9:7vv, 23:6-12, vgl. 13:31v. Zou Lucas van dezeManaen zijn vele informatie over de Herodessen ontvangen hebben?Tenslotte behoorde ook Saulus tot dit vijftal.

Uitgezonden op bevel van de Heilige Geest2 Het startsein voor Paulus' zendingsreizen werd gegeven door

Gods Geest. En wel in de gemeente te Antiochie, het grote interna-tionale verkeersknooppunt. Het historische moment brak aan tijdenseen dienst van Woord en gebed waarin behalve de profeten en lera-ren ook gemeenteleden aanwezig waren. Had men misschien juistgebeden om de verdere verbreiding van het evangelie in de wereld?Gehoorzaam aan Jezus' bevel: „Vraag daarom de Heer van de oogstom arbeiders in te zetten voor zijn oogst"?, Mat. 9:38. Om Hem tetonen hoe oprecht en ootmoedig zij naar zijn wil vroegen, waren zijmet lege magen bijeengekomen.

Tijdens die onvergetelijke bidstond kwam het hemelse bevelmet het evangelie de wereld in te gaan, waardoor het tenslotte ooktot ons in Nederland zou doordringen. Bij monde van een van deprofeten zei de Heilige Geest namelijk: ,Kom, stel Mij Barnabas enSaulus ter beschikking voor de taak waarvoor Ik hen heb geroepen".

Het was nu ongeveer vijftien jaar geleden dat de Here Saulusin Damascus tot het apostolaat had geroepen, Hand. 9:1-19a. Hijwerd er echter niet alleen op uitgezonden, maar samen met Barna-bas. Dus naar Jezus' regel in een koppel van (minstens) twee, vgl.Luc. 10:1. In het vervolg van het boek laat Lucas zien welke taak deGeest voor hen op het oog had: het evangelie verkondigen aanJoden, heidenen en zelfs hun koningen en de keizer, vgl. 9:15,22:15, 26:16vv, 27:24.

3 Omdat zij na hun eerste reis verslag uitbrachten aan de ge-meente (14:27), ligt het voor de hand dat ze ook in een samenkomstvan de gemeente uitgezonden werden. Vanwege het gewicht van dezaak had zij eerst ootmoedig gevast, voordat zij hen „aan de genade

290

van God" opdroeg, 14:26.Toen legden zij hun de handen op. Niet als een tovermiddel

waardoor zij ineens bekwaam gemaakt werden, want Barnabas enSaulus bezaten de gave van de Heilige Geest reeds. Maar als eensymbolische handeling waardoor zij openlijk de hemelse roepingvan de beide broeders erkenden en als gemeente haar verbonden-heid met hen bevestigde. Bij een volgende reis deed zij dit weer,15:40. Wij erkennen Paulus' hemelse roeping thans nog, wanneerwij de opschriften van zijn brieven serieus nemen en zijn epistelslezen als die van een door God geroepen en gevolmachtigd gezant.

3. PAULUS EN BARNABAS OP CYPRUS,HAND. 13:4-12

Welke kant zouden de beide evangelieboden nu opgaan? Antiochiehad ook goede verbindingen met het Verre Oosten. Volgens oudeoverleveringen trok de apostel Tomas reeds naar India en verkondig-de hij daar het evangelie. Maar Paulus werd van meetaf door deGeest naar het Westen gezonden, waar ook onze verre voorouderswoonden.

4 Wilde Barnabas als Cyprioot (4:36) misschien graag hetevangelic eerst in zijn geboorteland verkondigen, al waren zij nietde eersten die dat zouden doen, 11:19. 4) Dan werden deze overwe-gingen geleid door de Heilige Geest. Lucas herhaalt het nadrukke-lijk: zij gingen als gezanten van de Geest op weg.

Eerst trokken zij naar het 25 km. verder gelegen Seleucie, dezeehaven van Antiochie aan de monding van de Orontes. Daar bock-ten ze passage op een zeilschip dat hen naar Cyprus bracht. Hoe zijhun reis financierden, achtte Lucas voor zijn lezers niet van belang.

5 Na een zeereis van zo'n 200 km meerde het schip aan dekade van Salamis, een grote internationale handelsstad van meerdan een half miljoen inwoners. Er was daar zo'n grote Joodse kolo-nie dat ze meerdere synagogen bezat. Daarheen begaven Barnabasen Paulus zich het eerst.

Dit lag voor de hand. De Joden bezaten de oudste rechten opde Messias, al waren dit geen voorrechten meer. Want Hij had descheidsmuur neergehaald en zowel Joden als heidenen met God ver-zoend, Ef. 2:14,16. Beide bevolkingsgroepen kon Paulus in de syna-

291

§ 18 Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus

Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus § 18

gogen aantreffen: Joden en godvrezende heidenen. Allen hoordersdie de Wet en Profeten reeds kenden. Aan hen hoefde alleen verkon-digd te worden dat de Here Jezus de Schriften had vervuld. Vandaardat we Paulus voortaan altijd eerst naar de synagogen zien gaan.

Zij hadden Johannes Marcus, de neef van Barnabas, bij zichals „dienaar". Om hen persoonlijk behulpzaam te zijn? Of (ook) als„dienaar van het Woord" in de zin van Luc. 1:2? Hij kon veel overde Here Jezus vertellen, mede doordat Petrus geregeld bij Marcus'moeder aan huis kwam, 12:12vv. Zo nodig kon hij de prediking vanPaulus en Barnabas dus goed aanvullen of toelichten. 5 )

De proconsul komt tot geloof6 Zij trokken al predikend 6) het hele eiland door tot zij in het

150 km. verder gelegen Pafos kwamen, de residentie van deRomeinse proconsul. In die stad stond een tempel van Venus, deKanadnitische Astarte, waardoor het een centrum van onzedelijk-heid en waarzeggerij was. Daar troffen zij een zekere Barjezus aan,een Joodse tovenaar en pseudo-profeet, vgl. Jer. 14:14v. Hij doetdenken aan Simon de tovenaar, Hand. 8:9vv, vgl. blz. 193vv. Zulkevalse profeten waren volgens de Here Jezus een voorteken van deverwoesting van Jeruzalem, Mat. 24:24. 7 )

7 Deze Barjezus bewoog zich in de omgeving van de procon-sul Sergius Paulus, een nuchter en verstandig man. Hij herinnert onsaan figuren als de opperschatbewaarder van Ethiopie (8:26-40) ende Romeinse officier Cornelius, 10: 1 v. Alle drie echte zoekers die,zoals zovelen in die tijd, hun buik vol hadden van de heidense gods-diensten.

Sergius Paulus was echter op zijn zoektocht in de fuik vanBarjezus gelopen. Deze had zich als hofprediker of hofastroloog(vgl. blz. 188v.) aan de landvoogd opgedrongen. Natuurlijk wist hijals Jood uit de Thora hoe diep Jahweh alle vormen van occultismehaatte, Deut. 18:10vv. Ook kende hij ongetwijfeld Israels verwach-ting van het Messiaanse vrederijk. Maar op dat hell wees hij delandvoogd niet. In plaats daarvan voedde hij met zijn gruwelijkemagie en pseudo-profetie de geestelijk hongerende Romein met ste-nen voor brood. Kennelijk vertrouwde deze verstandige heiden dezaak niet geheel en al, want hij liet Barnabas en Paulus bij zich roe-

292

pen om het Woord van God te horen over redding door de JoodseMessias Jezus.

8 Opnieuw een historisch moment! Paulus was immers Jezus'aangewezen instrument om zijn naam „voor heidenen en koningen"te brengen, 9:15. En daar stond hij nu reeds voor een volbloed hei-den en nog wel een Romeinse proconsul, de „koning" van heteiland! Hoeveel leden van diens hofhouding zullen hebben meege-luisterd toen hij Sergius Paulus verkondigde: „Geloof in de HereJezus, dan zult u gered worden; u en uw huis", vgl. 16:31.

Elymas (want zo luidde de Griekse naam van Barjezus) besef-te meteen dat dit de doodsteek zou betekenen voor zijn lucratievepositie als magier en „profeet". Toen hij dan ook bemerkte dat delandvoogd wel oor had voor de goede boodschap, sprak hij de apos-telen voortdurend fel tegen. De proconsul moest in aanmerkingnemen dat Elymas ook een Jood was en dus terzake kundig. Welnu,als zodanig ontried de profeet hem ernstig enig geloof te schenkenaan wat Paulus en Barnabas hem over die Joodse Heiland Jezus ver-kondigden.

9 Saulus - nu zijn heidenapostolaat is begonnen noemt Lucashem voortaan bij zijn Romeinse bijnaam Paulus 8) - vol als hij wasvan de Heilige Geest onderkende de situatie scherp. Hier richtteSatan een frontale aanval op het evangelie en deze „profeet" waszijn werktuig. Ook werd bier niet slechts een zondaar van de Reddergeweerd. De doorbraak van het evangelic op heel Cyprus stond ophet spel. Want als de machtige gouverneur de Here Jezus aannam,zouden anderen hem daarin des te makkelijker navolgen.

Op dit kritieke ogenblik kwam de Geest van Jezus tussenbei-den. Deze tovenaar moest voorbeeldig gestraft worden, zodat heelCyprus - Sergius Paulus voorop - zou inzien dat Elymas een valseen Paulus een ware Godsgezant was. Daarop keek Paulus hemscherp aan en sprak als mond van de Geest: „Jij een en al bedrog enoplichterij, zoon van de duivel (zo had de Meester ook eens gespro-ken, vgl. Joh. 8:44, 1 Joh. 3:10), vijand van alle gerechtigheid - zulje dan nooit ophouden de rechte leer van de Heer te verdraaien?

11 En nu, let op: de hand van de Heer keert zich tegen je. Jezult blind worden en een tijdlang het daglicht niet zien". Een wel-sprekende straf voor iemand die het evangelielicht wilde uitdoven!

293

§18

Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus

Op hetzelfde ogenblik kwam er een waas voor Elymas' ogen enwerd alles aardedonker om hem heen. Tastend liep hij rond op zoeknaar iemand die hem bij de hand kon nemen. God was hem noggenadig, want als hij zich bekeerde, zou deze tijdelijke duisternishem bewaren voor de eeuwige duisternis.

Dit was een opmerkelijke ingreep! Verreweg de meeste teke-nen waarmee de Here in de apostolische tijd de blijde boodschapbevestigde, waren weldaden en daarmee heilstekens. Maar de blind-heid van Elymas was een van de weinige onheilstekenen die Hijdoor zijn apostelen deed (de andere waren de dood van Ananias enSaffira en die van koning Herodes). Daardoor heeft Hij vervalsersen bestrijders van zijn evangelie eens en voor altijd ernstig gewaar-schuwd voor zijn Laatste Oordeel. Wij handelden breder over debetekenis van wonderen en tekenen voor toen en nu op blz. 63-66.

12 Toen de proconsul zag hoe de magische macht van zijngunsteling door bovenmenselijk ingrijpen was gebroken, doorzagook hij hem als een aartsbedrieger en kwam hij tot geloof. Dieponder de indruk van wat hij van Paulus en Barnabas over God enzijn Zoon had geleerd en gezien, vgl. Luc. 4:32.

Een typerend begin van Paulus' hele werkMen heeft crop gewezen dat dit eerste optreden van Paulus na

zijn officiele uitzending meteen kenmerkend is voor zijn hele nuvolgende bediening.

Hij stuitte onmiddellijk op Joods verzet en op hun pogingenom de heidenen bij de Here Jezus vandaan to houden. Daarmee zou-den zij nooit meer ophouden. De Here ondersteunde hem echter enhet evangelie triomfeerde. Paulus bleek de gelijke van Petrus, dieook een tovenaar weerstond, 8:20v. 9) De Romeinse overheid washem vooralsnog goed gezind en koesterde zelfs sympathieke belang-stelling voor het evangelic.

NOTEN1)F.F. Bruce, comm. 3rd ed. 1990, 453.2) C. van der Waal, Het Nieuwe Testament: Bock van het Verbond, Goes,1978, 144vv.3 ) Vgl. in deze serie Leviticus, 397-429.

Paulus' eerste apostolische reis: Cyprus § 18

4) Aan de keuze van Cyprus waren ook nadelen verbonden: het was eeneiland, betrekkelijk dun bevolkt en had weinig contact met omringendevolken. Paulus, die liever de grote steden met internationale verbindingenzocht, is nooit meer naar Cyprus teruggegaan (vgl. 15:39v.), H. Mulder,comm. a.l.5) In de papyri van die periode is een hupèretes (dienaar, helper) meerma-len iemand die documenten opstelde en beheerde. In de jonge kerken zul-len al spoedig verzamelingen zijn aangelegd van woorden, gelijkenissen,wonderen van Jezus en van verschijningen na zijn opstanding. Mogelijkhad Marcus zulke documenten onder zijn hoede. Aldus H. Mulder, comm.a.l.6) Met de uitdrukking „they travelled through" doelt Lucas voortdurend op„missionary journeys". David J. Williams, Acts (NIBC), Peabody (USA),1995, 154, 225.7)Vgl. in deze serie Mattheiis-Marcus, 219v.8) „As a Roman citizen, Paul had three names - praenomen, nomen (genti-le), and cognomen (cf. Quintus Sergius Paullus in note on v. 7). Paul(Paullus) must have been his cognomen; what his praenomen and nomenmay have been, we can only speculate", F.F. Bruce, comm. a.l. Paulus(Lat.) = de kleine.9) F. W. Grosheide, comm. a.l. Meer voorbeelden waarmee Lucas Paulus'gelijkwaardigheid aan Petrus illustreert, noemt F.F. Bruce, a.w. 26

295294

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

§ 19

HANDELINGEN 13:13-52PAULUS' EERSTE APOSTOLISCHE REIS

II: ANTIOCHIE IN PISIDIE

Op Cyprus hadden Paulus en Barnabas niet als eersten het evangelicverkondigd. Vluchtelingen uit Jeruzalem waren hen reeds voorge-gaan, 11:19. Maar van nu of is het voor Paulus een erezaak „hetevangelie niet te verkondigen waar de naam van Christus reedsgenoemd was, om niet te bouwen op een fundament dat door ande-ren was gelegd", Rom. 15:20, vgl. 2 Kor. 10:15. Vandaar dat hij nude blik wendde naar het vasteland van Klein-Azie. Daar zou deHere geweldige dingen door hem gaan verrichten.

1. MARCUS KEERT TERUG, VS. 13Een pijnlijke ervaring, die jaren later nog gevoeld werd, was het uit-eenvallen van hun drietal.

13 Van Pafos op Cyprus staken Paulus en zijn beide medewer-kers over naar Attalia, een havenstad in Pamfylie, aan de zuidkustvan het huidige Turkije. Vandaar reisden zij naar het 25 km verdergelegen Perge. Daar besloot Marcus hen te verlaten en naar Jeruza-lem terug te gaan.

Wat hem daartoe dreef, bedekt Lucas met de mantel der liefde.Vermoedelijk temeer omdat zijn vriend inmiddels in ere hersteldwas. In 15:36-40 komt hij erop terug, maar nogmaals zonder de oor-zaak van de moeiten te vermelden. Volgens Paulus was Marcus' ver-trek geen kleinigheid: hij was daardoor niet met hen aan „het werk"gegaan, 15:38. Hiermee wordt vaker de apostolische prediking aan-geduid, 13:2, 14:26. Barnabas wilde het gebeurde later wel door devingers zien. Ook omdat Marcus tenslotte niet door de Geest tot hetwerk was geroepen? Maar Paulus nam de zaak zo hoog op dat hijhem naderhand niet meer als medewerker wilde meenemen, 15:36-40. Later maakte ook hij echter weer graag gebruik van Marcus'

diensten, 2 Tim. 4:11.Gelukkig betekende dit niet het einde van Marcus' bediening

van het Woord. Aan hem danken we immers het tweede evangelic!Een bijkomend voordeel van zijn voortijdige terugkeer was dat mennu in Jeruzalem veel eerder wist dat de proconsul van Cyprus totgeloof gekomen was en dat Paulus en Barnabas thans het evangelicin Klein-Azie verkondigden.

2. ZWARE REIS NAAR ANTIOCHIE IN PISIDIE ENONTVANGST IN DE SYNAGOGE, VS. 14 EN 15

Omdat er in de oudheid meer dan twintig steden waren die Antio-chie heetten I), noemde men de stad waarheen de apostelen zich nubegaven het Pisidische Antiochie. We moeten dit dus vooral nietverwarren met de Syrische wereldstad Antiochie, vanwaar Paulus enBarnabas waren uitgezonden.

14 Van Perge begonnen Paulus en Barnabas aan de zware voet-tocht van meer dan 150 km over het Taurusgebergte naar dit Antio-chie in Pisidie. Bergop, bergaf, langs diepe ravijnen. Zeker op dittraject „blootgesteld aan gevaren van rivieren en gevaren vanrovers", 2 Kor. 11:26. Na een dag of acht bereikten zij dit Antiochie,de regionale hoofdstad van Pisidie, gelegen aan de Via Sebaste, deRomeinse rijksweg die dwars door Klein-Azie van Efeze naar deEufraat liep.

Dit Pisidie maakte deel uit van de Romeinse provincie Galatia,waarin ook de steden Ikonium, Lystra en Derbe lagen. Naar de gelo-vigen in dit „Frygisch-Galatische land" (16:6) zou Paulus later zijnBrief aan de Galaten schrijven. Daarin vertelt hij over zijn eersteprediking in deze streken: „Ik was toen ziek". Toch had men hemals een godsgezant ontvangen, Gal. 4:13-15.

Paulus ontvangt een preekverzoekOp de sabbat begaven Paulus en Barnabas zich naar de synago-

ge. Een multifunctioneel gebouw, dat door de weeks diende als leer-huis, ontmoetingscentrum, gastverblijf, en 's zaterdags als kerkge-bouw. Daar zullen zij wel het nodige opzien gewekt hebben. Bezoekvan twee voorname rabbi's kreeg men niet elke week. Zeker nietvan een die bij professor Gamaliel aan de beroemde rabbijnenschool

296 297

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

in Jeruzalem had gestudeerd.15 Nadat volgens de wereldwijde Joodse liturgie het Sjema

(„Hoor, Israel...") gebeden was en iemand een gedeelte uit de Thoraen de Profeten2) gelezen had (vgl. 13:27; 15:21), liet het synagoge-bestuur hun vragen: Broeders, als u een woord van troost en bemoe-diging voor het yolk hebt, laat het ons dan horen. En terwij1 Jodenen godvrezende heidenen aandachtig luisterden, nam Paulus hetwoord. Zeer waarschijnlijk in het Grieks.

3. PAULUS VERKONDIGT JODEN EN HEIDENENDAT GOD DE BELOOFDE MESSIAS GEZON-DEN HEEFT EN ROEPT HEN OP HEM AAN TENEMEN, VS. 16-41

Van de talloze preken die Paulus heeft gehouden, heeft Lucas er viervoor ons samengevat. De eerste hield hij voor Joden en godvrezendeheidenen in de synagoge van Antiochie , 13:16-41. De tweede enderde voor pure heidenen, respectievelijk in Lystra en op de Areo-pagus in Athene, 14:15-17; 17:22-31. Met de vierde richtte hij zichtot de oudsten van de christelijke gemeente te Efeze, 20:18-35.

Het thema en de onderdelen van de eerste preek luiden: Godzond Jezus als de vanouds beloofde Redder. a. De voorgeschiedenisvan zijn komst. b. Zijn dood en opstanding. c. Oproep tot geloof enwaarschuwing voor ongeloof.

16 Nadat het geroezemoes in de synagoge op een wenk vanPaulus was verstomd, sprak hij de aanwezige Joden en heidenen alsvolgt toe: „Mannen van Israel en vereerders van God, luister". Metde laatsten doelde hij op de heidenen die door hun bezoek aan desynagoge al wel met Gods Woord bekend waren, maar zich nog niethadden laten besnijden.

3.1. De voorgeschiedenis van Jezus' komst, vs. 17-25Geheel in de stijl van de oude verbondstraktaten en de predikingvan de oudtestamentische profeten begon Paulus bij de historischeproloog van Jezus' komst: de genadige goedheid die de Here Israelreeds in de patriarchale tijd bewezen had. Deze vormde de grond-slag waarop al Gods verdere mensenreddingswerk steunde.

Dat is meteen het kenmerkend verschil tussen Stefanus' over-

zicht van Israels geschiedenis in Hand. 7 en dat van Paulus hier inHand. 13. Stefanus legde de nadruk op Israels voortdurende en-trouw. Maar Paulus belicht Gods genadevolle trouw, die onlangshaar toppunt bereikt had in de zending en opwekking van MessiasJezus uit de doden.

Gods trouw aan Israel17 Paulus' preek is dan ook ten diepste niet christocentrisch,

maar theocentrisch. Hij spreekt van a tot z over wat „de God van dityolk Israel" gedaan heeft, in en door Messias Jezus. De basis voordiens komst had God gelegd toen Hij „onze vaderen" Abraham,Isaak en Jakob met hun nageslacht onder ede tot zijn yolk had ver-kozen. En wel uit vrije genade, zonder enige verdienste van hunkant. Van huis uit waren zij immers afgodendienaars, Joz. 24:2.Daarmee sneed Paulus alle Joodse zelfverheffing bij de wortel af.God had hen alleen verkozen omdat Hij hen liefhad, Deut. 4:37.

Hij verbond zich aan hen met grote beloften. Ook dat de Hei-land der wereld uit hen geboren zou worden, Gen. 12:1-3, Luc.1:73vv. Trouw aan deze toezeggingen verhief God hen reeds inEgypte van slavenarbeiders tot een groot en sterk yolk, waarvoor defarao bevreesd werd, Ex. 1:8vv. En toen hij het daarom wilde uit-moorden, bewaarde God trouw aan zijn eed (Deut. 7:8) Israel voortotale uitroeiing en leidde Hij het met Goddelijk machtsvertoon uithun slavernij naar de vrijheid.

18 Als een liefdevolle Vader zorgde Hij vervolgens veertig jaarlang dat zijn kinderen in die „grote en vreselijke woestijn" (Deut.1:19) elke dag te eten en drinken hadden. Aan Israels ongeloof indie woestijn gaat Paulus voorbij. Zijn thema is: Gods trouw, zelfs

ondanks Israels Ontrouw.19 In Kanaan aangekomen veroverde Israel dat niet in eigen

kracht, Ps. 44:3v. GOd vervulde zijn verbondsbelofte aan Israelsaartsvaders: „Aan uw nageslacht zal 1k dit land geven". Daarom

roeide Hij zeven volken voor hen uit en gaf Hij hun dat land in

bezit. Dit alles besloeg een periode van rond 450 jaar (Egypte: 400;woestijn: 40; verovering: 10), vgl. Gen. 15:13, Hand. 7:6.

20 Daarna was het alweer Gods trouw die telkens weer Israelsvolksbestaan redde door middel van richters. Dat hun optreden ver-

298 299

§ 19 Paulus' eerste apostolische rein: Antiochie in Pisidie

oorzaakt werd door Israels ontrouw verzwijgt de apostel. Dit gingzo door tot de tijd van Samuel, de laatste richter, die Israel tevensals een van de grootste profeten beschouwde.

21 Toen hij oud was, vroeg het om een koning. Daarmee ver-wierp het in feite Jahweh, zijn Grootkoning, 1 Sam. 8:7vv. Maargedachtig aan zijn verbond was Hij opnieuw inschikkelijk en gaf Hijhun Saul, de zoon van Kis, die veertig jaar regeerde. Hij was echtereen Benjaminiet en de Messias zou volgens Gods belofte uit de stainJuda voortkomen, Gen. 49:10. Ook die belofte vervulde God trouw.

Paulus' eerste apostolische rein: Antiochie in Pisidie § 19

iemand voor wie ik nog te min ben om zijn sandalen los te maken!"Daarmee had de beroemde Johannes krachtig van zichzelf afgewe-zen en Zijne Koninklijke Hoogheid Messias Jezus aangekondigd.

Dit was het eerste „punt" van Paulus' preek: de historischeproloog van Jezus' komst in de wereld. Hij was bepaald niet uit delucht komen vallen, maar als de vervulling van Gods oude ver-bondsbeloften aan Israels stamvaders en aan koning David. En alsvorst aangekondigd door zijn heraut Johannes de Doper.

Gods trouw aan David22 Want nadat Hij Saul opzij gezet had - aan de oorzaken daar-

van gaat Paulus alweer voorbij - verhief Hij genadig de JudeeerDavid van schaapherder tot koning, en gaf hem dit getuigenis: „InDavid, de zoon van Tsai, heb Ik een man naar mijn hart gevonden,die al mijn bevelen zal volbrengen". Daarmee was de naam geval-len van de voorvader van de Messias. Als Paulus zijn Joodse en hei-dense hoorders had gevraagd: „Wat denkt u van de Messias, van wieis Hij de Zoon?", dan zouden ze allen vlot geantwoord hebben:„Van David", vgl. Mat. 22:42.

23 Want dat had God beloofd: de Vredevorst zou uit Davidsnageslacht geboren worden, 2 Sam. 7:16, Jes. 11:1, Jer. 23:5v. Zach.3:8, Luc 1:32v. Wat zullen de hoorders in de synagoge grote ogenopgezet hebben, toen Paulus vervolgens duizend jaar oversloeg enverkondigde: God heeft deze belofte onlangs trouw vervuld! Hijheeft zijn verbondsbeloften en aan de aartsvaders (vs. 17) en aanDavid gestand gedaan door uit diens nageslacht Israels Verlosser tedoen voortkomen: Jezus van Nazaret. 3) Alleen vertelde Paulus degodvrezenden in de synagoge er nog niet meteen bij dat God doorJezus ook gelovige heidenen wilde redden, vs. 39.

24 Johannes de Doper - van wie de hele synagoge wel gehoordhad - was voor Jezus' aankomst als zijn heraut opgetreden. Met dedoop van bekering, die hij het yolk verkondigde, had hij heel Israelop de komst van Messias Jezus voorbereid. Want zonder bekeringgeen redding, vgl. 2:38.

25 Tegen het einde van zijn loopbaan zei Johannes: „Nee, ikben niet degene voor wie u mij houdt. Maar let op! Na mij komt er

3.2. Jezus' dood en opstanding, vs. 26-37Nu komt Paulus met de feiten omtrent Jezus' dood en opstanding.Jeruzalem had Hem ter dood gebracht. Maar God had Hem opge-wekt en Hem tot de Messias-Koning van Psalm 2 uitgeroepen. DoorHem is er voor ieder die in Hem gelooft vergeving van zonden teverkrijgen.

Jeruzalem hracht Jezus ter dood26 Op dit punt gekomen, wordt Paulus' toespraak intiemer. In

vs. 16 sprak hij zijn Joodse hoorders aan met „Israelieten", maar numet „broeders" 4) en „zonen van Abraham". Dus als wettige erfgena-men van de verbondsbeloften die God vader Abraham deed. Maardaardoor ook geroepen diens geloof na te volgen. Straks zal deapostel hen opwekken om als ware zonen van Abraham voor Jezusen tegen het Sanhedrin te kiezen. Ook de godvrezenden spreekt hijnogmaals aan. De hele synagoge moest weten dat de beide gastengodsgezanten waren die zowel Joden als heidenen verlossing-door-Jezus kwamen verkondigen.

27 En nu komt de apostel op wat voor Joden een enorme aan-stoot en voor heidenen pure dwaasheid was (1 Kor. 1:23): dezeRedder was gekruisigd! De apostel verheelde het niet. Het yolk vanJeruzalem en zijn leiders hadden in Hem niet de Messias (h)erkend,hoewel Hij alle tekenen deed waarmee Hij in de Schriften was aan-gekondigd, Jes. 29:18, 35:5, Luc. 7:20-23. Een zaak derhalve vanschaldige onwetendheid, zie bij 3:17; vgl. Luc. 23:34, 1 Kor. 2:8. 5 )(Het is opvallend dat Paulus de Jertizalemse Joden en hun leiderswel rechtstreeks aansprakelijk stelt voor Jezus' dood, maar die in dediaspora niet!). 6 )

300 301

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

Jezus opgewekt uit de dood en daarmee zijn veroordeling van dezegerechtelijke moord uitgesproken. Petrus had hen herhaaldelijk opdeze verschrikkelijke zonde gewezen, vgl. 2:23v, 36; 4:10; 5:30v.

31 Ja, Messias Jezus leefde! Daar konden zij vast van op aan.Want Hij was na zijn opwekking niet slechts een keer, maar gedu-rende veertig dagen verschenen, 1:3. 7) En wel aan zijn twaalf apos-telen, die Hem van Galilea naar Jeruzalem waren gevolgd en zichdus niet in zijn identiteit konden vergissen. Zij getuigden nu voorhet yolk dat zij Jezus na zijn opstanding hadden gehoord, gezien,getast en samen met Hem hadden gegeten. Dit getuigenis werd nudoorgegeven in de synagoge van Antiochie. (Schriftcritici kunnenhet wel weerspreken, maar daarmee is dat geverifieerde heilsfeitnatuurlijk niet ongedaan gemaakt.)

32 Dit was de goede boodschap die de beide gasten kwamenverkondigen. Wat God alreeds hun ven-e voorouders had beloofd enwaarop Israel al zo lang had gewacht, dat had Hij nu voor hen, hunnageslacht, vervuld door Jezus te doen „opstaan". Het is mogelijkdat de apostel daarmee niet alleen doelde op Jezus' opwekking uitde dood, maar op zijn hele optreden. Zoals God in het verleden rich-ters, koningen en profeten had „verwekt" en doen „opstaan" (Deut.34:10, Richt. 4:9), zo had Hij dat nu gedaan met de Verlosser Jezus,vgl. 3:22, 7:37.

33 Daarmee verkondigde Paulus geen nieuwe leer, maar devervulling van de Wet, de Profeten en de Psalmen. Wie Jezus ver-wierp, verbrak Gods verbond met Israel en verachtte de genade dieHij hun in Messias Jezus bewezen had. Vandaar dat Paulus zijn pre-diking vervolgens staafde met enkele aanhalingen uit Psalm 2 en 16,en Jesaja 55. Om daarmee Jezus' Messias-Koningschap te legitime-ren en de synagogegangers te bewegen met het Sanhedrin te brekenen in Jezus te geloven.

Zij kenden Jahwehs verklaring in Psalm 2: „U bent mijn zoon.Ik heb u heden verwekt". Dat was de oude, verbondsmatige kro-ningsterminologie van het statuut (Ps. 2:7), waarin God de rechtspo-sitie van David en zijn opvolgers had vastgelegd. Hij zou deze vor-sten als zijn zonen adopteren, 2 Sam. 7:14. 8) Met die oude psalm-woorden had God Jezus plechtig tot Messias-Koning uitgeroepen.Hij had de proclamatie „U bent mijn Zoon" zelfs tweemaal uit de

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

Maar dit mocht voor de Antiocheners geen reden zijn om Hemnu óók te verwerpen. Integendeel, dit moest hen aansporen Hemgelovig te aanvaarden. Zijn veroordeling vormde juist het bewijs datHij de Messias was! Zij klopte volkomen met de uitspraken van deprofeten, die elke sabbat in alle synagogen werden voorgelezen.Daaruit kon iedereen weten dat de Messias via een lijdensweg zijnheerlijkheid moest binnengaan, Luc. 24:26. Juist door Jezus terdood te veroordelen hadden Jeruzalem en zijn leiders hens ondanksde profetieen vervuld, vgl. 3:18. De Messias moest door Israels lei-ders verworpen worden, Ps.118:22. En Hij priciest tot de misdadigersgerekend worden. En Hij moest geslagen en bespuwd worden. EnHij moest om onze zonde te verzoenen naar de eis der wet gedoodworden, Lev. 17:11, Jes.50:6, 52:13-53:12, Luc. 18:31, Rom. 8:4.

28 Daarmee bleef zijn dood wel volop een gerechtelijke moord.Want hoewel het Sanhedrin in de vele valse getuigenverklaringengeen enkele rechtsgrond voor de doodstraf had kunnen vinden (Mar.14:56), en ook Pilatus Hem onschuldig verklaarde, hadden Jeru-zalem en zijn leiders er toch krachtig bij hem op aangedrongen Jezusterecht te stellen, vgl. 3:13v.

29 Zij waren hiervoor dan ook ten voile verantwoordelijk.Ook voor de wijze waarop Hij gedood werd: aan het vloekhout,Deut. 21:23, Gal. 3:13. Maar tegelijkertijd vervulden zij onbewustalles wat over Hem in de Schrift geschreven stond. Het was ook hunschuld dat Hij begraven moest worden. Al lag Hij dan tijdens zijndood in het graf van een rijk man! Zoals eveneens voorzegd was,Jes. 53:9, Mat. 27:60.

Dit moesten Paulus' hoorders dus goed beseffen: in heel Jezus'lijdensweg bleef geen profetie onvervuld! Als zij dit getuigenis ge-loofden, zouden zij aan Jezus' kruisdood geen aanstoot meer nemen.Integendeel, dan zouden zij met de Jeruzalemse (mis)leiders durvenbreken en Jezus als Israels lang verwachte Messias-Koning aanvaar-den.

Maar God wekte Jezus op30 Want dat was Jezus: de Messias-Koning. Daartoe had God

Hem op onweersprekelijke wijze uitgeroepen. Toen yolk en leidersHem uit de weg hadden geruimd, had God de door hen vervloekte

302 303

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

hemel mogen horen! Ten eerste toen Hij zich had laten dopen (Luc.3:22) en ten tweede bij zijn verheerlijking op de berg, Luc. 9:35. 9)

34 Zo had God ook al lang tevoren beloofd dat Hij deze Zoonen Koning uit Davids huis zou opwekken uit de doden. En (andersdan Lazarus) om nu nooit meer te sterven, vgl. Rom. 6:9. Dit lagopgesloten in wat God door Jesaja had gezegd: „Ik zal aan u debetrouwbare heiligheden van David geven", Jes. 55:30 0) Daarmeehad Hij volgens de apostel gedoeld op de eeuwige heerschappij vanDavids grote Zoon, 2 Sam. 7:16, Luc. 1:32v. Dit vereiste dat dieVorst dan ook eeuwig zou Leven. Daarom had God Messias Jezus navolbrachte taak opgewekt uit de dood. Om nu als eeuwig-levendeDavidische Koning te heersen over de straks ook eeuwig-levendeburgers van zijn Vrederijk, vgl. Rom. 1:3v.

(Zouden enkele Godvrezende heidense hoorders daarbij ookgedacht hebben aan het directe verband van Paulus' aanhaling uitJesaja 55? - Met citaten uit het O.T. wil het N.T. meestal ook decontext voor de geest roepen. 11 ) - Zo had Jesaja vlak na het boven-staande geprofeteerd: „Ik heb Hem gegeven tot een getuigenis onderde volken, een heerser en leider over de volken", 55:4.)

35 En waarom lag Jezus' opwekking uit de dood reeds opge-sloten in de profetieen van Jesaja? Was zijn verrijzenis dan ook alvoorzegd? Ja, God had bij monde van David in een andere psalmgezegd: „U zult uw Heilige geen bederf laten zien", Ps. 16:10. (Metdezelfde psalm had Petrus Jezus' opstanding ook al gestaafd, Hand.2:25-32, vgl. blz. 53. Had hij deze verklaring misschien van Jezuszelf geleerd?, vgl. Luc. 24:44).

36 Achteraf bleek nu dat David daarmee niet had geprofeteerddat hij persdOnlijk nooit zou sterven en tot stof wederkeren. Wantnadat hij volgens Gods plan (uiteraard alleen) zijn eigen generatiehad gediend, ontsliep hij en werd hij bijgezet bij zijn voorgeslacht.Dus ging hij wel tot ontbinding over. Daarom kon hij de eeuwigeMessias-Koning niet zijn, want die zou over dile generaties regeren.

37 Maar bij Jezus lag alles heel anders. Hij is weliswaar ge-storven, maar voordat Hij goed en wel tot ontbinding was overge-gaan, werd Hij reeds door God opgewekt uit de dood. Om nu gevrij-waard voor bederf voor eeuwig onze Verlosser te zijn. - Want, zouPaulus later schrijven, Christus werd opgewekt „als eersteling van

304

hen die ontslapen zijn", 1 Kor. 15:20. Al zullen zij „die van Christuszijn" volgens him rangorde pas „leveed gemaakt worden (-) bij zijnkomst", 1 Kor. 15:22v.

Zo sprak Paulus ook in dit tweede onderdeel van zijn preektheocentrisch. Wat God deed vormde daarin de draad. Vooral hetwonder van Gods liefde, trouw en genade zoals Hij die bewezen hadin de zending van zijn Zoon Jezus Christus.

3.3 Aileen wie in Hem gelooft, wordtgerechtvaardigd, vs. 38-41

En nu de betekenis van Jezus' lijden, sterven en opstanding. Dieheeft Paulus uiteraard breder uiteengezet dan Lucas weergeeft. Infeite geeft de evangelist hier terloops een samenvatting van heelPaulus' leer over onze rechtvaardiging door het geloof alleen. Endaarmee de kern van zijn brieven aan de Romeinen en Galaten.

Paulus sprak hier trouwens in Galatie! Het is treffend dat hijalle fundamentele zaken uit zijn anti-JudaIstische brief aan de Gala-ten nu reeds noemt: Jezus' kruisdood (vs. 29), vergeving van zonden(vs. 38), rechtvaardiging door de wet of door het geloof (vs. 39) enGods genade (vs. 43). 12) Teofilus zal de anti-JudaIstische teneur vanPaulus' preek wel hebben geproefd, vgl. blz. 15v.

Vrede met God door onze Here Jezus Christus38 De apostel maakt nu geen onderscheid meer tussen zijn

Israelitische en Godvrezende heidense hoorders zoals in vs. 16 en26, maar noemt hen allen „broeders". Want zijn blijde boodschapwas bestemd voor alle volken. Joden en heidenen moesten allenweten: God laat u heden verkondigen dat u door deze gekruisigdeen opgewekte Jezus vergeving van zonden kunt krijgen.

39 Wie weet hoevelen van hen tot dit moment hadden ge-meend dat zij alleen door stipte onderhouding van de wet vanMozes gerechtigheid (= gehoorzaamheid) voor God konden verwer-ven. Maar volgens Paulus was dit een onmogelijke weg.

Ten eerste miste het bloed van stieren en bokken in de Moza-ische offerdienst de kracht om de zonde weg te nemen, Heb.10:4,11. Het verzoende de zondaar wel degelijk, vgl. Lev. 4 en 5,Num. 15:25vv. Aileen deed het dat op symbolische, sacramentele

305

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

wijze: als schaduw (teken en zegel) van het offer van Christus. Indezelfde spreektrant zei Petrus dat de doop ons redt, 1 Petr. 3:21. 13 )

En ten tweede miste de Mozaische wet de kracht om in zondi-ge mensen gehoorzaamheid aan haar geboden te bewerken, zodat zijdaardoor gerechtigheid bij God konden verwerven, Rom. 8:3a.Langs die weg werd niemand rechtvaardig (= recht-voor-God ofonschuldig) voor God, vgl. Rom. 3:21v, Gal. 2:16, 3:11, Heb. 7:19.

Maar nu liet God bekendmaken dat er bij Hem tech gerechtig-heid voor de mens bestond. Deze gerechtigheid was verwerven doorJezus Christus en kon gratis ontvangen worden door ieder die inHem geloofde. Dit was de blijde boodschap die Paulus en Barnabasin Antiochie kwamen verkondigen. Of je nu Jood was of heiden,iedereen die Jezus als zijn Borg en Middelaar aannam, kon ervan opaan dat God hem om Jezus' wil rechtvaardig had verklaard (= vrij-gesproken van de schuld der zonde en recht gegeven op het eeuwigeleven), Rom. 5:1v.

Waarschuwing tegen ongeloofDeze boodschap was echter niet vrijblijvend. Daarom waar-

schuwt de apostel zijn hoorders haar niet ongelovig te verwerpen.40 Pas daarom op dat op u niet de ernstige oordeelsdreiging

van toepassing wordt die (volgens de Griekse vertaling) in hettwaalfprofetenboek door Habakuk is uitgesproken:

41 Let op, verachters van God, verbaas u en verdwijn,want 1k breng in uw dagen een werk tot stand,dat u niet zou geloven als iemand het u vertelde.Dit is een aanhaling uit het verbonds-proces („rieb"), dat God

in de dagen van Habakuk en Jeremia tegen Juda voerde. Hij gingeen ongelofelijk en verschrikkelijk „werk" tot stand brengen: deopkomst en ondergang van het Babylonische wereldrijk. Door dezevreselijke macht zou Hij de goddelozen in de kerk tuchtigen, Hab.1:5. Maar de rechtvaardige zou het oordeel door zijn geloof overle-ven, Hab. 2:4. Habakuk beleed ootmoedig: „Ik ben, HERE, vol ont-zag voor uw werk!", Hab. 3:2.

Wat haar grondpatroon betreft, was deze geschiedenis bezigzich te herhalen. Het klonk voor de synagogegangers misschienongelofelijk, maar God maakte aanstalten om Juda opnieuw met

zijn verbondswraak te treffen!, Luc. 21:6, 20-24. Thans vanwege deverwerping van zijn Zoon. Voor dit ontzaglijke „werk" zou Hijstraks de Romeinse wereldmacht gebruiken. Het zou 1.100.000Joden het leven kosten en 97.000 de vrijheid. God laat niet met zichspotten, Gal. 6:7, vgl. Jer. 1:12.

Daarom dienden zij veer Messias Jezus te kiezen en tegen hetSanhedrin. Dan zou straks in het Laatste Oordeel de belofte doorHabakuk ook hun gelden: „Maar de rechtvaardige zal door hetgeloof (over)leven", Hab. 2:4.

Joodse christenen hebben daar at lets van mogen beleven in deJoodse Oorlog (66-70). Toen de Romeinse legers Jeruzalem nader-den, herinnerden zij zich Jezus' woord „Vlucht dan naar de bergen"(Luc. 21:20v) en haastten zij zich uit de ten ondergang gedoemdestad naar het overjordaanse Pella. Dwars tegen de stroom Joodsevluchtelingen in die zich juist naar de stad begaven. Omdat zijJezus' oordeelsaankondiging (Luc. 21:20-24) niet geloofden en zichniet konden voorstellen dat God ooit zijn stad en tempel zou latenverwoesten, vgl. Jer. 7:4. Maar de rechtvaardigen die Jeruzalem ont-vluchtten, redden toen door het geloof aan Jezus' woord ook hun tij-delijke leven.

Grondbeginselen voor de predikingVoor hedendaagse evangelieverkondigers vallen er uit Paulus'

eerste preek in Galatie belangrijke basisprincipes voor de christelij-ke prediking of te leiden.

1. Paulus preekte meer „theocentrisch" dan „christocentrisch".De hoofdzaak van zijn preek was wat God de Vader deer de dood enopstanding van zijn Zoon Jezus Christus voor Israel en de volkeren-wereld heeft gedaan.

2 Paulus kwam niet met al of niet gevoelige, geleerde of prak-tische bescheuwingen, maar met feiten. Joden eisten wel opzienba-rende tekenen en Grieken verlangden „diepe gedachten" (1 Kor.1:22), maar daar heeft een arme zondaar niets aan. Paulus verteldebijbelse geschiedenis en daarmee de grote daden van God. Wantdaarvan moeten wij het hebben: wat heeft God gedaan om ons teverlossen van zonde en dood? Als je Paulus gehoord had, dan wiltje dat.

306 307

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

3. Paulus begon door en door verbondsmatig bij Gods histori-sche verlossingsdaden en daarmee bij de voorgeschiedenis vanJezus' komst en werk. Onze Verlosser is immers niet onaangekon-digd op het wereldtoneel verschenen, maar als de vervulling vanWet, Profeten en Psalmen. De christelijke kerk kent geen „oudtesta-mentisch" Oude Testament.

4. Paulus erkende blijkens zijn aanspraken de historische, ver-bondsmatige rechten van zijn Joodse hoorders. Zo dient de christe-lijke gemeente niet toegesproken te worden als heidenen met wieGod en zijn Geest nog van voren of aan beginnen moeten, maar meteerbiediging van de historische heiliging van haar voorgeslacht. Inons land klonk het evangelie al meer dan duizend jaar geleden! 14 )

5. Paulus riep niet alleen op tot geloof, maar waarschuwde ookvoor ongeloof. Gods verbond bestaat immers niet alleen uit beloftenen bevelen, maar ook uit bedreigingen. De christelijke predikingmag het niet verzwijgen: „Wie niet gelooft, is reeds veroordeeld",Joh. 3:18.

6. Paulus' prediking over God en zijn Zoon was, zonder dat hijHem noemde, werk van de Heilige Geest. Hij trad door Paulus opals Trooster en als Openbare Aanklager die de (Joodse) wereld zouovertuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel, Joh. 16:8,vgl. blz. 48v. Zoals Paulus ook van Hem geleerd had dat Wet,Profeten en Psalmen van Jezus spraken, Joh. 16:13.

4. DE REACTIES VAN JODEN EN HEIDENEN OPPAULUS' PREDIKING, VS. 42-52

„Meent u, dat Ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen?",vroeg onze Heiland. „Nee, zeg Ik u, veeleer verdeeldheid", Luc.12:51. In Antiochie kwam het na Paulus' preek tot een kerkscheu-ring!

Na kerktijd42 Na afloop van de dienst werden Paulus en Barnabas drin-

gend uitgenodigd de volgende sabbat nogmaals te komen sprekenover wat God door Jezus tot stand had gebracht. Men vond kenne-lijk ook dat meer mensen dit moesten horen, vgl. vs. 44.

43. De preek had uiteraard vele vragen opgeroepen. Over de

Wet en de Profeten, maar vooral over Jezus van Nazaret. Heel watJoden en godvrezende proselieten wilden geen week wachten opnadere uitleg en liepen daarom na de dienst met Paulus en Barnabasmee. En die hebben toen natuurlijk nog meer verteld over wat Jezushad geleerd en gedaan. Hoe Hij de duivel had overwonnen en aller-lei zieken genezen. Hoe Hij Lazarus had opgewekt en het dochtertjevan JaIrus. Hoe Hij boetvaardige zondaars vergeving en nieuwehoop had gegeven.

Blijkbaar waren er die eerste dag(en) al velen die dit goedenieuws uit het verre vaderland van harte geloofden. Voorzagen Pau-lus en Barnabas misschien toen reeds felle tegenstand? Zij spoordende gelovigen in elk geval herhaaldelijk aan: Verwacht het niet Langervan eigen gerechtigheid door werken der wet, maar blijf gelovig bijde genade die God u bewijst door u de gerechtigheid van Christustoe te rekenen.

Helaas zou menigeen reeds spoedig terugvallen in Joodsewerkheiligheid, zodat Paulus hen in zijn brief aan de Galaten ernstigmoest vermanen (Gal. 1:6) en nogmaals onderwijzen over de recht-vaardiging uit genade alleen, door Jezus alleen en door het geloofalleen.

4.1 De Joden verwerpen het evangelie, vs. 44-47De kerkscheuring als gevolg van Paulus' prediking voltrok zichreeds een week later.

44 Op de eerstvolgende sabbat was het leerhuis tot de nokgevuld. Vrijwel de hele stad was samengekomen om naar het woordvan God te luisteren. Velen zullen buiten hebben gestaan, vgl. Mar.2:2. De godvererende heidenen hadden het blijkbaar overal rondge-bazuind: Je kunt nu gratis vergeving van zonden en het eeuwigeleven ontvangen! Je hoeft er niet eerst Jood voor te worden en vol-gens de Joodse apartheidswetten te gaan leven. Er is onder hen eenRedder opgestaan voor Joden en niet-Joden!

45 Maar bij het zien van zo'n massa yolk werden de Jodenvervuld met jaloezie. Wat moesten al die onbesneden heidenen in„hun" kerk? Luisteren naar het Woord van „hun" God en delen in„hun" Joodse zegeningen? Goed, als zij zich lieten besnijden en vol-gens ,hun" wet gingen leven, dan konden de Joden er vrede mee

308 309

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

§ 19

hebben. Maar volgens die rabbi Paulus waren hun Joodse voorrech-ten na Jezus' komst verouderd. Gods genade was nu voor iedereendie in Messias Jezus geloofde. Dit was voor hun Joods-godsdiensti-ge superioriteitsbesef onverdraaglijk.

De kerkdienst ontaardde in een wanordelijke samenkomst.Nijdig en met ogen vol godsdiensthaat begonnen de Joden Paulus'toespraak te verstoren. Telkens onderbraken ze hem met tegenwer-pingen. Zij ontzagen zich zelfs niet godslasterlijke opmerkingen temaken over de Here Jezus. Ze zullen misschien geroepen hebbendat Hij als gekruisigde een door God vervloekte crimineel was. Hetwas overduidelijk dat ze Hem als Messias afwezen. Het evangeliewas voor hen een doodslucht, 2 Kor. 2:14-16.

De Joden breken met de Israelitisch-christelijke kerk46 Hiermee was de kerkscheuring in Antiochie een feit. De

synagoge scheidde zich af van de aloude, nationale Israelitischekerk van Mozes en de profeten en daarmee ook van haar internatio-nale Israelitisch-christelijke voortzetting. Deze breuk zou typerendworden voor Paulus' verdere werk. Voortaan zou hij telkens onder-vinden dat Joden zijn evangelic verwierpen, terwijl heidenen hetaannamen. Vandaar dat Lucas aan de gebeurtenissen in dit Antio-chie uitvoerig aandacht besteedt.

De oorzaak van de scheuring was duidelijk. De toevloed vanheidenen naar „hun" God en „hun" kerk, zonder dat ze Jood hoef-den te worden, bracht de Joden tot fel verzet. Zij stootten zich aande proclamatie dat Gods genade in Jezus Christus bestemd was voorgelovigen uit alle volken.

Paulus en Barnabas aanvaardden de breuk en bleven niet ein-deloos aandringen. 15 ) Over het Woord van God valt per saldo niet tediscussieren. Je aanvaardt het of je verwerpt het. Waardig en vrij-moedig dienden zij hun Joodse tegenstanders van antwoord: Godheeft door de opwekking van Messias Jezus zijn oude verbondsbe-loften aan Israel vervuld. Dit moest uiteraard het eerst aan u verkon-digd worden. Tenslotte hebt u als mannen van Israel (vs. 16) de oud-ste rechten, vgl. Rom. 9:4v.

Maar u wijst het Woord van God af. Wat dit betekende, hieldPaulus hun ernstig voor: Daarmee veracht u voor uzelf het leven van

310

de toekomende eeuw. GOd achtte u dat leven waardig! Wat Hembetreft, had u het mogen beerven. Maar ti keurt het u zelf niet waar-dig, vgl. Mat. 21:43, Joh. 1:11. Daarom zouden Paulus en Barnabaszich nu tot de heidenen wenden. Althans hier in Antiochie, want totin Rome toe (28:17) zou de apostel zich van stad tot stad altijd eersttot de Joden blijven richten, vgl. Rom. 9:1-3; 10:1.

47 Verzetten zij zich tegen prediking aan heidenen? Dan moes-ten zij nog maar eens goed luisteren naar wat God door Jesaja overde Messias had geprofeteerd: „Het is voor u te gering om mijndienstknecht te zijn om (alleen) Jakobs stammen op te richten (-), Ikstel u aan om een Licht voor de Olken te zijn: mijn heil moet reikentot in de uithoeken van de aarde", Jes. 49:6, vgl. Luc. 2:32. Daaromhad Messias Jezus Paulus en Barnabas opgedragen ook heidenen teroepen uit de duisternis van Satan tot Gods wonderbare licht, vgl.9:15, Ef. 5:8, 1 Petr. 2:9.

Zo voltrok zich de breuk tussen kerk en synagoge. Zij werdniet veroorzaakt door de apostelen, want die hadden Mozes en deprofeten aan hun kant. Maar door de Joden die het evangelic laster-den en zich daarmee in feite afscheidden van „het Israel Gods", Gal.6:16; vgl. Luc. 20:16, Hand. 3:23, Rom. 9:7, 11:17-21, Op. 2:9, 3:9.Hoewel zij tot de oorspronkelijke takken van de edele olijf Israelbehoorden, werden zij er om hun ongeloof afgekapt. Terwijl Gala-tische heidenen als takken van de wilde olijfboom tussen de edelewerden geent, Rom. 11:17-21. Zo verdedigde Lucas terloops tenoverstaan van het ongelovige Israel de zaaksgerechtigheid van deIsraelitisch-christelijke kerk. 16)

4.2 De heidenen nemen het evangelic aan, vs. 48en 49

Het felle Joodse verzet had de godvrezende heidenen gemakkelijkkopschuw kunnen maken. Maar velen van hen lieten er zich nietdoor van de wijs brengen en kwamen tot geloof.

48 Terwijl de Joden het Woord van de Here lasterden, werd hetdoor de heidenen geprezen. Voor hen was het een levensgeur, 2 Kor.2:14-16. Zij waren heel blij met wat Paulus zowel over de Messiasals over henzelf uit de profetieen van Jesaja had aangehaald. Envooral vervulde het hen met innige vreugde dat er vanwege het

311

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

zoenbloed van Messias Jezus nu ook voor heidenen gratis gerechtig-heid bij God verkrijgbaar was.

Zo overwon Gods genade. VOOr de grondlegging van deIsraelitisch-christelijke wereld op Horeb' 7) had Hij reeds beslotenmettertijd ook heidenen te redden, vgl. Gen. 12:3, Ef. 1:4, 1 Petr.2:9v. Dit nude plan zette Hij ondanks het Joodse verzet onweer-staanbaar door. Zovelen er door God bestemd 18) waren voor heteeuwige leven kwamen tot geloof in de Here Jezus. Daarmee geeftLucas geenszins te kennen dat er vooral niet meer heidenen totgeloof kwamen dan God bepaald had, maar dat het er niet minderwaren. De Joodse laster bleek niet bij machte ook maar een heidenvan het geloof af te houden. Dus terwijl het heil Joden en heidenenbeiden even welgemeend werd verkondigd (vs. 46), maakten deJoden zich door ongeloof van hun roeping-en-verkiezing los enmaakten de heidenen die door hun geloof vast, 2 Petr. 1:10, vgl.Luc. 7:30.

49 Het waren er zelfs zeer velen die dit deden. Vanuit de regio-nale hoofdstad Antiochie verbreidde het evangelic van de HereJezus zich namelijk onstuitbaar door de hele omgeving. Vermoe-delijk vooral door de mond-tot-mondevangelisatie van de nieuwegelovigen, die het aan ieder die luisteren wilde doorvertelden. Alszuurdesem in meel doortrok het de samenleving, Mat. 13:33. 19)

4.3 De Joden vervolgen Paulus en Barnabas,vs. 50-52

Het evangelic maakte dus een triomftocht door Antiochie en om-streken, maar voor zijn verkondigers liep het uit op een lijdensweg.Kort voor zijn dood herinnerde Paulus nog aan zijn „vervolgingenen lijden, zoals mij getroffen hebben te Antiochie...", 2 Tim. 3:11.

50 Na enige maanden (?) konden de Joden de zegevierendeloop van het evangelic niet langer aanzien en ontketenden zij eenvervolging tegen Paulus en Barnabas. Een nieuw bewijs dat langvoordat christenen Joden vervolgden, Joden reeds christenen ver-volgden, vgl. 9:23v., 29v.; 12:1-4. Zoals het feitelijk al vanaf Kalben Abel vooral kerkmensen waren die de kerk vervolgden. Vaak metbehulp van wereldse machthebbers, zoals ook bier het geval was.

Er waren onder de godvrezende heidenen in de synagoge ook

bekeerde dames uit de hogere kringen, die gehuwd waren met stads-bestuurders of relaties hadden in invloedrijke kringen. Stak het henmisschien dat zij volgens Paulus met al hun ijver voor de vaak lasti-ge (15:10) Joodse wetten geen streepje op anderen voorhadden? Zijwerden door de Joden opgestookt om het stadsbestuur tegen Paulusen Barnabas op te zetten, zodat die als twee misdadigers uit hetgebied van Antiochie werden verjaagd. Kwam daar misschien zelfseen dracht stokslagen aan te pas? vgl. 2 Kor. 11:25.

Mogelijk was dit tevens een sluwe poging van de Joodse auto-riteiten om de christelijke gemeente buiten de bescherming van deRomeinse wet te plaatsen. De Joodse godsdienst was een zoge-naamde religio licita, een bij de wet beschermde religie. Door zichvan de apostelen en hun volgelingen te distantieren, stempelden zijdezen als een van het Jodendom afgescheiden groep. En daarmeeals een religio illicita, een ongeoorloofde godsdienst, die als zodanigeen gevaar vormde voor de Pax Romana, de vrede in het Romeinserijk.

De apostelen hechtten echter grote waarde aan goede verhou-dingen met de Romeinse overheid. Daarom stelt Lucas duidelijk inhet licht bij wie de eindverantwoordelijkheid lag voor de verdrijvingvan de apostelen. Niet bij het stadsbestuur, maar bij de Joden die hethadden opgehitst. Straks laat hij ook bij nieuwe vervolgingen uitko-men dat die niet plaatsvonden op initiatief van de Romeinse overhe-den, maar van Joodse samenzweerders. En dat die de christenen tenonrechte van een breuk met het Joodse geloof beschuldigden. Dediscipelen van Jezus, dat waren de wettige erfgenamen van deJoodse Bijbel. Zie Lucas' brede verslag van Paulus' preek! Teofilusmoest als hoge Romeinse ambtenaar goed weten dat christenen boy-ale staatsburgers waren, die ten onrechte van oproer en ketterijbeschuldigd werden, vgl. blz. 14v. 20)

De synagoge aangeklaagd, de gemeente met de Geest vervuld51 Aan de gemeentegrens namen Paulus en Barnabas met een

voor Joden veelzeggend gebaar afscheid. Zij stampten en veegdenhet stof van hun voeten. Als een symbolisch getuigenis tegen deongelovige Joden: „Wij hebben u de Heiland verkondigd, maar uweer Hem af. Wij zijn onschuldig aan uw ondergang en verbreken

312 313

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie § 19

alle gemeenschap met u! Voor ons behoort u niet langer tot Israel. 21 )Zelfs het stof uit uw stad dat aan onze voeten zit, mag u houden -wij vegen het af'. Zo had de Meester het voor gevallen als dit bevo-len, Mar. 6:11, Luc. 9:5. De apostelen zullen deze ontzettende han-deling met een bezwaard hart hebben verricht, want de Here haderaan toegevoegd: „Voor Sodom zal het op die dag draaglijker zijndan voor zo'n stad", Luc. 10: lOvv, vgl. 18:6, 22:22v. 22)

Na een tocht van ruim 100 kilometer in zuidoostelijke richtingbereikten Paulus en Barnabas Ikonium, een belangrijke handelsstadin het Frygisch-Galatische bergland. Zij lag op een knooppunt vanvijf wegen en was daardoor uitstekend geschikt voor de verbreidingvan het evangelic.

52 In Antiochie hadden zij niet tevergeefs gewerkt. Zij lieten ereen gemeente achter van Joden en heidenen die leerlingen warengeworden van de Here Jezus. Zijn apostelen waren weliswaar ver-dreven en bij het stadsbestuur heerste een antichristelijke stemming.Maar de Heilige Geest was als Jezus' zaakwaarnemer en pleitbezor-ger bij hen gebleven. Een betere parakleet (vgl. blz. 47) konden zijzich niet wensen. Hij vervulde hun harten en deed hen MessiasJezus zien op elke bladzijde van Mozes, de Profeten en de Psalmen.Zo vervulde Hij hen bij alle moeite voortdurend met onverwoestba-re vreugde.

NOTENI) A. Sizoo, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 155v.

Zie voor deze benaming en indeling van de Heilige Schrift in deze serieGenesis-Exodus, 16v.3) Dan moet ook Maria van David afstammen. Want als de Here alleendoor zijn pleegvader Jozef een wettelijke zoon van David was, hoe zou Hijdan „naar het vlees uit het zaad van David" kunnen zijn?, vgl. Rom. 1:3 enR.C.H. Lenski, comm. a.l.4) Een aanspraak waarin naar toenmalige zede ook de aanwezige vrouwenbegrepen waren. Uit vs. 50 blijkt dat ook vele vooraanstaande godvrezendeheidinnen de diensten in de synagogen bezochten.5) Paulus had zelf „in mijn onwetendheid" de gemeente vervolgd, maar ditnam niet weg dat hij onder de zondaren „een eerste plaats" innam, I Tim.1:13 en 15.6) „An eine Kollektivschuld aller Juden am Tode Jesus denkt Lukas offen-bar nicht", Jtirgen Roloff, Die Apostelgeschichte, Gottingen 1988, 206.

7 ) In de Evangelien (de parallellen niet meegerekend), Handelingen enBrieven worden tien verschijningen genoemd: Mat. 28:1-10, 16-20; Mar.16:9-11; Luc. 24:13-49; Joh. 20:19-25, 26-31; 21:1-23; Hand. 1:3-8; 1 Kor.15:5-7. Maar Joh. 21:25 laat de mogelijkheid van nog meerdere open.Volgens Mozes stond een zaak vast op de verklaring van twee of driegetuigen (Deut. 19:15), maar voor Jezus' opwekking waren er zelfs meerdan vijfhonderd beschikbaar!, 1 Kor. 15:5-7.11) Vgl. in deze serie I en II Samuel, 327v, Psalmen I, 167-172.9) „The passage occurring in the psalm does not speak of the generatioaeterna, not of the inner Trinitarian relation of the two Persons, not of eter-nity but of time. Likewise, the psalm does not speak of the Incarnation, theconception and the birth of Jesus", R.C.H. Lenski, comm. a.l.10)Paulus citeert Jes. 55:3 naar de LXX, de Griekse vertaling van het OudeTestament: „Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten, de betrouwbare hei-ligheden Davids".11)„In de eerste plaats moeten we het geciteerde woord dat vervuld heetniet als geIsoleerd, maar als representatief opvatten. (-) Welnu: zo wil ookMattheiis (of een andere schrijver uit het N.T.) met een geciteerde tekst onshet hele complex van een oudtestamentische situatie weer voor de geestroepen". D. Holwerda, De grondlegging der wereld, Enschede, z.j., 124v.12)„We need to remember that Paul is addressing Galatians. Only a fewmonths or so later he will be writing his Letter to the Galatians", J.R.W.Stott, comm. al .13)Vgl. in deze serie Leviticus, 165-167.14)Zie voor de erkenning en miskenning van onze historische proloog alsEuropese en Amerikaanse christenheid in deze serie Inleiding profeten -Jozua, 342-346; Heidelbergse Catechismus, Schiedam 1950, 234-236(Voorzeide Leer II).15)„Achten wir auf das Verhalten der Boten! Sie versuchen nicht, denAblehnenden immer weiter nachzugehen und mit Bitten und BeschwOrun-gen in sic zu dringen. Sie fragen sich aber auch nicht erschrocken, was sicbei ihrer Verktindigung falsch gemacht haben und mit welchen besserenMethoden sic vielleicht doch noch an den Ablehnenden herankommenkOnnten", W. de Boor, comm. a.l.16)Vgl. David J. Williams, Acts, Peabody, 1995, 15v (New InternationalCommentary).17)Vgl. voor de uitdrukking „de grondlegging der wereld" in deze serieGenesis-Exodus, 497-502.18)Of: ingeschreven, geregistreerd. Dan zou men kunnen denken aan „hetbock des !evens", het bevolkingsregister of de burgerlijke stand van hetKoninkrijk der hemelen. Aldus F.F. Bruce, comm. 1990, al: „(-) here per-haps the verb (tassoo) has the sense „enrolled,", „inscribed," which is

314 315

§ 19 Paulus' eerste apostolische reis: Antiochie in Pisidie

found in papyri (-). For this divine enrollment cf. Lk. 10:20; Phil. 4:3; Rev.13:8; 17:8; 20:12; 21:27. The idea appears also in Ex. 32:32f.; Ps. 69:28(LXX 68:29); 139 (LXX 138):16; Isa. 4:3 (-), Dan. 12:1; 1 En. 47:3;104:1; 108:3; Jub. 30:20, 22. Those here referred to showed by their faiththat they had been so enrolled, in contrast to the unbelievers of v. 46". Denamen van de laatsten zouden dan door hun ongeloof uit dit boek zijn uit-gewist, vgl. Ex. 32:32v, Op. 3:5.Ten onrechte verbeterde Hieronymus „the old Latin rendering destinati orordinati to praeordinati in order to make the coming to faith and salvationthe product of a predestinatory eternal decree". (-) „Calovius, Luthers dog-maticus, 1612-1686, F.v.D) pointed out that Luke did not write protetag-menoi, and that neither tcissein nor tassesthai nor the context refer to eter-nity". R. C. H. Lenski, comm. a.l.Zie ook Th. Zahn, Die Apostelgeschichte des Lucas, II, Leipzig-Erlangen,1921, 452-455; H. Venema, Uitverkiezen en uitverkiezing in het NieuweTestament, Kampen 1965, 64-66.19)„This spreading of the word, along with the apostles' own outreach tothe cities named in chapters 13 and 14, probably led tot the agitation of theso-called Judaizers that resulted in the problem Paul dealt with in Gala-tians", R. N. Longenecker, comm. a.l.20)R. N. Longenecker, comm. a.l. en blz. 218v.21)„It was customary for Jews to shake off the dust of a pagan town (-). ForJews to do this to their fellow Jews was tantamount to regarding the latteras pagan Gentiles. The Christians were demonstrating in a particularlyvigorous manner that Jews who rejected the gospel and drove out the mis-sionaries were no longer truly part of Israel but were no better than unbe-lievers (-)", I. Howard Marshall, comm. a.l. Vgl. J. L. Koole, De Joden inde verstrooiing, Franeker, z..j., vooral pag. 99vv, 122, 124v22) „Het blijkt dus hoe onverdragelijk de verachting van Zijn Woord bijGod is. (-) Daarom moet deze zoo groote gestrengheid ons opwekken toteerbied voor het Evangelic. Ook worden de bedienaren des Woords ver-maand, met welk een brandenden ijver zij de majesteit van dat Woordmoeten betuigen, opdat zij de verachting ervan niet onverschillig door devingers zien", Calvijn, comm. a.l.

20

HANDELINGEN 14PAULUS' EERSTE APOSTOLISCHE REIS

III: IKONIUM, LYSTRA, DERBE, TERUGREIS

Als twee misdadigers waren Paulus en Barnabas door ongelovigeJoden uit Antiochie verwijderd. En waar ontmoeten we hen nu inIkonium opnieuw? In een Joodse synagoge!

Omdat het bloed nu eenmaal kroop waar het niet gaan kon?Zeker, het deed de apostel voortdurend pijn en verdriet dat zijn lijfe-lijke Joodse verwanten Messias Jezus verwierpen, Rom. 9:1-3.Maar de Here leidde hem van stad tot stad vooral naar de synagogenvanwege het rechtsgeding dat God reeds met de zending van Johan-nes de Doper tegen Israel had aangespannen, vgl. blz. 23v.

„Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is ophanden", hadJohannes geroepen. Hij was de „Elia" die volgens Maleachi voor deMessias zou uitgaan, Mal. 4:5. Maar Israel had zijn Messias aan eenkruis gedood en nu waren de „dagen van vergelding" op handen,Luc. 21:22. Handelingen vertelt hoe God zijn yolk echter wereldwijdeerst nog bijna veertig jaar lang de gelegenheid gegeven heeft zichvan zijn Messiasverwerping te bekeren en vergeving te ontvangen.

Eerst lazen wij hoe de apostelen als de getuigen in dit ver-bondsproces Jeruzalem en Judea verkondigden dat God MessiasJezus had gerechtvaardigd door Hem uit de doden op te wekken.Vervolgens was de Joodse diaspora aan de beurt. Overal werden deJoden voor de keus geplaatst: Wie wilt u volgen? Uw goddeloze lei-ders in Jeruzalem? Of Messias Jezus van wie Mozes en de Profetengetuigen? Deze vraag zal nu aan de synagoge te Ikonium wordenvoorgelegd.

1. PAULUS EN BARNABAS IN IKONIUM,HAND. 14:1-6

Het is opmerkelijk dat Paulus en Barnabas na hun verdrijving uit

316 317

Antiochie niet meteen naar een wereldstad als Efeze zijn doorge-reisd, maar dat zij zich eerst naar het dichterbij gelegen Ikoniumbegeven hebben. Zij wilden kennelijk een kring van zusterkerkenstichten, die elkaar zo nodig konden bijstaan.') Zo kon Paulus haarlater ook een gemeenschappelijke brief schrijven, namelijk die aande Galaten.

In Ikonium herhaalde zich de geschiedenis. Er werd een grotegemeente gesticht, maar de apostelen werden er opnieuw door toe-doen van ongelovige Joden verdreven.

Een grote christelijke gemeente1 In Antiochie hadden Paulus en Barnabas nu wel gebroken

met de Joden (Hand. 13:51), maar daarmee niet met al hun volksge-noten. In Ikonium begonnen zij hun prediking opnieuw in de Joodsesynagoge. Daar zullen ze enige sabbatten lang hebben gesproken.Hoe en wat Paulus verkondigde, zagen we reeds in Hand. 13:16-41.Hij kwam niet met een evangelisatietoespraak, want zijn hoorderskenden de Schriften. Daaruit bewees hij dat Jezus de Messias wasen waarschuwde hij voor ongeloof. Zo zal hij het hier ook hebbengedaan. Velen lieten zich door hen overtuigen, zodat de gemeentevan Ikonium zelfs uitgroeide tot „een grote menigte"! Onder henbevonden zich zowel Joden als Griekssprekende heidenen. Som-migen van hen hadden wellicht als „godvrezenden" al jarenlang deJoodse kerkdiensten bezocht.

Alweer Joodse tegenstand2 Toch kreeg zelfs Paulus niet alle Joden mee. Hoewel zij van

kindsbeen of Mozes en de Profeten kenden, weigerden zij de kruise-ling Jezus als Messias te aanvaarden. En waar lag dat nu aan? Sprakde apostel niet boeiend genoeg? Deugde zijn aanpak niet? Lucaswijt hun ongeloof kort en goed aan hun ongehoorzaamheid, dus aanhun onwillige, verharde hart. Gods Woord eist geloof, maar zij wil-den zich er eenvoudig niet door laten overtuigen. Zij waren dan ookgeen „andersdênkenden", maar mensen die door hun ongeloof „deZoon ongehoorzaam" waren, Joh. 3:36, vgl. Hebr. 3:18, 1 Petr. 2:7v.

Zo dreef het evangelic ook hier een wig tussen de hoorders,Mat. 10:34v., Luc. 2:34v. Kwaad om het verlies van hun Joodse

318

voorrechten en jaloers omdat zovelen Paulus geloofden, begonnende Joden een lastercampagne. Zij hitsten de heidenen tegen de gelo-vigen op, zodat er een vijandige stemming jegens de broeders ont-stond. Vermoedelijk werden de Joden van Ikonium daartoe aangezetdoor de Joodse autoriteiten die Paulus en Barnabas eerst uit Antio-chie hadden verdreven en hen nu tot in Ikonium achtervolgden. 2)Wat hen betreft mocht niemand het evangelic van de Here Jezushoren en geloven.

Zo ontstond ook hier het monsterverbond van tegenkerk (in ditgeval de synagoge) en wereld tegen Jezus' trouwe volgelingen. Zohad het Sanhedrin in Jeruzalem met behulp van Herodes en Pilatusde Here gekruisigd en zijn apostelen vervolgd. En straks zullen deJoden in Ikonium, alweer samen met de heidenen, Paulus enBarnabas trachten te stenigen, vs. 5. Geen wonder dat dezen ookhier de gelovigen voorhielden „dat wij door veel ellende heen moe-ten om het Koninkrijk van God binnen te gaan", vs. 22.

Maar de Here was er ook nog!3 Toch kregen Paulus en Barnabas nog de gelegenheid en de

moed om een behoorlijke tijd in Ikonium te werken. Van de heleeerste apostolische reis, die wel zo'n anderhalf jaar duurde (46-48) 3), bleven zij hier het langst. 4) Vol vertrouwen op de Here ver-kondigden zij frank en vrij het evangelic van Gods genade. En Hijwenste een flinke gemeente in Ikonium te stichten en stond daaromzijn gezanten krachtig terzijde door tekenen en (genezings) wonde-ren. Door deze tastbare voorproeven werd hun proclamatie van hetVrederijk buitengewoon versterkt. Daar kon geen Joodse agitatortegenop. In zijn brief aan de Galaten - tot wie ook de christenen vanIkonium behoorden - herinnert Paulus hen later aan dit hemelsekrachtsbetoon, Gal. 3:5. Over de functie van deze tekenen en won-deren voor toen en nu spraken we reeds uitvoeriger op blz. 63-66.

De apostelen moeten vluchten4 Intussen spitste de vijandschap tegen Paulus en Barnabas

zich toe. De bevolking raakte in twee kampen verdeeld. Sommigenwaren op de hand van de Joden en dus tegen de Christus. Anderenwaren voor de apostelen en daarmee voor de Christus. 5 )

319

Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug

320 321

§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20

5 Op een gegeven ogenblik bleken zowel heidenen als Jodenmet hun leiders aanstalten te maken om voorgoed met de apostelenof te rekenen en hen te stenigen. Aangezien dit een typisch-Joodsestraf was voor godslastering, zullen de Joden wel de drijvendekrachten achter deze moordaanslag zijn geweest. Hoe reageerdenPaulus en Barnabas op deze levensgevaarlijke situatie? Wilden zij„in het geloof' van geen wijken weten? Nee, van die zelotischegeest waren zij niet.

6 Zij zagen in dat verder werken in Ikonium onmogelijk was.Daarop vluchtten zij naar het ca. 30 km zuidelijker gelegen Lystraen later naar Derbe. Twee steden in de landstreek Lykaonie, waarook Laodicea gelegen was.

Men beschuldige hen daarom niet van lafheid. Als er een manvoor Christus heeft geleden, dan is het Paulus wel. Maar dat bete-kende niet dat hij het roekeloos zocht. Als hij op een muur vanongeloof stuitte, zoals hier in Ikonium, dan ging hij daarvoor opzij.Naar het voorbeeld van de Meester die in geval van ongeloof ookniet doordramde, maar uitweek en zich verborg, vgl. Mat. 13:58,Luc. 4:30, Joh. 8:59, 12:36. De Here had trouwens niet alleen ge-sproken over je kruis opnemen en je leven voor Hem verliezen (vgl.Mat. 10:38), maar in hetzelfde verband ook gezegd: „Wanneer zejullie vervolgen in deze stad, vlucht dan naar de volgende", Mat.10:23, vgl. Luc. 9:5.

Voor Paulus was dit reeds de vierde maal dat hij moest vluch-ten: Damascus, Jeruzalem, Antiochie, 9:25,30, 13:50. Kort voor zijndood sprak hij nog over deze spannende periode in Ikonium, 2 Tim.3:11.

2. PAULUS EN BARNABAS IN LYSTRA EN DERBE,HAND. 14:7-21A

Lystra was een puur heidense stad. Lucas vertelt niets over eensynagoge, dus zullen er niet veel Joden hebben gewoond. Wel stonder een heiligdom voor Zeus, de Griekse oppergod. Dit is de eerstekeer dat Lucas verslag doet van een preek van Paulus en Barnabasvoor pure heidenen, vgl. 17:22-31.

Een lamme man genezen7 Toen zij daar de goede boodschap aan het verkondigen wa-

ren,6)8 zat er een man op straat die reeds vanaf zijn geboorte ver-

lamd was en nog nooit had kunnen staan en lopen. Des te stralenderzal daardoor Gods almacht uitkomen wanneer deze stakker straksovereind komt!

9 Het gebeurde toen hij enige tijd naar Paulus had geluisterden hem vast ook over Jezus' wonderbare genezingen had horenspreken, vgl. Hand. 10:38. Toen Paulus hem doordringend aankeek,kreeg hij de ingeving: deze ongelukkige heiden gelooft dat JezusChristus hem zou kunnen genezen!

10 Nu deden de apostelen nooit zomaar een wonder, maaraltijd geleid door de Geest van Jezus. In zijn naam (= kracht) zeiPaulus met krachtige stem, zodat iedereen het kon horen, tot deverlamde: „Ga rechtop overeind staan!" Een schijnbaar onmogelijkbevel. Maar hij gehoorzaamde het gelovig en kon het meteen. Hijsprong overeind en voor het eerst van zijn leven liep hij been enweer. Net als de lamme man bij de Schone Poort en de lammeEneas in Lydda, die beiden door Petrus genezen waren, Hand. 3:1-10, 9:32-35.

Zo bekrachtigde de Here opnieuw het evangelie van onze tota-le verlossing (vgl. Jes. 35:6, Mar. 16:20) en legitimeerde Hij Paulusen Barnabas als godsgezanten. Over de functie van tekenen en won-deren voor toen en nu, zie blz. 63-66.

Voor goden aangezien11 Op dit moment stonden er volgens Lucas „massa's" mensen

om Paulus heen. Zijn prediking had hen blijkbaar niet geraakt, maarzijn wonderteken zoveel te meer. Want toen zij zagen wat hij gedaanhad, waren ze buiten zichzelf en schreeuwden in het Lykaonisch:„De goden zijn in mensengedaante naar ons afgedaald". Volgenshun heidense godenverhalen gebeurde dit zo nu en dan.

12 Barnabas hielden ze, wellicht omdat hij de oudste was, vooreen incarnatie van de oppergod Zeus. En Paulus die de mensen hadtoegesproken, werd aangezien voor de god Hermes, de woordvoer-der en boodschapper van de goden. Bij de Romeinen heetten deze

Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug

goden Jupiter en Mercurius.13 Blijkbaar stond er even buiten de stadspoorten een heilig-

dom voor de god Zeus. De dienstdoende priester liet ijlings stierenen kransen aanvoeren, teneinde de verschijning van de beide„goden" met een groot offerfeest te vieren.

14 Omdat Paulus en Barnabas geen Lykaonisch verstonden,drong nu pas tot hen door wat een godslasterlijke dingen er stondente gebeuren. Als teken van ontzetting en afkeer scheurden zij hunkleren (een handbreed bij de kraag). Ze sprongen tussen het yolkom het van deze dubbele afgoderij te weerhouden.

15 Temidden van deze opgewonden heidenen die op het puntstonden stieren voor hen te offeren, kon uiteraard alleen het aller-noodzakelijkste gezegd worden. Maar wat Paulus en Barnabas hunin de gauwigheid nog voorhielden, was door en door evangelisch.

Prediking van de levende GodMannen, schreeuwden ze, wat gaan jullie nu beginnen? Wij

zijn ook maar gewone mensen, net als jullie! Daarom mogen wijbeslist geen goddelijke verering aanvaarden. Wij hebben een blijdeboodschap voor jullie. Je moet je van goden als Zeus en Hermesbekeren tot de levende God, die de hemel en de aarde gemaaktheeft, de zee en alles wat ze bevatten. Want deze stenen en houtengoden zijn „ijdelheden": nietsen en nietsnutten. Ze horen je niet, zezien je niet en ze kunnen niets voor je doen, vgl. Jes. 37:19, 44:9-18, Hab. 2:18v.

16 Maar de levende God die wij jullie verkondigen, is een wel-doener! In de tijd die achter ons ligt, liet Hij alle volken hun eigendoolgang gaan, zonder het licht van zijn Woord, vgl. Ps. 147:20. Dathadden zij immers vanaf de zondvloed kwaadwillig onderdrukt,Rom. 1:18. Zodoende waren dit „tijden van onwetendheid" ge-weest, waarin zij weliswaar door hun ongerechtigheid Gods toornopwekten, maar Hij veel van hen verdroeg, Hand. 17:30, Rom. 1:18,3:25.

17 Toch had Hij zich gedurende al die eeuwen tegenover henbepaald niet onbetuigd gelaten. Altijd en overal had Hij voor bewij-zen gezorgd van zijn bestaan en weldadige bemoeienis met hen. Enwel op een heel aansprekende wijze: al die tijd had Hij in hun eerste

322

levensbehoeften voorzien. Hij had hun de regen- en vruchtbareoogsttijden bezorgd, zodat zij naar hartelust konden eten en van hetleven genieten. Kortom, Hij had zich als een trouwe weldoener doenkennen.

En nu kwamen Paulus en Barnabas aan die „tijden van onwe-tendheid" in Lykaonie een einde maken. Alleen konden zij dieonkunde hier niet bestrijden met een beroep op Gods Woord en opzijn werk in de geschiedenis van Israel, zoals zij in de Joodse syna-gogen deden. De heidenen die zij daar ontmoetten, vereerden Godreeds en kenden uit de Schriften de Joodse Messiasverwachting,zodat zij daarbij rechtstreeks konden aansluiten met de blijde bood-schap: „Hij is gekomen! Jezus van Nazaret is de beloofde Messias!"

Maar aan deze heidenen in Lystra moesten zij eerst verkondi-gen dat de levende en waarachtige God een „eenling" is (Deut. 6:4)en niet het hoofd van een hele verzameling goden en godinnen. Omvervolgens aan te knopen bij de openbaring van Gods gevendegoedheid in de schepping. Met name in het wonder van de seizoe-nen, waardoor God mens en dier van voedsel voorziet, vgl. Hand.17:24-29.

Meer konden Paulus en Barnabas op dat moment aan de opge-wonden menigte niet kwijt. Toen de rust was weergekeerd hebbenzij natuurlijk Gods menslievendheid door de zending van zijn ZoonJezus verkondigd. Zoals ze voor de genezing van de lamme ook alhadden gedaan.

Wij kunnen aan deze prediking voor blinde heidenen een voor-beeld nemen bij de verkondiging van het evangelic aan aanhangersvan niet-christelijke godsdiensten. 7) Paulus stelde zich op als menstegenover mens. Hij wilt wat zijn hoorders vergoddelijkten en toon-de de nietswaardigheid daarvan aan. Zijn toespraak was ook geenvrijblijvende uitwisseling van godsdienstige meningen, maar eenoproep zich te bekeren tot de levende God, van wiens bestaan enmenslievendheid de kringloop van de jaargetijden overvloediggetuigt.

18 Maar zelfs hiermee konden zij de menigte ternauwernoodervan weerhouden hun een offer te brengen. Toch blijkt uit vs. 20-22 en 16:1,2 dat enigen van hen tot geloof kwamen. Tot dezegemeente behoorden ook Timoteiis en zijn moeder Eunice en groot-

323

§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20

moeder Lois, Hand. 16:1, 2 Tim. 1:5.

Paulus door Joden gestenigd19 De gebeurtenissen te Lystra raakten ook bekend bij de

Joden in Antiochie en Ikonium, die Paulus hadden verdreven enhem nog liever toen al hadden gestenigd, 14:5. Hun haat tegen hetevangelie was zo fel, dat zij er een lange en afmattende reis van 160km (Antiochie) en 40 km (Ikonium) voor over hadden om de naamvan Messias Jezus in Lystra de kop in te drukken. Tussen de gebeur-tenissen in vs. 18 en 19 moet dus enige tijd verlopen zijn.

Deze Joodse vervolgingszucht vond plaats in het voorlaatstestadium van Gods rechtsgeding met zijn ongehoorzame yolk, vgl.blz. 47v, 77v. In Egypte was Israels afkerigheid van God en zijnWoord al begonnen. In de woestijn en Kanaan was men ermee door-gegaan. Hun weerspannigheid was door alle profeten bestreden.Met zware straffen en zelfs ballingschappen had God hun zondebezocht. In de messiasmoord had hun trouweloosheid haar diepte-punt bereikt. En nu God Israel in schier eindeloos geduld door zijngezant Paulus nog eenmaal voor de keus plaatste, wees het Godsultimatum van de hand. Wij zien achteraf de schaduw van Jeruza-lems ondergang in 70 reeds over deze geschiedenis vallen.

Ook in Lystra kwam het eeuwenoude monsterverbond tot standtussen de afvallige kerk en de ongelovige wereld. Het viel de Jodenniet moeilijk de teleurgestelde en ontgoochelde heidenen om te pra-ten. Wilden Paulus en zijn vriend niet als goden vereerd worden?Dan sloeg de volksgunst des te makkelijker om in volkshaat. Teo-filus zal zich uit Lucas' eerste boek die omslag van „hosanna" (Luc.19:37v.) in „kruisig Hem" (Luc. 23:21) herinnerd hebben.

Paulus werd gegrepen. De Joden hadden blijkbaar de leiding,want hij werd veroordeeld tot de typisch Joodse doodstraf door ste-niging. Zou hij daarbij nog even aan Stefanus hebben gedacht aanwiens steniging hij indertijd een actief aandeel had gehad? Hand.7:58-8:1. Nu zag hij, zelf ook vals beschuldigd, de dood in de ogen.Een regen van keien daalde op hem neer. Bloed liep over zijn ge-zicht. Hij zakte in elkaar en iedereen dacht: die is gestorven. Hijwerd dan ook voor dood de stad uit gesleept en daar liet men hemliggen. De gieren zouden zijn lijk wel opruimen

324

20 Maar het evangeliezaad dat hij had uitgestrooid, droeg alvrucht. Hij had reeds discipelen in Lystra, regelrecht uit het heiden-dom gered. Zij kwamen de stad uit om hun geliefde broeder Paulusde laatste eer te bewijzen. Intens verdrietig stonden zij in een kringom de gehavende „dode" op de grond. Stond de jeugdige Timoteilser ook bij?, 2 Tim. 3:11. Later zou Paulus hem „mijn geliefd entrouw kind in de Heer" noemen (1 Kor. 4:17, 2 Tim. 1:2), wat doetvermoeden dat de apostel hem op zijn eerste reis tot bekering hadmogen brengen.

Maar vriend en vijand hadden zich in Paulus' toestand vergist!De Here Jezus, de centrale figuur in Handelingen, had tijdens desteniging het leven van zijn gezant bewaard: de stenen hadden hemniet gedood, maar bewusteloos geslagen. (Anders had Lucas vastvermeld dat Paulus als enige apostel uit de dood was opgewekt).

Tot grote verbazing en vreugde van de discipelen sloeg de„dode" zijn ogen op! Er kwam beweging in zijn bebloede lichaam.Ja, ondanks zijn vele pijnlijke kwetsuren krabbelde de gestenigdeovereind en liep op eigen benen de stad met hen binnen! Hij mochtdan niet uit de dood zijn opgewekt, maar dat een gestenigde die eentel tevoren geen teken van leven had gegeven hiertoe in staat was,duidt op wonderbare bewaring en bekrachtiging door zijn Zender.

Temeer als we hem de volgende morgen zelfs weer aan eentocht van 65 km naar Derbe zien beginnen. Wat een krachtig voor-beeld van geloofsmoed gaf hij hiermee aan de jonge christenen vanLystra. Het was immers precies het tegenovergestelde van eenmaandenlang ziekteverlof! Al zullen Paulus' verwondingen vast nietmeteen genezen zijn. Het is opmerkelijk dat hij later uitgerekend inzijn brief aan deze Galaten herinnert aan „de littekens van Jezus inmijn lichaam", Gal. 6:17, vgl. 2 Kor. 11:25, 2 Tim. 3:11.

Evangelieverkondiging in Derbe21 a Na enige dagen arriveerden Paulus en Barnabas in Derbe,

destijds een grensvesting van het Romeinse rijk en het meest ooste-lijke punt van hun eerste reis. Ook daar brachten zij de goede bood-schap en maakten zij een talrijke menigte leerling van de Here JezusChristus. vgl. Mat. 28:19. Een mooi, maar thans weinig gebruiktwoord voor gelovigen: leerling of discipel!

325

§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug

Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20

Over tegenstand tegen de evangelieverkondiging in Derbe ver-meldt Lucas niets. Ook in 2 Tim. 3:11 herinnert Paulus wel aan zijnlijden en vervolgingen in Antiochie, Ikonium en Lystra, maar Derbenoemt hij daarbij niet. Een van zijn medewerkers kwam hier van-daan: Gajus uit Derbe, Hand. 20:4.

3. PAULUS EN BARNABAS VERSTERKEN DEJONGE GEMEENTEN IN LYSTRA, IKONIUMEN ANTIOCHIE, HAND. 14:21B-23

Vanuit Derbe liep de kortste terugweg naar Antiochie in Syrie overland, via Tarsus, over de beroemde Cilicische pas van het Taurus-gebergte. Toch kozen zij voor een lange omweg. Misschien ookomdat Paulus in de omgeving van zijn geboorteplaats het evangelical eerder verkondigd had, vgl. Hand. 9:30, 11:25, Gal. 1:21-23.Maar vooral omdat zij de jonge gemeenten eerst nog de nodigenazorg wilden verlenen.

21b In Derbe besloten zij om niet linea recta naar hun „zen-dende kerk" terug te keren, maar eerst de door hen gestichte ge-meenten in Antiochie, Ikonium en Lystra nog eens te bezoeken.Daarmee namen zij een dapper besluit. In Antiochie waren zijimmers op aanstichting van de ongelovige Joden door het gemeen-tebestuur de stad uitgezet. In Ikonium was Paulus bijna en in Lystraecht gestenigd. In die vijandige omgeving waren de pasbekeerdediscipelen achtergebleven. Voordat zij de terugreis aanvaardden,wilden Paulus en Barnabas hen sterken in het geloof en helpen bijde organisatie van hun gemeenten.

Versterking in het geloof22 Ten aanzien van de ongelovigen hadden zij het stof van hun

voeten geschud, 13:51. Daarom begaven zij zich thans niet meernaar de synagogen of publieke spreekgelegenheden, maar recht-streeks naar de christelijke gemeenten. Ze spraken hen moed in enspoorden hen aan om tegenover de zuigkracht van het vijandigeJodendom en heidendom lijdzaam te volharden in het geloof. Zijzullen hen daartoe nogmaals verkondigd hebben wat wij nu lezen inde vier evangelien en de apostolische brieven, vgl. blz. 61. Helaaszou menige Galatier zich al spoedig door JudaIstische schijnaposte-

len laten overhalen naar een pseudo-evangelic, Gal. 1:6v.Overigens moesten zij zich over die vijandschap van hun om-

geving niet verwonderen, want die haat was normaal voor het chris-telijke leven, 1 Tess. 3:4, 1 Petr. 4:12. God heeft het zo beschikt datwij door veel leed en ellende heen moeten alvorens wij het Konin-krijk van God zullen binnengaan, verzekerden de apostelen hen.Ook daarin staat de discipel niet boven zijn Meester, Mat. 10:24v,16:24. Door ons lijden om Christus' wil wordt zijn naam verheer-lijkt en ons geloof gelouterd. Kortom, eerst het kruis: lijden omChristus, dan de kroon: heersen met Christus, Rom. 8:17.

Aanstelling van oudsten23a Voordat de apostelen afscheid namen, hielpen zij de disci-

pelen hun gemeentelijke leven te organiseren. De jonge kerken had-den permanente leiding en toezicht nodig. Ook moesten allerleivoorzieningen getroffen worden om het gemeentelijke leven naarbehoren te laten functioneren. 8)

Naar het voorbeeld van de oude Israelitische gemeente steldenzij ouderlingen aan om als leraars en opzieners de kudde van degoede Herder te leiden en te weiden. Zij benoemden niet een enkeleopperherder voor de hele regio Galatie en evenmin voor elke plaat-selijke gemeente een opziener (Grieks: episkopos > bisschop). Eeneenhoofdig bestuur is vreemd aan Christus' gemeente. Zij stelden inelke gemeente meerdere oudere mannen als herders en opzienersaan. De gaven die zij moesten bezitten, zullen dezelfde zijn geweestals die de apostel later zou noemen in 1 Tim. 3:1-7 en Tit. 1:5-9. Alshet goed is, worden bij verkiezingen van ouderlingen die Geestes-gaven (h)erkend.

Vermoedelijk kwamen in dat stadium vooral Joodse gelovigenin aanmerking, die van kindsaf de Heilige Schriften kenden, zoalsTimoteijs (2 Tim. 3:15) en godvrezende heidenen, die al lange tijdde synagogediensten hadden bezocht. Pas bekeerde heidenen kon-den elkaar immers nog niet onderwijzen.

De ouderlingen zullen wel zijn gekozen in overleg en samen-werking met de gemeente, vgl. Hand. 6:3-6. Diakenen worden in ditvroege stadium nog niet genoemd. Die bediening zal men pas laterhebben ingesteld.

326 327

§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug Paulus' eerste apostolische reis: Ikonium, Lystra, Derbe, terug § 20

Verantwoord afscheid23b Toen gingen de wegen uiteen. De jonge gemeenten bleven

achter in het vijandige Antiochie of gevaarlijke Ikonium en Lystra.Menigeen moest om zijn geloof in de Here Jezus kiezen tussen Hemen zijn ongelovige familie en vrienden, vgl. Mat. 10:34-39. Wat eenwijsheid, geloof en standvastigheid zouden de pas aangestelde oud-sten onder zulke moeilijke omstandigheden nodig hebben.

De apostel Paulus kende zijn verantwoordelijkheid voor degemeenten, 2 Kor. 11:28. Daarom verliet hij hen niet, voordat hijdrie voorzorgsmaatregelen had getroffen. Ten eerste had hij ze nog-maals onderwezen, vs. 22. Ten tweede had hij voor blijvend pasto-raal opzicht en onderricht gezorgd, vs. 23a. En ten derde beval hijde jonge gelovigen aan in de hoede van de levende Heer, die hendoor zijn Geest en Woord tot geloof had gebracht, vs. 23b. 9) Hijbesefte dat niet hij, maar alleen God de gemeenten met hun oudstenkon bewaren.

Dit „weest Gode bevolen" was bepaald geen vroom cliché.Integendeel, vanwege de ernst van de zaak sloegen zij enige maaltij-den over, voordat zij de Here om zijn bijstand aanriepen. Zo onder-streepten zij met hun lege magen de ernst van hun gebed, de dieptevan hun afhankelijkheid en de oprechtheid van hun geloof.

4. PAULUS EN BARNABAS KEREN TERUG NAARHUN THUISBASIS: ANTIOCHIE IN SYRIE,HAND. 14:24-28

Naar veler schatting waren nu ongeveer anderhalf a twee jaar verlo-pen sedert de Heilige Geest hen vanuit Antiochie in Syrie had uitge-zonden, 13:2v. Nu aanvaardden zij de terugreis naar de gemeente indie wereldstad aan de Orontes.

De terugreis24 Ze namen dezelfde route als op de heenreis. Dus weer de

zware voettocht van Antiochie in Pisidie over het Taurusgebergtemet zijn roversholen naar Perge in Pamfylie, een afstand van ruim150 km. Hier had Johannes Marcus hen indertijd verlaten, 13:13.

25 Op de heenreis hadden ze er vermoedelijk niet gepredikt.Op grond van Gal. 4:13v. heeft men'°) het vermoeden geuit dat

328

Paulus om gezondheidsredenen het hete laagland zo gauw mogelijkhad moeten verwisselen voor het hogere en koelere Pisidie. Maar nuverkondigden zij ook in Perge het evangelie en naar we mogen aan-nemen, mochten ze ook daar een gemeente stichten. Vervolgensdaalden zij af naar het 15 km verder gelegen Attalia (het huidigeAntalya), een belangrijke havenstad aan de kust van de Middel-landse Zee.

26 Daar boekten zij passage op een schip dat Seleucie, dehavenstad van Antiochie, tot bestemming had. We vernemen niet dathet onderweg Cyprus aandeed. Dus Sergius Paulus, de bekeerdegouverneur, werd niet bezocht. Dan komt de Syrische kust in zicht.Het schip meert af aan de kade van Seleucie. Paulus en Barnabasreizen door naar Antiochie aan de Orontes. Daar waren ze indertijddoor de gemeente aan Gods genade toevertrouwd voor het zwarewerk dat ze thans volbracht hadden. God had dit gebed verhoord.Hij had hun prediking rijk gezegend en hun een veilige thuiskomstbereid.

Aankomst en reisverslag27 Na hun aankomst riepen zij de gemeente bijeen en deden

verslag van de grote daden die God door hun dienst verricht had. OpCyprus was Sergius Paulus, de Romeinse gouverneur, tot geloofgekomen. En in Klein-Azie waren gemeenten gesticht in Antiochie,Ikonium, Lystra, Derbe en Perge. Zou Lucas, die volgens Eusebiusuit Antiochie afkomstig was, dit opzienbarende rapport toen ook uithun eigen monden hebben aangehoord?

Onvergetelijke en blik verruimende vergaderingen moeten ditgeweest zijn.") Van christelijke zendings-heldenverering was geensprake. Gods genade stond in het middelpunt. En beslist niet dezwakke Paulus, die ziek in Galatie aankwam, uit Antiochie wasweggejaagd, in levensgevaar uit Ikonium was gevlucht en in Lystravoor dood de stad was uitgesleept.

Alle eer was voor Gods ontferming over de verblinde Zeus-vereerders in Lystra en de vele andere heidenen. God had het eigen-lijke werk gedaan. Al had Hij het verricht „met hen" als zijn „mede-werkers", vgl. 1 Kor. 3:9; 2 Kor. 6:1. Zo had Hij ook voor de bredeheidenwereld de deur geopend om door het geloof in de Here Jezus

329

§ 20 Paulus' eerste apostolische reis: lkonium, Lystra, Derbe, terug

Christus „de toegang tot de Vader" te ontvangen, Rom. 5:2, Ef.2:18, vgl. Hand. 11:18. Zonder van hen te eisen de Wet van Mozeste onderhouden.

28 Na de doorstane inspanningen bleven Paulus en Barnabasgeruime tijd in Antiochie en namen deel aan het onderricht van diegemeente, Hand. 15:35. Volgens de meest gevolgde schatting ver-toefden zij daar ongeveer van aug./sept. 47 tot de zomer van 48. 12)Rustige maanden zouden het echter niet voor hen worden. Hunevangelie dat zowel Joden als heidenen alleen door het geloof geredkonden worden, zou in deze tijd veel tegenspraak uitlokken, Hand.15. Ook kan het in deze periode gebeurd zijn dat Paulus zijn mede-apostel Petrus moest bestraffen, Gal. 2:11-14. 13 )

NOTEN1)C. van der Waal, Gij kustlanden, Goes 1976, 94.2)F.F. Bruce, comm. a.l.3) C. van der Waal spreekt zelfs, zonder nader betoog, van „zo'n driejaren", a.w. 94.4) S. Kistemaker, comm. a.l. met verwijzing naar William M. Ramsay, TheCities of St. Paul: Their Influence on His Life and Thought (1907; reprint.ed., Grand Papids: Baker, 1963), p. 370.5) Over het gebruik van het woord apostolos voor Paulus en Barnabas, vgl.F.F. Bruce, comm. a.l.6)Vs. 7 tekent niet de eindsituatie van de eerste perikoop, maar de beginsi-tuatie van de tweede perikoop, D. Holwerda, Eindsituatie of beginsituatie?,Opbouw, 1990, blz. 472.7) Vgl. William J. Larkin Jr., Acts, Leicester, 1995, 214, (The IVP NewTestament Commentary Series); John R.W. Stott, The Message of Acts,Leicester 1990, 232 , (The Bible speaks today).8)H. Mulder, comm., a.l.9)Vgl. John R.W. Stott, comm., 235-237.10)R. C. H. Lenski, comm. a.1., met verwijzing naar W.M. Ramsay, zondernadere literatuuropgave. De laatste denkt aan aanvallen van malaria metzware hoofdpijnen.11)Het imperf. aneggellon en de omvang van hun rapport doet aan meerde-re samenkomsten denken.12)Studiebijbel, Soest 1990, 867.13 ) F.F. Bruce, comm. (1990), a.l.

INHOUD

Woord vooraf

7

§ 1

Dokter Lucas en zijn tweedelige werk

91. Het Evangelic naar Lucas en het boek Handelingen:

twee delen van een groot werk over Jezus Christus

102. De bedoeling van Lucas' tweedelige werk: de be-

trouwbaarheid van Jezus' verlossingswerk verkondi-gen en verdedigen

12

Noten

16

§ 2 Hand. 1:1-12 - Jezus' laatste instructies en hemel-vaart

18

I. De verbindende schakel, Hand. 1:1-5

182. Jezus geeft zijn apostelen een wereldwijde opdracht,

Hand. 1:6-8

213. Jezus' hemelvaart, Hand. 1:9-12

27

Noten

31

§ 3 Hand. 1:13-26 - De gemeente bidt om de komstvan de Heilige Geest en om een opvolger van Judas 331. De gemeente bidt om de komst van de Heilige Geest,

Hand. 1:13,14 332. De gemeente bidt om een opvolger van Judas, Hand.

1:15-26 35 35Noten 39

§ 4 Hand. 2 - De uitstorting van de Heilige Geest, heteerste apostolische getuigenis, de eerste gemeente-groei

40

I. De neerdaling van de Heilige Geest, Hand. 2:1-13

402. Het eerste apostolische getuigenis, Hand. 2:14-40

46

2.1 Petrus verklaart het gebeurde als vervulling vanJoels profetie, vs. 14-21

48

2.2 Petrus bewijst dat God Jezus tot Heer en

330 331

Inhoud

Inhoud

Messias heeft aangesteld, vs. 22-36

512.3 Petrus roept op tot bekering en belooft verge-

ving, vs. 37-40

563. De eerste gemeente, Naar leven en groei, Hand. 2:41-47

59

3.1 De vier kenmerken van de gemeente, vs. 42

603.2 Wonderen en tekenen - hun betekenis voor toen

en voor nu, vs. 43

633.3 Alles gemeenschappelijk, vs. 44v.

66

3.4 Het dagelijkse leven van de gemeente, vs. 46v. 68Noten

70

§ 5 Hand. 3:1-4:31 - De genezing van een verlamdeleidt tot nieuwe apostolische getuigenissen, ster-ke gemeentegroei en kerkvervolging

73

1. De genezing van een bedelaar luidt de klok voor nieu-we getuigenissen, Hand. 3:1-11

74

2. Petrus' getuigenis in de tempel, Hand. 3:12-26

763. De verkondigers gearresteerd, maar hun woord rijk

gezegend, Hand. 4:1-4

854. Petrus' getuigenis voor de Hoge Raad, Hand. 4:5-12

87

5. Het Sanhedrin blijft Jezus verwerpen en legt de apos-telen een spreekverbod op, Hand. 4:13-22

91

6. De apostelen leggen de dreiging aan God voor en bid-den om vrijmoedigheid voor hun verkondiging, Hand.4:23-31

93

Noten

98

§ 6 Hand. 4:32-5:11 - De gemeente, monument vande Heilige Geest: belicht, beklad en gereinigd 101

1. De donkere achtergrond van het monument 1022. Het monument van liefde en oprechtheid, Hand.

4:32-37 1033. Het monument beklad en gereinigd, Hand. 5:1-11 107

Noten 113

§ 7 Hand. 5:12-42 - Het Sanhedrin beantwoordtnieuwe tijdseinen en getuigenissen met geselingen preekverbod

115

1. Nieuwe tekenen en wonderen bevestigen de komst vande Messias en bevorderen de groei van de gemeente,

332

Hand. 5:12-16 1162. De apostelen worden gearresteerd en door een engel

bevrijd: roepstem voor de Hoge Raad en bemoedigingvoor de gemeente, Hand. 5:17-25 118

3. Het verhoor van de apostelen en hun getuigenis,Hand. 5:26-33 121

4. Door de raad van Gamaliel redt de Here het leven vanzijn apostelen, Hand. 5:34-40 124

5. De apostelen zetten hun getuigenis in Jeruzalem voort,Hand. 5:41v 127

Noten 128

§ 8 Hand. 6:1-7 - Taakverdeling bij de diakonia 1291. Problemen bij de dagelijkse diakomia, Hand. 6:1 1302. Apostelen en gemeente vinden samen een oplossing,

Hand. 6:2-6 1323. De zegenrijke gevolgen van de taakverdeling, Hand. 6:7 138Noten 140

§ 9 Hand. 6:8-15 - Stefanus verkondigt de vervullingvan Wet en tempel en wordt daarvoor aange-klaagd wegens godslastering 1431. Jezus' onderwijs over de vervulling van de Wet 1442. Jezus' onderwijs over de veroudering en verdwijning

van de tempel 1463. De Geest van de klaarheid in de Waarheid 1484. Stefanus wordt voor de Hoge Raad beschuldigd van 148

godslastering, Hand. 6:8-15 Noten 152

§ 10

Hand. 7:1-8:3 - Stefanus' verdediging en martel-dood

153

1. De structuur van zijn toespraak

153

2. Stefanus verdedigt zich tegen de beschuldiging van las-ter tegen God en zijn heilige plaats, Hand. 7:2-53 (I)

154

3. Stefanus verdedigt zich tegen de beschuldiging vanlaster tegen Mozes en de Wet, Hand. 7:2-53 (II)

162

4. Stefanus beschuldigt Israel van eeuwig verzet tegende Heilige Geest, profetenvervolging, wetsverachtingen messiasmoord, Hand. 7:2-53 (III)

165

5. Stefanus' laatste getuigenis, Hand. 7:54-56

170

333

Inhoud Inhoud

229

230

231236

6. Stefanus gestenigd, Hand. 7:57-8:1a 7. De gemeente vervolgd, Stefanus begraven, Hand.

8:lb-3 8. Het apostolische getuigenis in Jeruzalem beeindigd,

Hand. 2:1-8:3 Noten

Hand. 9 : 31

2. De Here brengt door de genezing van Eneas heelLydda en Saron tot bekering, Hand. 9:32-35

3. Door de opwekking van Dorkas komen velen in

Joppe tot geloof, Nand. 9:36-43

172

176

179180

§ 11 Hand. 8:4-25 - De Here Jezus laat van zich getui-gen in Judea en Samaria 1. Het apostolische getuigenis bereikt Judea en Samaria,

Hand. 8:4-8 2. Het evangelic verlost de Samaritanen uit de ban van

Simon de tovenaar, Hand. 8:9-13 3. De Heilige Geest bekrachtigt de opname van de Sama-

ritanen in de gemeente, Hand. 8:14-17 4. De apostelen wijzen de vermenging van evangelic en

occultisme af, Hand. 8:18-24 Noten

§ 12 Hand. 8:26-40 - Filippus doopt de eerste Afrikaan1. Filippus verkondigt het evangelic aan een Ethio-

pische minister, Hand. 8:26-35 2. De Ethiopier komt tot geloof en neemt het evangelic

mee naar een van de einden der aarde, Hand. 8:36-40Noten

§ 13 Hand. 9:1-31 - De Here Jezus roept Saulus vanTarsus tot apostel I. Paulus' vroegere levensloop 2. Op de weg naar Damascus, Hand. 9:1-8 3. In de Rechtestraat, Hand. 9:9-19a 4. Saulus begint zijn apostolaat, Hand. 9:19b-22 5. Saulus' apostolische lijden begint, Hand. 9:23-25 6.

Saulus in Jeruzalem als apostel erkend en door deJoden opnieuw naar het leven gestaan, Hand. 9:26-30

Noten

§ 14 Hand. 9:31-43 - Verdere opbouw en uitbreidingvan de gemeente I. De gemeente geniet enige tijd van vrede en opbouw,

§ 15 Hand. 10:1 - 11:18 - God opent de kerkdeuren

voor heidenen 2371. De doorbraak van het heil naar de heidenwereld

begint op Gods initiatief, Hand. 10:1-8 238

2. De Here laat Petrus zien dat de scheidsmuur tussenJoden en heidenen is neergehaald, Hand. 10:9-23 240

3. Petrus verkondigt als eerste apostel het evangelic aan

heidenen, Hand. 10:24-43 244

4. De Heilige Geest bevestigt dat de slagboom is opge-

haald, Hand. 10:44-48

5. Petrus rechtvaardigt zijn evangelieverkondiging aan

heidenen, Hand. 11:1-18

Noten 256

§ 16 Hand. 11..19-30 - De geboorte van de heiden-

christelijke kerk in de wereldstad Antiochie I. Het ontstaan van de gemeente, Hand. 11:19-21

2. Jeruzalem toont zijn verbondenheid met Antiochie,

Hand. 11:22-24 3. Barnabas en Saulus onderwijzen de gemeente,

Hand. 11:25,26 4. Antiochie ondersteunt Judea, Hand. 11:27-30

Noten ...........................

Hand. 12 - Koning Herodes tart vergeefs KoningJezus 1. Jakobusgd d Petrus gearresteerd, Hand. 12:1-5

2. Petrus' bevrijding uit de gevangenis, Hand. 12:6-11

3. Petrus meldt de gemeente zijn bevrijding, Hand.

12:12-17 ............4. Het Godswonder door Herodes miskend, Hand.

12:18,19 5. De dood van Herodes Agrippa, Hand. 12:20-24

6. Terug naar Antiochie, Hand. 12:25

185

185

188

191

194

197

199

199

205209

212212214217221223

224227

229

249

251

§ 17

260261

263

265267269

272272276

278

280281283

334 335

Inhoud

Noten 284

§ 18 Hand. 13:1-12 - Paulus' eerste apostolische reisI: Cyprus 286

. Zendingsreizen? Liever: apostolische reizen! 286

2. De uitzending van Saulus en Barnabas, Hand. 13:1-3 289

3. Paulus en Barnabas op Cyprus, Hand. 13:4-12 291

Noten 294

§ 19 Hand. 13:13-52 - Paulus' eerste apostolische reisII: Antiochie in Pisidie 2961. Marcus keert terug, Hand. 13:13 296

2. Zware reis naar Antiochie in Pisidie en ontvangst inde synagoge, Hand. 13:14 en 15 297

3. Paulus verkondigt Joden en heidenen dat God de be-loofde Messias gezonden heeft en roept hen op Hemaan to nemen, Hand. 13:16-41 298

3.1 De voorgeschiedenis van Jezus' komst, vs. 17-25 298

3.2 Jezus' dood en opstanding, vs. 26-37 3013.3. Aileen wie in Hem gelooft, wordt gerechtvaar-digd, vs. 38-41 305

4. De reacties van Joden en heidenen op Paulus' predi-king, Hand. 13:42-52 3084.1. De Joden verwerpen het evangelic, vs. 44-47 309

4.2. De heidenen nemen het evangelic aan, vs. 48 en 49 311

4.3. De Joden vervolgen Paulus en Barnabas, vs. 50-52 3 I 2

Noten 314

§ 20 Hand. 14 - Paulus' eerste apostolische reis III Ikonium, Lystra, Derbe, terugreis 3171. Paulus en Barnabas in Ikonium, Hand. 14:1-6 317

2. Paulus en Barnabas in Lystra en Derbe, Hand. 14:7-21A 3203. Paulus en Barnabas versterken de jonge gemeenten in

Lystra, Ikonium en Antiochie, Hand. 14:21B-23 326

4. Paulus en Barnabas keren terug naar hun thuisbasis:Antiochie in Syrie, Hand. 14:24-28 328

Noten 330

Inhoud 331

336