n!~ge~land · 2015. 11. 12. · de nederlandse maritieme cluster literatuuronderzoek en plan van...
TRANSCRIPT
N!~ge~LAND r =, ij.' ij ij 'J = , .. ; ,., ij' i' ij;' ,., = '., DUTCH MARITIME NETWORK
DE NEDERLANDSE MARITIEME CLUSTER Literatuuronderzoek en Plan van Aanpak
Economische Impact Studies
in opdracht van NEDERLAND MARITIEM LAND
uitgevoerd door POLICY RESEARCH CORPORATION N. V.
Prof. Dr. Chris Peeters Ir. Anja Lefever
Drs. Antoon Soete Ir. Peter Vandendriessche
Dr. Harry Webers
DELFT UNIVERSITY PRESS
1997
NEDERLAND MARITIEM LAND serie
1. De Nederlandse Maritieme Cluster: Literatuuronderzoek en Plan van Aanpak Economische Impact Studies
Stichting Nederland Maritiem Land
De Stichting is op 27 juni 1997 opgericht teneinde vorm te geven aan een verbreding van het succesvolle, nieuwe zeescheepvaartbeleid dat sinds I januari 1996 van kracht is geworden in Nederland.
Het bestuur van de Stichting bestaat uit N. Wijnolst (voorzitter), G.H. Bos (vice-voorzitter), Th.O. Oostinjen (secretaris/penningmeester) en verder, in alfabetische volgorde, K. Damen, R. van Gelder, M. Harms, W. de Jong, GJ. Kramer, L. Kroon, W.K. Scholten, H.W.H. Welters.
De directeur van de Stichting is H.P.L.M. Janssens.
Het adres van de Stichting Nederland Maritiem Land is Beurs-World Trade Center, Beursplein 37 (bezoekadres), Postbus 30145, 3001 DC Rotterdam.
DE NEDERLANDSE MARITIEME CLUSTER Literatuuronderzoek en Plan van Aanpak
Economische Impact Studies
in opdracht van NEDERLAND MARITIEM LAND
uitgevoerd door POLICY RESEARCH CORPORATION N.V.
Prof. Dr. Chris Peeters Ir. Anja Lefever
Drs. Antoon Soete Ir. Peter Vandendriessche
Dr. Harry Webers
DELFT UNIVERSITY PRESS
1997
Gepubliceerd en gedistribueerd onder auspiciën van Nederland Maritiem Land door:
Delft University Press Mekelweg4 2628 CD Delft
Tel.: +31-15-2783254 Fax.: +31-15-2781661
Studie uitgevoerd door:
Policy Research Corporation N.V. Jan Moorkensstraat 68 B-2600 Antwerpen
Tel.: +32-3-286.94.94 Fax.: + 32-3-286.94.96 E-mail: [email protected]
ClP-DATA KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG
C. Peeters, A. Lefever, A. Soete, P. Vandendriessche, H. Webers
De Nederlandse Maritieme Cluster: Literatuuronderzoek en Plan van Aanpak Economische Impact Studies/Co Peeters, A. Lefever, A. Soete, P. Vandendriessche, H. Webers Delft: Delft University Press. -III.- Lit. ISBN 90-407-1557-2 NUGI834 Trefwoorden: maritieme sectoren, cluster, economische impact studie, beleid
Copyright © 1997 Stichting Nederland Maritiem Land
All rights reserved. No part ofthe material protected by this copyright may be reproduced or utilized in any form or by any means, electron ic or mechanical, including photocopying, recording or any information storage and retrieval system without written permission of the owner of this copyright. Permission may be obtained at the following address: Stichting Nederland Maritiem Land, Postbus 30145, 3001 DC Rotterdam,The Netherlands; internet: www.dutch-maritime-network.nl; e-mail: [email protected].
Inhoudstafel
INHOUD ST AFEL
INHOUDSTAFEL ................................................................................................................................. i
VOORWOORD ................................................................................................................................... .ix
INLEIDING ........................................................................................................................................... 1
I. DE ECONOMISCHE IMPACT STUDIE (EIS®) .......................................................................... 5
1.1. DOELSTELLrNG VAN EEN E1S® ................................................................................................................. 5
1.2. THEORETISCH KADER EN ONDERZOEKSFASEN .......................................................................................... 6
1.3. DE EIS® ALS EEN PROJECT ....................................................................................................................... 9
1.4. DATAVEREISTEN ..................................................................................................................................... 11
1.4.1. Onderzoeksfase 1: analyse van de huidige situatie ............................. . ................. 11 1.4.1.1. Desk research ............... . ...12
1.4.1.2. Enquêtering van key-p1ayers .......................................... ....................... ... 12
1.4.1.3. Statische input-outputanalyse........... ... 13
1.4.2. Onderzoeksfase 2: ontwikkeling van beleidsalternatieven .. ................................................. 14
1.4.3. Onderzoeksfase 3: analyse van de reactie van bedrijven op de beleidsalternatieven ............. 14 1.4.3.1. Modelmatige benadering... .................. .................. .. ...................... 15
1.4.3.2. Bottom-up enquêtering van de key-p1ayers .......................................................................... 15
1.4.4. Onderzoeksfase 4: dynamische input-outputanalyse en uitwerking van beleidsaanbevelingen ........................... . 16 1.4.4.1. Analyse van de duurzaamheid van de bekomen resultaten ........ . . .................... 16
1.4.4.2. Analyse van de robuustheid van de bekomen resultaten ........ .. .. ......... 17
1.5. CONCLUSIE ............................................................................................................................................. 19
11. RESULTATEN VAN HET VOORONDERZOEK ..................................................................... 21
11.1. DE MARITIEME CLUSTER ........................................................................................................................ 23
fl. I. I. Beschrijving van de cluster ......... .. ................... 23 11.1.1.1. Aibakening van de cluster ................................. 23
11.1.1.2. Deelsectoren ................................. .. .. 26
11.1.1.3. Omvang van de cluster .... .
11.1.1.4. Belangenbehartiging .... .
Nederland Maritiem Land
..27
...30
-i-
- ii -
De Nederlandse Maritieme Cluster
11. 1.2. Evaluatie van beschikbare bronnen ...... .. . ..................................................... ............ 31 11.1.2.1. Beschikbare bronnen " .................... . . ........................................................................... 31
11.1.2.2. Evaluatie van de beschikbare bronnen ......................................... " ...................................... 32
//.1.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid ................................................................... 37
11. 1.3.1. Concurrentiepositie .................. " ....... '"'''''''''''' ............... , ................................................. 37
//.1.3.2. Beleidsaspecten ... " ............................................................................................................. 37
11. 1.4. Conclusie.. .................................. .. ............................................................... 38
11.2. DE SCHEEPSBOUWSECTOR ..................................................................................................................... 41
//.2.1. Beschrijving van de sector...... .. ............................................................ " .... 41 11.2.1.1. Afbakening van de sector.......... .. .......................................................... 41
11.2.1.2. Deelsectoren ............ .. . ............................................................ 41
11.2.1.3. Omvang van de sector .................. .. . ..... " ................................................ , ..... 42
11.2./.4. Belangenbehartiging .............. .. . .............................................................. " ..... 44
//.2.2. Evaluatie van beschikbare bronnen ...... .. " ............. "" ... " ....... " .......... " .... """ ......... 45
//.2.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid ... 11.2.3.1. Concurrentiepositie van de scheepsbouwsector
11.2.3.2. Beleidsaspecten ........ " ...................... .
11.2.4. Conclusie.
.. .... """ ...... """" .......... "" .. "." ......... 53 .... "."."" .. "." .. "."." .. """".,,54
""""""""" .. """""" .. ".55
. ................................. 57
11.3. DE OFFSHORESECTOR .... " ...................................................................................................................... 59
//.3. I. Beschrijving van de sector" .... """ .. " .. ,,"""""" "" .... """" ............................... 59 11.3.1.1. Afbakening van de sector""""". . ......................................................................•.. ~
11.3.1.2. Deelsectoren """".""".""."""."".""".""."""""."""."" ... "".""."."." ... "."." .. "."."." .. """.60
11.3. 1.3. Omvang van de sector"""""""""""""""""""""""""""
11.3 .1.4. Belangenbehartiging """""""""""""""""""""
.. ""."."."." .. "" .. " .... ".".63
.".""."."." .. "" .. "."."."."" 65
.."""" .. """"""""".67 //.3.2. Evaluatie van beschikbare bronnen " ..
//.3.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid"" .... 11.3.3.1 . Concurrentiepositie van de sector
11.3.3.2. Beleidsaspecten
11. 3. 4. Conclusie.
" 75
".75
""""""""""". ".77 ............................................ 80
1104. DE BAGGERSECTOR ............ " ................................................................................................................. 8 I
11.4. I. Beschrijving van de sector"" ...... "..... .. .... "" " ..................... 81 11.4.1.1. Afbakening van de sector""""
11.4.1.2. Deelsectoren
11.4.1.3. Omvang van de sector"""""""" 11.4.1.4. Belangenbehartiging"
11.4.2. Evaluatie van beschikbare bronnen " ...
/J.4.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid .. "" /1.4.3.1. Concurrentiepositie van de baggersector .
11.4.3.2. Beleidsaspecten
11.4.4. Conclusie .... "" "" .... ""..... "" .... "" .....
............................................. 81
.".""".""."".".""."."".".""."."."" .. ".".81
""""""""""""""".83
"""""""""",,84 ."""." ............. " ...................... 85
"""""""" .. ,,88
."." ... ".""."."".".""."."."" .. "."." .. 88
""""""" .. """"""" """""""",,90
"""""".92
11.5. DE BINNENVAARTSECTOR ..................................................................................................................... 95
/J.5. I. Beschrijving van de sector"" .... "" .. """ .... "" .... """... "" .... """" ........ """ .... " .......... ".95 lI.5. I. 1. Afbakening van de sector".
11.5.1.2. Deelsectoren . "".""",,"""'"
11.5.1.3. Omvang van de sector".
1I.5.1.4. Belangenbehartiging """""""""" .. "
11.5.2. Evaluatie van beschikbare bronnen
//.5.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid ...
" ... "."" .... "." .. "."." .. ".,, 95
.. """.""."" .... """.".""."".".".".,,. "" .. ".""" 95
"".98 """ 99
" 100
107
Nederland Maritiem Land
InllOudstafel
11.5.3.1. Concurrentiepositie van de binnenvaartsector
11.5.3.2. Beleidsaspecten.
11.5.4. Conclusie ..
....................... 107
. ......................... 108
. ................... /09
11.6. DE NEDERLANDSE HAVENS ............................................................................................... 111 11.6.1. Beschrijving van de sector .................. 111
11.6.1.1. Afbakening van de sector en definitie van de deelsectoren......... . .... 1I1
11.6.1.2. Deelsectoren ........ . .................. 112
11.6.1.3. Omvang van de sectoL.......... . ........ 115
11.6.1.4. Belangenbehartiging.... .................. . .............. 118
11.6.2. Algemene informatie met betrekking tot de Nederlandse havens ........................................ //9 11.6.2.1. Beschikbare bronnen ............................... .
11.6.2.2. Evaluatie van de beschikbare bronnen
IJ. 6. 3. Het Rijn- en Maasmondgebied ...
11.6.3.1. Inleiding ..... .
1I.6.3.2. Beschikbare bronnen
11.6.3.3. Evaluatie van de beschikbare bronnen ....
11.6.3.4. Informatie met betrekking tot strategie en beleid.
. ................................................... 119
......................... 120
. ........................... /26 . ........ 126
........ 128
. .......... 128
. ........ 138
11.6.4. Het Noordzeekanaalgebied....... . ............... . ........................................ /n 11.6.4.1. Inleiding ..... .
11.6.4.2. Beschikbare bronnen .....
11.6.4.3. Evaluatie van de beschikbare bronnen .....
11.6.4.4. Informatie met betrekking tot strategie en beleid ...
11.6.5. Het Scheldebekken. ..
11.6.5.1. Inleiding ....
11.6.5.2. Beschikbare bronnen ...
. .......................... 142
. .......................... 142
. ......................... 143
. ........................ 148
. ................. /50
. ..................... 150
. ...................................................... I~
11.6.5.3. Specifieke informatie met betrekking tot de Zeeuwse havens, relevant als input voor de nog uit te voeren studie.......... ........................ . ................... 159
11.6.6. De Eemsmondhavens.............. . ................. 160 11.6.6.1. Inleiding .......................... .
11.6.6.2. Beschikbare bronnen .................. .
. ......................... 160
......................... 161
11.6.6.3. Informatie met betrekking tot strategie en beleid..... .................. . ....................... 164
11.6.7. Conclusies met betrekking tot de havensector ......... ...................................................... ...... 168
111. PLAN VAN AANPAK ................................................................................................................ 171
1II.1. ONDERZOEK VAN DE MARITIEME CLUSTER ......................................................................................... 172
[[[.2. CONCLUSIES VOORONDERZOEK .......................................................................................................... [74
111.2./. Scheepsbouwsector .... . ........................................... /75
/11.2.2. Ojfshoresector............. . ..................... /76
111.2.3. Baggersector ............... . ................ /77
111. 2. 4. Binnenvaartsector ...... . . ......... /78
111.2.5. Havens . ......................... . . .................................... 179
1l1.3. FIELD EN DESK RESEARCH .................................................................................................................. 181
[11.4. DE VERSCHILLENDE ONDERZOEKSFASEN ........................................................................................... [84
111.4.1. Eerste onderzoeksfase ........ .............................................................................................. 185
111.4.2. Tweede onderzoekIfase ....... ....................... . ............................................ /88
111.4.3. Derde onderzoekfase.... ......................... . ........................................ 189
111. 4. 4. Vierde onderzoeksfase .. ........ . . ....................................................................... 191
Nederland Maritiem Land - Ui -
De Nederlandse Maritieme Cluster
"1.5. INHOUD VAN HET ONDERZOEKSRAPPORT ........................................................................................... 191
"1.6. FASERING VAN HET ONDERZOEK ........................................................................................................ 193
BIJLAGE I: LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE PERSONEN ....................................................... 197
BIJLAGE 11: GEOGRAFISCHE AFBAKENING VAN DE ZEEHAVENS ............................... 199
BIJLAGE III:MARITIEME ACTIVITEITEN PER BEDRIJFSKLASSE ................................ 201
BIJLAGE IV: EVALUATIE BRONNEN TEN BEHOEVE VAN DE EIS® ................................ 203
ENGLISH SUMMARY ....•...............•..........................................................................................•.... 381
LITERATUURLIJST ....................................................................................................................... 383
- iv- Nederland Maritiem Land
InllOudstafei
LIJST VAN FIGUREN
Figuur I.1 : Onderzoeksfasen die gevolgd worden bij een Economische Impact Studie (EIS®) ........... 9
Figuur 11.1 : Verdeling van studies inzake maritieme cluster naar categorie ........................................ 31
Figuur 11.2: Verdeling van studies inzake scheepsbouwsector naar categorie .................................... .46
Figuur II.3 : Verdeling van studies inzake offshoresector naar categorie ............................................. 67
Figuur IL4 : Verdeling van studies inzake baggersector naar categorie ............................................... 86
Figuur 11.5 : Verdeling van studies inzake binnenvaartsector naar categorie ..................................... 100
Figuur II.6 : Verdeling van studies inzake Nederlandse havens naar categorie .................................. 119
Figuur 11.7: Verdeling van studies inzake Rijn- en Maasmondgebied naar categorie ....................... 128
Figuur IL8 : Verdeling van studies inzake Noordzeekanaalgebied naar categorie ............................. 143
Figuur 11. 9 : Verdeling van studies inzake Scheldebekken naar categorie .......................................... 153
Figuur 11.10 : Verdeling van studies inzake Eemsmondhavens naar categorie ................................... 161
Nederland Maritiem Land -v-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- vi- Nederland Maritiem Land
Inhoudstafel
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 11.1 : Toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de maritieme sector, 1992 ................... 27
Tabel 11.2 : Directe toegevoegde waarde in de maritieme sector, 1990 ......................................... 29
TabelII.3 : Evaluatie van studies inzake de maritieme cluster ten behoeve van de EIS® ............ 32
Tabel 11.4 : Aantal bedrijven per deelsector in de Nederlandse scheepsbouw .............................. .42
Tabel 11.5 : Omzet en werkgelegenheid in de scheepsbouw sector in 1996 ................................... .43
Tabel 11.6 : Evaluatie van studies inzake scheepsbouwsector ten behoeve van EIS® .................. .46
Tabel II.7 : Kostenstructuur general cargo vessel .......................................................................... 53
Tabel 11.8 : Omzet en Werkgelegenheid in de offshore sector, 1992-1994, volgens de Nationale Havenraad ................................................................................................... 63
Tabel 11.9 : Binnenlandse omzet, export en werkgelegenheid van de Nederlandse upstream toelevering aan de olie- en gaswinning, 1992 .............................................. 64
Tabel 11.10 : Evaluatie van studies inzake offshore sector ten behoeve van EIS® ........................... 68
Tabel 11.11 : Omzet en werkgelegenheid in de baggersector, 1990-1996 ........................................ 84
TabellI.l2 : Omzet en werkgelegenheidcijfers voor de vier grote Nederlandse internationaal opererende baggerbedrijven, 1993 ....................................................... 84
Tabel II.l3 : Evaluatie van studies inzake baggersector ten behoeve van EIS® ............................. 86
Tabel 11.14 : Mogelijke opdeling binnenvaartsector naar deelsectoren ........................................... 96
Tabel 11.15 : Indicatie van het aantal bedrijven per onderscheiden deelsector ................................ 98
Tabel 1I.l6 : Evaluatie van studies inzake binnenvaartsector ten behoeve van EIS® ................... 1 0 I
Tabel Il.17 : Overgeslagen goederen in de vijf zeehavengebieden, 1985, 1990 en 1995 .............. 116
Tabel II.l8 : Economische betekenis van de Nederlandse zeehavens in termen van directe toegevoegde waarde en werkgelegenheid, 1995 ........................................................ 117
Tabel 11.19 : Verdeling van de directe toegevoegde waarde en werkgelegenheid over de vijf havengebieden, 1995 ................................................................................................. 117
Tabel II.20 : Evaluatie van studies inzake Nederlandse havens ten behoeve van EIS® ................ 121
Tabel 11.21 : Evaluatie van studies inzake Rijn- en Maasmondgebied ten behoeve van EIS"' ....... 130
Tabel 11.22: Evaluatie van studies inzake Noordzeekanaalgebied ten behoeve van EIS'" ............ 144
Tabe11I.23 : Evaluatie van studies inzake Scheldebekken ten behoeve van EIS'" ......................... 153
Tabel II.24 : Evaluatie van studies inzake Eemsmondhavens ten behove van EIS'" ...................... 162
Tabel nr.1 : Uitvoeringstermijn economische impact studies Nederlandse Maritieme Cluster. ... 194
Nederland Maritiem Land - vii-
DE NEDERLANDSE MARITIEME CLUSTER LITERATUURONDERZOEK EN PLAN VAN AANPAK
ECONOMISCHE IMPACT STUDIES
Sinds I januari 1996 is het nieuwe zeescheepvaartbeleid in Nederland van kracht. Teneinde het succes ervan te verbreden tot de gehele maritieme cluster is in juni 1997 de Stichting Nederland Maritiem Land opgericht.
Een van de initiatieven van de Stichting is het doen uitvoeren van een Economische Impact Studie (EIS®) voor een aantal maritieme sectoren, daarmee aansluitend op de EIS® voor de zeevaartsector uit 1994. De Economische Impact Studie (EIS®) is een analysetechniek die werd ontwikkeld door Policy Research Corporation N V Het bijzondere aan dit instrument is dat hiermee niet enkel de economische betekenis van een cluster van sectoren kan worden geanalyseerd, maar dat hiermee tevens beleidsscenario' s kunnen worden doorgerekend. Het proces van analyse en ontwikkeling dat zo op gang komt betekent een eerste belangrijke stap in het totale implementatieproces van nieuwe beleidsvoorstellen.
In dit boek zijn de resultaten gepresenteerd van het Vooronderzoek dat werd uitgevoerd ten behoeve van de Economische Impact Studie (EIS®) voor de Maritieme Cluster. Het doel ervan is om bestaande studies over deze sectoren in beeld te brengen en te beoordelen op hun mogelijke bijdrage aan een Economische Impact Studie (EIS®). Specifieke aandacht is daarbij ook uitgegaan naar de analyse van clustereffecten tussen sectoren als scheepsbouw, offshore, bagger, binnenvaart en havens.
Tevens geeft het boek een uiteenzetting over de werkwijze en de methodologie die gevolgd zal worden bij het uitvoeren van een EIS® voor de sectoren scheepsbouw, offshore, bagger, binnenvaart en mogelijk ook de havens.
Prof. Dr. Chris Peeters is Voorzitter-Afgevaardigd Bestuurder van het management consuiting bureau Policy Research Corporation N V, Antwerpen. Daarnaast is hij verbonden aan de Dienst Transporteconomie van de Universiteit Antwerpen (RUCA). Hij doceert Openbare Financiën, Financiering van de Internationale Handel, Maritiem Transport en Algemene Transporteconomie aan de Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen.
Ir. Anja Lefever is werkzaam als Research Associate bij Policy Research Corporation N V, Antwerpen. Zij heeft ruime consuiting ervaring inzake beleidsstudies.
Drs. Antoon Soete is werkzaam als Senior Research Associate bij Policy Research Corpora/ion N V, Antwerpen. Tevens is hij verbonden aan het Centrum voor Economische Studiën van de Katholieke Universiteit Leuven.
Ir. Peter Vandendriessche is werkzaam als Senior Research Associate bij Policy Research Corpora/ion N V, Antwerpen. Hij heeft zeer ruime consuIting ervaring en was onder meer betrokken bij de Economische Impact Studie voor de zeevaartsector.
Dr. Harry Webers is werkzaam als Research Associate bij Policy Research Corporation NV. Antwerpen. In 1996 is hij is gepromoveerd aan het CentER for Economic Research te Tilburg op basis van zijn onderzoek op het gebied van de bedrijfstakorganisatie en locatietheorie.
- viii - Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Voorwoord
VOORWOORD
Het nieuwe Nederlandse zeescheepvaartbeleid dat sinds I januari
1996 van kracht is, heeft in haar korte bestaan reeds een zeer positief
effect gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse zeescheepvaart.
Dit succesvolle nieuwe beleid is tot stand gekomen door een
gezamenlijke inspanning van de brancheorganisatie van de reders, de
KVNR, en het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken
(DGSM, thans onderdeel van het Directoraat-Generaal Goederen
vervoer) van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Het instrument dat gebruikt werd bij het inzichtelijk maken van de
economische betekenis van de zeescheepvaart voor Nederland en
waarmee vervolgens beleidsscenario's konden worden doorgerekend,
is de Economische Impact Studie. Het bijzondere aan de door Policy
Research Corporation N. V. ontwikkelde methode is dat er een proces
van analyse en beleidsontwikkeling op gang komt, waardoor er bij de
betrokkenen gaandeweg een consensus ontstaat over het beleid.
Teneinde het succes van het nieuwe zeescheepvaartbeleid te
verbreden tot de gehele maritieme cluster, inclusief de scheepsbouw,
de offshore, de binnenvaart, de bagger, de havens en de dienst
verlening, heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat het
initiatief genomen een onderzoek te laten uitvoeren naar de
wenselijkheid van de oprichting van een Stichting die deze taak op
zich moet nemen. Dit heeft op 27 juni 1997 geleid tot de oprichting,
door de private sector, van de Stichting Nederland Maritiem Land.
- ix-
-x-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Deze netwerkorganisatie heeft een bestuurssamenstelling die een
afspiegeling vormt van de maritieme cluster. In het bestuur hebben
een elftal personen zitting op persoonlijke titel I. De Stichting is geen
lobbyorganisatie, maar een netwerkorganisatie, die initiatieven zal
ontplooien om, in samenspraak met de brancheorganisaties en de
relevante ministeries (naast Verkeer en Waterstaat, met name Econo
mische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) het gestelde
doel te bereiken.
Een van de initiatieven van de Stichting is het doen uitvoeren van een
Economische Impact Studie voor een aantal maritieme sectoren, in
aansluiting op de Economische Impact Studie voor de zeevaartsector
uit 1994.
Daartoe is aan Policy Research Corporation N V in eerste instantie
een opdracht verstrekt om een Vooronderzoek uit te voeren met
betrekking tot de sectoren scheepsbouw, offshore, binnenvaart,
bagger, en havens. Het doel hiervan is om bestaande studies over
deze sectoren in beeld te brengen en te beoordelen op hun potentiële
bijdrage aan een Economische Impact Studie.
In dit boek is hiervan verslag gedaan, zodat eenieder een goed beeld
krijgt van de inzichten die reeds zijn opgebouwd.
Tevens bevat het boek een uiteenzetting over de werkwijze en de
methodologie die door de consultant gevolgd zal worden bij het
uitvoeren van een voor de gekozen maritieme sectoren. Daar er een
actieve en inhoudelijke bijdrage door de bedrijven in de sector
verwacht wordt, is voor deze vorm van communicatie gekozen.
Het boek zal op een workshop in december 1997 met afgevaardigden
uit alle segmenten worden toegelicht. Het zal dan voor alle branches
duidelijk zijn wat er op stapel staat en welke het potentieel is van een
dergelijke unieke aanpak die wij als Stichting kunnen ondernemen.
Bestuursleden: G.H. Bos (vice-voorzitter), K. Damen, R. van Gelder, M. Harms, W. de Jong, G.J. Kramer, L. Kroon, Th.O. Oostinjen (secretaris/penningmeester), W.K. Scholten, H.W.H. Welters, N. Wijnolst (voorzitter).
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Voorwoord
De resultaten van alle studies zullen in boekvorm verschijnen in de
loop van 1998 en 1999.
De belangstelling voor de buitengewone economische en sociale
dynamiek van samenhangende clusters van sectoren is bij een breed
publiek, en met name in de politiek ontstaan door het werk van
Michael Porter op basis van zijn boek The competitive advantage of
nations. Hierop geïnspireerd zijn er vele studies ondernomen in
vrijwel alle landen ter wereld om de samenhangen tussen sectoren in
beeld te brengen en daaruit beleidsmaatregelen voor overheden af te
leiden. De beperking van deze studies is dat zij op een conceptueel en
kwalitatief niveau blijven, zonder dat "harde" cijfers kunnen
gepresenteerd worden.
Een uitstekend voorbeeld van de Porter-aanpak op het vlak van de
zeescheepvaart is het grootscheepse onderzoek in het kader van
Competitive Norway, dat onder auspiciën van de SNF in 1991/1992 is
uitgevoerd.
Wat de Stichting Nederland Maritiem Land thans als aanpak
voorstelt is derhalve uniek. Niet alleen qua methodologie, maar zeker
qua breedte van studie. Nergens ter wereld is een zo grote cluster, en
zeker geen maritieme cluster, in een integrale, holistische aanpak
kwalitatief en kwantitatief onder de loep genomen.
Het sluit naadloos aan bij het nieuwe beleid van het Ministerie van
Economische Zaken, dat onlangs de nota Kansen door synergie: de
overheid en op innovatie gerichte clustervorming in de marktsector,
gepubliceerd heeft (september 1997).
Wij zijn er van overtuigd dat de voorgestelde Economische Impact
Studie van de maritieme sectoren een voorbeeld zal gaan vormen
voor het definiëren van nieuw economisch beleid door de overheid.
Tevens denken wij dat internationaal gezien de Nederlandse, gedegen
aanpak van het maritieme beleid navolging zal vinden, zoals dit ook
reeds op voor de zeescheepvaart het geval is. Zo heeft de Europese
Commissaris voor Transport Neil Kinnock het Nederlandse beleid als
voorbeeld gesteld voor Europa. Tevens heeft DG VII Transport van
- xi-
-xii-
De Nederlandse Maritieme Cluster
de Europese Commissie een project opgestart in het kader van het
Waterborne Transport programma van het Vierde Kaderprogramma,
waarin de Nederlandse aanpak in andere landen van de Europese
Unie thans wordt toegepast. Nederland is hierbij met recht een
gidsland te noemen.
Willen wij in onze opzet slagen dan hebben wij uw volledige steun
nodig. Bedenk daarbij dat dit initiatief wordt genomen voor u. U als
ondernemer, u als professional in een internationale maritieme
wereld, en u als lid van een brancheorganisatie.
Laten wij nu samen de schouders er onder zetten en er later de
vruchten van plukken!
N. Wijnolst
voorzitter
Rotterdam, 28 oktober 1997
Nederland Maritiem Land
Momenteel is er te weinig inzicht in het belang van de sectoren van de maritieme cluster en van de cluster als geheel en vooral in de impact van het gevoerde overheidsbeleid
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
INLEIDING
Dit rapport is het resultaat van het Vooronderzoek Economische Im
pact Studie (EISID) voor de Maritieme Cluster. Het vooronderzoek
werd in juli 1997 door de Stichting Nederland Maritiem Land (NML)
opgedragen aan Policy Research Corporation N V.
Achtergrond
Sinds I januari 1996 is in Nederland een nieuw zeevaartbeleid van
kracht. Dit beleid is in belangrijke mate gericht op het behouden en
zo mogelijk uitbreiden van de toegevoegde waarde en werkgelegen
heid verbonden met de zeevaartsector en de cluster daaromheen. In
de studie die leidde tot het nieuwe zeevaartbeleid werd reeds enige
aandacht besteed aan de economische betekenis van de andere mari
tieme sectoren. Niettemin is er nood aan een gegronde analyse van
deze betekenis alsook van de verwevenheid tussen de maritieme
sectoren. Evenmin heeft de beleidsvoerder een duidelijk zicht op de
feitelijke impact van het tot hiertoe gevoerde beleid voor de verschil
lende maritieme sectoren afzonderlijk en de relaties daartussen. Met
name op de vraag naar de respectievelijke baten en kosten die ge
paard gaan met het gevoerde beleid, kan vaak geen antwoord worden
gegeven. Door het doorrekenen van verschillende beleidsscenario's
zou hierin duidelijkheid kunnen gebracht worden. Een en ander sluit
naadloos aan bij het nieuwe beleid van het Ministerie van Economi
sche Zaken, dat onlangs de nota Kansen door synergie: de overheid
en op innovatie gerichte clustervorming in de marktsector gepubli
ceerd heeft (september 1997).
-1-
De Stichting Nederland Maritiem Land (NML) wil als klankbord van de maritieme cluster bijdragen aan het verder optimaliseren van het bestaande overheidsbeleid.
Het door PoJicy Research ontwikkelde beleidsinstrument, de Economische Impact Studie (EISID) biedt in dit kader tal van perspectieven.
Voor het optimaliseren van het overheidsbeleid met betrekking tot de scheepsbouw-, ofJshore-, bagger-, binnenvaart- en havensector is door de Stichting Nederland Maritiem Land aan Policy Research gevraagd een vooronderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden, timing en kostprijs van deze analyse
- 2-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De Stichting Nederland Maritiem Land (NML) onderkent deze pro
blematiek en wenst enerzijds een beter inzicht te krijgen in de eco
nomische betekenis van de verschillende sectoren van de maritieme
cluster. Hieronder verstaat de Stichting de verzameling van de zee
vaart-, scheepsbouw-, offshore-, bagger-, binnenvaart- en haven
sector. Voor de hiermee verwante maritieme dienstverleners wordt
momenteel door de Stichting NML een definitiestudie opgestart.
Eventueel kan daaruit een bijkomende opdracht volgen om de mari
tieme dienstverleners op te nemen in de EIS®.
Anderzijds wil de Stichting ook nagaan in hoeverre het vigerende
overheidsbeleid moet worden bijgesteld om de socio-economische
return verder op te drijven. Niet alleen zijn in dit opzicht de toege
voegde waarde en de werkgelegenheid van belang, ook de terugvloei
naar de overheid moet in de analyse worden betrokken. Pas op deze
wijze krijgt de beleidsvoerder een inzicht in de netto-kostprijs van
het geldende overheidsbeleid. In dezelfde geest zou er naar het jaar
1999 toe ook aan gedacht kunnen worden de EIS® voor de zeevaart
sector te actualiseren voor de jaren 1994-1998, zodat de resultaten
van het gewijzigde overheidsbeleid kunnen geëvalueerd worden.
Het door Policy Research ontwikkelde beleidsinstrument, de Econo
mische Impact Studie (EIS®) is in staat om op voornoemde vragen
een antwoord te geven (zie Hoofdstuk I). De EIS® houdt bovendien
meer in dan het uitvoeren van een studie en het rapporteren van de
resultaten. Het is een project waarbij de voorbereiding van de imple
mentatie van de beleidsaanbevelingen reeds start bij de eerste ge
sprekken.
Doel van het Vooronderzoek
Policy Research werd dan ook door Nederland Maritiem Land ge
vraagd om een vooronderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden,
timing en kostprijs van het uitvoeren van een Economische Impact
Studie (EIS®) voor de scheepsbouw-, offshore-, bagger- en binnen
vaartsector. Tevens werd de optie onderzocht om ook de haven sector
in de EIS® op te nemen.
Nederland Maritiem Land
Het doel van het vooronderzoek iS na te gaan welke informatie reeds aanwezig en bruikbaar is voor de EISJ!J en welke acties moeten ondernomen worden om de hiaten op te vullen.
In Hoofdstuk I is de EISWmethodologie beschreven alsook de daarvoor vereiste input.
Hoofdstuk IJ geeft de resultaten weer van de analyse en de evaluatie van alle verzamelde bronnen en van de gesprekken met vertegenwoordigers uit de sector.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
Het doel van dit vooronderzoek is dan ook om:
na te gaan in welke mate reeds datamateriaal en strategische informatie beschikbaar is voor de verschillende sectoren van de maritieme cluster;
- de bruikbaarheid van deze informatie te evalueren voor het toepassen van een EIS®:
rekening houdend met de resultaten van deze evaluatie een onderzoeksplan op te stellen voor het uitvoeren van een EIS® voor de binnenvaart-, bagger-, offshore-, scheepsbouw- en havensector.
Aanpak
Om dit doel te bereiken is gewerkt in drie stappen:
bepaling van de vereiste input ten behoeve van de EIS®;
verzameling, analyse en evaluatie van reeds bestaande economisch en beleidsmatig gerichte bronnen die relevant kunnen zijn voor de EIS®;
- bepaling van de nog benodigde informatie en de wijze waarop deze zal worden verzameld en verwerkt.
De bepaling van de vereiste input is mogelijk door in detail de alge
mene methodologie van de Economische Impact Studie (EIS®) te
beschrijven (zie Hoofdstuk I).
Het verzamelen, analyseren en evalueren van de bestaande bronnen
vormt de kern van dit vooronderzoek (zie Hoofdstuk II). Eerst wer
den bij verschillende instanties en bibliotheken rapporten, boeken en
artikels opgevraagd. Vervolgens werden deze bronnen grondig ge
analyseerd en geëvalueerd op hun bruikbaarheid ten behoeve van de
EIS®. Daarbij werden deze bronnen ingedeeld op basis van het soort
informatie dat verstrekt wordt, namelijk informatie over:
I. de afbakening van sector (welke zijn de key-players, aantal bedrijven in de sector, etc.);
2. de economische impact van de sector (in termen van toegevoegde waarde, werkgelegenheid, omzet, aandeel in de wereldmarkt);
3. de kostenstructuur en concurrentiepositie van bedrijven in de sector, alsook andere informatie die nuttig kan zijn ten behoeve van scenario bouw;
4. het in het verleden gevoerde overheidsbeleid alsook bijkomende informatie, bruikbaar bij het formuleren van beleidsaanbevelingen.
-3-
Een gedetailleerd overzicht van alle gehanteerde bronnen is terug te vinden in Bijlage IV.
De gesprekken met vertegenwoordigers uit de sector hadden tot doel het onderzoek toe te lichten, informatie te verzamelen en de pijnpunten in het overheidsbeleid te bespreken.
Hoofdstuk 111 geeft het gedetailleerde Plan van aanpak weer voor de uitvoering van de EISID.
-4-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Vervolgens werd de informatie uit elke bron geëvalueerd op haar
bruikbaarheid ten behoeve van de EIS®. Zowel de kwalitatieve als de
kwantitatieve bruikbaarheid van de informatie kwamen aan bod en
werden aangeduid met een getal van I tot 5.
De cijfers hebben de volgende betekenis:
I: levert geen enkele informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
2: levert slechts weinig informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
3: levert redelijk wat informatie die bruikbaar is voor EIS®;
4: levert veel informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
5: levert informatie die een tijds- en kostenbesparing betekenen voor de uit te voeren EIS®.
Deze waarderingen vormen dus geen algemeen waardeoordeel over
de bronnen, maar geven aan in welke mate deze bronnen nuttige in
formatie leveren en derhalve kostenbesparend werken, ten behoeve
van het uitvoeren van de EIS® voor de Nederlandse maritieme clus
ter.
In de bijlage (Bijlage IV) zijn de gehanteerde bronnen in meer detail
weergegeven, met daarbij een indeling naar het type informatie,
alsook de evaluatie en een korte bespreking van de inhoud.
Tegelijk werden ook een aantal gesprekken gevoerd met vertegen
woordigers van de brancheorganisaties uit de verschillende sectoren.
Op die manier werd additioneel studiemateriaal verzameld. Ook werd
het doel van het Vooronderzoek en van de uiteindelijke EIS® toege
licht. Tenslotte werd reeds inhoudelijk gesproken over de sector, de
huidige toestand ervan en de pijnpunten in het overheidsbeleid ter
zake. Een lijst van geïnterviewde personen is opgenomen in Bijlage I.
Op basis van het bovenstaande is in Hoofdstuk III het Plan van aan
pak opgesteld voor de EIS® van de maritieme cluster. In een eerste
optie wordt de haven sector niet beschouwd, in een tweede optie
wordt de EIS® uitgevoerd voor de volledige maritieme cluster. Te
vens wordt in dit hoofdstuk de fasering en tijdsplanning van het on
derzoek nader toegelicht.
Nederland Maritiem Land
I.
1.1.
De Economische Impact Studie (EIS®) is geschikt voor het uitvoeren van: - projectevaluaties; - sectoranalyses; - beleidsevaluaties.
De algemene doelstelling van een EIS@ kan als volgt worden geformuleerd: het optimaliseren, omvormen of indien nodig volledig ombouwen van een bepaald overheidsbeleid ten einde de baten te maximaliseren en de kosten van dit beleid te minimaliseren.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
DE ECONOMISCHE IMPACT STUDIE (EIS®)
DOELSTELLING VAN EEN EIS®
De Economische Impact Studie (EIBW) zoals deze door Policy Re
search Corporation N V werd ontwikkeld is geschikt voor het uit-
voeren van:
projectevaluaties;
sector-/clusteranalyses;
beleidsevaluaties.
De ElS® voor de Nederlandse maritieme cluster kan worden geka
rakteriseerd als een beleidsevaluatie waarbij het bestaande beleid ten
aanzien van de scheepsbouw, de baggersector, de offshore, de bin
nenvaart en de havens wordt geanalyseerd. In deze optiek heeft de
EIS® dan ook als doelstelling: het optimaliseren, omvormen ofindien
nodig volledig ombouwen van een bepaald overheidsbeleid ten einde
de baten te maximaliseren en de kosten hiervan te minimaliseren.
De doelstelling van Policy Research bestaat er dan ook in om naast
het bestaande beleid verschillende alternatieven uit te werken en de
macro-economische effecten van deze beleidsalternatieven te bere
kenen. Om de efficiëntie en effectiviteit van de beleidsscenario's te
vergelijken, hanteert Policy Research het criterion of measurable
bene fit. Daartoe worden baten en kosten aan elkaar gerelateerd en
wordt een rangschikking van de beleidsalternatieven mogelijk. Het
element measurable duidt op het feit dat de gehanteerde parameters
(zowel betreffende kosten als baten) kwantificeerbaar moeten zijn.
-5-
1.2.
Het structure-conduct-performance model vormt het kader van een EISJfJ: - structure: omgevingspara
meters met onder andere het overheidsbeleid, de internationale omgeving;
- conduct: inzake het ondernemersgedrag wordt vertrokken van een principalagentbenadering.
- performance: omgeving en gedrag worden uiteindelijk vertaald in meetbare macroeconomische kengetallen zoals toegevoegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei naar de overheid.
-6-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Met betrekking tot de baten wordt daarbij in eerste instantie gedacht
aan de toegevoegde waarde, de werkgelegenheid en de effecten op
het bestedingspatroon en de betalingsbalans die worden gegenereerd
door een bepaald overheidsbeleid. Policy Research neemt daarbij
naast de directe ook de indirecte effecten mee in rekening. Ook de
kosten van een bepaald type overheidsbeleid worden mee in rekening
genomen. Van belang daarbij is dat Policy Research ook de terug
vloei (bijvoorbeeld de bijdragen tot de sociale zekerheid van werk
nemers en werkgevers, belastingen) berekent die door een bepaald
alternatief wordt gecreëerd.
De ElS® kan worden toegepast op een deelsector, een sector of een
cluster van sectoren. In het vervolg van dit eerste hoofdstuk zal ver
der gesproken worden over sectoren (het betreft immers een algeme
ne beschrijving van de ElS®-methodologie). In de Hoofdstukken II
en III zal verder worden aangegeven op welke manier de EIS® kan
toegepast worden op een cluster van sectoren in het algemeen en op
de maritieme cluster in het bijzonder.
THEORETISCH KADER EN ONDERZOEKSFASEN
Het theoretische kader voor een EIS® vormt het structure-conduct
performance model (SCP-model):
structure: ondernemingen werken binnen een omgeving die gekarakteriseerd wordt door een aantal structuurparameters: het overheidsbeleid, de internationale omgeving, de technologische evolutie, de socio-economische context;
conduct: de omgevingsparameters resulteren in een bepaald ondernemersgedrag. Policy Research vertrekt daarbij van een principal-agentbenadering: de overheid C'principal') wenst dat de ondernemer (agent) een bepaald gedrag vertoont, zonder dat de overheid de volledige controle heeft over de agent. Een succesvol overheidsbeleid moet bijgevolg steeds goede incentives bevatten. Indien niet, is het gevaar op 'rentseeking', de zogenaamde 4th option, reëel I ;
Met 4th option wordt een ondernemersgedrag bedoeld dat ontstaat in een omgeving die wordt gekenmerkt door protectie en het ontbreken van een efficiënte marktwerking. Ondernemers besteden in dat geval veel aandacht aan het onderhouden van goede relaties met de 'beschermende' overheid om de protectie in stand te houden.
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
performance: het ondernemers gedrag leidt uiteindelijk tot resultaten, waarbij Policy Research zich zowel richt op microeconomische gegevens (bijvoorbeeld de toekomstige evolutie van de bedrijfsresultaten) als op macro-economische elementen (zoals de evolutie van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid, zowel direct als indirect). Verder is het van belang om de duurzaamheid van deze resultaten te bepalen; gaat het met andere woorden om een tijdelijk effect of om een duurzame transformatie van de sector.
Om deze drie delen te kunnen uitvoeren, is het van belang dat een
goed inzicht wordt verworven in de huidige situatie van de te bestu
deren sector. Deze situatie wordt gekarakteriseerd door externe (de
omgeving) en interne determinanten. Als instrument is dan ook een
SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities, Threats) aan
gewezen. Naast de screening van bestaand studiemateriaal leveren
gesprekken met key-players uit de betrokken sectoren daartoe de no
dige informatie. Het is wel belangrijk deze SWOT-analyse kwantita
tief goed te onderbouwen, zo niet blijft het een vrijblijvende oefe
ning. Hiervoor wordt een statische input-outputanalyse uitgevoerd,
die toelaat de economische betekenis van de sector alsook de cluster
in kaart te brengen.
Op basis van de resultaten van deze analyse worden een aantal rele
vante beleidsalternatieven uitgewerkt (Structure), wordt de reactie
daarop van de ondernemers ingeschat (Conduct) en worden de daar
uit volgende economische gevolgen afgeleid (Performance).
De datavereisten voor elk van deze onderdelen zijn grosso modo:
structure: informatie over alle omgevingsfactoren (bestaande overheidsregulering, de internationale concurrentie, de technologische evolutie, .. ) en het relatieve belang daarvan voor de bedrijven. Naast de analyse van bestaand studiemateriaal leveren gesprekken met de key-players uit de betrokken sectoren daartoe de nodige informatie;
conduct: voor het inschatten van het ondernemers gedrag worden verschillende analysemodellen gehanteerd die vertrekken van een modelmatige specificatie van het ondernemersgedrag. Om deze analyse succesvol te kunnen uitvoeren, is er informatie nodig over het ondernemersgedrag in het verleden. Verder moet de betrouwbaarheid van de bekomen resultaten worden gecontroleerd. Deze informatie wordt verzameld uit rapporten en artikels (bijvoorbeeld
- 7-
-8-
De Nederlandse Maritieme Cluster
uit de gespecialiseerde pers) en via gesprekken met key-players en onafhankelijke experts;
performance: inzicht in de micro- en macro-economische gevolgen van het gewijzigde ondernemers gedrag wordt bekomen door middel van een dynamische input-outputanalyse. Daarbij worden zowel toegevoegde waarde, werkgelegenheid als de terugvloei naar de overheid berekend voor elk van de onderscheiden beleidsalternatieven.
Bijgevolg kunnen vier onderzoeksfasen worden onderscheiden om
een ElS® succesvol uit te voeren (zie ook Figuur 1.1):
Onderzoeksfase 1: analyse van de huidige situatie van de sector, op
basis van een statische input-outputanalyse en een SWOT-analyse
(analysefase). Daarvoor moet een grote hoeveelheid data worden
verzameld, via:
algemene dataverzameling: informatie over de externe omgeving en interne karakteristieken van de sector. Deze data wordt verzameld door het screenen van rapporten en artikels (in wetenschappelijke en andere tijdschriften), het raadplegen van statistische bronnen, informatie beschikbaar bij en eerder onderzoek uitgevoerd door Policy Research. Door het onderhavige vooronderzoek werd het grootste deel van de hiervoor benodigde informatie reeds verzameld. Dit vooronderzoek zal dan ook toelaten tijd te besparen bij de uiteindelijke uitvoering van deze fase in de EIS®;
enquêtering van de key-players, waarbij de aandacht enerzijds wordt geconcentreerd op kostenstructuren van de ondernemingen (ten behoeve van de input-outputanalyse) en anderzijds op hun visie ten aanzien van het gevoerde overheidsbeleid;
een statische input-outputanalyse, waarin het belang van de sector voor de economie, de verwevenheid van de sector met de rest van de economie en de verwevenheid van de deel sectoren onderling kunnen worden berekend.
Onderzoeksfase 2: ontwikkelen van mogelijke beleidsalternatieven
(structure-fase in het SCP-model).
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
Figuur 1.1 : Onderzoeksfasen die gevolgd worden bij een Economische Impact Studie (EIS®)
Onderzoeksfase 2 Onderzoeksfase 3 Ondenoeksfase 4
Analyse van de huidige situatie, SWOT -analyse :
algemene dataverzameling enquêtering van de key-players statische input-outputanalyse
Opstellen van beleid.
alternatieven
Toepassing van modellen
enquêtering van key-players
Dynamische input-output
analyse
Bron: Policy Research Corporation N. V.
1.3.
De EIS® biedt meer dan een analyse van het gevoerde overheidsbeleid en het ontwikkelen van relevante beleidsaanbevelingen.
Tijdens de studie wordt er steeds naar gestreefd om de kans op een succesvolle implementatie zo groot mogelijk te maken.
Daartoe hanteert Policy Research talrijke bottom-up procedures: - enquêtes; - strategische interviews; - workshops.
Nederland Maritiem Land
Onderzoeksfase 3: inschatten van de gevolgen van de wijzigingen in
het beleid op het ondernemersgedrag, en dit op twee manieren
(conduct fase in het SCP-model):
in eerste instantie worden verschillende kwantitatieve modellen gebruikt om de meest waarschijnlijke wijzigingen in het ondernemersgedrag afte leiden;
vervolgens worden deze resultaten gecontroleerd door middel van een directe enquêtering van de key-players.
Onderzoeksfase 4: evalueren van de beleidsalternatieven, rekening
houdend met verschillende scenario's, met inbegrip van een uitge
breide sensitiviteitsanalyse (performance fase in het SCP-model).
DE EIS® ALS EEN PROJECT
Naast de gehanteerde methodologie (zie Hoofdstuk 1.2.) verschilt de
EIS® nog op een tweede belangrijk punt van andere onderzoeksme
thodologieën. De EIS® moet met name worden beschouwd als een
project en niet louter als een studie die leidt tot een onderzoeksrap
port. Inderdaad, de EIS® heeft niet enkel tot doel om het bestaande
beleid te evalueren en indien nodig een alternatief uit te werken. Er
wordt ook gestreefd naar de succesvolle implementatie van een aan
gepast beleid. Policy Research geeft er zich namelijk rekenschap van
dat een beleid enkel succesvol kan zijn indien het ook succesvol kan
worden geïmplementeerd. Dit inzicht zet Policy Research ertoe aan
om de onderzoeksfases zodanig in te vullen dat de kans op een suc-
-9-
-10 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
cesvolle implementatie van een effectief en efficiënt beleid reëel
wordt.
Van het allergrootste belang is dan ook dat er binnen de sector een
voldoende groot draagvlak kan worden gevormd voor de voorgestel
de beleidsalternatieven. Tijdens het onderzoek wordt dan ook niet
alleen maximale aandacht besteed aan informatieverzameling, maar
ook aan informatieverstrekking. Dit verklaart meteen ook het belang
dat Policy Research hecht aan bottom-up procedures teneinde de
benodigde informatie te kunnen verzamelen. Dit laatste uit zich op
drie verschillende wijzen:
- enquêtes: een groot aantal key-players wordt gevraagd om belangrijke informatie op het vlak van kosten- en omzetstructuur aan de onderzoekers te verstrekken;
- strategische interviews: hierin worden enerzijds onduidelijkheden ten aanzien van de enquêtes uitgeklaard en anderzijds wordt kwalitatieve informatie verzameld die als basis zal dienen voor de ontwikkeling van beleidsalternatieven. Tot slot kan middels deze interviews het draagvlak worden vergroot teneinde de kans op een succesvolle implementatie te verhogen. Tijdens deze gesprekken wordt de ondernemers immers de gelegenheid geboden om hun argumenten weer te geven ten aanzien van de door Policy Research ontwikkelde beleidsalternatieven. Tijdens de interviews of in een latere fase geeft Policy Research dan aan in hoeverre deze argumenten al dan niet gefundeerd en bruikbaar zijn voor de uitwerking van beleidsalternatieven;
workshops: het streven naar een uitgebreid draagvlak wordt door Policy Research gerealiseerd door ondermeer een voldoende groot aantal feedback-momenten in te bouwen in het volledige onderzoeksproces. Dit gebeurt door middel van workshops:
een eerste workshop, gepland bij de aanvang van de studie waarin de doelstellingen en werkhypotheses van de studie worden besproken. Bovendien kan met behulp van deze workshop het nodige commitment worden gecreëerd dat nodig is voor de succesvolle uitvoering van de studie;
een tweede workshop, gepland op het einde van de conductfase van de EIS® (november-december 1998) waarin voornamelijk het strategisch gedrag ten aanzien van de beleidsvoorstellen aan bod komt. Opnieuw vormt de workshop een gelegenheid om het draagvlak voor de voorgestelde beleidsrichtingen te versterken;
Nederland Maritiem Land
IA.
1.4.1.
De doelstelling van deze eerste fase van een EISfS! vormt een gedetailleerde analyse van de sector. Drie types van informatie worden daartoe verzameld: - bestaand studie- en data
materiaal; - enquêtering van een repre
sentatieve sample van ondernemingen uit de sector;
- de resultaten die voortkomen uit een statische inputoutputanalyse.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
een derde workshop op het einde van de performance fase (midden 1999), waarin de resultaten van het onderzoek worden voorgesteld.
Tevens wordt door Policy Research in samenspraak met de opdracht
gever een stuurgroep ingesteld om het project methodologisch, in
houdelijk en praktisch te begeleiden. De functie van klankbordgroep
wordt waargenomen door de deelnemers aan de verschillende work
shops.
DATAVEREISTEN
ONDERZOEKSFASE 1: ANALYSE VAN DE HUIDIGE SITUATIE
Bij het aanvatten van een EIS® is het van belang dat Policy Research
een gedetailleerd inzicht krijgt in enerzijds de specificiteit en de
sterktes en zwaktes van de betrokken sector en anderzijds de oppor
tuniteiten en bedreigingen in de externe omgeving van de sector kan
identificeren. Naast omgevingsfactoren, zoals het belang van inter
nationale concurrentie en de technologische evolutie, wordt meer
specifiek het belang en de impact van het gevoerde overheidsbeleid
en het daartoe gehanteerde beleidsinstrumentarium in kaart gebracht.
In tegenstelling tot de meeste sector- en SWOT-analyses is de EIS®
er vooral op gericht de vaststellingen uit de analyse op een betrouw
bare manier te onderbouwen. Daarom worden drie verschillende in
formatiebronnen gehanteerd:
bestaande studies, rapporten, artikels in wetenschappelijke en vaktijdschriften, statistische bronnen en informatie beschikbaar uit eerdere onderzoeken uitgevoerd door Policy Research. Het onderhavige vooronderzoek had tot doel reeds na te gaan welke informatie uit deze bronnen reeds beschikbaar is en bruikbaar bij het uitvoeren van een EIS®;
een uitgebreide enquêtering vergezeld van strategische interviews met de key-players uit de sector. Dit bottom-up element is een wezenlijke karakteristiek en onderscheidt deze analyse van vele andere sector- en SWOT-analyses;
-11 -
1.4.1.1.
Gestart wordt met een uitgebreide screening van het bestaande datamateriaal.
1.4.1.2.
Een tweede belangrijke bron van informatie voor de analyse fase vormen de strategische interviews met de key-players uit de betrokken sector. Het doel van deze interviews is drieledig: - een gedetailleerd inzicht
verkrijgen in de kostenstructuur van de ondernemingen;
- de houding van de sector registreren ten aanzien van het gevoerde overheidsbeleid en van de sterktes en zwaktes van de sector in het algemeen;
- commitment opbouwen in de sector ten aanzien van het onderzoek.
-12 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
een statische input-outputanalyse, eveneens een wezenlijk onderdeel van de EIS®, die toelaat de vaststellingen kwantitatief te verifiëren.
Desk research
Een gedeelte van deze analyse fase is reeds uitgevoerd tijdens het
vooronderzoek: er werd nagegaan welke informatie beschikbaar is en
in hoeverre dit studiemateriaal geschikt is als vertrekpunt voor een
EIS®. Daartoe wordt de beleidsrelevantie van deze bronnen onder
zocht. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of er voldoende rekening is
gehouden met het strategisch gedrag van de key-players in de sector
en in hoeverre de toekomstige evolutie van de betrokken sector in
kaart is gebracht.
Enquêtering van key-players
Een EIS® kan niet succesvol worden uitgevoerd indien het onder
zoek beperkt blijft tot desk research. Uit eerder onderzoek is geble
ken dat een directe ondervraging door middel van strategische inter
views een veel hogere respons oplevert dan dataverzameling middels
schriftelijke enquêtes alleen. Bovendien is het slechts aan de hand
van een directe ondervraging mogelijk om het strategisch gedrag van
de verschillende key-players in kaart te brengen.
Om de data- en informatieverzameling zo efficiënt mogelijk te laten
verlopen, worden voorafgaand aan het eigenlijke gesprek, enquêtes
met betrekking tot de kostenstructuur verstuurd. Eventuele vragen
hierover kunnen dan worden opgelost tijdens het interview. Tijdens
het strategisch interview wordt de aandacht geconcentreerd op de
kosten- en outputstructuren van de ondernemingen (ten behoeve van
de input-outputanalyse) alsook op de relatie tussen het gevoerde
overheidsbeleid en de strategie van de ondernemingen.
Het strategisch karakter van de interviews heeft tot gevolg dat de
noodzakelijke informatie slechts kan worden bekomen indien het
topkader wordt betrokken bij de interviews. Het is in deze context
dan ook van het allergrootste belang dat deze interviews zeer goed
Nederland Maritiem Land
L4.1.3.
De derde stap in de eerste onderzoeksfase van de EIS@ bestaat in het uitvoeren van een input-outputanalyse.
Deze analyse laat toe om: - het belang van de sector
voor de economie Ie berekenen;
- de verwevenheid te bepalen van de sector met de rest van de Nederlandse economie;
- de verwevenheid te bepalen van de deelsectoren van de sector onderling, dus van het cluster-effect binnen de sector.
De belangrijkste informatiebronnen daartoe zijn: - de verwerkte kostenstructu
ren;
- sectorinformatie op het vlak van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en omzet.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
worden voorbereid. Per onderneming wordt dan ook een bedrijfspro
fiel opgesteld, waarbij informatie uit de jaarrekeningen, de media en
allerhande databases als input dient.
Indien uit de verdere verwerking van de bekomen informatie
(bijvoorbeeld op het vlak van kostenstructuren) blijkt dat er onduide
lijkheden blijven bestaan, wordt door Policy Research steeds contact
opgenomen, hetzij schriftelijk, hetzij telefonisch om op deze wijze de
kwaliteit van de verzamelde informatie verder te verhogen.
Statische input-outputanalyse
De derde stap in de eerste onderzoeksfase van de EIS® bestaat in het
integreren van de verzamelde kostenstructuren van de ondernemin
gen in input-outputtabellen en het uitvoeren van een input
outputanalyse. Deze analyse laat toe om:
het belang van de sector voor de economie te berekenen;
de verwevenheid te bepalen van de sector met de rest van de (Nederlandse) economie;
de verwevenheid te bepalen van de deelsectoren van de sector onderling.
Het opstellen van de input-outputtabellen is eveneens noodzakelijk
om naast de directe ook de indirecte effecten op het vlak van toege
voegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei naar de overheid te
kunnen berekenen.
Naast het enquêtemateriaal worden zoveel mogelijk extra bronnen
gebruikt (bijvoorbeeld andere expertinformatie uit studierapporten
van Drewry, Ocean Shipping Consultants, Lloyd's), deels als con
trole, deels om de enquêteresultaten te kunnen opschalen naar de to
tale sector. Statistisch datamateriaal op het vlak van toegevoegde
waarde, omzet, werkgelegenheid wordt daartoe verzameld, waarbij
steeds de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van deze data wordt
onderzocht. Indien nodig opteert Policy Research voor eigen bij
schattingen.
- 13-
1.4.2.
In de tweede onderzoeksfase worden verschillende beleidsalternatieven ontwikkeld waarvan de baten en de kosten zullen worden berekend.
Als referentiescenario 's worden de effecten berekend van een: - continuering van het ge
voerde beleid; terugtrekken van de overheid of een laissez-fairebeleid.
Voor dit onderdeel wordt vooral gebruik gemaakt van de informatie verzameld in onderzoe/Q·fase I.
1.4.3.
Twee analysetechnieken worden gehanteerd om het gedrag van de ondernemingen goed te kunnen inschatten: - een modelmatige benade
ring;
- een balfom-up enquêtering van de key-players
-14 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
ONDERZOEKSFASE 2: ONTWIKKELING VAN BELEIDSALTER
NAT/EVEN
Een volgende belangrijke stap in de EIS® omvat de procedures die
betrekking hebben op het formuleren van nieuwe beleidsaltematie-
ven,
De informatie die werd verzameld in de vorige onderzoeksfase laat
toe om de problemen van de sector en de cluster te identificeren en te
analyseren in hoeverre het gevoerde overheidsbeleid daar mede voor
verantwoordelijk is. In de mate dat deze causaliteit inderdaad aanwe
zig is, wordt door Policy Research nagegaan in hoeverre dit beleid
kan worden aangepast om zo de verdere groei van de sector of cluster
van sectoren te stimuleren. Het is zo reeds mogelijk verscheidene
varianten van beleidsaanpassingen uit te werken.
Om de effectiviteit van deze beleidsalternatieven te evalueren, wor
den door Policy Research twee referentiescenario's ontwikkeld:
verderzetting van het gevoerde beleid;
terugtrekking van de overheid of een laissez-faire-beleid.
Slechts op deze wijze krijgt de beleidsvoerder een goed inzicht in de
feitelijke impact van het gewijzigde beleid en kan tevens het effect
op de omvang van baten en de kosten worden beoordeeld.
De belangrijkste informatiebron voor het opstellen van meuwe be
leidsalternatieven zijn de resultaten van onderzoeksfase I, zowel de
desk research, de strategische interviews als de statische input
outputanalyse.
ONDERZOEKSFASE 3: ANALYSE VAN DE REACT/E VAN BEDRIJVEN
OP DE BELEIDSALTERNAT/EVEN
Het nauwkeurig en betrouwbaar bepalen van het gedrag (conduct)
van de ondernemingen ten aanzien van de verschillende beleidsalter
natieven vormt de hoofdtaak van de derde onderzoeksfase, Om deze
gedragsrelaties goed te kunnen inschatten, opteert Policy Research
voor een combinatie van twee methodes:
Nederland Maritiem Land
1.4.3.1.
Met behulp van economische modellen worden de effecten van de verschillende beleidsscenario 's berekend.
1.4.3.2.
De plausibiliteit en realiteitswaarde van de resultaten die volgen uit de modelmatige analyse wordt gecontroleerd door middel van een bottom-up enquêtering van de key-players uit de betrokken sector.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
een modelmatige benadering;
een bottom-up enquêtering van de key-players,
Modelmatige benadering
In het eerste deel van deze fase wordt met behulp van economische
modellen ingeschat welke de verwachte gevolgen zullen zijn van
wijzigingen in de omgeving op het strategische ondernemersgedrag,
Daarbij wordt gebruikt gemaakt van vraag- en aanbodanalyse en van
productiefuncties. Het is dan bijvoorbeeld mogelijk de impact van
een gewijzigd overheidsbeleid op de ondernemingen te analyseren
(aan de hand van onder meer prijselasticiteit). Voor de verschillende
weerhouden scenario's uit de vorige fase worden dan ook op een mo
delmatige wijze de economische effecten geanalyseerd.
Bottom-up enquêtering van de key-players
Om de plausibiliteit en realiteitswaarde van de resultaten te beoorde
len, worden de key-players opnieuw betrokken in het onderzoek. In
eerste instantie biedt dit de onderzoekers de mogelijkheid om de va
liditeit van bepaalde scenario's te bepalen. Op deze wijze kan het
aantal beleidsalternatieven dat in fase 4 zal worden doorgerekend
beperkt blijven. In tweede instantie biedt deze gespreksronde de key
players de mogelijkheid om een pro of contra-argumentatie op te
bouwen met betrekking tot de voorgestelde beleidsalternatieven. Po
licy Research kan deze informatie gebruiken om de beleidsalternatie
ven verder te verfijnen of aan te geven waarom bepaalde argumenten
al dan niet gefundeerd zijn.
Gegeven het belang en de noodzaak van voldoende informatie
uitwisseling wordt door Policy Research op het einde van de derde
onderzoeksfase ook nog een feedback-moment georganiseerd in de
vorm van een workshop. Dit alles teneinde het noodzakelijke com
mitment te genereren bij de betrokken partijen en bijgevolg de kans
op een succesvolle implementatie sterk te vergroten.
-15 -
/.4.4.
In de vierde en laatste fase worden de resultaten van de verschillende beleidsalternatieven voorgesteld. Telkenmale zal de beleidsvoerder een inzicht in de kosten en de baten van een bepaald scenario worden gegeven.
/.4.4.1.
Door middel van de dynamische input-outputanalyse wordt de duurzaamheid van de verschillende beleidsalternatieven berekend.
-16 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Slechts een afgewogen combinatie van een modelmatige benadering
met een bottom-up enquêtering geeft robuuste resultaten. Indien het
onderzoek enkel beperkt zou blijven tot een modelmatige analyse, is
de kans groot dat slechts een beperkt aantal aspecten van het onder
nemerschap in kaart worden gebracht. Modellering impliceert veelal
het maken van allerhande abstracties en vereenvoudigingen. Het is
derhalve van belang dat er een feedback-moment wordt ingebouwd
waarbij de key-players worden geconfronteerd met de bekomen re
sultaten. Indien dit niet gebeurt, is de kans op mechanische - en in dit
geval dus verkeerde - analyses reëel.
Niettemin kunnen de resultaten van een bottom-up analyse niet zon
der meer worden overgenomen. De geënquêteerde ondernemers bij
voorbeeld zijn immers betrokken partij. De kans bestaat dan ook dat
de verzamelde informatie gedeeltelijk gekleurd is. Slechts door een
combinatie van beide informatiebronnen is Palicy Research in staat
om het ondernemersgedrag betrouwbaar in te schatten.
ONDERZOEKSFASE 4: DYNAMISCHE INPUT-OUTPUTANALYSE EN
UITWERKING VAN BELEIDSAANBEVELINGEN
De vierde fase levert de eindresultaten van de EIS®. De informatie
die in de voorgaande drie fasen werd verzameld wordt geïntegreerd
tot een set van beleidsaanbevelingen, waarbij de beleidsvoerder tel
kens een inzicht krijgt in de baten en de kosten van een bepaald al
ternatief.
Twee elementen zijn in deze context van belang:
inzicht in de duurzaamheid van de bekomen resultaten;
inzicht in de robuustheid van de resultaten.
Analyse van de duurzaamheid van de bekomen resultaten
In de eerste plaats is het belangrijk dat de beleidsvoerder de duur
zaamheid van de bekomen resultaten kan inschatten. In deze optiek
worden de dynamische effecten van een bepaald beleidsalternatief op
het vlak van werkgelegenheid, toegevoegde waarde en terugvloei
Nederland Maritiem Land
1.4.4.2.
Aan de hand van sensitiviteitsanalyses wordt de robuustheid van de bekomen resultaten geanalyseerd. Daarbij worden variaties aangebracht in de macro-economische omgeving en het overheidsbeleid in andere relevante landen.
Nederland Maritiem Land
EIS® - inleidende begrippen
naar de overheid berekend. Daarbij hanteert Policy Research een
middellange-termijnperspectief. Op deze wijze kan worden ingeschat
in hoeverre het om duurzame dan wel om tijdelijke effecten gaat.
Door middel van een koppeling van de resultaten van de strategische
interviews (fase 3) met de inzichten uit de statische input
outputanalyse is Policy Research in staat om op een betrouwbare
manier de toekomstige evolutie van de sector in kaart te brengen, al
naargelang wordt geopteerd voor een specifiek beleidsalternatief.
Analyse van de robuustheid van de bekomen resultaten
Een tweede element dat tot de kerntaken van deze dynamische analy
se behoort, is het relateren van de resultaten aan de evolutie van het
algemeen omgevingsklimaat. De vraag kan bijvoorbeeld worden ge
steld in hoeverre de Europese economie het huidige, eerder beperkte,
groeiritme zal aanhouden of dat de realisatie van de Europese Mone
taire Unie het startschot is voor een versterkte groei. Er moet ook
rekening worden gehouden met het feit dat het overheidsbeleid in de
omringende landen kan wijzigen. Policy Research opteert dan ook
om, bij wijze van sensitiviteitsanalyse, op het vlak van de macro
economische omgeving en het gehanteerde beleid in de omringende
landen, enkele scenario's op te bouwen om zo het uiteindelijke effect
van een specifiek beleidsalternatiefte kunnen bepalen.
Deze werkwijze leidt uiteindelijk tot een inzicht in de kosten en de
baten van elk van de weerhouden scenario's. Telkens gaat Policy Re
search daarbij na in hoeverre door het gebruik van scenario's deze
resultaten worden beïnvloed door een verandering in het macro
economische kader. Op deze wijze wordt een rangschikking op basis
van het criterion ofmeasurable bene fit mogelijk.
-17-
-18 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research is er zich van bewust dat naast het bijsturen van een
nieuw beleid vooral de succesvolle implementatie ervan vaak erg
moeilijk ligt. Een van de belangrijkste oorzaken voor het falen van
beleidsaanpassingen is veelal het ontbreken van een voldoende groot
draagvlak binnen de sector. Pas indien de betrokken partijen - hetzij
de ondernemingen, hetzij de overheid, hetzij de vakbonden - worden
overtuigd van de baten van het voorgestelde beleid is de kans op suc
ces grotendeels gegarandeerd.
In vele gevallen vereist de succesvolle implementatie een attitude
wijziging bij tal van betrokken partijen. Dit is meteen ook de reden
waarom Policy Research ervoor opteert om deze vierde fase af te
sluiten met de organisatie van een workshop. Op deze wijze is het
mogelijk om onduidelijkheden of twijfels ten aanzien van de voorge
stelde beleidsalternatieven toe te lichten en wordt tevens gestart met
een daadwerkelijke implementatie van het beleid.
De door Policy Research gehanteerde werkwijze garandeert boven
dien dat:
de beleidsvoerder een inzicht krijgt in het al dan niet duurzaam karakter van een bepaald beleidsalternatief;
de resultaten robuust zijn en dus als betrouwbaar kunnen worden beschouwd;
de beleidsvoerder met een relatief grote waarschijnlijkheid een optimaal nieuw beleid zal kunnen implementeren aangezien het voorgestelde alternatief op een relatief groot draagvlak binnen de sector kan rekenen.
Nederland Maritiem Land
1.5.
De EfS@ is een geïntegreerd geheel van onderzoeksfases die stuk voor stuk hun bijdrage leveren tot het resultaat: het bepalen en ontwikkelen van efficiënt. effectief en implementeerbaar overheidsbeleid.
Daartoe wordt beroep gedaan op field en desk research. wordt de statische en dynamische dimensie van het beleid belicht en wordt het onderzoek zodanig opgevat dat een effectieve implementatie ook kan worden gerealiseerd.
Nederland Maritiem Land
E/S® - inleidende begrippen
CONCLUSIE
Uit het voorgaande kan worden besloten dat een EIS® een krachtig
beslissingsinstrument is dat de beleidsvoerder bijstaat bij tal van pro
bleemstellingen. Om tot betrouwbare resultaten te komen, moet
evenwel een geïntegreerd geheel van onderzoeksfasen worden door
lopen, waarbij desk research wordt gekoppeld aan de nodige field
research (fasen I en 3). Tevens wordt zowel inzicht gegeven in de
huidige toestand van de sector (statische analyse), als in de
(veranderings)processen die worden gegenereerd door een gewijzigd
overheidsbeleid (dynamische analyse). Bovendien is de beleidsvoer
der op deze wijze in staat om a priori de gevolgen van bepaalde ac
ties in te schatten. Tenslotte moet in deze context worden opgemerkt
dat een EIS® als een project moet worden gekarakteriseerd, wat
meteen betekent dat de EIS® niet beperkt blijft tot louter studiewerk
en het formuleren van beleidsalternatieven. Het opbouwen van een
voldoende groot draagvlak behoort eveneens tot de kerntaken van de
EIS®. Slechts op deze wijze is de beleidsvoerder in staat om het uit
eindelijk weerhouden beleidsalternatief succesvol te implementeren.
De datavereisten voor een EIS® kunnen als volgt worden samenge
vat:
informatie over de afbakening van de sector: er moet gezocht worden naar informatie die toelaat om te bepalen welke bedrijven tot de sector moeten gerekend worden. Deze informatie moet ook toelaten op een kwalitatieve manier inzicht te krijgen in de relatie van de bedrijven uit de sector met andere sectoren;
- informatie over de economische impact van de betrokken sector: alhoewel de EIS® juist tot doel heeft de economische impact van een sector te bepalen, is het toch zinvol eerder gemaakte studies te verzamelen en te evalueren. Op die manier wordt duidelijk waar er onduidelijkheden zijn en welke resultaten met andere methodes kunnen geboekt worden. Indien deze resultaten betrouwbaar zijn kunnen ze gebruikt worden in de EIS® als input of als controle op de berekeningen;
informatie over de strategische en concurrentiepositie van deze sector: ten behoeve van de SWOT-analyse moet informatie verzameld worden over de externe en interne factoren die de concurrrentiepositie van de bedrijven in de sector beïnvloeden. Zowel de externe factoren (het overheidsbeleid, de technologie, de internationale concurrentie, de conjunctuur, enz.) als de interne factoren (structuur en omvang van de bedrijven, kennisniveau, samen-
- /9-
- 20-
De Nederlandse Maritieme Cluster
werking, financiële situatie, kostenstructuur, enz.) zijn immers van belang voor het inschatten van de toekomstige strategische reactie van bedrijven op een nieuw overheidsbeleid;
- het tot nu toe gevoerde beleid en mogelijke alternatieven voor het toekomstige beleid: het spreekt voor zich dat het huidige beleid ten aanzien van de sector in detail moet bestudeerd worden en dan vooral de impact daarvan op het strategische gedrag van de bedrijven. Bovendien zullen ook de in het verleden reeds geformuleerde beleidsvoorstellen belangrijke informatie kunnen bieden ten behoeve van de formulering van toekomstig beleid.
Bij het opstarten van een EIS® kan ten dele een beroep worden ge
daan op reeds bestaand materiaal. Het opzoeken en doornemen daar
van vormt dan ook een belangrijke taak van onderzoeksfase I. Het
opzoeken van deze data en het evalueren van de bruikbaarheid voor
de EIS® maakt reeds deel uit van dit vooronderzoek. Daarbij worden
informatiebronnen ingedeeld afhankelijk van het soort informatie dat
geboden wordt, namelijk informatie over:
de afbakening van de sector;
de economische impact van de betrokken sector;
- de strategische en concurrentiepositie van deze sector;
het tot nu toe gevoerde beleid.
Nederland Maritiem Land
11.
Om een zo optimaal mogelijk gebruik te kunnen maken van studiemateriaal uit het verleden, wordt in dit vooronderzoek eerst het beschikbare materiaal in kaart gebracht en geëvalueerd.
In dit hoofdstuk zal in detai! worden aangegeven of en zo ja welke informatie uit andere bronnen of studies bruikbaar is voor het uitvoeren van een EIS®.
Elk van de bronnen is daartoe ingedeeld naar volgende klassen van informatie:
- afbakening;
- economische impact,·
- strategie;
- overheidsbeleid.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
RE SULT ATEN VAN HET VOORONDERZOEK
In Hoofdstuk I werd de achtergrond en methodologie van de
Economische Impact Studie (EIS®) grondig beschreven, Daaruit
blijkt dat het uitvoeren van een EIS® voor de Nederlandse maritieme
cluster een grote hoeveelheid gedetailleerde informatie vereist. De
Stichting NML wil daarbij nagaan op welke manier het verzamelen
en verwerken van deze informatie kan geoptimaliseerd worden, Er is
immers reeds heel wat studiewerk verricht voor een aantal maritieme
sectoren en in mindere mate ook over een aggregatie van deze
sectoren. Bovendien behoort het tot de taken van de Stichting NML
om, vooraleer nieuwe initiatieven te nemen, de bestaande activiteiten
op dat vlak te inventariseren. Dit geldt in het bijzonder voor de uit te
voeren EIS® voor de Nederlandse maritieme cluster.
Dit hoofdstuk heeft dan ook tot doel na te gaan welke informatie
reeds beschikbaar is en in welke mate deze informatie kan gebruikt
worden bij het uitvoeren van de EIS®. Daartoe is een groot aantal
bronnen (circa 275) gescreend. Deze bronnen bevatten informatie
over de maritieme sector in het algemeen of over bepaalde
deelsectoren in het bijzonder. Elk van deze bronnen is In eerste
instantie ingedeeld naargelang het soort informatie dat wordt
geboden, namelijk informatie met betrekking tot:
I. de afbakening van de sector (welke zijn de key-players, het aantal bedrijven in de sector, etc.);
2. de economische impact van de sector (in termen van toegevoegde waarde, werkgelegenheid, omzet, aandeel in de wereldmarkt);
3. de kostenstructuur en concurrentiepositie van bedrijven in de sector, alsook andere informatie die nuttig kan zijn ten behoeve van scenariobouw;
- 21 -
De evaluatie van de beschikbare bronnen is geschied op basis van de bruikbaarheid ervan ten behoeve van de EIsJf!, zowel in relatie tot de kwalitatieve alsook de kwantitatieve informatie.
In dit hoofdstuk wordt eerst de maritieme cluster in haar geheel besproken. Daarna wordt een beschrijving gegeven van elk van de sectoren scheepsbouw, offshore, bagger en binnenvaart alsook de havens. De nadruk ligt hierbij op de beschikbaarheid van informatie ten behoeve van de EIsJf!.
- 22-
De Nederlandse Maritieme Cluster
4. het in het verleden gevoerde overheidsbeleid alsook bijkomende informatie, bruikbaar bij het formuleren van beleidsaanbevelingen.
Elk van de bronnen is geanalyseerd en geëvalueerd op de
bruikbaarheid ervan ten behoeve van de EIS®. Zowel de kwalitatieve
als de kwantitatieve bruikbaarheid van de informatie kwamen aan
bod en werden samengevat in een getal van I tot 5. De cijfers hebben
daarbij de volgende betekenis:
I: levert geen enkele informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
2: levert slechts weinig informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
3: levert redelijk wat informatie die bruikbaar is voor EIS®;
4: levert veel informatie die bruikbaar is voor de EIS®;
5: levert informatie die een tijds- en kostenbesparing betekenen voor de uit te voeren EIS®.
Deze waarderingen vormen dus geen algemeen waardeoordeel over
de bronnen, maar geven aan in welke mate deze bronnen nuttige
informatie leveren, en derhalve kostenbesparend werken, ten behoeve
van het uitvoeren van de EIS® voor de Nederlandse maritieme
cluster.
Allereerst wordt de maritieme cluster in zijn geheel besproken.
Daarna komen de voor de EIS® relevante maritieme sectoren
afzonderlijk aan bod: de scheepsbouwsector, de offshoresector, de
baggersector, de binnenvaart en de havensector. Van de maritieme
cluster en van elk van de sectoren wordt in eerste instantie een
algemene beschrijving gegeven. Aspecten die daarbij besproken
worden zijn de afbakening en de omvang van de sector, alsook de
deelsectoren die onderscheiden zullen worden. In een aparte
paragraaf wordt ingegaan op de belangenbehartiging ten behoeve van
elke sector. Voor dit eerste deel is de informatie gebruikt uit
rapporten van de eerste twee types, over de afbakening en de
economische impact van de sector.
Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de
evaluatie van alle bronnen. Een overzicht wordt gegeven van de
verdeling van de bronnen over de vier types (afbakening,
Nederland Maritiem Land
11.1.
II.l./.
JI.l.l.l.
Het definiëren van het begrip maritieme cluster is moeilijk, omdat de verwevenheid van aan elkaar gerelateerde sectoren vaak moeilijk te meten is. De EISEJ biedt hiervoor een oplossing.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
economische impact, kostenstructuur en concurrentiepositie en
overheidsbeleid). De belangrijkste bronnen worden daarbij afzonder
lijk besproken. Voor een overzicht van de andere bronnen wordt
verwezen naar de volledige lijst van bronnen en de bijbehorende
bespreking, opgenomen in Bijlage IV. Daarin zijn ook de bruik
baarheid van de kwalitatieve en kwantitatieve informatie ten behoeve
van de EIS® opgenomen.
In het derde deel van de bespreking per sector wordt bijkomende
inhoudelijke informatie weergegeven die werd verzameld bij het
doornemen van de bronnen. Het gaat om strategische informatie en
informatie met betrekking tot het overheidsbeleid ten aanzien van de
sector, vooral afkomstig uit bronnen van het derde (kostenstructuur
en concurrentiepositie) en vierde type (overheidsbeleid). Deze
informatie vormt een belangrijke basis voor het opstellen en
analyseren van beleidsscenario' s.
Tenslotte wordt voor elke sector nogmaals samengevat welke
informatie beschikbaar is en op welke manier het uitvoeren van de
EIS® daardoor kan vereenvoudigd of versneld worden.
DE MARITIEME CLUSTER
BESCHRIJVING VAN DE CLUSTER
Afbakening van de cluster
Er zijn in het verleden reeds vele definities gebruikt voor de
maritieme cluster. Telkens werd daarbij rekening gehouden met het
onderwerp van studie en de daarbij betrokken partijen. Het is dan ook
niet mogelijk eenvoudig te spreken over 'de' maritieme cluster. In
eerste instantie moet immers vaststaan wat wordt gedefinieerd als een
'cluster' en hoe deze definitie wordt toegepast op de 'maritieme
- 23-
Tot de maritieme cluster rekent de Stichting Nederland Maritiem Land de sectoren: - zeevaartsector;
- scheepsbouwsector;
- de ofJshoresector;
- baggersector;
binnenvaartsector;
- havensector.
- 24-
De Nederlandse Maritieme Cluster
cluster'. In navolging van Porter2 kan een cluster gedefinieerd
worden als een groepering van technologisch verwante sectoren met
de corresponderende toeleveranciers, die in een bepaald geografisch
gebied een specifieke dynamiek teweeg brengen.
Een verdere uitwerking van deze definitie wordt onder andere
gegeven door R. Saitua: de voordelen die aan clustervorming zijn
verbonden zijn niet alleen beperkt tot de onderlinge leveranties of de
logistiek, of fysische schaalvoordelen, maar bevatten ook
'immateriële zaken', zoals het gebruik van arbeid van dezelfde
kwaliteit, of de binding met de kennisstructuur, scholingsvoor
zieningen, het ontstaan van samenwerkingsmogelijkheden om de
milieuproblematiek aan te pakken, gebruik van een gezamenlijke core
technology, versnelling van de diffusie van innovaties door het leren
van verwante sectoren, enz. [Saitua 1994].
De definitie van de maritieme cluster voor deze studie dient alleszins
zo sterk mogelijk aan te sluiten bij de vraagstelling. Deze
vraagstelling luidt:
het leveren van inzicht in het economische belang van de deelsectoren van de maritieme cluster die door de Stichting NML worden onderscheiden: de zeevaart, de scheepsbouw, de toeleveranciers van de offshore, de baggersector, de binnenvaart en de havens;
- het evalueren van het bestaande overheidsbeleid ten aanzien van deze deelsectoren en zo nodig het formuleren van aanbevelingen voor het bijsturen van dit beleid.
De Stichting NML definieert de maritieme cluster dus in eerste
instantie als de bundeling (de clustering) van de volgende sectoren:
de zeevaartsector;
de scheepsbouw (en -reparatie) sector;
de offshore sector;
de baggersector;
de binnenvaartsector;
- de haven sector.
2 Porter M., The competitive advantage of nations, in Harvard Business Review, March/ April 1990, pag. 80·81.
Nederland Maritiem Land
In deze studie wordt vooreerst de definitie van maritieme cluster weerhouden zoals die door de Stichting NML wordt gehanteerd. Indien uit de EISJilanalyses mocht blijken dat ook andere sectoren een sterke band met (een van) deze sectoren hebben, zal Policy Research voorstel/en ook deze sectoren toe te voegen aan de cluster.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
De vraag moet echter gesteld worden of deze definitie van de
maritieme cluster volledig is. Zijn alle technologisch verwante
bedrijven en de toeleveranciers in deze groep inbegrepen?
Het rapport van Policy Research 'De economische impact van en de
noodzakelijke beleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeescheep
vaart' [Policy Research 1994] voegt hieraan nog de binnenvaart
verwante bedrijven toe.
In de studie 'Maritiem Nederland' voegen Van Holst & Koppies
[Van Holst & Koppies, 1994] nog de volgende sectoren toe:
de zeevisserij;
de aardolie- en gaswinning op zee (dus niet alleen de toeleveranciers).
Verder zou ook de marine tot de maritieme cluster kunnen gerekend
worden, alsook alle specifieke maritieme toeleveranciers. Tenslotte
zouden ook de onderwijs- en onderzoeksinstituten gericht op de
maritieme sector, de branche- en sectororganisaties, de vakbonden,
de overheidsdiensten specifiek gericht op de maritieme deel sectoren
(bijvoorbeeld scheepvaartinspectie, ... ) een onderdeel kunnen zijn
van de maritieme cluster.
In deze studie zal in eerste instantie vertrokken worden van de
definitie zoals opgesteld door de Stichting NML. De scheepsbouw,
de offshoresector, de baggersector en de binnenvaart zullen in elk
geval in detail worden bestudeerd. Voor elk van deze sectoren zullen
deelsectoren worden gedefinieerd en zullen bottom-up gegevens
worden verzameld. Tevens zal voor elk van deze sectoren een
gedetailleerde input-outputanalyse en een beleidsanalyse worden
uitgevoerd. In de tweede optie zal ook de haven sector op dezelfde
manier worden behandeld. De zeevaartsector zal enkel in de input
outputanalyse in detail worden meegenomen. Er zal daarbij zo dicht
mogelijk worden aangesloten bij de analyse voor de zeevaartsector
uit 1994 [Policy Research 1994]. Voor de zeevaartsector zal echter
geen gedetailleerde input-outputanalyse, noch een nieuwe beleids
analyse worden uitgevoerd.
- 25-
JI.l.i.2.
- 26-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Na de eerste dataverzameling, enquêteronde en input-outputanalyse
zal dan worden nagegaan welke overige sectoren zeer sterk verwant
zijn met de vier (of vijf) kernsectoren. Zowel technologische
verwantschap als belangrijke toeleveringen zullen daarbij beschouwd
worden. De maritieme cluster zal dan eventueel met deze sectoren
worden uitgebreid, bijvoorbeeld met de binnenvaartverwante bedrij
ven, de offshore-industrie, de maritieme toeleveranciers,... Voor
deze bijkomende sectoren zal geen gedetailleerde bottom-up data
verzameling, noch een gedetailleerde input-outputanalyse, worden
uitgevoerd. In de beleidsanalyse en bij de formulering van be leids
aanbevelingen zullen deze sectoren wel in rekening worden gebracht.
In het strategische gedeelte en bij de formulering van beleids
alternatieven zal ook aandacht besteed worden aan de relatie van de
sectoren van de maritieme cluster met onderzoeks- en onderwijs
instellingen, de overheid, vakbonden, branche- en sectororganisa
ties, enz.
Deelsectoren
In eerste instantie zal de maritieme cluster dus de volgende
deelsectoren omvatten:
I. de zeescheepvaart;
2. de scheepsbouw (en -reparatie);
3. de offshore;
4. de baggersector;
5. de binnenvaart;
6. de havens (optie 2).
In een later stadium van de studie kunnen daaraan nog andere
sectoren worden toegevoegd (zie Hoofdstuk 11.1.!.1).
Nederland Maritiem Land
II.1.1.3.
De economische betekenis van de maritieme cluster is tot op heden slechts in beperkte mate geanalyseerd. Afhankelijk van de gehanteerde definitie van 'cluster' wordt de totale toegevoegde waarde geraamd op / () tot /5 miljard NLG per jaar.
Resultaten van het vooronderzoek
Omvang van de cluster
Naar de economische betekenis van de maritieme cluster is nog
slechts in beperkte mate onderzoek verricht. In de eerder vermelde
studie van Policy Research [Policy Research 1994] werd het
economische belang van de maritieme sector berekend, waarbij deze
gedefinieerd werd als de verzameling van:
zeevaart;
scheepsbouw;
baggersector;
binnenvaart;
havens (zeevaartverwante bedrijven, marItIeme expediteurs, cargadoors, e.d. en zeehavengebonden veem- en pakhuizen);
binnenvaartverwante bedrijven.
Daaruit bleek in 1992 de totale toegevoegde waarde voor de aldus
gedefinieerde maritieme sector 13.8 miljard NLG te bedragen (2.7%
van de Nederlandse economie), waarvan 10 miUard NLG directe en
3.8 miljard NLG indirecte toegevoegde waarde. De totale werk
gelegenheid te danken aan de maritieme sector kwam uit op 120604
werkzame personen of 2.2% van de totale Nederlandse werk
gelegenheid. De verdeling over de sectoren van deze toegevoegde
waarde en werkgelegenheid is weergegeven in Tabel n.l.
Tabel JU: Toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de maritieme sector, 1992
Zeevaart Scheepsbouw Binnenvaart Baggersector
Havens Zeeverwante bedrijven Maritieme expediteurs e.d. Zeehavengebonden veem- en pakhuizen
Binnenvaartverwante bedrijven
Totaal
Bron: Po/icy Research Corporation N. V
Nederland Maritiem Land
toegevoegde waarde direct totaal
(miljoen NLG)
1267 1727 1712 2993 I 155 1470 1225 1475
2291 2760 1496 2108
779 1 118 110 140
\0 035 \3 79\
werkgelegenheid direct totaal
(arbeidsplaatsen)
10980 15145 16023 28250 14610 17551 3520 5681
15140 19495 20076 25433
5097 7718 1070 1331
86516 120604
-27-
- 28-
De Nederlandse Maritieme Clul'ter
Deze studie geeft dus een eerste indicatie van de economische
betekenis van de maritieme sector. Het doel van de studie was
niettemin sterk verschillend van het doel van de nog uit te voeren
EIS® voor de maritieme cluster. Het betreft het analyseren en ont
wikkelen van een nieuw beleid voor de zeevaartsector. Het belang
van de maritieme sector werd eerder indicatief meegenomen. Er
werden geen deelsectoren onderscheiden van de baggersector, de
binnenvaart, de offshore, de havens, ... Bovendien werd enkel een
beleidsanalyse uitgevoerd en werden beleidsalternatieven geformu
leerd met focus op de zeevaartsector.
In het rapport 'Maritiem Nederland' berekenen Van Holst & Koppies
[Van Holst & Koppies 1994] het economische belang van de
maritieme sector, gedefinieerd als de combinatie van volgende
sectoren:
zeevaart; scheepsbouw- en reparatie; toeleverende industrie aan de scheepsbouw*;
- toeleverende industrie aan de offshore*; baggerindustrie;
- zeehavens; - binnenvaart;
binnenvaartverwante bedrijven; - expeditie; - zeevisserij *; - aardolie- en aardgaswinning*.
Ten opzichte van de studie van Policy Research zijn de sectoren
aangeduid met een '*' toegevoegd. De directe toegevoegde waarde
van de zo gedefinieerde maritieme sector werd voor 1990 berekend
op 14.9 miljard NLG (het vergelijkbare cijfer bij Policy Research
was 10 miljard NLG), De verdeling hiervan over de betrokken
sectoren is weergegeven in Tabel 11.2.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Tabel 11.2 : Directe toegevoegde waarde in de maritieme sector, 1990
Zeevaart
toegevoegde waarde direct
(miljoen NLG)
I 117 Scheepsbouw I lOS Binnenvaart 1064 Baggersector 270 Havens
Zeevaartverwante bedrijven 2152 Expediteurs 721 Veem- en pakhuizen 412
Binnenvaartverwante bedrijven 119 Zeevisserij 665 Aardolie- en aardgaswinning 3530 Toeleveraars aan de offshore 2610 Toeleveraars aan de scheepsbouw 1 105
Totaal
Bron: Van Ho/st & Koppies
Met behulp van een c/usteranalyse is het mogelijk om inzicht te verkregen in: - elk van de onderscheiden
sectoren,'
- de onderlinge verwevenheid van de maritieme dee/sectoren;
- de verwevenheid van de cluster met de rest van de economie.
Nederland Maritiem Land
14870
Beide bovengenoemde rapporten gaan ook in op de verwevenheid
van de maritieme sector met de rest van de Nederlandse economie en
met de verwevenheid van de maritieme deelsectoren onderling. Uit
beide studies blijkt dat vooral de zeevaart- en de binnenvaartsector en
in mindere mate de zeevisserij afnemers zijn van producten of
diensten van andere dan de eigen sector. De belangrijkste leverende
sectoren aan andere dan de eigen sector, zijn de scheepsbouw, de
zeevaartverwante bedrijven en de expediteurs. Hieruit blijkt trouwens
al dat de havensector onlosmakelijk deel uitmaakt van de maritieme
sector.
In de uit te voeren EIS® zullen deze relaties tussen de deelsectoren
van de gedefinieerde maritieme cluster tijdens de statische analyse
verder worden onderzocht. Op die basis kan nagegaan worden of nog
andere sectoren dan de vijf kernsectoren tot de cluster moeten
gerekend worden. Voor elk van de kernsectoren zal een
gedetailleerde bottom-up dataverzameling en -analyse plaatsvinden.
Bovendien zal ook voor elk van de sectoren van de maritieme cluster
een beleidsanalyse worden uitgevoerd en zullen beleidsalternatieven
worden geformuleerd.
- 29-
/1.1.1.4.
- 30-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Belangenbehartiging
Er zijn binnen de Nederlandse maritieme cluster reeds meerdere
pogingen ondernomen om tot meer onderlinge samenwerking en
coördinatie te komen.
Op het vlak van het maritiem onderzoek werd in 1984 de Stichting
Coördinatie Maritiem Onderzoek (CMO) opgericht. Initieel was het
aantal betrokken sectoren eerder beperkt (vooral de zeevaart en de
scheepsbouw), doch later werden ook andere sectoren toegevoegd
(zeevisserij, binnenvaart, toeleveranciers). In 1995 werd het CMO
opgevolgd door de Stichting Nederlands Instituut voor Maritiem
Onderzoek (NIM). Aan de activiteiten van deze stichting wordt
deelgenomen door 10 'segmenten': zeevaart, offshore, scheepsbouw,
jachtbouw, maritieme toeleveranciers, binnenvaart, baggerindustrie,
havens, bevrachting; cargadoors en expediteurs en zeevisserij.
Op het vlak van onderlinge samenwerking met betrekking tot
strategie en overheidsbeleid is er de Stichting Maritiem Platform
Nederland, bestaande uit vertegenwoordigers van de:
zeevaartsector, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR);
scheepsbouw, de Vereniging van Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI);
baggerindustrie, de Vereniging voor Waterbouwers in Bagger-, Kust- en Oeverwerken (VBKO);
offshore-toeleveranciers, de IRO.
Op het vlak van voorlichting is de Stichting Algemene Maritieme
Voorlichting actief, waarin vooral de zeevaart en de scheepsbouw
actief deelnemen, naast onder andere de overheid.
Verder wordt een groot aantal taken uitgevoerd of gecoördineerd
door de Stichting NML, waarin een grotere groep van sectoren is
vertegenwoordigd:
- de zeevaart; - de scheepsbouw; - de toeleveranciers aan de offshore;
Nederland Maritiem Land
/11.2.
/11.2.1.
Met betrekking tot de Nederlandse maritieme cluster zijn slechts een beperkt aantal studies gekend. De zestien bronnen richten zich meestal op de bespreking van strategische factoren, het overheidsbeleid en de afbakening van de sector.
Resultaten van het vooronderzoek
de baggerindustrie; de maritieme toeleveranciers; de havenondememers; de havenautoriteiten; de onderwijsinstellingen; de onderzoeksinstellingen.
EVALUATIE VAN BESCHIKBARE BRONNEN
Beschikbare bronnen
In totaal zijn 16 bronnen geïdentificeerd die betrekking hebben op de
Nederlandse maritieme cluster in het algemeen. De verdeling van deze
bronnen over de categorieën zoals gedefinieerd in de inleiding bij dit
hoofdstuk is weergegeven in Figuur I1.I. Daaruit blijkt dat de meeste
aandacht wordt besteed aan strategische factoren zoals de concurren
tiepositie van de maritieme cluster, maar ook in substantiële mate aan
het overheidsbeleid en de afbakening van de sector.
Figuur 11.1 : Verdeling van studies inzake maritieme cluster naar categorie
21%
14%
a Afbakening
o Economische impact
o Strategie
~ Overheidsbeleid
37%
Bron: Policy Research Corporation N. V
Nederland Maritiem Land - 31 -
/l. I. 2.2.
De Nederlandse Maritieme Cluster
Evaluatie van de beschikbare bronnen
De informatie uit deze bronnen is geëvalueerd op haar waarde ten
behoeve van de EIS® voor de gehele maritieme cluster. In TabellI.3
is het resultaat van deze evaluatie weergegeven. Aan elk rapport of
artikel werd een beoordeling toegekend op basis van de
bruikbaarheid van de kwalitatieve dan wel kwantitatieve informatie
die verstrekt wordt (I = niet bruikbaar; 5 = zeer bruikbaar).
Kwantitatief gezien zijn er twee rapporten die zeer bruikbaar zijn
(waarde 5). De meeste andere rapporten zijn op dit vlak weinig of
niet bruikbaar voor de kwantitatieve analyse.
Kwalitatief gezien is de bruikbaarheid van de bestaande rapporten
groter. Bijna 40% van de rapporten is bruikbaar tot zeer bruikbaar in
kwalitatieve termen. In de meeste gevallen betreft het rapporten over
de huidige en verwachte toekomstige situatie in de maritieme cluster:
er wordt nagegaan wat de sterke en zwakke punten zijn, alsook wat
de kansen en bedreigingen zijn voor de Nederlandse maritieme
cluster. Daarna wordt ingegaan op de manier waarop de competitieve
positie van de Nederlandse bedrijven kan verbeterd worden: door het
uitwerken van nieuwe strategieën, door onderzoek en ontwikkeling,
door voorlichting en onderwijs en tenslotte door het overheidsbeleid.
Tabel 11.3 : Evaluatie van studies inzake de maritieme cluster ten behoeve van de EIS®
kwantitatief kwalitatief 2 3 4 5 totaal*
1 6% 6%
2 13% 6% 6% 25%
3 13% 6% 6% 6% 31%
4 13% 6% 6% 25%
5 6% 6% 13% totaal* 50% 19% 19% 13% 100%
'" de kleine verschillen zijn te wijten aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V
De meest bruikbare van deze rapporten worden hierna besproken.
- 32- Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
al Kwantitatieve rapporten
Twee rapporten zijn dus kwantitatief gezien zeer bruikbaar
(waarde: 5). Het gaat om:
het rapport 'De economische impact van en de noodzakelijke beleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeescheepvaart' van Policy Research [Policy Research 1994];
het rapport 'Maritiem Nederland' van Van Holst & Koppies [Van Holst & Koppies 1994].
In beide rapporten wordt zowel de directe als indirecte economische
betekenis van de maritieme sector berekend. In het eerste rapport
gebeurt dit voor de jaren 1986-1992 met behulp van de overeen
komstige input-outputtabellen van de betreffende jaren en wordt een
projectie gemaakt voor de zeevaartsector tot het jaar 2004, rekening
houdend met verschillende beleidsalternatieven. In het tweede
rapport gebeurt de berekening op basis van de directe toegevoegde
waarde voor de jaren 1985-1991 en op basis van de input-outputtabel
voor 1990. Er worden prognoses gemaakt voor het directe belang tot
en met 1999. De gebruikte informatie is hier dus minder uitgebreid
dan in het eerste onderzoek. Niettemin zijn beide rapporten zeer
bruikbaar bij het uitvoeren van de statische EIS® voor de maritieme
cluster en wel om de volgende redenen:
- de gehanteerde definitie van de maritieme sector wordt telkens uitgebreid toegelicht (zeker in [Van Holst & Koppies 1994]);
de economische verwevenheid tussen de sectoren van de maritieme sector wordt in beide rapporten bestudeerd en kan onderling en met de resultaten van de uit te voeren EIS® worden vergeleken. Het nadeel daarbij is dat niet voor alle sectoren de gegevens bottom-up werden verzameld.
Het rapport van Policy Research is vooral gericht op de zeevaart
sector, maar benut ook voor de andere maritieme deelsectoren meer
gedetailleerde informatie bij het berekenen van de economische
impact (input-outputtabellen voor ieder jaar afzonderlijk, een aantal
deelsectoren wordt verder opgesplitst). Bijkomend voordeel is dat
Policy Research onder meer beschikt over gedetailleerde input
outputtabellen voor deze periode. Daardoor kunnen historische trends
achterhaald en bestudeerd worden en kunnen de resultaten van de uit
te voeren EIS® in detail vergeleken worden met de eerder bekomen
- 33-
- 34-
De Nederlandse Maritieme Cluster
resultaten. Het rapport van Van Holst & Koppies besteed evenveel
aandacht aan elke deelsector en gaat daarbij dieper in op de aan- en
verkoopstructuur, de productie, enz.
Het nadeel van beide rapporten voor de uit te voeren EIS® is dat
beide rapporten gebaseerd zijn op minder actuele input-output
tabellen, namelijk respectievelijk van 1992 (laatste jaar) en 1990.
bi Maritieme toeleveranciers uit de schaduw?, een sectoranalyse
volgens de methode Porter, TNO-Beleidsstudies, 1992
In dit rapport wordt in eerste instantie een definitie en afbakening
gegeven van de sector 'maritieme toeleveranciers'. Vervolgens wordt
een Porter-analyse uitgevoerd, om te komen tot beleidsaan
bevelingen. Dit rapport is van grote waarde bij het vastleggen van de
definitie van de maritieme cluster. Het draagt bij tot de theoretische
definitie van het begrip 'cluster' en geeft bovendien een gedetailleerd
inzicht in de specifieke situatie van de Nederlandse maritieme cluster
(kwalitatieve waarde: 4; kwantitatieve waarde: I).
Pluspunten:
- het rapport is zeer gedetailleerd;
- het rapport geeft een goed overzicht van de situatie in de sector;
er wordt veel aandacht besteed aan relaties met andere sectoren.
Minpunt:
- er wordt zeer weinig kwantitatief onderbouwd.
cl Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken, Gemeentelijk
Havenbedrijf Rotterdam, [Gem Havenbedrijf Rotterdam 1994}
Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken is het verslag van een
verkennende studie uit 1994 naar de maritiem-industriële markt en de
mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen regionale over
heid en bedrijfsleven. De studie is een gezamenlijk initiatief van het
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR) en ROC (Rotterdam
Offshore Circle), een stichting van een twintigtal bedrijven uit
Rotterdam en omgeving, werkzaam in de offshoresector en is
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van liet vooronderzoek
uitgevoerd door het GHR. De analyse is gebeurd op basis van een
kort literatuuronderzoek en een uitgebreide interviewronde onder
vertegenwoordigers van 20 bedrijven.
In een eerste deel wordt een marktverkenning en SWOT-analyse
uitgevoerd met betrekking tot de markt voor schepen, offshore
constructies, baggerwerktuigen en toeleveranciers. In het tweede deel
wordt onderzocht welke aangrijpingspunten de SWOT-analyse biedt
voor het toekomstig beleid van het GHR en hoe de samenwerking
tussen de regionale overheid en het bedrijfsleven vorm moet krijgen
om dit beleid met succes te kunnen uitvoeren.
Pluspunten:
- dit rapport bewijst nog maar eens dat een bottom-up onderzoek op basis van interviews de beste garanties biedt op een degelijke sectoranalyse;
de auteurs hebben duidelijk voeling met wat in de verschillende markten leeft en zijn ook in staat concrete beleidsaanbevelingen uit te werken.
Minpunten:
- over een aantal interessante punten wordt te snel heen gegaan;
- de sectoranalyse noch het voorgestelde beleid worden cijfermatig ondersteund.
Het rapport levert dus kwalitatieve inzichten (kwalitatieve waarde: 5)
maar geen kwantitatieve onderbouwing (kwantitatieve waarde: 2).
dl Nieuw elan in de maritieme sector, NIM-visie op maritiem
onderzoek, Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek, 1996
In dit rapport wordt de visie samengevat van het NIM met betrekking
tot het maritiem onderzoek. Voor elk van de tien branches worden uit
de uitgangspositie en de trends de onderzoeksthema's afgeleid. Op
sectorniveau worden dan zes typestrategieën ontwikkeld.
Pluspunten:
het rapport is ontstaan door discussies waaraan vele partijen uit de cluster hebben deelgenomen;
- 35-
- 36-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- er wordt veel aandacht besteed aan de belangrijke trends voor elke deelsector afzonderlijk en de te volgen strategie.
Minpunt:
er worden weinig concrete besluiten genomen. Het rapport is zeer vrijblijvend.
el Werkgroep-rapporten, Maritiem Platform Nederland, 1993
Deze rapporten geven een interessante beschrijving van de
onderlinge relaties binnen de maritieme en maritiem-gerelateerde
sectoren, wat het maritiem-industriële netwerk wordt genoemd
(bestaande uit de vier MPN-sectoren). De eerste werkgroep heeft zich
beziggehouden met een economische analyse: omzet, investerings
volume, rentabiliteit en werkgelegenheid, maar ook met de inter
acties tussen de sectoren. De werkgroep maritieme politiek en over
heidsbeleid identificeerde de belangrijkste aspecten waaraan de
overheid iets kan doen: Nederland als vestigingsplaats, het sociale en
economische beleid en de verdragen en procedures. De werkgroep
research en development inventariseerde de onderzoeksbehoefte en
de rol die MPN daarin kan spelen. De werkgroep voorlichting en
onderwijs tenslotte, benadrukt de samenwerking in het onderwijs en
het feit dat meer voorlichting nodig is naar de overheid, de jongeren,
het publiek en de andere branches toe.
Pluspunten:
de beleidsthema's zijn besproken 111 werkgroepen waarin veel deelnemers betrokken zijn;
er wordt veel belang gehecht aan en (kwalitatieve) informatie gegeven over de onderlinge relaties tussen de sectoren.
Minpunt:
- het maritieme netwerk is erg smal gedefinieerd;
- de cijfers zijn algemene CBS-cijfers en geven weinig detail voor de deelsectoren.
Nederland Maritiem Land
JI.J.3.
JI.J. 3. l.
JI.J.3.2.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
f/ Scenario's voor de Nederlandse Maritieme Sector, Vereniging
voor Strategische Beleidsvorming (VSB), 1995
In dit rapport wordt weergegeven hoe een werkgroep gekomen is tot
drie scenario's voor de Nederlandse maritieme sector. Het betreft een
kwalitatieve oefening om mogelijke trends in de toekomst af te
leiden.
Pluspunt:
er wordt een open werkwijze gehanteerd die toelaat volledig nieuwe mogelijkheden te onderzoeken. Er wordt zoveel mogelijk vermeden verder te gaan op bestaande trends.
Minpunten:
- de resultaten blijven erg vaag;
de gevolgen van de scenario's worden niet kwantitatief beschreven.
JN FORMA TIE MET BETREKKING TOT STRA TEGIE EN BELEID
Concurrentiepositie
De concurrentiepositie van de maritieme cluster in Nederland wordt
zeer sterk beïnvloed door de toenemende internationale concurrentie,
en de hoge factorkosten. Bedrijven vragen dan ook om een 'level
playing field'.
Niettemin zijn Nederlandse bedrijven uit verschillende sectoren van
de maritieme cluster in staat gebleken een sterke positie binnen
bepaalde niches te ontwikkelen. Daarvoor zijn service, kwaliteit,
innovatie en hoogwaardig personeel van groot belang [MPN 1993].
Beleidsaspecten
In het verleden was het Nederlandse overheidsbeleid ofwel generiek
voor alle sectoren ofwel specifiek gericht op individuele sectoren.
Generieke maatregelen hebben als nadeel dat geen rekening wordt
-37-
De aandacht voor het voeren van een c/usterbeleid is in belangrijke mate gelnitieerd bij de uitwerking van de noodzakelijke heleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeevaartsector.
[I.1A.
Tot de maritieme cluster zullen in eerste instantie worden gerekend: - de zeescheepvaart;
- de scheepsbouw;
- de offshore;
- de baggersector:
- de binnenvaart: - de havens.
- 38-
De Nederlandse Maritieme Cluster
gehouden met specifieke karakteristieken van activiteiten. Sector
gerichte maatregelen daarentegen hebben als nadeel dat de sector
vaak geïsoleerd wordt gezien en geen rekening wordt gehouden met
het kader eromheen.
Zo is het duidelijk dat de verschillende maritieme sectoren niet op
zichzelf staan en dat er bijvoorbeeld belangrijke relaties zijn tussen
de Nederlandse zeevaart- en scheepsbouwsector, de binnenvaart- en
de havensector of tussen de bagger- en de offshoresector. De reden
voor deze gefragmenteerde benadering vanwege de overheid is vaak
het verschil in visie en het gebrek aan coördinatie tussen de
ministeries.
In het rapport 'De economische impact van en de noodzakelijke
beleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeescheepvaart' van Policy
Research [Policy Research 1994] wordt voor het eerst veel aandacht
besteed aan het belang voor het overheidsbeleid van de cluster
rondom een sector: indirecte effecten van de zeevaartsector, scheeps
bouw, financiering, onderzoek, onderwijs, ... Met het initiatief tot het
oprichten van de Stichting NML wil het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat bijdragen aan het totstandkomen van een clusterbeleid
voor de gehele maritieme cluster.
CONCLUSIE
De afbakening van de maritieme sector wordt lil eerste instantie
beperkt tot zes sectoren:
1. de zeescheepvaart;
2. de scheepsbouw (en -reparatie);
3. de offshore;
4. de baggersector;
5. de binnenvaart;
6. de havens (optie 2).
Nederland Maritiem Land
In de eerste onderzoeksfase zal Policy Research een clusteranalyse uitvoeren om zo de onderlinge verwevenheid van de onderscheiden sectoren en mogelijk andere sectoren in detai! te onderzoeken.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Een belangrijke beperking van de meeste rapporten over de
maritieme cluster is echter dat de afbakening van de cluster op
voorhand op arbitraire wijze wordt vastgelegd. Bij deze afbakening
speelt de effectieve clustering tussen de sectoren een beperkte rol.
Om deze fout te vermijden zal in de EIS® na de eerste onderzoeks
fase een clusteranalyse worden uitgevoerd. Met behulp van de
resultaten uit de kwalitatieve en kwantitatieve analyse (SWOT
analyse en statische input-outputanalyse) zal onderzocht worden of er
nog bijkomende sectoren kunnen gerekend worden tot de eerder
gedefinieerde maritieme cluster. Tevens zal de clustering tussen de
hierboven opgesomde zes sectoren worden onderzocht, zowel
kwantitatief als kwalitatief.
Kwantitatief gezien zal daarbij informatie uit de reeds geëvalueerde
rapporten kunnen gebruikt worden. Door Policy Research [Policy
Research 1994] en door Van Holst & Koppies [Van Holst & Koppies
1994] werd immers reeds de economische betekenis en verwevenheid
van de maritieme cluster berekend. Niettemin wordt in deze rap
porten de clustering tussen de sectoren slechts aangegeven door de
onderlinge leveringen te becijferen. Er worden verder geen con
clusies uit deze cijfers getrokken. Dit is ook moeilijker omdat niet
voor alle onderdelen van de cluster een bottom-up dataverzameling
werd uitgevoerd. Het was niet mogelijk de relatie te becijferen tussen
het overheidsbeleid en de strategie van ondernemingen. Er werden
dan ook geen beleidsscenario's doorgerekend voor de maritieme
cluster (bij Policy Research was dit enkel mogelijk voor de
zeevaartsector).
De beschikbare kwalitatieve informatie heeft enerzijds betrekking op
de kwalitatieve clustereffecten binnen de maritieme sector en
daarbuiten. Deze informatie is dus bruikbaar voor de clusteranalyse.
Daarnaast is er ook kwalitatieve informatie over de trends en
ontwikkelingen in de maritieme sectoren. Deze informatie is vooral
nuttig voor het uitvoeren van de gedetailleerde analyse in
onderzoeksfase I.
- 39-
Omdat de beschikbare bronnen niet voldoende aandacht besteden aan de relatie tussen het overheidsbeleid en het strategisch gedrag van ondernemers, is uitgebreid veldonderzoek noodzakelijk.
- 40-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Noch de kwantitatieve, noch de kwalitatieve bronnen besteden echter
voldoende aandacht aan de relatie tussen het overheidsbeleid en het
strategische gedrag van ondernemers. Hiervoor is dan ook een
uitgebreid veldonderzoek noodzakelijk in de verschillende deel
sectoren (field research).
Nederland Maritiem Land
11.2.
II. 2. 1.
II.2.1.1.
De Nederlandse scheepsbouwsector wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan relatief kleine werven.
11.2.1.2.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
DE SCHEEPSBOUWSECTOR
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
Afbakening van de sector
De scheepsbouwsector in Nederland wordt gekenmerkt door een
groot aantal relatief kleine werven (in internationaal opzicht) met een
grote diversiteit. In 1996 waren er circa 40 nieuwbouwwerven, die
vrijwel allemaal lid zijn van de Vereniging Nederlandse Scheeps
bouw Industrie (VNSI). Hiervan behoort slechts één tot de categorie
groot (meer dan 750 werknemers). De VNSI telt verder nog circa 60
andere leden-werven op het vlak van scheepsreparatie en/of
nieuwbouw van binnenschepen en het overige zeegaande materieel.
Hiervan is ongeveer een derde actief in de reparatie van zeeschepen.
De circa 100 bij de VNSI aangesloten werven vertegenwoordigen een
aandeel van circa 95% het totale Nederlandse marktvolume. Het
volstaat dan ook om enkel deze werven in het onderzoek te
betrekken. Het resterende deel betreft kleine tot zeer kleine werven
voor de reparatie van binnenschepen.
Deelsectoren
De indeling naar deelsectoren die de VNSI statutair onderscheidt
betreft de indeling in drie categorieën, namelijk:
nieuwbouw van grote zeeschepen (vanaf 100 GT);
reparatie van grote zeeschepen (vanaf 100 GT);
nieuwbouw en reparatie van kleine (zeegaande) schepen (tot 100 GT).
Deze indeling is te weinig gedetailleerd en levert op het vlak van
product-markt-combinaties te grote verschillen binnen een deel
sector. In overleg met de VNSI, heeft Policy Research een voor de
EIS® relevante indeling uitgewerkt:
- 41 -
Voor de EIsJÎ! zullen binnen de scheepsbouwsector zeven deelsectoren worden onderscheiden: - nieuwbouw van grote zee-
schepen; - reparatie van grote zee
schepen;
- nieuwbouw en reparatie van visserijschepen;
- nieuwbouw en reparatie van kleine werkschepen;
- nieuwbouw en reparatie van binnenschepen en kruiplijn coasters;
- nieuwbouw grote jachten;
- nieuwbouw en reparatie van marineschepen.
Voor alle deelsectoren samen betreft het circa 115 bedrijven.
De Nederlandse Maritieme Cluster
I. nieuwbouw van grote zeeschepen;
2. reparatie van grote zeeschepen;
3. nieuwbouw en reparatie van visserijschepen;
4. nieuwbouw en reparatie van kleine werkschepen;
5. nieuwbouw en reparatie van binnenschepen en kruiplijncoasters;
6. nieuwbouw van grote jachten;
7. nieuwbouw en reparatie van marineschepen.
Gelet op het verwachte belang worden de nieuwbouw van grote
jachten3 en de nieuwbouw en reparatie van marineschepen dus
opgenomen als aparte deelsectoren.
In Tabel !IA is een schatting gemaakt van het aantal bedrijven binnen
elk van de onderscheiden sectoren.
Tabel 11.4: Aantal bedrijven per deelsector in de Nederlandse scheepsbouw
categorie
1 2 3 4
5
6
dee/sectoren nieuwbouw van grote zeeschepen
reparatie van grote zeeschepen
nieuwbouw en reparatie van visserij schepen
nieuwbouw en reparatie van kleine werkschepen
nieuwbouw en reparatie van binnenschepen etc. nieuwbouw van grote jachten
nieuwbouw en reparatie van marineschepen
aantal
30 12 10 20
30 10 3
Bron: Policy Research Corporation N. v.. op basis van informatie VNSI
11.2.1.3.
- 42-
Omvang van de sector
Zoals reeds werd aangegeven verschilt de door Policy Research
uitgewerkte indeling naar deelsectoren van de indeling die
momenteel door de VNSI wordt gehanteerd. Dit impliceert dat de
beschrijving van de omvang van de sector op dit moment enkel kan
geschieden op basis van de VNSI indeling: nieuwbouw van zee
schepen vanaf 100 GT, reparatie van zeeschepen vanaf 100 GT en
nieuwbouw en reparatie van kleine schepen. Elk van deze deel
sectoren zal hierna meer in detail worden besproken.
De bouw van grote jachten wordt vrijwel volledig verzorgd door tien bedrijven, waar onder Van Lent. De Vries. Amels Makkum. Trinkella, Huisman, Jongert. Van Hees. Moonen.
Nederland Maritiem Land
In 1996 kende de scheepsbouwsector een omzet van 4 miljard NLG. Het aantal direct werkzame personen in deze sector bedroeg dat jaar 13 400.
Resultaten van het vooronderzoek
[n Tabel 11.5 is aangegeven welke informatie over het jaar 1996
beschikbaar is op basis van Werven en Werk inzake omzet en werk
gelegenheid in elk van deze drie deelsectoren [VNS[ 1996]. Wat
betreft werkgelegenheid waren in 1996 circa 5 900 personen
werkzaam in het marktsegment> 100 GT en circa I 500 personen in
het marktsegment < 100 GT.
Tabel 11.5: Omzet en werkgelegenheid in de scheepsbouwsector in 1996
omzet (miljoen NLG) direct werkzame
totaal w. v. export personen
schepen vanaf 100 GT 5900
bouw I 786 811 4200
reparatie 460 n.a. 1700
schepen tot 100 GT 1500
bouw* 363 267 n.a.
reparatie n.a. n.a. Il.a.
Totaal** 4000 2200 13400
deze cijfers hebben enkel betrekking op de bij de VNSI aangesloten bedrijven
het totaalcijfer is het CBS cijtèr voor de scheepsbouw: dit cijfer kan niet worden gecontroleerd vanuit de in de tabel opgenomen VNSI
cijfers voor de deelsectoren
Bron: Werven en Werk [VNS11996}
Nederland Maritiem Land
al Bouw van zeeschepen vanaf 1 00 GT
De nieuwbouw van zeeschepen vanaf 100 GT is verreweg de belang
rijkste deelsector binnen de scheepsbouwsector. Vrijwel alle
bedrijven die tot deze deelsector worden gerekend zijn aangesloten
bij de VNSl. Beschikbare cijfers van de VNSI (afkomstig van
AWES, EU-L1oyd's) geven derhalve een goed beeld van deze sector.
Het betreft hier gegevens inzake omzet, werkgelegenheid (eigen
personeel), nieuwbouwopdrachten, orderportefeuille, afgeleverde
vaartuigen, verhouding tussen 'Compensated Gross Tonnage' en
'Gross Tonnage' als ruwe graadmeter voor de toegevoegde waarde,
bi Reparatie vall zeeschepen vanaf 100 GT
Cijfers omtrent de reparatie van zeeschepen zijn slechts summier
beschikbaar. Het VNSI presenteert in Werven en Werk enkel de
totale omzet en het aantal eigen personeelsleden. Deze deel sector
maakt moeilijke tijden door. [n 1996 werd een door de Europese
Commissie opgedragen onderzoek omtrent de scheepsreparatiesector
- 43-
11.2.1.4.
In Nederland worden de belangen van de scheepsbouwsector behartigd door de VNSI.
- 44-
De Nederlandse Maritieme Cluster
voltooid, waaruit blijkt dat de marktomstandigheden voor de repa
ratie van schepen boven de 10000 deadweight ton (dwt) slecht zijn.
De belangrijkste reden hiervoor is de overcapaciteit, waardoor grote
prijsdruk is ontstaan. Gezien de beperking van de studie tot
dergelijke grote schepen en de uitsluiting van de offshoresector van
het onderzoek, dient dit onderzoek als niet representatief voor de
Nederlandse situatie te worden gezien. Alhoewel de overtuiging
heerst dat ook de Nederlandse reparatiewerven verder zullen lijden
onder grote prijsdruk wordt de positie van de Nederlandse werven
structureel beter geacht.
cl Nieuwbouw en reparatie van kleine schepen tot 100 GT
Het aantal ontvangen opdrachten voor kleine scheepsbouw vertoont
in 1996 een licht herstel ten opzichte van de slechte jaren ervoor. De
belangrijkste reden hiervoor is het kleiner worden van het prijs
verschil tussen een in het buitenland (Oost-Europa) en een in
Nederland gebouwd casco. Met name op de markt voor niet-Iading
vervoerende kleinere schepen (zogenaamde werk schepen) heeft
Nederland haar export de laatste twee jaren sterk zien stijgen.
Belangenbehartiging
In Nederland worden de belangen van de scheepsbouwsector
behartigd door de VNSI (Vereniging Nederlandse Scheepsbouw
Industrie). De doelstelling van de VNSI is het verlenen van diensten
op het vlak van:
onderzoek en ontwikkeling;
voorlichting, scholing en opleiding;
arbeidswetgeving;
milieuvriendelijke productie.
De VNSI werkt daarbij samen met onder meer de projectorganisatie
Bedrijfs Ontwikkeling Scheepsbouw (BOS), het Nederlands Instituut
voor Maritiem Onderzoek (NIM), de stichting Algemeen Maritieme
Voorlichting (AMV) en het Milieu Overleg Scheepsreparatie
(MOSS).
Nederland Maritiem Land
11.2.2.
Inzake de scheepsbouwsector zijn door Policy Research in het kader van dit vooronderzoek een vijftigtal studies en artikels geëvalueerd.
Het grootste deel van de bronnen geeft (kwalitatieve) strategische informatie. Kwantitatieve gegevens zijn vaak te summier of te weinig gedetailleerd ten behoeve van de EISID. Er is bovendien relatief weinig aandacht voor toekomstig beleid.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Verder worden de belangen van de jachtbouw vertegenwoordigd door
de HISWA.
EVALUATIE VAN BESCHIKBARE BRONNEN
In het kader van dit vooronderzoek werden door Policy Research in
totaal circa 50 studies, artikels, onderzoeksrapporten en boeken
geëvalueerd omtrent de scheepsbouwsector die zijn verschenen vanaf
het jaar 1992. Het overgrote deel van deze studies is expliciet gericht
op nieuwbouw van grote zeeschepen. Aan de andere deelsectoren
wordt slechts in een aantal studies beperkt aandacht besteed. Inzake
de reparatie van kleine schepen is in de door Policy Research
gekende studies vrijwel geen informatie beschikbaar. De reparatie
van kleine zeeschepen wordt in geen enkele studie expliciet
geanalyseerd, maar veeleer in één adem genoemd met de reparatie
van zeeschepen.
Voor wat betreft reparatie van zeeschepen en bouwen reparatie van
kleine schepen biedt enkel het jaarlijks door de VNSI gepubliceerde
Werven en Werk enig cijfermateriaal4.
De verdeling van de geëvalueerde studies over de categorieën
afbakening, meten van economische impact, strategische informatie
en overheidsbeleid is weergegeven in Figuur II.2. Het grootste deel
van de studies geeft (kwalitatieve) strategische informatie die de
toekomstige positie van de scheepsbouwsector kan helpen beschrij
ven. Ongeveer een kwart van de studies geeft cijfers die nuttig zijn
voor het uitvoeren van de EIS®, al zijn deze vaak summier en te
weinig gedetailleerd. Slechts een klein deel van de studies is gericht
op het overheidsbeleid. De weinige studies die er zijn, geven veelal
een terugblik op de vroegere situatie en zijn slechts in beperkte mate
gericht op het formuleren van beleidsuitgangspunten voor de
toekomst. Het resterende deel van de studies, gericht op de
afbakening van deel sectoren betreft voornamelijk concrete beschrij
vingen van bepaalde Nederlandse werven.
4 De VNSI cijfers hebben enkel betrekking op de bij de VNSI aangesloten werven. Voor de resterende werven is geen cij fermateriaal beschikbaar.
- 45-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Figuur 11.2: Verdeling van studies inzake scheepsbouwsector naar categorie
20%
g Afbakening
42% 26% o Economische impact
o Strategie
e:J Overheidsbeleid
Bron: Policy Research Corporation N. V
De studies die in het onderzoek zijn betrokken betreffen:
de bouw van grote zeeschepen (circa 65%);
de reparatie van grote zeeschepen (circa 25%);
de bouwen reparatie van kleine schepen (circa 10%).
In Tabel 11.6 wordt een overzicht gegeven van het belang van de
geëvalueerde studies ten behoeve van de EIS®.
Tabel 11.6 : Evaluatie van studies inzake scheepsbouwsector ten behoeve van EIS®
kwantitatief kwalitatief 2 3 4 5 totaal'
1 3% 3% 3% 8% 2 8% 13% 20% 3 13% 8% 5% 10% 35% 4 18% 3% 5% 3% 28% 5 5% 5% \0%
totaal' 30% 18% 25% 23% 5% 100%
* de kleme verschillen zIJn te wijten aan afrondmg
Bron: Policy Research Corporation N. V
- 46-
Ongeveer de helft van de geëvalueerde studies en artikels biedt
weinig nieuwe inzichten die van belang zouden kunnen zijn voor
de uitvoering van de EIS® Een derde deel van de studies daarentegen
Nederland Maritiem Land
De bruikbare informatie is in belangrijke mate terug te voeren tot een drietal rapporten:
- KPMG rapport inzake concurrentiepositie van de scheepswerven in de EG;
- Van Holst & Koppies rapport inzake concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw 1984-1992;
- verslag Werkgroep Economische Analyse van MPN.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
biedt relevante strategische informatie betreffende onder meer
competitiviteitsfactoren en in mindere mate ook over het
overheidsbeleid. Deze informatie kan worden gebruikt in de SWOT
analyse van de sector. Iets meer dan een vierde deel van de studies
geeft kwantitatieve informatie die nuttig kan zijn voor het bepalen
van de economische impact van de sector. Deze informatie is
voornamelijk beperkt tot de nieuwbouw van grote zeeschepen en in
mindere mate op de reparatie van deze schepen. Een gedetailleerde
beschrijving van de bouwen reparatie van kleine zeeschepen is niet
voorhanden. Slechts een klein deel van de rapporten is gericht op het
in kaart brengen van de verschillende kostencomponenten5.
De bruikbare informatie is in belangrijke mate terug te voeren tot een
drietal rapporten, namelijk:
het KPMG rapport uit 1992 inzake de competitiviteit van de scheepswerven in de Europese Gemeenschap [KPMG 1992];
het rapport van Van Holst & Koppies uit 1993 inzake de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw 1984-1992 [Van Holst & Koppies 1993];
het verslag van de Werkgroep Economische Analyse van Maritiem Platform Nederland [Maritiem Platform Nederland 1993].
De meeste van de verschenen artikels in de diverse tijdschriften
gebruiken de uitgangspunten en de gegevens uit met name de twee
eerstgenoemde rapporten. Niettemin bieden een aantal van deze
artikels een goed kwalitatief zicht op de ontwikkelingen sindsdien en
zijn in dat opzicht dus interessant. In het bijzonder kan genoemd
worden het artikel van Hengst & Koppies uit 1996, dat een goed
overzicht geeft van de stand van zaken ultimo 1996. Daarnaast geven
het rapport Werven en Werken en de jaarverslagen van het erG
nuttige informatie over de sector.
De hiervoor genoemde drie rapporten alsook een artikel van Hengst
& Koppies zullen in meer detail worden gepresenteerd.
In 1996 is door Coopers & Lybrand (Groningen) een onderzoek uitgevoerd naar de winstgevendheid van zeescheepsnieuwbouw in Nederland (gemeten bij 22 werven). De inhoud van dit rapport is echter niet toegankelijk voor derden.
- 47-
- 48-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De informatie afkomstig uit de andere bronnen zal samenvattend
worden gepresenteerd. Een complete lijst van de geëvalueerde
studies met inhoudsbeschrijving is opgenomen in Bijlage IV.
al Report of a study into t!te competitiveness of European
Community shipyards [KPMG Peat Marwiek 1992/
In het KPMG rapport uit 1992, opgesteld in opdracht van de
Europese Commissie wordt de competitiviteit van de scheepswerven
in de Europese Gemeenschap afgezet tegen deze in Japan, Korea en
Finland. Daarbij worden een viertal competitiviteitsfactoren onder
scheiden, namelijk:
toegankelijkheid van de markt (marktstructuur);
mogelijkheid tot productaanpassing en innovatie;
effectiviteit en efficiëntie van scheepswerven;
overheidsbeleid.
Uit de studie blijkt onder meer dat de EU een relatief sterke positie
heeft in de bouw van containerschepen, droge lading schepen,
passagiersschepen en werkschepen. Relatief zwak presteert de EU
daarentegen op het vlak van tankers, gasschepen en bulkschepen.
De scheepsbouw in de EU blijkt bovendien sterk gefragmenteerd te
zijn, en de performantie over de verschillende werven vertoont grote
verschillen. Om deze reden worden de EU scheepswerven door
KPMG ingedeeld naar grote internationale scheepswerven en naar
kleinere scheepswerven.
Voor elk van de landen of regio's worden de verschillende
competitieve sterkten en zwakten uitgebreid geanalyseerd. Op basis
van de eerder onderscheiden vier factoren en de aldus onderkende
sterkten en zwakten is vervolgens op gestructureerde wijze bepaald
op welke vlakken concrete acties ondernomen dienen te worden.
Naast de acties die door de werven zelf kunnen worden ondernomen
om de ingezette middelen optimaal te benutten, zijn er externe
factoren, waar de beleidsmatige aandacht naar uit dient te gaan. Het
betreft hier:
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
promotie van de bedrijfstak en verwijderen van toegangsdrempels (op nationaal niveau);
transfer van technologie en gecoördineerde inspanningen op het gebied van research en development;
eerlijke competitie;
beleid inzake bedrijfstakstructuur (schaalvergroting), transportbeleid EU (vraagbepalend).
Inzake beleid is momenteel nog te veel sprake van nationaal beleid in
plaats van Europees beleid.
Pluspunten:
- zeer uitvoerig onderzoek omvattende organisatievorm, bepaling van output-productierelatie, specificatie van scheepswerven per onderscheiden regio, scheepstypen, concentratie-indices enzovoort;
- gestructureerde opsplitsing van aandachtsgebieden binnen beleidskader; voorspelling van scheepswerfactiviteit op wereldschaal tot het jaar 2005 (cijfers A WES); concrete beleidsmatige aanbevelingen.
Minpunten:
specifiek gericht op werven binnen Europese Gemeenschap, weinig aandacht voor individuele landen en Nederland in het bijzonder; beschrijving van situatie in 1992.
bi Concurrentiepositie Nederlandse Scheepsbouw 1984-1992 [Van
Holst & Koppies 1993J
In dit rapport uit 1993 wordt de concurrentiepositie van de
Nederlandse scheepsbouw in vergelijking tot A WES, Azië en Polen
geanalyseerd over de periode 1984-1992. De twee belangrijkste
bepalende factoren zijn:
- de arbeidskosten en -productiviteit;
de valuta- en wisselkoersen.
De relatief goede positie van de Nederlandse scheepsbouw in die
periode, ondanks de sterke gulden, is te danken geweest aan de
gematigde arbeidskostenontwikkeling en het hoge productieniveau.
- 49-
- 50-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De arbeidsproductiviteit bedroeg in 1992 circa 50-58 CGT per
manjaar ten opzichte van het A WES gemiddelde van 34 CGT.
Nederland is gespecialiseerd in de bouw van kleine en complexe
schepen op het gebied van combined cargo, reefers, overige non
cargo, visserij, product- en chemicaliëntankers en containerschepen.
De complexiteit van de gebouwde schepen, uitgedrukt in CGT/GT, is
voor Nederland dan ook zeer hoog. Er dient echter opgemerkt dat de
omrekening van GT naar CGT gebaseerd is op OESO gemiddelden
wat maakt dat deze enkel op macroniveau kunnen worden toegepast.
Het vergelijken van de marktniches waarop de Nederlandse scheeps
bouw actief is met de A WES-gemiddelden, geeft een belangrijk aan
knopingspunt voor het inschatten van toekomstige ontwikkelingen.
Pluspunten:
gedegen analyse waaronder indicatoren voor complexiteit en diversificatie (portfolioanalyse );
indicatie voor uitbestedingseffect;
vooruitzicht inzake vraagontwikkeling, inflatie, arbeidskosten, concurrentie Oost-Europa (wel maar tot 1995).
Minpunten:
situatie 1992;
zeer summiere conclusies;
geen correctie voor import (andere prijsontwikkeling).
cl Werkgroep-rapport Economische Analyse, Maritiem Platform
Nederland [MPN 1993J
Dit rapport geeft een interessante beschrijving van de onderlinge
relaties binnen de maritieme en maritiem-gerelateerde sectoren, wat
het maritiem-industriële netwerk wordt genoemd. Een aantal van
deze deelsectoren wordt in detail besproken aan de hand van omzet,
investeringsvolume, rentabiliteit en werkgelegenheid. De omzet van
de scheepsbouwsector bedroeg in 1991 circa 4.2 miljard NLG
waarvan 2 miljard buitenlands. Op middellange termijn wordt een
lichte daling voorzien, maar op lange termijn volgt een herstel. Het
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
investeringsvolume was in 1991 laag en voornamelijk gericht op de
aanschaf van directe productiemiddelen en geautomatiseerde infor
matiesystemen (op technisch, financieel en managementvlak). Het
spreekt voor zich dat deze laatste tevens grote inspanningen vereisen
op menselijk vlak. De rentabiliteit van de scheepsbouwsector is
zorgelijk en de marges bescheiden. Als belangrijkste redenen
hiervoor kunnen worden gegeven:
- de stagnatie van de groei van de wereldeconomie;
valutaontwikkelingen;
prijsconcurrentie (uit Oostblok);
extreem lage vrachtprijzen.
Thema' s voor nationaal beleid die vanuit de verschillende
werkgroepen werden geformuleerd zijn samenwerking, R&D,
financiering, gelijke internationale randvoorwaarden, beschikbaar
heid van vakbekwaam personeel en niche-playing. Voor Nederland
betekent dit meer concreet een verdere specialisatie op het gebied
van innovatie, know-how en hoog serviceniveau. Door het vergroten
van de rentabiliteit in succesvolle niches kunnen immers de hoge
factorkosten worden gecompenseerd.
Pluspunten:
relatie tussen maritieme (en maritiem-gerelateerde) sectoren (het 'maritiem-industriële netwerk');
beleidsthema' s zijn uitgewerkt middels werkgroepen en workshops met deelname van vele branche-experten.
Minpunten:
onduidelijke indeling in maritiem, semi-maritiem en nietmaritieme branches;
- beperkte analytische onderbouwing.
dl Analysis of Competitiveness in Commercial Shipbuilding,
Hengst S. & Koppies J.D.M. [Hengst & Koppies 1996J
Het artikel van Hengst & Koppies behandelt enerzijds de competi
tieve positie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie (gebaseerd op
KPMG) en anderzijds de veranderingen in de Nederlandse scheeps
bouw sinds 1983 (gebaseerd op Van Holst & Koppies).
- 51 -
- 52-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Er wordt een zogenaamde sectoraanpak gehanteerd, waarbij de
ontwikkeling van factorkosten wordt geanalyseerd (eventuele
subsidies worden dus niet in de analyse betrokken). Dergelijke
aanpak wordt sinds het eind van de jaren zeventig gebruikt om
indicatoren op te stellen die de competitieve positie van de
Nederlandse scheepsbouw helpen evalueren. Het betreft hier
indicatoren als:
aandeel in de wereldmarkt (op basis van CGT);
opsplitsing van de scheepsproductie naar scheepstypen;
arbeidskosten in de scheepsbouwindustrie (in nationale munt);
invloed van de wisselkoers ten opzichte van US$.
De kosten van scheepsbouw worden bepaald op basis van:
arbeidsproductiviteit (CGT/manjaar);
directe arbeidskosten (US$/CGT);
- mate van uitbesteding.
Het artikel besteedt verder veel aandacht aan de herstructurering van
de bedrijfstak alsook de toegenomen uitbesteding. Voor een general
cargo vessel is in het artikel de kostenstructuur gegeven zoals
opgenomen in Tabel 11.7 (die reeds in het rapport van 1992 werd
genoemd).
In het artikel wordt tevens een indicatie gegeven van de evolutie van
de verhouding tussen toegevoegde waarde en materiaal/ sub
contracting tot het jaar 2000. Naar verwachting zal het arbeids
aandeel verder afnemen en zal meer en meer worden uitbesteed.
Interessant is ook het overzicht van de kostenstructuur (exclusief
financieringskosten, zie Tabel 11.7) van vijf verschillende schee ps
typen, namelijk drill ship, general purpose vessel, jack-up, jacket en
offshore module. Er blijkt een groot verschil te zijn tussen de
kost structuren van deze producten. De toegevoegde waarde blijkt te
variëren van circa 20% voor een drill ship tot circa 85% voor een
offshore module.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Tabel 11.7 : Kostenstructuur general cargo vessel
change
Materials 60% +
Labor
base materials metal produets equipment special supply system suppliers component suppliers others
7% 6%
24% 3%
15% 3% 2%
30%
Capital charges, services 10% +
Total 100%
Bron: Policy Research Corporation N. V.
II.2.3.
Met behulp van de EIS® is het mogelijk beleidsalternatieven in kaart te brengen en a priori te evalueren. De gevolgde bottomup procedure laat toe strategische informatie vanuit de sector te gebruiken als input voor het opstellen van beleidsscenario 's.
Nederland Maritiem Land
Pluspunten:
veel aandacht voor uitbesteding;
interessante (actuele) informatie inzake kostenstructuur van een aantal verschillende scheepstypen;
relatie met KPMG rapport.
Minpunten:
geen aandacht voor het overheidsbeleid in andere landen;
enkel vergelijking op basis van factorkosten, waardoor geen rekening wordt gehouden met overheidssubsidies.
INFORMA TIE MET BETREKKING TOT STRATEGIE EN BELEID
De beleidsanalyse die deel uit maakt van de EIS® laat toe om
knelpunten in het gevoerde beleid in kaart te brengen en beleids
alternatieven te evalueren en te vergelijken. De strategische infor
matie die vanuit de sector wordt verkregen zal dienen als leidraad
voor het opstellen van beleidsscenario' s. Aldus kan de toekomstige
ontwikkeling kwalitatief worden bijgestuurd.
- 53-
11.2.3.1.
De Nederlandse scheepsbouw wordt onder meer gekenmerkt door: - hoge arbeidsproductiviteit;
hoge loonkosten; - grote pluriformiteit, flexi
biliteit en gevarieerdheid; - specialisatie op relatief klei
ne geavanceerde schepen;
- vergaande differentiatie van producten;
- toenemende uitbesteding.
- 54-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Vooraleer de mogelijke bouwstenen van toekomstig scheepsbouw
beleid te bespreken, zal eerst kort worden stilgestaan bij de
strategische informatie inzake de competitieve positie van de sector,
Concurrentiepositie van de scheepsbouwsector
De Nederlandse scheepsbouwsector kan als volgt worden getypeerd:
- relatief hoge arbeidsproductiviteit;
- relatief hoge loonkosten;
grote pluriformiteit, flexibiliteit en gevarieerdheid;
specialisatie op relatief kleine, geavanceerde, schepen (met hoge CGT coëfficiënt);
ondanks competitief nadeel als gevolg van hoge subsidies en lage lonen, presteert de sector relatief goed met als belangrijkste reden de vergaande mate van productdifferentiatie;
een toenemend belang van de mate van uitbesteding (in het artikel van Hengst & Koppies wordt geschetst dat de verhouding tussen toegevoegde waarde en materiaallsubcontracting tot het jaar 2000 verder daalt),
De competitieve positie van de Nederlandse werven is relatief goed
en zelfs zeer goed op bepaalde niches (zoals baggervaartuigen), Naar
verwachting zal deze positie de komende jaren behouden en mogelijk
verder versterkt kunnen worden vanwege:
- een relatief gematigde loonontwikkeling (in vergelijking tot andere A WES-landen);
de hoge productiviteit per manjaar;
de relatief lage arbeidskosten per CGT;
een duidelijke niche-marktaanpak;
- een kostenefficiënte toepassing van nieuwe productietechnieken,
Mogelijke bedreigingen voor de competitieve positie van de Neder
landse werven zijn:
de harde gulden in het algemeen;
de toenemende concurrentie vanuit Oost-Europa;
Nederland Maritiem Land
II.2.3.2.
Tot op heden is er volgens de VNSJ zowel op nationaal als Europees vlak een weinig coherente aanpak inzake de scheepsbouw.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
- afnemende toegevoegde waarde voor scheepswerven (toenemende mate van subcontracting);
verkoop wordt meer en meer een internationaal gebeuren en verdient bijzondere aandacht.
Beleidsaspecten
al Uitgangspunten Nederlands beleid
Volgens de VNSI is de beleidsmatige aanpak tot op heden weinig
coherent aanpak. Een van de oorzaken daarvan is het feit dat
meerdere departementen (Economische Zaken, Verkeer en Water
staat en VROM) betrokken zijn bij de scheepsbouw. Alhoewel de
relatie tussen de betrokken departementen stilaan verbeterd is, levert
dit nog immer beperkingen op.
Een Europees beleid is nog altijd een fictie. In Europees verband is
het Nederlandse beleid enigszins terughoudend. Zo bevond zich de
generieke steun in Nederland begin jaren negentig bijvoorbeeld ruim
onder de vastgestelde maxima. Mede hierdoor is de Nederlandse
scheepsbouwsector beter dan andere landen voorbereid op een markt
omgeving zonder subsidies.
Enkele beleidskarakteristieken van het overheidsbeleid die volgens
de diverse bronnen aandacht verdienen zijn:
gelijke internationale voorwaarden (subsidies, financiering)
clustergericht zijn om schaaleffecten te kunnen realiseren en verdere specialisatie te bewerkstelligen;
niche-playing, specialisatie op gebied van innovatie, know-how en hoog service niveau;
versterking van de link tussen deel sectoren (in vorm van effectieve samenwerking) om meer adequaat in te kunnen spelen op de wensen van de klanten;
bottom-up (de branche komt met voorstellen tot verbetering, kleinschalige projecten);
- nadruk op technologische ontwikkeling en R&D (en beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel hiervoor).
- 55-
De beleidsuitgangspunten van de VNSI zijn kort samengevat: - vermijden verlies aan infra
structuur;
gepast beleid ten opzichte van de omringende landen:
- onderlinge samenwerking:
- technologische vooruitgang
- 56-
De Nederlandse Maritieme Cluster
bi Beleidsvisie VNSI
De beleidsuitgangspunten van de VNSI zijn de volgende:
venn ijden van verlies aan infrastructuur;
- een gepast beleid voeren ten opzichte van de omringende landen;
samenwerking tussen werven onderling en tussen werven en hun toeleveranciers;
technologie.
In Nederland is tot op heden geen echt industriebeleid gevoerd. Het
verdwijnen van bepaalde sectoren gaat nochtans gepaard met een
verlies van de daarvoor opgebouwde infrastructuur (bijvoorbeeld de
grote machinebouw, de spoor- en de vliegtuigbouw). Het voorkómen
hiervan is dan ook een eerste uitgangspunt van de beleidsvisie.
Het tweede uitgangspunt is het voeren van een gepast beleid ten
opzichte van de omringende landen. De grote verschillen die er tus
sen de landen bestaan op het gebied van investeringssteun, overheids
garanties en financieringscontracten betekenen voor de Nederlandse
scheepsbouwsector (op korte termijn) veelal een competitief nadeel.
Een derde beleidsuitgangspunt is het streven naar een toenemende
samenwerking tussen werven onderling en tussen werven en hun
toeleveranciers alsook een nauwere band met de overheid. Enkel zo
kan een clusterbeleid effectief gestalte worden gegeven.
Een vierde beleidsuitgangspunt is het gebied van de technologie. Met
name op het gebied van proces research zijn er collectieve belangen
waardoor samenwerking steeds makkelijker wordt.
Meer en meer projecten (bijvoorbeeld inzake automatisering)
vereisen een nauwere samenwerking met toeleveranciers. Samenwer
king concentreert zich momenteel vooral op het vlak van public rela
tions, doch ook op technisch gebied worden de contacten verder
uitgebouwd.
Tot op heden is op grond van deze en andere uitgangspunten echter
nog geen beleid naar de politieke besluitvormers in Den Haag toe
geformuleerd.
Nederland Maritiem Land
II.2.4.
Op basis van de geëvalueerde studies Iwn worden gesteld dat de beschikbare informatie voornamelijk beperkt blijft tot de nieuwbouw (en in mindere mate reparatie) van grote zeeschepen. Voor de andere deelsectoren is vrijwel geen informatie beschikbaar.
Nochtans geldt voor de beschikbare bronnen dat:
- slechts in beperkte mate specifiek aandacht bestaat voor de Nederlandse situatie:
- de gegevens vaak verouderd zUn;
- concrete beleidsaanbevelingen slechts sporadisch zijn uitgewerkt:
- een vergelijking van het overheidsbeleid in de verschillende landen vaak ontbreekt.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
CONCLUSIE
De Nederlandse scheepsbouwsector wordt gekenmerkt door een grote
verscheidenheid. Teneinde de verschillen in kostenstructuur binnen
de sector optimaal in kaart te kunnen brengen heeft Policy Research
de volgende indeling in zeven deel sectoren uitgewerkt:
nieuwbouw van grote zeeschepen;
reparatie van grote zeeschepen;
nieuwbouw en reparatie van vissersschepen;
nieuwbouw en reparatie van kleine werkschepen;
nieuwbouw en reparatie van binnenschepen en kruiplijncoasters;
nieuwbouw van grote jachten;
nieuwbouw en reparatie van marineschepen.
In het algemeen kan gesteld worden dat de reeds beschikbare
informatie voornamelijk beperkt blijft tot de nieuwbouw van grote
zeeschepen. Naast kwalitatieve informatie is er voor deze deelsector
eveneens kwantitatieve informatie voorhanden. Alhoewel deze infor
matie zeer bruikbaar is voor met name de eerste onderzoeksfase moet
er rekening mee gehouden worden dat:
in de bestaande studies slechts summier aandacht wordt geschonken aan individuele (A WES) landen en Nederland in het bijzonder;
de informatie veelal niet up-to-date is;
de meeste studies beschrijvend van aard zijn en slechts sporadisch concrete beleidsaanbevelingen formuleren;
veelal geen vergelijking wordt gemaakt van het overheidsbeleid in de verschillende landen.
Voor wat betreft de andere deelsectoren IS er vrijwel geen
kwantitatieve informatie beschikbaar. Enkel inzake reparatie van
grote zeeschepen is er verder nog beperkte kwalitatieve informatie
voorhanden.
Met betrekking tot de andere onderzoeksfasen, die meer gericht zijn
op de toekomstige evolutie van de sector geven de beschikbare
bronnen weinig tot geen relevante informatie.
- 57-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 58- Nederland Maritiem Land
II.3.
/1.3.1.
//.3.1.1.
Bij de analyse van de oJ!shoresector zal Policy Research zich richten op de toeleveranciers van de offshore. De olie- en gasmaatschappijen zelf hebben immers weinig banden met de maritieme sector.
De toeleveranties die zullen worden meegenomen in het onderzoek betreffen upstream producten en diensten, gerelateerd aan de opsporing, de winning en het transport van olie en gas op zee.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
DE OFFSHORESECTOR
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
Afbakening van de sector
Volgens de IRO (Industriële Raad voor Oceanologie) worden onder
offshore-activiteiten verstaan: alle activiteiten die zowel op zee als
aan land nodig zijn voor de exploratie en exploitatie van de in de zee,
op de zeebodem en in de ondergrond daarvan aanwezige natuurlijke
rijkdommen, bestaande uit mineralen en andere niet-levende rijk
dommen.
Binnen de offshoresector worden drie partijen onderscheiden:
de overheid;
de olie- en gasmaatschappijen (ongeveer 21 operators in Nederland);
de toeleveranciers (ongeveer driehonderd in Nederland).
Policy Research zal haar onderzoek vooral toespitsen op de toeleve
ranciers van de offshore, De olie- en gasmaatschappijen zelf hebben
immers weinig banden met de maritieme sector; zij leunen heel sterk
aan bij de energiesector. Een heleboel taken met betrekking tot
exploratie en de exploitatie worden door deze bedrijven uitbesteed,
Deze toeleveranciers hebben meestal wel een sterke affiniteit met de
maritieme sector.
Onder de term 'toeleveranciers' worden enkel de upstream toe
leveranciers bedoeld. Daarbij worden producten en diensten
aangeduid die verband houden met opsporing, winning en transport
van olie en gas op zee. Verkoop, export en distributie vallen onder
downstream activiteiten en zullen in deze studie niet worden
beschouwd.
- 59-
/1.3.1.2.
- 60-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Deelsectoren
Een relevante opdeling van de offshoresector is een opsplitsing naar
exploratie en exploitatie.
Exploratie betreft meestal kortlopende projecten waarbij heel wat
specifieke kennis en know-how vereist is. Typische exploratie
activiteiten die door de olie- en gasmaatschappijen worden uitbesteed
zijn seismografisch onderzoek, boringen, helicopterdiensten, leveren
van bemanning, provisie. Veel van deze activiteiten, vooral dan de
kennisintensieve, worden aan buitenlandse bedrijven uitbesteed. Dit
is nadelig voor de Nederlandse economie, want het is net belangrijk
om die know-how in Nederland op te bouwen en te behouden om de
Nederlandse bedrijven een stevige exportpositie te bieden.
Exploitatie-activiteiten daarentegen zijn lJ1 beginsel langlopende
projecten. Typische activiteiten ter ondersteuning van de exploitatie
zijn de bouw, het transport en de installatie van offshoreplatforms,
exploitatieboringen, provisie, e.d.
De IRO (Industriële Raad voor de Olie- en gasindustrie) onderscheidt
dertien deel sectoren :
I. seismografisch en hydrografisch onderzoek;
2. boringen en diensten gerelateerd aan boringen;
3. engineering en consultancy;
4. onderzoek en ontwikkeling;
5. productie of toelevering van materialen en materieel;
6. scheepsbouw en -reparatie;
7. fabricatie, constructie en modificatie;
8. installatie van pijpleidingen en offshoreplatforms;
9. baggeren;
10. inspectie, onderhoud en reparatie,
I I. transport en logistiek;
12.gezondheid, veiligheid, milieu,
13.regionale organisaties.
Nederland Maritiem Land
Ten behoeve van de EIS@ heeft Policy Research een opsplitsing naar drie deelsectoren uitgewerkt, namelijk: - exploratie en boring;
- constructie en installatie;
- overige diensten.
De deelsector exploratie en boring omvat seismografisch en geologisch onderzoek enerzijds en boringen en diensten gerelateerd aan boringen anderzijds.
De deelsector constructie en installatie betreft de fabricatie, de constructie en modificatie van platforms, scheepsbouw, de installatie van pijpleidingen en platforms, baggeren, alsook de productie en toelevering van materialen en materieel.
Binnen de deelsector overige diensten kunnen vijf relevante delen worden onderscheiden en wel engineering en consultancy, onderzoek en ontwikkeling, veiligheid en milieu, transport en slepen, inspectie, onderhoud en reparatie.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
NEA onderscheidt, op basis van deze onderverdeling, drie grote
groepen [NEA 1995b en 1995c]:
bedrijven die producten leveren;
bedrijven die ondersteunende diensten verlenen (transport, installatie, .. , );
bedrijven die kennisintensieve diensten leveren. Hieronder vallen de IRO-groepen 1,2,3,12 en 13.
Het nadeel van deze indeling is dat geen rekening wordt gehouden
met de kapitaalintensiteit van bepaalde diensten. In overleg met de
IRO heeft Policy Research dan ook een opsplitsing naar volgende
drie deelsectoren uitgewerkt:
exploratie en boring (kennis- en kapitaalintensief);
constructie en installatie (kennis- en kapitaalintensief);
overige diensten (kennisintensief, meestal niet kapitaalintensief).
Binnen de eerste deelsector worden in beginsel twee delen onder
scheiden, namelijk seismografisch en geologisch onderzoek enerzijds
en boringen en diensten gerelateerd aan boringen anderzijds (IRO
groepen I en 2).
De tweede deelsector omvat vijf delen, en wel de fabricatie,
constructie en modificatie van platforms, scheepsbouw, de installatie
van pijpleidingen en platforms, baggeren, alsook de productie en
toelevering van materialen en materieel (IRO groepen 5, 6, 7, 8, 9).
Binnen de derde deelsector zijn eveneens vijf relevante delen te
onderscheiden: engineering en consultancy; onderzoek en ontwikke
ling; gezondheid, veiligheid en milieu; transport en slepen; inspectie,
onderhoud en reparatie (IRO groepen 3, 4,10,11, 12).
Er zal in de uitvoering van de EIS® in eerste instantie getracht
worden de onderscheiden delen binnen elk van de deelsectoren te
behouden. Indien dit niet kan, bijvoorbeeld omdat in bepaalde delen
te weinig bedrijven zitten, dan zullen gelijkaardige delen dienen te
worden samengevoegd. Indien bepaalde deelsectoren zeer veel
bedrijven omvatten dan kunnen deze eventueel verder opgesplitst
worden op basis van de bedrijfsgrootte, het aandeel in export, enz.
- 61 -
- 62-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Verder zullen de delen scheepsbouw en baggeren, die binnen de
tweede deelsector werden onderscheiden, niet apart bij de analyse
van de offshoresector worden opgenomen. Deze zullen daarentegen
worden beschouwd in de analyse van de scheepsbouwsector
respectievelijk de baggersector.
Uit de literatuurstudie blijkt dat ook de deelsector exploratie- en
productieboringen (ook wel offshore drilling genoemd) specifieke
aandacht verdient. Zo zou in 1992 naar schatting 600 à 700 miljoen
NLG zijn besteed aan exploratie- en productieboringen op het
Nederlandse Continentaal Plat [Krekel Van der Woerd Wouterse
1994J. Slechts 15% daarvan is naar Nederlandse toeleveranciers
gegaan. Dit marktsegment wordt immers voornamelijk door de
Amerikanen beheerst. Analyse van de kostenstructuur van deze
deelsector zal inzicht kunnen geven in de redenen waarom
Nederlandse bedrijven niet actief zijn in dit deelsegment.
In een andere deelsector, deze van installatie van offshore
constructies, wordt ruim 50% van de in totaal ongeveer 210 miljoen
NLG besteed aan Nederlandse bedrijven, hoewel er wereldwijd
slechts een paar aanbieders zijn van dit soort diensten. Een verklaring
die hiervoor kan worden gegeven is de sterke maritieme geschiedenis
en het internationaal aanzien dat Nederland geniet op het gebied van
berging, sleepvaart en zwaar transport [Krekel Van der Woerd
Wouterse 1994J.
Nochtans neemt ook in deze deelsector de concurrentiekracht van de
Amerikaanse bedrijven alsmaar toe ten koste van de Europese
bouwers van vaste installaties. Het MERC stelt vast dat alhoewel de
laatste tien à vijftien jaar de meeste innovatie vanuit Europa kwam,
er onvoldoende risicodragend kapitaal aanwezig is om deze kennis te
exporteren. Bovendien wordt een verschuiving van de markt naar het
Oosten verwacht, waar de Amerikaanse bedrijven reeds een sterke
positie hebben [MERC 1994J.
Nederland Maritiem Land
Il.3. J. 3.
De toegevoegde waarde van de sector aan de o/ie- en gasindustrie wordt door het NEl geschat op 3 à 4 miljard NLG. De directe werkgelegenheid bedraagt circa 20 000.
Resultaten van het vooronderzoek
Nederland kent zes producenten van complexe, grote staalcon
structies voor de offshore. Deze aannemers werken direct in opdracht
van de olie- en gaswinningsmaatschappijen ofvan ingenieursbureaus.
Omvang van de sector
al Omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid
Door het NEl werd geschat dat de totale omzet van de toeleverings
sector aan de olie- en gasindustrie (offshore én onshore) in 1992 4.8
miljard NLG en de toegevoegde waarde 3.5 miljard NLG bedroeg.
Het aantal werknemers in 1992 en 1993 werd door het NEl geschat
op 25 000, respectievelijk 19 000 à 20 000 (rekening houdend met
parttime arbeid) [NEl 1993].
Het NEA schatte het aantal werknemers in 1994 op 21 647. De totale
omzet en de toegevoegde waarde bedroegen in datzelfde jaar volgens
NEA 5.45 miljard NLG, respectievelijk 3.18 miljard NLG [NEA
1995].
De Nationale Havenraad publiceerde in zijn jaarverslag van 1994
omzet- en werkgelegenheidscijfers voor de offshoresector (zie Tabel
11.8).
Tabel 11.8: Omzet en Werkgelegenheid in de offshoresector, 1992-1994, volgens de Nationale Havenraad
omzet werkgelegenheid (miljard NLG)
1994 3 13000
1993 4 20000
1992 5 25000
Bron: Jaarverslag van de Nationale Havenraad, 1994
Nederland Maritiem Land
Vermoedelijk is de Nationale Havenraad voor deze ruwe schatting
uitgegaan van de cijfers afkomstig van de NEl-studie. Het cijfer voor
1994 afkomstig van de Nationale Havenraad is echter veel
pessimistischer dan het NEA-cijfer.
- 63-
De Nederlandse upstream toeleveringen worden door Krekel Van der Woerd Wouterse voor 1992 geraamd op 2.2 miljard NLG met een werkgelegenheid voor ruim 7 000 personen.
De Nederlandse Maritieme Cluster
Krekel Van der Woerd Wouterse stelt dat de toelevering ten behoeve
van winning en transport van gas en aardolie in Nederland in 1992
4.4 miljard NLG bedroeg. Voor olie- en gaswinning zou 1.8 miljard
NLG uitbesteed zijn aan Nederlandse toeleveranciers. Als gevolg van
binnenlandse omzet zouden daarmee 9 300 arbeidsjaren overeen
komen. Na aftrek van standaardproducten en diensten (zoals catering
en algemeen onderhoud) zou de binnenlandse omzet nog 735 miljoen
NLG bedragen, de export I 500 miljoen NLG en de werkgelegenheid
(uitgedrukt in arbeidsjaren) 7075. Deze cijfers werden nog verder
opgesplitst naar drie deelsectoren: offshore installatie, platform
constructie en transport/bevoorrading (zie Tabel II.9).
Tabel 11.9: Binnenlandse omzet, export en werkgelegenheid van de Nederlandse upstream toelevering aan de olie- en gaswinning, 1992
offshore installatie platform constructie transportlbevoorrading
totaal
binnenlandse omzet miljoen NLG
175 460 100
735
export miljoen NLG
120 I 120
270
1510
werkgelegenheid arbeidsjaren
1225 4250 1600
7075
Bron: Krekel Van der Woerd Wouterse, 1994
- 64-
De cijfers van het NEA onderzoek sluiten nog enigszins aan bij de
cijfers van het NEl, maar voor het overige is het cijfermateriaal uit de
verschillende geciteerde bronnen onderling moeilijk vergelijkbaar.
Zo geeft de Nationale Havenraad cijfers over 'de offshoresector'
zonder verder te expliciteren welke bedrijven of activiteiten daar
precies mee bedoeld wordt. Ook de Nationale Havenraad maakt geen
melding van berekeningswijze of bron.
De cijfers gepresenteerd door Krekel Van der Woerd Wouterse zijn
afkomstig uit verschillende bronnen, waaronder de NEl-studie uit
1993. Toch liggen de cijfers beduidend lager dan in de andere
geciteerde bronnen.
Nederland Maritiem Land
De ojfshoresector wordt gekenmerkt door een klein aantal grote internationale bedrijven en een groot aantal kleine en middelgrote bedrijven. In totaal betreft het circa 300 bedrijven.
/I. 3. IA.
In Nederland worden de belangen van de toeleveranciers van de ojfshore behartigd door de IRa.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
bi Aantal bedrijven
Toonaangevend in de sector van de Nederlandse toeleveranciers zijn
de grote internationale bedrijven, zoals:
Heerema: bouwen installatie van offshore platforms;
Allseas: leggen van pijpleidingen;
\HC (International Holland Caland): bouw van bagger- en offshore-vaartuigen, leverancier van on- en offshore materieel;
Wijsmuller: sleepdiensten;
Smit International: engineering, aanleggen van pijpleidingen, transport, installatie, duiken;
Neddril: boren.
De meeste toeleveranciers aan de offshore zijn echter kleine en
middelgrote bedrijven, elk met hun eigen specialisatie. Hun aantal
wordt op 300 geschat.
Belangenbehartiging
In Nederland worden de belangen van de toeleveranciers van de gas
en olieindustrie behartigd door de IRO. IRO was tot in 1992 een
stichting die de drie partijen binnen de on- en offshoresector
groepeerde (de overheid, de olie- en gasindustrie en de toeleveran
ciers). IRO stond toen voor Stichting Industriële Raad voor de
Oceanologie. In 1992 is de IRO omgezet in een belangenvereniging
van toeleveranciers aan de olie- en gas industrie. IRO staat nu voor
Industriële Raad voor de Olie- en gasindustrie.
De doelstelling van IRO is enerzijds het verlenen van diensten
gericht op individuele bedrijven op economisch, technisch, juridisch
en commercieel vlak, en anderzijds de belangenbehartiging door
pogingen tot beïnvloeding van het beleid. Bij de IRO waren in 1994
ongeveer 300 bedrijven aangesloten, samen goed voor ongeveer
25 000 werkplaatsen.
- 65-
- 66-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Verwante belangenbehartigers binnen Nederland zijn:
NOGEPA (= Netherlands Oil and Gas Exploration and Product ion Association) vertegenwoordigt als technologisch instituut de operatoren.
EnergieNed: vereniging van Nederlandse energiedistributiebedrijven.
NV Samenwerkende Elektriciteits-Productiebedrijven (SEP).
E&EN (= Energy and Environment Netherlands), een energie exportplatform waarbij industrie, openbare nutssector en overheid samenwerken. IRO, als vertegenwoordiger van de toeleveringsbedrijven, is één van de negen deelnemende organisaties.
NOEM (Netherlands Oil and Gas Equipement Manufacturers).
- VNA (Vereniging van de Nederlandse Aardolie-industrie), branchevereniging voor raffinaderijen en de derivaten industrie.
Stichting Holland Marine Equipement (HME), exportbelangenbehartiging voor scheepscomponenten.
Vereniging van Leveranciers van Maritieme Apparaten en Diensten (VLMA).
- Industriële Raad voor Energie- en Milieutechnologie (lREM), platform waarbinnen de uitbesteders/gebruikers van apparaten en systemen, de toeleveranciers/producenten daarvan en de grote technologische onderzoeksinstellingen elkaar ontmoeten.
In september 1993 is de Nederlandse Gas en Olie Cluster opgericht,
met daarin de IRO, NOGEPA en TNO als vertegenwoordiger van de
R&D Infrastructuur. Deze cluster is inmiddels terug ontbonden.
Verwante internationale belangenbehartigers zijn:
EUROGIF (European Oil and Gas Innovation Forum), waarvan IRO deel uitmaakt. De drijvende krachten hierin zijn Nederland, Frankrijk en Schotland.
- E&P Forum.
International Association of Drilling Contractors (lAOS).
International Pipeline and Offshore Association.
De vroegere Europese overkoepelende branchevereniging EUGOES
(European Gas and Oil Equipement and Services Suppliers) bestaat
niet meer.
Nederland Maritiem Land
/13.2.
Ten behoeve van het vooronderzoek werden door Policy Research ruim 40 bronnen ge· ëvalueerd.
Resultaten van het vooronderzoek
EVALUATIE VAN BESCHIKBARE BRONNEN
In het kader van de voorstudie zijn in totaal 32 rapporten (inclusief de
jaarverslagen van de IRO) en 9 artikels geëvalueerd. In Figuur II.3
worden de geëvalueerde studies en artikels opgedeeld naar type
informatie. Daaruit blijkt dat bijna één derde deel van de beschikbare
informatie (31 %) betrekking heeft op de afbakening van de sector en
van de deel sectoren (aantal bedrijven. bespreking van de belangrijkste
bedrijven, enz.). Verder is uit de figuur ook afte leiden dat relatief veel
informatie beschikbaar is met betrekking tot het overheidsbeleid (meer
bepaald met betrekking tot de marginale velden) en met betrekking tot
de economische betekenis van de sector. Dit is te danken aan recent
studiewerk.
Figuur 11.3: Verdeling van studies inzake offshoresector naar categorie
31%
8 Afbakening
o Economische impact
39% o Strategie
~ Overheidsbeleid
Bron: Policy Research Corporation N. V
Nederland Maritiem Land
Vooral onder impuls van de in 1992 opgerichte branchevereniging IRO
zijn recentelijk een aantal studies uitgevoerd met betrekking tot de
Nederlandse toeleveranciers aan de olie- en gasindustrie. Daar was ook
reden toe: voorheen waren nagenoeg alle onderzoeks- en beleids
inspanningen gericht op de olie- en gasindustrie.
In Tabel II. 10 wordt een overzicht gegeven van het belang van de
geëvalueerde studies ten behoeve van de EIS®.
- 67-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Tabel 11.10: Evaluatie van studies inzake offshoresector ten behoeve van EIS®
kwantitatief
kwalitatief 3 4 5 totaal' 3% 00/0 0% 0% 00/0 3%
2 29% 3% 6% 00/0 0%) 39% 3 \0% 3% 10% 0% 0% 23% 4 3% 0% 13% 10% 00/0 26% 5 0% 0% 3% 0% 6% 10%
totaal* 45% 6% 32% 10% 6% 100%
* de kleine verschillen zijn Ic wijlen aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V
- 68-
Het overgrote deel van de studies is weinig bruikbaar voor de EIS®,
vooral omdat deze, zoals reeds gezegd, weinig gericht zijn op de
toeleveranciers van de offshore. Circa een vierde deel van de
geëvalueerde bronnen biedt weliswaar enkele interessante aan
knopingspunten voor de EIS®, maar leidt niet tot belangrijke
tijdsbesparing bij de uitvoering van ervan. Bij deze studies betreft het
vooreerst kwalitatieve informatie, de beschikbare kwantitatieve
informatie is beperkt. Positieve uitzondering hierop is het uitgebreide
onderzoek ter bepaling van de economische betekenis van de branche
voor de Nederlandse economie dat de IRO in 1995 heeft laten
uitvoeren door het NEA. Dit onderzoek bestond uit drie fasen:
economische kengetallen voor de sector;
de exportpositie van de toeleveranciers en de wijze waarop het bedrijfsleven en de IRO de exportpositie kunnen versterken;
- de concurrentiepositie van de sector.
Een van de belangrijkste minpunten van dit onderzoek is echter dat er
geen splitsing wordt gemaakt tussen onshore en offshore activiteiten.
Hierdoor is de bruikbaarheid van de studie voor de EIS® min of
meer beperkt tot het verlenen van een referentiekader.
In het navolgende worden de belangrijkste rapporten 111 detail
besproken.
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
al Economisch onderzoek toeleveranciers upstream olie- en
gasindustrie: economische kerngegevens fNEA 1995aJ
Het onderzoek naar de economische kerngegevens is gebeurd aan de
hand van enquêtes. Volgende kerngegevens werden bepaald:
omzet (bruto-jaaromzet, uitbestedingen);
kosten (gemiddeld % van netto-omzet voor verbruik, salariskosten, afschrijvingen, saldo rentebaten en -kosten, resultaat voor belastingen);
werkgelegenheid (werknemers upstream activiteiten, totaal aantal werknemers bedrijf).
Daarnaast zijn enkele uitsplitsingen gevraagd van de bruto-jaaromzet
naar hoofdaannemer respectievelijk onderaannemer, activiteiten,
afzetregio, onshore respectievelijk offshore. Tevens zijn de enquête
formulieren opgenomen en wordt de respons en validatie van de
enquête behandeld.
De toegepaste onderzoeksmethode (enquêtering) levert waardevolle
gegevens die niet in de gepubliceerde statistieken voorkomen. De
upstream toeleveringen worden immers uitgevoerd door een groep
bedrijven uit verschillende sectoren. Die gegevens kunnen weer
gebruikt worden voor een meer diepgaande analyse van de sector.
De uitkomsten hebben steeds betrekking op een tijdreeks van 5 jaar
en zijn voor een deel weergegeven in het vorige hoofdstuk.
Pluspunten:
het rapport bevat veel gegevens die niet in de gepubliceerde statistieken voorkomen, maar wel bruikbaar zijn voor een diepgaande analyse van de sector;
adequate beschrijving van sector in financiële termen met enige relatering aan macro-economische kengetallen;
- er is expliciet gevraagd naar en gecorrigeerd voor dubbeltellingen als gevolg van uitbesteding.
Minpunten:
geen onderscheid tussen onshore en offshore activiteiten;
lage respons op enquêtes;
- 69-
- 70-
De Nederlandse Maritieme Cluster
geen economische analyse van bijvoorbeeld indirecte effecten;
tijdreeks in lopende prijzen, de uitkomsten zouden te gevoelig zijn voor schommelingen van de dollarkoers.
bi Economisch onderzoek toeleveranciers upstream o/ie- en
gasindustrie: exportmogelijkheden en concurrentiepositie [NEA
1995bj
Het tweede deel van het onderzoek, gericht op de export
mogelijkheden van de sector, is eveneens gebaseerd op enquêtering
(dezelfde als deze ter bepaling van de kerngetallen). De analyse gaat
in op aspecten als omzetverdeling naar regio, spreiding buitenlandse
concurrentie naar regio, sterke/zwakke punten van Nederlandse
upstream toeleveranciers ten opzichte van buitenlandse concurrenten,
kansen en bedreigingen met betrekking tot exportmogelijkheden,
maatregelen in het verleden ter bevordering van de export of plannen
daartoe, rollRO in relatie tot exportbevordering en de overheid.
Voor plus- en minpunten zie voorgaande eerste deel.
cl Geniaal of marginaal - concurrentiepositie van Nederlandse
llpstream toeleveranciers in de o/ie- en gasindllstrie [NEA 1996/
Het onderzoek naar de concurrentiepositie werd gevoerd aan de hand
van een SWOT-analyse voor elk van de vier elementen van de
diamant van Porter: productiefactoren, economische orde, vraag en
netwerken en sectoren. De SWOT-analyse wordt voorafgegaan door
een karakterisering van de upstream leveranciers. Alvorens over te
gaan tot de algemene conclusies, komen het huidige en gewenste
beleid uitvoerig aan bod.
Pluspunten:
- inzicht in structuur en omzet van de offshore sector;
uitvoerige bespreking van het huidige en gewenste beleid.
Minpunten:
onshore en offshore activiteiten worden niet gesplitst;
summier cijfermateriaal.
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
dl The Supply lndustry in the Upstream Dil and Gas lndustry
[NEl 1993J
In 1993 werd een gelijkaardige, maar minder omvangrijke studie
uitgevoerd door het NEl, getiteld 'The Supply lndustry in the
Upstream Oil and Gas lndustry'. In deze studie wordt ook enige
aandacht besteed aan de effecten van het huidig overheidsbeleid op
de toeleveringssector.
Zowel de NEA- als de NEl-studies met betrekking tot de econo
mische kerngegevens zijn nuttige studies, omdat ze cijfermateriaal
geven die niet in de gepubliceerde statistieken voorkomen. Ze blijven
echter oppervlakkig in de zin dat uitsluitend directe toegevoegde
waarde en werkgelegenheid gemeten worden, en niet de indirecte
effecten via toelevering door de overige sectoren. Evenmin worden
effecten op bijvoorbeeld de rijksbegroting, de betalingsbalans en de
consumptie geschat.
Een ander gezamenlijk minpunt van bovengenoemde studies is dat ze
betrekking hebben op zowel de offshore als de onshore (hoewel in
het eerste deel van het NEA-onderzoek, de economische kern
getallen, op sommige punten toch onderscheid wordt gemaakt tussen
onshore en offshore).
Pluspunten:
bevat cijfermateriaal dat niet 111 de gepubliceerde statistieken voorkomt;
Minpunten:
er wordt geen onderscheid gemaakt tussen onshore en offshore;
er wordt geen rekening gehouden met indirecte effecten via toelevering door de overige sectoren;
er vindt geen schatting plaats van de effecten op de rijksbegroting, de betalingsbalans en de consumptie.
- 71 -
- 72-
De Nederlandse Maritieme Cluster
el lRO en de upstream olie- en gassector in het perspectief van
beleid en sturing [Zeelenberg 19941
In 1994 gaf IRO ook de opdracht om een bestuurskundig onderzoek
uit te voeren naar het Nederlandse en Europese energiebeleid
teneinde uitspraken te kunnen doen over de wijze waarop het IRO
zich moet opstellen in haar politieke functie. De bevindingen uit deze
studie zijn neergelegd in het rapport, getiteld 'IRO en de upstream
olie- en gas sector in het perspectief van beleid en sturing'.
Het onderzoek betrof een deskresearch met als hoofdthema's het
Nederlandse energiebeleidsnetwerk en de inventarisatie van de
beleidsactoren. Het rapport biedt waardevolle achtergrondinformatie
in het licht van de beleidsaanbevelingen die zullen uitgewerkt
worden in de EIS®. Belangrijk is echter dat ingeschat wordt in welke
mate een gewijzigd overheidsbeleid de concurrentiepositie van de
sector en de strategie van de verschillende bedrijven binnen de sector
zal beïnvloeden. Deze elementen kunnen enkel via diepgaande
interviews worden bepaald. Drs. Zeelenberg was om die reden niet in
staat concrete beleidsaanbevelingen uit te werken en te evalueren.
Pluspunten:
waardevolle achtergrondinformatie ten behoeve van de formulering van beleidsaanbevelingen;
- er wordt een inschatting gegeven van de effecten van het overheidsbeleid op de competitieve positie en de strategie van bedrijven.
Minpunten:
enkel deskresearch;
geen uitwerking en evaluatie van concrete beleidsaanbevelingen.
fl Nederlandse energieclusters - een verkennende studie naar de
Nederlandse toeleveranciers aan de energiesector [Krekel Van der
Woerd Wouterse 1994[
In 1994 werd door het onderzoeksbureau Krekel Van der Woerd
Wouterse in opdracht van het ministerie van Economische Zaken een
studie uitgevoerd met betrekking tot de Nederlandse energieclusters.
De studie, getiteld 'Nederlandse energieclusters - een verkennende
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
studie naar de Nederlandse toeleveranciers aan de energiesector'
werd in boekvorm uitgegeven in de reeks Beleidsstudies Energie.
Het onderzoek bestond uit twee trajecten. Enerzijds is door middel
van een clusteranalyse gekeken naar de huidige toeleveranciers en
hun economisch belang. Anderzijds is uitgaande van het huidige
technologische beleid op het terrein van energie, in detail bekeken
welke potentiële clusters zich vormen op de terreinen van duurzame
energie en energiebesparing. Op basis van de voorgaande analyses
werden conclusies getrokken ten aanzien van de relatie tussen
Nederlands overheidsbeleid en de ontwikkeling van clusters in het
verleden. Er worden ook aandachtspunten voor het toekomstig beleid
geformuleerd.
Hoewel het rapport de volledige toeleveringsindustrie van de
energiesector in beschouwing neemt (met inbegrip van productie,
transport en distributie van elektriciteit, gas en aardolie), levert het
rapport toch een aantal interessante strategische elementen in de
context van de EIS®. Deze elementen zullen in het volgende
hoofdstuk worden behandeld.
Pluspunten:
- de formulering van aandachtspunten voor toekomstig beleid.
Minpunten:
- de analyse heeft betrekking op de volledige toeleveringsindustrie.
gl Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken
[Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1994J
In 1994 werd op initiatief van het Gemeentelijk Havenbedrijf
Rotterdam (GHR) en de Rotterdam Offshore Circle (ROC), een
stichting van een twintigtal bedrijven uit Rotterdam en omgeving,
werkzaam in de offshore-industrie, een marktverkenning en SWOT
analyse uitgevoerd met betrekking tot de markt voor offshore
constructies. Deze analyse vormde een onderdeel van een verkennen
de studie naar de maritiem-industriële markt in Rotterdam, getiteld
'Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken'.
- 73-
- 74-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Het rapport schetst met een beperkt aantal woorden een accuraat en
actueel beeld van de sector: haar sterktes en zwaktes, maar ook de
kansen en bedreigingen waar ze voor staat.
De kracht van de analyse ligt dan ook in het feit dat de gegevens
voornamelijk door middel van interviews zijn verzameld. Deze
werkwijze liet de auteurs ook toe voor de markt van de offshore
constructies een zestal concrete beleidssuggesties op te sommen. Het
rapport is bijgevolg zeker bruikbaar voor de nog uit te voeren EIS®.
Pluspunten:
er wordt een duidelijk overzicht gegeven van de sterkten en zwakten van de offshore-industrie.
concrete uitwerking van beleidssuggesties.
Minpunten:
~ het onderzoek is beperkt tot de maritieme industrie in Rotterdam.
hl Overige rapporten en artikels
Verder zijn er nog twee rapporten met betrekking tot het overheids
beleid inzake marginale velden en investeringen in de Waddenzee:
Investments in the Wadden Sea and in marginal fjelds on the Dutch Continental Shelf, Departement of Energy and the Environment, in opdracht van mc Holland en de IRO, 1993;
Exploration and Development of Marginal Fields in the Netherlands and on the Dutch Continental Shelf, NOGEPA.
Interessante artikels met betrekking tot de offshore zijn terug te
vinden in het Maritiem Journaal en in de Maritieme Recensies
nf. 106 (CMO Projectcode KERN 94-01/1).
F. Houweling, stafmedewerker Voorlichting en Publiciteit bij de
branchevereniging IRO maakt in het Maritiem Journaal jaarlijks een
stand van zaken op voor de offshoresector en de sector van de
toeleveranciers van de offshore en geeft een overzicht van de meest
recente projectontwikkelingen op het vlak van veldontwikkelingen en
het Nederlandse overheidsbeleid.
Nederland Maritiem Land
IJ.3.3.
11.3.3.1.
De (Nederlandse) ofJshore-sector: - neemt een vooraanstaande
positie op de wereldmarkt in;
- is zowel kennis intensief als kapitaalintensief;
- kent een geconcentreerd aanbod van bepaalde producten en diensten;
- is sterk export gericht;
- is conjunctuur gevoelig;
- kent een toenemende lasten-druk (lonen, milieu).
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
In de Maritieme Recensies nr. 106, daterend van januari 1995, zijn
twee artikels gewijd aan de offshore: 'Offshore moddert door' en
'Offshoreconstructie en -bevoorrading'. In deze artikels rapporteert
MERC (Maritiem Economisch Research Centrum) de conclusies van
een studie, uitgevoerd door MERC en Petrodata in juni 1994 in
opdracht van de Europese Commissie. De studie, met de titel 'The
offshore units construction industry' en ook de artikels geven een
overzicht van de marktontwikkelingen voor booreilanden en
offshorevaartuigen,
Interessante informatie met betrekking tot recente ontwikkelingen op
het vlak van technologie en overheidsbeleid is ook terug te vinden in
de jaarverslagen van de IRO. Deze bevatten ook steeds een ledenlijst.
Tenslotte dient vermeld te worden dat er jaarlijks door het Ministerie
van Economische Zaken een publicatie genaamd 'olie en gas in
Nederland' wordt uitgegeven. Dit lijvig jaarverslag (ongeveer 100
bladzijden) geeft zeer gedetailleerde overzichten van boor- en
winningsvergunningen, concessies, aardolie- en aardgasproductie,
enz. In de context van de uit te voeren studie zijn deze jaarverslagen
weinig relevant.
INFORMATIE MET BETREKKING TOT STRATEGIE EN BELEID
Concurrentiepositie van de sector
Uit de genoemde studies en artikels werden volgende elementen
samengebracht, die betrekking hebben op de concurrentiepositie van
de sector:
De sector neemt op de wereldmarkt een vooraanstaande positie in.
De sector is kennisintensief en maakt gebruik van hoogtechnologische technieken. Behoud van kennis, technologische innovaties, ... zijn daarom essentieel om te overleven, zeker in internationale context.
De sector is ook kapitaalintensief.
- 75-
- 76-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- Een groot deel van de sector bestaat uit producten en diensten die door een beperkt aantal aanbieders worden geproduceerd voor een wereldmarkt.
De offshore is cyclisch; dit is niet alleen te danken aan het overheidsbeleid, maar ook aan internationale ontwikkelingen (zoals prijsontwikkelingen).
In de periode 1988-1992 kende de sector een geweldige groei (van 15 000 werknemers naar 25 000 werknemers op vier jaar tijd). Sinds 1993 wordt de sector echter geconfronteerd met een recessie (op één jaar tijd gingen 5 000 banen verloren). De oorzaken hiervoor zijn de aanhoudende lage prijs voor olie en gas, de maturiteit van de Nederlandse olie- en gasvelden, ongunstige leveringsvoorwaarden vanwege Gasunie en een ongunstig fiscaal klimaat. Daardoor verdwenen recentelijk enkele grote operatoren uit Nederland, zoals BP, Statoil, Mobil, Placid en Norsk Hydro.
- De kleine en middelgrote bedrijven, die het grootste deel van de sector uitmaken, slagen er meestal niet in een lange-termijnvisie uit te bouwen. Als de overheid dan geen visie voorlegt, zoals momenteel het geval is, dan zal dit nadelige gevolgen hebben voor de toekomst van de sector.
De sector is erg exportgericht: zeventig procent van de omzet is export. Gegeven de verwachte verdere afbouw van de olie- en gaswinning in Nederland, is het belangrijk dat de toeleveranciers nog meer exportgericht gaan werken.
- De werkgelegenheid staat onder druk, want de sociale lasten liggen hoog in Nederland. Slechts een kleine 15% van het personeelsbestand op de 12 platforms op Nederlands grondgebied heeft de Nederlandse nationaliteit.
De sector heeft te kampen met een negatief imago: het zou weinig perspectief bieden. Dit zorgt voor een slechte instroom.
- De offshore heeft ook het imago een gevaarlijke en milieuvervuilende industrie te zijn. Dankzij het gebruik van ultramoderne technieken en een verscherpte aandacht voor veiligheid wordt tegenwoordig in de sector heel veilig en milieuvriendelijk gewerkt. Het negatieve imago is echter gebleven.
- Oliebedrijven wensen meer en meer zogenoemde turnkey- of EPIC-contracten (Engineering, Procurement, Installation en Commissing) af te sluiten. Om hieraan te voldoen moet een aannemer een veelvoud van technieken beheersen en zijn afllankelijkheid van onderaannemers beperken. Dit heeft samenwerkingen en overnames tot gevolg (Maritieme Recensies n° 1 06, 1995).
Offshore-activiteiten hebben zich geconcentreerd in en rond een aantal Nederlandse zeehavens, zoals Rotterdam, Den Helder, Vlissingen en Delfzijl.
Nederland Maritiem Land
JI.3.3.2.
Voor de ojfshoresector speelt het energiebeleid een grote rol van betekenis (bijvoorbeeld het beleid inzake de Waddenzee en de marginale velden).
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Een nieuwe uitdaging waar de offshore sector momenteel voor staat is het ontmantelen van enkele duizenden buiten gebruik gestelde olie- en gasplatforms. Wereldwijd staan ruim 7500 offshore-platforms, waarvan het overgrote deel voor het jaar 2015 zal afgeschreven zijn. Alleen al op het Nederlands deel van het continentaal plat bevinden zich thans circa 110 offshoreinstallaties. In 1995 is gebleken dat de Nederlandse offshoreindustrie, vooral de werven en de eigenaren van hefvaartuigen, bij het opruimen van de platforms een belangrijke rol kan spelen [Houweling 1996].
Beleidsaspecten
al Rol van de Nederlandse overheid
De Nederlandse overheid beïnvloedt Vla haar beleid de condities
waaronder oliemaatschappijen, de klanten van de toeleveranciers,
opereren. De belangrijkste beleidsinstrumenten zijn heffingen en
regelgevingen.
Het meest bepalende beleid is het energiebeleid. De problematiek
inzake het Nederlandse energiebeleid spits zich vooral toe op het
verlenen van vergunningen voor exploratie en exploitatie, de partici
patie van de overheid in exploratie en exploitatie, het vastleggen van
de energieprijs, e.d .. Veelbesproken is het Nederlandse overheids
beleid met betrekking tot marginale velden6 en met betrekking tot de
Waddenzee 7.
6 De marginale-veldenpolitiek, die erg stimulerend was voor de Nederlandse offshore-industrie, dateert van de jaren zeventig toen energie een schaars goed werd. Nederland had weliswaar het Gronmgenaardgasveld, dat tot de grootste ter wereld behoorde, doch zonder speciale maatregelen zou dit veld rond 2005 leeg zijn. De overheid werkte daarom een regeling uit dat aan NAM (een 50/50 joint venture tussen Shell en Esso) de toelating gaf het Groningenveld te ontginnen, maar daarbij ook de verplichting oplegde om aardgas te winnen uit de vele kleine velden die Nederland rijk is. De Gasunie, die een monopoliepositie heeft in Nederland, garandeert de afname van het gas uit deze kleine velden.
7 Onder andere uit milieuoverwegingen, hebben de concessiehouders voor gebied Waddenzee in 1984 ermee ingestemd om voor een periode van 10 jaar geen gebruik te maken van hun rechten. Toen dit moratorium in 1994 at1iep, laaide de discussie opnieuw hoog op. Ondertussen zijn reeds een aantal projecten in de Waddenzee opgestart. onder beperkende voorwaarden. Zo zijn enkel schuine boringen vanaf de randen toegestaan en mogen exploratieboringen slechts in de winter worden uitgevoerd.
- 77-
- 78-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De verschillende betrokken ministeries binnen de Nederlandse
overheid zijn:
Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal voor Energie;
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, als coördinator van het Noordzeebeleid;
Ministerie van Financiën, als betrokkene bij de algemene en specifieke belastingsheffing;
- Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen als verantwoordelijke voor een groot deel van de kennisinfrastructuur.
bi Rol van de Europese Gemeenschap
De bestaande EG-plannen inzake de liberalisering van de energie
markt kunnen een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van
offshoreplatforms op het Nederlands Continentaal Plat (zie voetnoot
met betrekking tot het marginale-veldenbeleid).
cl Rol van het overheidsbeleid in de buurlanden
Ook het beleid van de omringende landen heeft een grote invloed op
de concurrentiepositie van de Nederlandse toeleveranciers van de
offshore. In die context zijn vooral het Noorse, het Britse en in
mindere mate ook het Italiaanse overheidsbeleid van belang.
In tegenstelling tot Nederland, waar het energiebeleid de hoofdrol
speelt, gaat bij het Noorse beleid de aandacht meer uit naar een stevig
technologie- en industriebeleid. Als voorwaarde voor concessie
verlening geldt bijvoorbeeld dat alle R&D inspanningen in
Noorwegen verricht moeten worden. De Noorse bedrijven Statoil,
Norsk Hydro en Saga genieten bij concessieverlening de voorkeur.
De Britse overheid voert een gelijkaardig beleid.
Het Italiaanse beleid, daarentegen, is een duidelijk subsidiebeleid.
Italiaanse werven voor de bouw van vaste platforms genieten hogere
subsidies dan elders in Europa en dit binnen de EU-regels, zoals
recentelijk werd aangetoond [MERC 1995].
Nederland Maritiem Land
De beleidsvisie van de IRO kent twee sporen, namelijk: - een optimale sturing van de
nationale gas- en olie-reserves.
- een gerichte exportondersteuning naar verder weg gelegen markten.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
dl Beleidsvisie IRO
Ten behoeve van de belangenbehartiging van haar leden heeft IRO in
1993 een tweesporenbeleid geformuleerd, Het eerste spoor heeft
betrekking op het mede aansturen van een overheidsbeleid gericht op
optimale ontwikkeling van de nationale o/ie- en gasreserves vanaf nu
tot en met de komende 10 jaar, zijnde het reëel te voorziene einde van
de ontwikkelingen van de reserves. Dit beleid zal op de thuismarkt
moeten leiden tot een zodanige activiteitenimpuls voor de toe
leveranciers dat daarmee tenminste het benodigd niveau wordt
bereikt om voldoende financiële armslag te creëren voor de sector ter
realisering van het tweede spoor. Dit tweede spoor luidt: gerichte
exportondersteuning van de sector naar verder weg gelegen markten,
zoals het Verre Oosten en het GOs. ([NEA 1996], pag. i).
Het huidige Nederlandse overheidsbeleid laat niet toe de cyclische
bewegingen, welke typisch zijn voor de offshore, op te vangen in
tegenstelling tot Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk, waar
gestreefd wordt naar een stabiliserende invloed vanuit de overheid.
De IRO wenst vanwege de overheid een lange-termijnvisie voor de
sector in zijn geheel, waarbij individuele belangen van ondergeschikt
belang zijn. Die visie dient vertaald te worden in een coherent beleid.
De offshore sector voelt zich momenteel weinig betrokken bij het tot
stand komen van wetten en regelgevingen. Te weinig wordt derhalve
rekening gehouden met de specificiteiten van de offshore sector.
Enkele voorbeelden daarvan zijn:
- de offshore sector slaagt er niet in de winst- en tonnagebe1astingsregeling, die geldig is voor de Nederlandse scheepvaart, te laten toepassen op de eigen sector (de wet sluit de offshore sector niet uit, maar vermeldt ze ook niet expliciet).
de huidige arbeidstijdenwet is niet haalbaar voor de offshore, waar de reële werktijden zijn: 12u werk, 12h rust, gedurende 2 weken op, en daarna 2 weken rust.
de wet vermindering afdracht, die nu geldt voor de scheepvaart, zou herzien kunnen worden in functie van de offshoresector.
- 79-
II.3.4.
Ofschoon de beschikbare bronnen een goed inzicht geven in de structuur van de offshoresector zijn er enkele tekortkomingen:
- ontbreken onderscheid onshore en offshore;
- geen rekening met indirecte effecten;
- beperkte evaluatie van concrete beleidsaanbevelingen;
- beperkte mate van detaillering.
- 80-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gegeven het grote belang van kennis en innovatieve techniek voor de
sector is het belangrijk dat een actief beleid wordt uitgewerkt, gericht
op het verder stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in de olie
en gasindustrie. Dergelijk beleid kan uitgewerkt worden binnen het
Nederlandse overheidsbeleid, maar kan ook op Europees niveau
gestalte gegeven worden.
CONCLUSIE
De afbakening van de offshoresector die in dit hoofdstuk is
uitgewerkt richt zich op de upstream toeleveranciers van de offshore
omdat zij de meeste banden hebben met de maritieme sector. In
totaal zijn er ongeveer 300 van deze toeleverende bedrijven.
Rekening houdend met de kennis- en kapitaalintensiteit van de
verschillende producten en diensten heeft Policy Research volgende
opdeling naar drie deelsectoren uitgewerkt:
exploratie en boring (kennis- en kapitaalintensief);
- constructie en installatie (kennis- en kapitaalintensief);
- diensten (kennis intensief, meestal niet kapitaalintensief).
Ten behoeve van de uitvoering van de EIS® zijn volgende lacunes in
de beschikbare bronnen vastgesteld:
- er wordt geen onderscheid gemaakt tussen onshore en offshore;
- er wordt geen rekening gehouden met indirecte effecten;
- de evaluatie van concrete beleidsaanbevelingen is beperkt.
gezien de voorgestelde indeling in deelsectoren ontbreekt het in de bestaande studies tevens aan de vereiste mate van detail.
Niettemin bieden de bronnen een goed inzicht in de structuur van de
offshoresector alsook een schat aan cijfermateriaal voor de onshore
en offshore samen, wat kan dienen als referentiekader voor de eerste
onderzoeksfase. Daarnaast bieden de verschillende bronnen interes
sante aanzetten voor de andere onderzoeksfasen, gericht op de formu
lering van een nieuw beleid.
Nederland Maritiem Land
1104.
/IA. I.
II.4.I.I.
De baggersector omvat wateren/of grondwerk uitgevoerd met drifvend materieel.
II.4.I.2.
Ten behoeve van de EISW heeft Policy Research een opdeling in viff deelsectoren uitgewerkt: - baggeren wereldwijd; - middelgrote en kleine
baggeraars; - kleinschalig baggeren; - zand- en grindvervoers-
markt;
aannemershulpschepen.
Binnen de deelsector baggeren wereldwifd zijn vier Nederlandse bedrifven actief Samen hebben zif een aandeel van ongeveer 40% op de vrije wereldmarkt.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
DE BAGGERSECTOR
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
Afbakening van de sector
Baggerbedrijven maken deel uit van de bouwnijverheid, meer
bepaald de natte waterbouw. Veel baggerbedrijven zijn dan ook een
onderdeel van een algemeen bouwbedrijf. In de clusterstudie voor de
baggersector [TNO 1993] wordt baggerwerk omschreven als grond
werk onder water en/of grondwerk uitgevoerd met drijvend materieel.
Deze definitie zal ook door Policy Research gehanteerd worden voor
de afbakening van de baggersector.
Deelsectoren
Na overleg met de VBKO stelt Policy Research voor de baggersector
op te delen in vijf deelsectoren:
baggeren wereldwijd;
middelgrote en kleine baggeraars;
kleinschalig baggeren;
zand- en grindvervoersmarkt;
aannemershulpschepen.
al Baggeren wereldwijd
Tot de eerste categorie - wereldwijd baggeren - behoren vier Neder
landse baggerbedrijven:
Koninklijke Boskalis Westminster N.V., vaak afgekort tot Boskalis (specialist);
HAM - Hollandsche Aanneming Maatschappij (onderdeel van algemeen bouwbedrijf HBG);
Ballast Nedam Baggeren (onderdeel van een algemeen bouwbedrijf);
Van Oord Groep (specialist).
- 81 -
- 82-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Samen hebben deze bedrijven een aandeel van ongeveer 40% op de
vrije wereldmarkt.
bi Middelgrote en kleine Nederlandse baggeraars
De middelgrote en kleine Nederlandse baggeraars zijn voornamelijk
actief in Nederland en Europa. Tot deze categorie behoren ongeveer
42 Nederlandse bedrijven.
d Kleinschalig baggeren
De derde categorie - kleinschalig baggeren - omvat 52 bedrijven. Het
zijn meestal kleinere bedrijven. Enkele grotere baggerbedrijven heb
ben een aparte afdeling kleinschalig baggeren, bijvoorbeeld Boskalis
en Ballast Nedam (Ballast Milieutechniek).
Het verschil tussen baggeren en kleinschalig baggeren heeft te maken
met het type materieel dat gebruikt wordt. Bij kleinschalig baggeren
wordt materieel gebruikt dat door één persoon kan bemand worden.
Het ophogen van een dijk is bijvoorbeeld een typische activiteit van
een kleine baggeraar, terwijl het uitbaggeren van een vijver of een
gracht, of het verwijderen van verontreinigde bodems van rivieren en
kanalen typisch is voor kleinschalig baggeren.
Het opbaggeren en saneren van verontreinigd slib wordt ook wel eens
milieubaggeren genoemd (niet te verwarren met milieuvriendelijk
baggeren). Deze markt is nog vrij nieuw en onzeker en werkt volgens
eigen mechanismen. Het stelt kleine baggerbedrijven in staat zich te
onderscheiden van de grote baggeraannemers. Voorlopig blijft de
markt echter beperkt tot Nederland en Europa.
Kleinschalig baggeren staat verder af van de maritieme sector, maar
is wel relevant voor de binnenvaart. Om die reden zal deze deelsector
ook worden beschouwd in de studie.
dl Zand- en grindvervoersmarkt
Met de vierde categorie - zand- en grindvervoersmarkt - wordt ver
wezen naar de eigenaars van de beunschepen en de eigenaars van
Nederland Maritiem Land
II.4.1.3.
De omzet van de baggersector wordt door de VBKO geraamd op ruim 2.5 miUard NLG. De sector biedt werkgelegenheid voor bijna 3 400 personen.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van !tet vooronderzoek
sleep- en duwboten voor het duwen van bakken met zand en grind.
Deze deelsector heeft sterke overeenkomsten met de binnen
vaartsector, maar zal door Policy Research als deelsector van de
baggersector worden beschouwd. Als toeleverancier van de bagger
ondernemingen is de sector immers sterker verbonden met de bagger
sector dan met de binnenvaart.
De beunschepen vormen een aparte afdeling binnen de VBKO. Deze
afdeling vertegenwoordigt ongeveer 160 à 170 leden met in totaal
ongeveer 300 schepen. Het betreft hier meestal kleine bedrijven.
Uitzondering hierop is Boskalis, met een aparte beunschepenafdeling
van ongeveer 40 schepen. Van de eigenaars van sleep- en duwboten
die gebruikt worden voor het duwen van bakken met zand en grind,
zijn er ongeveer 43 aangesloten bij de VBKO.
De zand- en grindwinning zelf (ongeveer 16 Nederlandse bedrijven)
zal buiten beschouwing worden gelaten.
el Aannemershulpschepen
Met de vijfde en laatste categorie - de aannemershulpschepen -
worden de zeegaande sleep- en duwboten aangeduid die gebruikt
worden door baggeraannemers. Het betreft zes à zeven Nederlandse
bedrijven.
Omvang van de sector
In de jaarverslagen van de VBKO - Vereniging van Waterbouwers in
Bagger-, Kust- en Oeverwerken (en de vroegere jaarverslagen van
het VCB - Vereniging Centrale Baggerbedrijven) worden jaarlijks
een aantal kerngegevens gepubliceerd met betrekking tot de bagger
sector. Daarin wordt de omzet in Nederland van de baggersector
geschat op ongeveer 630 miljoen NLG (cijfer voor 1996), de omzet
in het buitenland op I 930 miljoen NLG en de werkgelegenheid op
3 341. Een tijdreeks voor 1990-1996 wordt weergegeven in Tabel
11.11.
- 83-
De Nederlandse Maritieme Cluster
TabelII.ll: Omzet en werkgelegenheid in de baggersector, 1990-1996
omzet in Nederland omzet in het buitenland productief personeel miljoen NLG miljoen NLG
1996 630 1930 3341 1995 550 1730 3625 1994 560 2040 3700 1993 490 1980 3600 1992 470 1750 3571 1991 490 1400 3581 1990 530 1310 3616
Bron: Jaarverslagen VBKO en VCB
In het artikel 'Bagger genoeg' [Kosterman 1994a] worden cijfers
gegeven voor 1993 voor de vier grote internationaal opererende
Nederlandse baggerbedrijven. Volgens deze bron zouden deze vier
bedrijven samen goed zijn voor 70% van de vrije wereldmarkt8. Deze
laatste zou in 1993 ongeveer 3 miljard NLG groot zijn. Deze cijfers
zijn weergegeven in Tabell1.l2.
Tabel 11.12: Omzet en werkgelegenheid cijfers voor de vier grote Nederlandse internationaal opererende baggerbedrijven, 1993
Boskalis HAM Ballast Nedam Baggeren Van Oord Groep
Omzet miljoen NLG
1000 600 300 210
marktaandeel vast personeel
33% 2700 20% 1800 10% 500 7% n.a.
Bron: [Kosterman 1994aj
II.4. 1. 4.
- 84-
Belangenbehartiging
De opdrachtgevers van de baggersector zijn de overheid (in Neder
land meestal Rijkswaterstaat), havens, de offshoresector, scheeps-
Dit cijfer is waarschijnlijk onjuist. Vermoedelijk heeft Kosterman dit cijfer overgenomen uit de clusterstudie [TNO 1993], waar wordt beweerd dat de Nederlandse én Belgische baggeraannemers gezamenlijk een marktaandeel hebben van 70%.
Nederland Maritiem Land
De belangen van de Nederlandse baggerbedrijven worden in belangrijke mate behartigd door de VBKo.
II. 4. 2.
Over de baggersector werden 17 bronnen geëvalueerd.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
werven of internationale instanties voor projecten in het buitenland
(bijvoorbeeld de Wereldbank, de Europese Commissie, ... ).
Als voornaamste toeleverancier voor de baggersector dient zeker IHC
Holland (onderdeel van IHC Caland) vermeld te worden. mc Caland
is wereldwijd vermaard en heeft groepmaatschappijen over heel de
wereld. IHC Holland is gespecialiseerd in het bouwen en leveren van
onderdelen voor baggervoertuigen. Ongeveer 75% van de Neder
landse baggervloot is door mc Holland gebouwd en uitgerust.
Vanaf 1935 tot en met 1994 werden de belangen van de Nederlandse
baggerbedrijven behartigd door de Vereniging Centrale Bagger
bedrijven (VCB). In 1995 is besloten de krachten te bundelen met de
Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken en de in 1990 op
gerichte Vereniging Kleinschalig Baggeren. Dit leidde tot de
oprichting van de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- en
Oeverwerken (VBKO). Andere verwante sectororganisaties zijn:
de Vereniging van Nederlandse Aannemers in het Buitenland (NABU);
de Central Dredging Association (CEDA).
EVALUATIE VAN BESCHIKBARE BRONNEN
In het kader van het vooronderzoek werden met betrekking tot de
baggersector I onderzoeksrapport, 8 artikels, 2 brochures en de jaar
verslagen van het VCB en VBKO vanaf 1992 geëvalueerd.
In Figuur U.4 worden de geëvalueerde studies en artikels opgedeeld
naar type informatie. Daaruit blijkt dat het grootste deel van de
beschikbare informatie (38%) betrekking heeft op de afbakening van
de sector en van de deelsectoren (aantal bedrijven, bespreking van de
belangrijkste bedrijven, enz.). Ook strategische informatie is ruim
beschikbaar: 35%. Dit is te wijten aan het groot aanbod van artikels
dat zijn informatie haalt uit de het enige recente onderzoeksrapport
dat beschikbaar is, namelijk de clusterstudie van TNO (zie verder).
Ongeveer 21 % van de informatie betreft statistische gegevens met
betrekking tot de omvang van de sector, welke nuttig zijn voor het
- 85-
De Nederlandse Maritieme Cluster
uitvoeren van de EIS®. Dit percentage is relatief hoog omdat elk van de
jaarverslagen als aparte bron wordt beschouwd. In feite gaat het hier
dus slechts om twee verschillende bronnen. Opvallend is ook dat met
betrekking tot het beleid bijzonder weinig gegevens beschikbaar zijn.
Hoewel de clusterstudie kort ingaat op een aantal punten met
betrekking tot het overheidsbeleid, is op dit punt nog verder onderzoek
vereist.
Figuur 11.4: Verdeling van studies inzake baggersector naar categorie
6%
38%
35%
[TI Afbakening
o Economische impact
o Strategie
~ Overheidsbeleid
21%
Bron: Policy Research Corporation N. V
In Tabel II. I3 wordt een overzicht gegeven van het belang van de
geëvalueerde studies ten behoeve van de EIS®.
Tabel 11.13: Evaluatie van studies inzake baggersector ten behoeve van EIS®
kwantitatief
kwalitatief 2 3 4 5 totaal"
12% 0% 6% 0% 0% 18% 2 18% 0% 0% 0% 0% 18% 3 0% 6% 12% 24% 0% 41% 4 0% 6% 0% 12% 0% 18% 5 0% 6% 0% 0% 0% 60/0
totaal'" 29% 18% 18% 35% 0% 100%
* de kleme verschillen zIJn te wijten aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V
- 86 - Nederland Maritiem Land
De belangrijkste studie voor de baggersector is de studie getiteld "De economische kracht van de baggersector - c/usterstudie met behulp van de methode Porter.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Voor de baggersector is iets meer dan de helft van het (kleine aantal)
geëvalueerde bronnen weinig relevant voor de uitvoering van de
EIS®. Wel zijn er een aantal rapporten die interessante strategische
informatie bieden. In het bijzonder kan de door TNO uitgevoerde
clusterstudie worden genoemd [TNO 1993].
Andere interessante rapporten zijn de jaarverslagen van de VCB en
de VBKO. Deze verslagen bieden naast enkele economische
kengetallen tevens informatie inzake recente ontwikkelingen op het
vlak van bijvoorbeeld technologie en overheidsbeleid.
In het navolgende worden de interessantste bronnen kort besproken.
al De economische kracht van de baggersector - c/usterstudie met
behulp van de methode Porter [TNO 1993J
Het onderzoek 'De economische kracht van de baggersector -
clusterstudie met behulp van de methode Porter', werd in 1993
uitgevoerd door het Studiecentrum voor Technologie en Beleid TNO
in opdracht van !HC Holland en de Vereniging Centrale Bagger
bedrijf. Deze hoofdzakelijk kwalitatieve studie brengt de sterktes en
zwaktes, alsook de uitdagingen en bedreigingen ten aanzien van de
Belgische en Nederlandse baggercluster in kaart. De beschrijving van
de baggercluster spitst zich toe op de aannemers van baggerwerk, de
werven voor baggerwerktuigen (zeg maar IHe) en de gespeciali
seerde baggertoeleveranciers. Daarnaast komen ook de kennisinfra
structuur, onderwijs en sectororganisaties aan bod.
Het rapport is degelijk uitgewerkt en bevat bijzonder veel strate
gische informatie. Volgende thema's zijn relevant voor de uit te
voeren EIS®: afbakening van de baggersector en beschrijving van de
baggercluster, de verhouding tussen thuismarkt en internationale
markt en de rol van de overheid (zowel als opdrachtgever, als norm
steller, belangenvertegenwoordiger in de internationale economie en
als bevorderaar van proces- en productinnovatie). Het rapport biedt
echter geen cijfermatig inzicht in de omvang van de sector en de
toeleveringen aan de sector. Het rapport waagt zich ook niet aan
toekomstgerichte uitspraken met betrekking tot het overheidsbeleid.
- 87-
11.4.3.
IIA.3.1.
- 88-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Pluspunten:
- gedetailleerde beschrijving van de baggercluster;
- veel strategische informatie inzake sterkten en zwakten van de sector, de kansen en de bedreigingen.
Minpunten:
- geen cijfermatig inzicht in de omvang van de sector en de toeleveringen van de sector;
- geen aandacht voor toekomstig overheidsbeleid.
bi Jaarverslagen van het VCB en de VBKO
Naast enkele economische kengetallen is in de jaarverslagen van het
VeB (tot en met 1994) en de VBKO (vanaf 1995) ook interessante
informatie met betrekking tot recente ontwikkelingen op het vlak van
technologie en overheidsbeleid terug te vinden.
cl Artikels
Met betrekking tot de baggersector zijn recentelijk een aantal interes
sante artikels verschenen, waaronder:
- The dredging industry in the Benelux countries, J. Kuijper en I. Limpens (auteurs van de clusterstudie), in: Port Engineering Management [Kuijper & Limpens 1995]. Dit artikel is een samenvatting van de clusterstudie;
- Bagger genoeg, R. Kosterman, in: Financieel Economisch Magazine, 5 feb. 1994, pag. 16-18. Dit artikel bespreekt de drie grootste Nederlandse baggerbedrijven en de markt (voornamelijk internationaal) waarin zij opereren.
INFORMATIE MET BETREKKING TOT STRATEGIE EN BELEID
Concurrentiepositie van de baggersector
Uit hoger vernoemde studies en artikels werden volgende elementen
samengebracht, welke betrekking hebben op de concurrentiepositie
van de sector:
Nederland Maritiem Land
De baggersector wordt onder meer gekenmerkt door: - een grote kapitaalintensiteit;
- sterke prijsdruk;
- intensieve samenwerking;
- hoge loonkosten;
- hoge toe- en uittredings-drempels;
- sterke banden met offshore.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
De baggersector is een erg kapitaalintensieve sector. Baggerbedrijven streven er dan ook naar hun baggervloot zo optimaal mogelijk in te zetten. Dit is niet altijd mogelijk gegeven de variaties in de orders.
Gegeven de reusachtige omvang van sommige internationale projecten, zijn de internationale baggerbedrijven vaak genoodzaakt samen te werken. Op die manier kan een voldoende grote vloot worden samengesteld en wordt het risico gespreid. De vier Nederlandse en drie Belgische wereldwijd opererende baggerbedrijven komen elkaar dan ook overal in de wereld tegen.
De gemeenschappelijke taal heeft er voor gezorgd dat de Belgische en Nederlandse baggersector een hechte cluster vormt die een zeer groot deel van de vrije wereldmarkt beheerst.
'Overcapaciteit' is een vaak gehoorde term in verband met de wereldwijde baggervloot, zeker nu 'het contract van de eeuw' (de aanleg van het vliegveld Chep Lap Kok voor de kust van Hong Kong) is afgelopen. Binnen de baggersector zelf zijn de meningen hierover echter verdeeld.
De laatste jaren staat de werkgelegenheid in de baggersector onder druk. Dit is niet zozeer te wijten aan een vermindering van het baggerwerk, doch vooral aan een stijging van de productiviteit (automatisering, rationalisatie en schaalvergroting).
Nadelig voor de concurrentiepositie van de Nederlandse baggerbedrijven zijn de hoge loonkosten.
Bij wereldwijd werkende bedrijven neemt het aandeel van de buitenlanders in het personeelsbestand toe.
- De prijs is meestal doorslaggevend voor het toekennen van een baggerorder.
De toetredingsdrempels, maar ook de uittredingsdrempels zijn voor de baggersector erg groot. Laatstgenoemde zorgt ervoor dat de concurrentie soms bikkelhard is.
De thuismarkt is voor de Nederlandse baggeraars belangrijk, niet zozeer vanwege de omvang, maar meer voor het toepassen van nieuwe technieken, het opleiden van nieuw personeel en als 'etalage' voor potentiële klanten (aldus Van Gelder in 'Bagger genoeg').
De baggersector is nauw verwant met de offshoresector. Een aantal baggerbedrijven is tevens toeleverancier van de offshoresector. Het baggeren ten behoeve van de offshore vormt een onderdeel van de werkvoorbereiding voor het plaatsen van ankers of het leggen van pijpleidingen. De offshore heeft een innovatiestimulerende invloed op de baggersector, omwille van de strenge eisen die zij stelt.
- 89-
IIA.3.2.
- 90-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Beleidsaspecten
al Rol van Nederlandse overheid
De meest relevante Nederlandse overheid met betrekking tot de
thuismarkt is het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dit
ministerie is immers één van de belangrijkste opdrachtgevers voor de
baggersector. Zo hebben bepaalde beleidspunten ten behoeve van de
binnenvaart of de zeehavens, met name gericht op de verbetering van
de infrastructuur (zoals STIGOWA voor de binnenvaart of het
'Dredging 2000' programma in de haven van Rotterdam), ook effect
op de baggersector9.
Naast het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn de lokale over
heden ook opdrachtgever voor de baggersector. Volgens het rapport
'Baggeren of doormodderen' van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) zijn de inkomsten van de gemeenten volstrekt
onvoldoende om het uitbaggeren van gemeentelijke havens en
wateren te bekostigen.
De VNG becijfert de uitgaven van de gemeenten voor het onderhoud
van havens en wateren gedurende de komende tien jaar op 3.5 à 5
miljard NLG. Daarvan is 1.2 à 1.7 miljard NLG bestemd voor het
reguliere verwijderen van aangevoerd slib, I miljard NLG à 2 miljard
NLG voor het wegwerken van achterstanden en incidentele aan
passingen en 1.3 miljard NLG voor het baggeren van zeehavens.
Met betrekking tot de internationale markt, die wordt gekenmerkt
door tal van beschermende maatregelen die de vrije concurrentie
tussen ondernemingen verstoren, is het Ministerie van Economische
Zaken, directoraat-generaal Buitenlandse Economische Betrek
kingen bevoegd. Een kleinere rol in dat verband is weggelegd voor
Verkeer en Waterstaat, dat een exportplatform coördineert,
waaraan ook de baggeraannemers deelnemen [TNO 1993].
9 De relatie met de binnenvaartsector beperkt zich niet tot infrastructuur maar geldt evenzo op het vlak van regelgeving (regels met betrekking tot beursplicht gelden bijvoorbeeld ook voor beunschepen en bakken, welke een onderdeel vormen van de baggervloot).
Nederland Maritiem Land
Aandachtspunten voor beleid zijn volgens de VBKO onder meer: - het uitwerken van een dege
lijk infrastructuurbeleid; het uitbouwen van een goede opleidingsstructuur;
- nadruk op kennisontwikkeling;
- creëren van goede randvoorwaarden om in het buitenland te kunnen opereren.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Daarnaast speelt ook het Ministerie van Ontwikkelings
samenwerking een belangrijke rol. Volgens de clusterstudie
vormden projecten in het kader ontwikkelingssamenwerking in 1993
een kleine 10% van de totale omzet van de baggeraannemers, maar is
dit cijfer inmiddels gedaald.
bi Beleidsvisie VBKO
- Voor de baggersector is het belangrijk een goede en gezonde thuismarkt te hebben. Daarom dringt de sector aan op een degelijk infrastructuurbeleid.
Belangrijk voor de sector is ook een goede opleidingsstructuur. Mede onder impuls van de VBKO is deze momenteel vrij goed uitgebouwd. Het is echter belangrijk dat bij de uitwerking van een nieuw beleid aan dit aspect voldoende aandacht wordt besteed, zodat de huidige structuur behouden en eventueel nog versterkt kan worden.
- Ook de kennisontwikkeling is belangrijk in de baggersector (R&D). Eén van de twee poten, namelijk de procesontwikkeling (verbetering van productiemethoden), is vrij goed ontwikkeld, o.a. via het NIM. De andere poot, kennisontwikkeling met betrekking tot het product zelf (bijvoorbeeld delta's), is echter minder ontwikkeld. Voor de ontwikkeling van deze tweede poot vraagt de sector ondersteuning van de overheid.
De sector wenst dat het fiscale beleid met betrekking tot zeevarenden gecontinueerd wordt.
De sector vraagt ook ondersteuning met betrekking tot garanties voor exportorders.
De sector dringt aan op een beleid dat goede randvoorwaarden schept om in het buitenland te opereren.
De sector lijdt onder de vele verschillende regelgevingen. Deze zorgen voor een administratieve overlast.
- In de context van het stimuleren van de Nederlandse baggeractiviteiten in het buitenland is het huidige ontwikkelingsbeleid niet optimaal te noemen.
- 91 -
//.4.4.
In vergelijking tot de andere sectoren heeft voor de baggersector relatief weinig onderzoek plaatsgehad. Met name is er een gebrek aan cijfermatig inzicht in de omvang van de sector en de toeleveringen.
- 92-
De Nederlandse Maritieme Cluster
CONCLUSIE
De Nederlandse baggersector is goed georganiseerd en speelt een
belangrijke rol in internationaal perspectief. Enkele grote baggeraars
zorgen voor een belangrijk deel van de omvangrijke buitenlandse
omzet, terwijl de vele kleine baggeraars voornamelijk op de
Nederlandse markt opereren. In totaal telt de baggersector circa 300
bedrijven.
Voor de baggersector heeft Policy Research een indeling naar vijf
deelsectoren uitgewerkt met elk hun eigen karakteristieken en een
andere kostenstructuur. Het betreft hier:
baggeren wereldwijd;
middelgrote en kleine baggeraars;
kleinschalig baggeren;
zand- en grindvervoersmarkt;
aannemershulpschepen.
In vergelijking tot de andere sectoren is voor de baggersector in het
algemeen, en voor de onderscheiden deelsectoren in het bijzonder,
relatief weinig onderzoek gebeurd. Bijgevolg is er onvoldoende
cijfermatig inzicht in de competitieve positie van de baggersector. In
het bijzonder is er weinig inzicht in de economische prestaties van de
sector, bijvoorbeeld in termen van toegevoegde waarde, werk
gelegenheid en terugvloei naar de overheid.
Daarentegen bieden de beschikbare studies en artikels wel belang
rijke kwalitatieve informatie over de specifieke sterktes en zwaktes
van de sector. De geëvalueerde bronnen geven onder meer informatie
inzake:
beschrijving van de sector;
- strategische informatie inzake sterkten en zwakten alsook kansen en bedreigingen;
concurrentiebepalende factoren (prijs, overcapaciteit, thuismarkt, ... );
vergaande vorm van samenwerking binnen sector (er wordt gesproken over de 'baggercluster').
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Deze informatie is nuttig voor het verkrijgen van inzicht in de
structuur van de sector en geeft daarmee een aanzet voor het denken
over toekomstig beleid.
Niettegenstaande het grote belang van de export voor de
baggersector, wordt hieraan in de bestaande studies nochtans weinig
aandacht besteed. Er zijn bijvoorbeeld zeer weinig cijfers bekend
over de buitenlandse activiteiten van de baggerbedrijven, noch over
de effecten van de buitenlandse activiteiten op de Nederlandse
economie. De hiervoor benodigde cijfers zullen dan ook bottom-up
moeten verzameld worden.
- 93-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 94- Nederland Maritiem Land
11.5.
1/.5.1.
1/.5.1.1.
II.5.1.2.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
DE BlNNENVAARTSECTOR
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
Afbakening van de sector
De binnenvaart omvat naast het vervoer van goederen over binnen
wateren ook de exploitatie of het voor derden beheren van binnen
vaartschepen alsook verhuur van binnenvaartschepen met
bemanning 10. De sector wordt gekenmerkt door een sterk
versnipperde structuur met een groot aantal kleine (éénschips-)
ondernemingen.
Dee/sectoren
De binnenvaart vertoont een grote diversiteit en de verschillende
bronnen geven elk een andere opsplitsing naar deelsectoren. In
hoofdlijnen kunnen echter een drietal wederkerende elementen
worden onderscheiden:
geografisch (binnenland, internationaal, Noord-Zuid, Oost-West);
organisatiestructuur (beroepsvervoer/eigen vervoer, particuliere schippers versus rederijen, onbeperkt ongeregeld vervoer dan wel overig);
type lading en type schip (natte en droge lading, zand/grind, containers, motorvrachtschepen, duwkonvooien, tonnage klasse).
In het rapport 'Het roer moet om (een toekomstvisie voor de
Nederlandse binnenvaart) , uit 1994 [Rijksuniversiteit Utrecht 1994]
wordt de opdeling naar deelsectoren gehanteerd zoals in Tabel 11.14.
10 Gezien het beperkte belang van binnenvaartverwante bedrijven (opslag, overslag, etc.) in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid zal deze groep bedrijven in beginsel niet expliciet in de analyse worden betrokken. Daarenboven wordt een groot deel van de binnenvaartverwante bedrijven meegenomen in de analyse van de havensector. De bruto toegevoegde waarde van de binnenvaartverwante bedrijven beloopt circa 10% van de bruto toegevoegde waarde van de binnenvaart.
- 95-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Tabel 11.14 : Mogelijke opdeling binnenvaartsector naar deelsectoren
binnenlands vervoer vrachtvaart beroepsvervoer
tankvaart
eigen (onbeperkt ongeregeld) vervoer·
eigen (overig) vervoer
beroepsvervoer
eigen (onbeperkt ongeregeld) vervoer·
eigen (overig) vervoer
internationale binnenvaart Rijnvaart Noord-Zuid Oost-Europa
• het onbeperkt ongeregeld vervoer is het vervoer dat geschiedt via de wettelijk geordende markt (Evenredige Vrachtverdeling)
Bron: Rijksuniversiteit Utrecht
Policy Research heeft voor de binnenvaarlseclor een opdeling uitgewerkt naar: - organisatiestructuur; - type lading en type schip.
- 96-
Het CBRB acht het, gezien de liberalisering van de binnenvaart in het
jaar 2000, echter niet langer opportuun onderscheid te maken tussen
al dan niet gereguleerd vervoer (via toerbeurt of evenredige vracht
verdeling). Tevens hecht het CBRB geen belang aan een geo
grafische opdeling; enerzijds omdat veel bedrijven op meer dan één
geografische regio actief zijn wat dergelijke indeling bemoeilijkt,
anderzijds omdat het overgrote deel van de binnenvaart betrekking
heeft op de Rijnvaart.
De binnenvaartsector kan bijgevolg het best worden opgedeeld naar:
organisatiestructuur;
type lading en type schip.
Belangrijk voordeel van deze opdeling is de eenduidigheid ervan als
gevolg van de specifiteit van de schepen voor de verschillende
ladingtypes.
Bij de organisatiestructuur kunnen vijf verschillende vormen worden
onderscheiden, namelijk rederijen, bevrachters, grote particulieren,
kleine familiebedrijven, en eigen vervoer I I. Momenteel zijn er circa
90 rederijen in Nederland actief. Verder zijn in de categorieën' grote
particulieren' en 'kleine bedrijven' ongeveer 2 000 bedrijven actief.
II De term rederijen verwijst naar het beroepsgoederenvervoer. Bedrijven die eigen vervoer verzorgen zijn in feite ook te zien als rederijen. Het aantal bedrijven dat eigen vervoer verzorgt bedraagt vermoedelijk 50 à 100. Gezamenlijk beschikken zij over 418 schepen.
Nederland Maritiem Land
In de ElS-® zullen de belangrUkste combinaties van organisatievorm en type lading/schip worden meegenomen. De aantallen bedrijven in elk van deze deelsectoren zijn weergegeven in Tabel lJ.l5.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Bij type lading kunnen vijf hoofdgroepen worden onderscheiden, met
daarbij een verdere onderverdeling binnen twee van die groepen. De
hoofdgroepen zijn droge lading, tankvaart, containervaart, bijzonder
vervoer en personenvervoerl2. Bij de droge ladingvaart kan een
verder onderscheid worden gemaakt tussen motorschepen en
duwvaart en bij de tankvaart tussen chemicaliën en olie. Het vervoer
van chemicaliën betreft onder meer de gasvaart. Vanwege de hoge
mate van professionalisering zijn in deze deelsector bijna uitsluitend
rederijen actief. De deelsector olie daarentegen kent veel particuliere
ondernemingen. De olievaart betreft zowel het vervoer van minerale
oliën alsook bunkervaart. Hoewel beide typen vervoer onderling
verschillen is het beter deze samen te nemen omdat het meestal
dezelfde bedrijven betreft.
Om de sector in zijn geheel te kunnen beschrijven dient eveneens het
personenvervoer te worden opgenomen. Alhoewel het hier een zeer
specifieke deelmarkt betreft, die niet meteen door iedereen met de
binnenvaart wordt geassocieerd, zijn er meerdere argumenten die
hiervoor pleiten, namelijk:
het feit dat er tot nu toe geen echt studiewerk naar deze deelsector is verricht;
het feit dat in de EIS® voor de zeevaart het personenvervoer eveneens is meegerekend.
De EIS® zal zich toespitsen op de belangrijkste combinaties van
organisatievorm en type lading/schip. Vooreerst zal de analyse dan
ook gericht zijn op rederijen, bevrachters, grote particulieren en
kleine familiebedrijven en volgende type ladingen l3 :
rederijen: droge lading (motorschip), droge lading (duwvaart), tankvaart (chemicaliën), tankvaart (olie), bijzonder vervoer, personenvervoer;
bevrachters: droge lading, tankvaart, containervaart;
grote particulieren: droge lading (motorschepen), tankvaart (olie), containervaart;
kleine familiebedrijven: droge lading (motorschepen).
12 De categorie zand en grind zal niet worden gerekend tot de binnenvaartsector maar tot de baggersector.
13 Bevrachting vindt met name plaats voor droge lading (motorschip), tankvaart (olie) en containervaart.
- 97-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Tabel 11.15 geeft een overzicht van het bij benadering vastgestelde
aantal bedrijven dat kan geklasseerd worden binnen de belangrijkste
onderscheiden deelsectoren.
Tabel 11.15 : Indicatie van het aantal bedrijven per onderscheiden deelsector
droge lading tankvaart container- bijzonder personen
motorschip duwvaart chemlcalien
rederijen 19 10
bevrachters· n.a. n.a. grote particulieren I 200
kleine familiebedrijven 2000
totaal 3219 10
vaart olie
11
n.a. 10
700 100
711 111
vervoer
10
10
vervoer
33
33
totaal
90
70
2000
2000
4160
• het cijfer voor hel aantal bevrachters is een raming van het aanlal grotere bevrachters (minstens 10 schepen); daarvan houden circa 35 bedrijven zich bezig met
droge lading (motorschip/duwvaart) en circa 25 met tankvaart (chemicaliën/olie)
Bron.' Policy Research Corpora/ion N. V.
11.5.1.3.
De bruto toegevoegde waarde die de binnenvaartsecfor jaarlijks genereert bedraagt circa 1.3 miljard NLG. De sector biedt werkgelegenheid voor meer dan 13 000 personen.
- 98-
Omvang van de sector
De bedrijfstak binnenvaart bestond in 1994 uit ongeveer 5 300 onder
nemingen en bood werkgelegenheid voor ruim 13 000 personen.
Slechts een kleine 1.5% van deze ondernemingen heeft meer dan 3
schepen in beheer (met name bedrijven actief binnen de tankvaart of
de internationale vaart). Sinds 1994 is het aantal ondernemingen
verder teruggelopen als gevolg van schaalvergroting (duwvaart op
Rijn). De bruto toegevoegde waarde die de sector jaarlijks genereert
ligt momenteel rond de 1.3 miljard NLG.
De Nederlandse binnenvaart vervoerde in 1996 in totaal 232 miljoen
ton goederen, waarvan 147 miljoen ton internationaal vervoer betrof.
De verwachte ontwikkeling van het vervoerde tonnage die in de
Vervoers Economische Verkenningen 1997-2002 wordt gegeven
situeert zich tussen 245 en 270 miljoen ton in het jaar 2002 [Verkeer
en Waterstaat 1997]. Alhoewel het binnenvaartvervoer dus een lichte
stijging zal kennen, is deze stijging relatief lager dan bij de andere
vervoersmodi. Enkel 111 het meest gunstige scenario zal de
binnenvaart eenzelfde groei kennen als gemiddeld genomen over alle
modi.
Nederland Maritiem Land
/I. 5. 1.4.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Voor de komende jaren wordt wel een verdere daling verwacht van
het aantal voertuigkilometers, wat betekent dat het vervoer gemid
deld over kortere afstanden plaats heeft (met name afval, mest,
containers). De geraamde omzet van de sector bedroeg in 1995 ruim
1.3 miljard NLG en voor 1999 wordt door Van Holst & Koppies een
omzet van 1.6 miljard NLG verwacht [Van Holst & Koppies 1994].
Belangenbehartiging
Gezien de grote diversiteit binnen de sector bestaan er veel
verschillende bonden l4 . Omdat deze elk hun eigen objectieven
hebben is het tot op heden zeer moeilijk gebleken de betrokkenen op
één lijn te krijgen om aldus een lange-termijnbeleid op sectorniveau
te kunnen ontwikkelen. Met de oprichting van Binnenvaart
Nederland (BN) in 1996 is een nieuw initiatief gestart om tot meer
samenwerking tussen de verschillende belangenorganisaties te
komen.
Positief is verder dat een groeiend aantal, vooral varende
ondernemers, aansluiting zoekt bij het CBRB. Inmiddels telt het
CBRB ruim 160 leden verspreid over alle deelsectoren. Als
belangenbehartiger voor vele ondernemingen in de bedrijfstak richt
het CBRB zich onder meer op de verbetering van de operationele
samenwerking tussen Rijncontainervaartorganisaties en de verdere
ontwikkeling van het gecombineerde weg-watervervoer.
Internationale organisaties op het gebied van de binnenvaart zijn
onder meer de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, de Europese
Gemeenschap, de Economische Commissie voor Europa, en de
Europese Conferentie van Ministers van Transport.
14 Het betreft hier onder meer de Algemene Schippers Vereeniging, de Vereniging Toerbeurt Noord-Zuid, de Onafhankelijke Nederlandse Schippersvakbond en de Christelijke Bond van Ondernemers in de Binnenvaart.
- 99-
115.2.
Policy Research heeft in totaal ongeveer 40 bronnen inzake de binnenvaartsector geëvalueerd.
De Nederlandse Maritieme Cluster
EVALUATIE VAN BESCHIKBARE BRONNEN
Ten behoeve van dit vooronderzoek zijn door Policy Research in totaal
circa 40 studies, artikels, onderzoeksrapporten en boeken over de
binnenvaartsector geëvalueerd die zijn verschenen sinds 1992. De
verdeling van de geëvalueerde studies over de vier categorieën
'afbakening', 'meten van economische impact', 'strategische infor
matie' en 'overheidsbeleid' is weergegeven in Figuur n.5.
Het grootste deel van de studies geeft (kwalitatieve) strategische
informatie die de toekomstige positie van de binnenvaartsector kan
helpen beschrijven. Slechts een kleine twintig procent van de studies
geeft cijfers die nuttig zijn voor het uitvoeren van de EIS®, al zijn deze
vaak summier en te weinig gedetailleerd. Veel rapporten waarin de
binnenvaart exclusief of in relatie tot het algehele goederenvervoer
wordt geanalyseerd zijn uitgebracht door het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat en bevatten veelal een beleidscomponent. Circa een vierde
deel van de studies geeft dergelijke, meestal top-down, informatie. De
afbakening van deelsectoren en analyse van de binnenvaartstructuur is
moeilijk en komt slechts in een klein aantal studies impliciet aan bod.
Figuur II.S: Verdeling van studies inzake binnenvaartsector naar categorie
19%
8 Afbakening
o El:onomische impact
o Strategie
~ Overheidsbeleid
39%
Bron: Policy Research Corporation N v:
- 100- Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Tabel 1\.16 geeft een overzicht van de verdeling van de kwantitatieve
en kwalitatieve waarde-oordelen over de geëvalueerde studies ten
behoeve van de EIS®.
Tabel 11.16: Evaluatie van studies inzake binnenvaartsector ten behoeve van EIS®
kwantitatief kwalitatief 2 3 4 5 totaal*
3% 3% 2 3% 3% 3% 9% 3 24% 15% 6% 6% 52% 4 12% 18% 3% 33% 5 3% 3%
totaal* 42% 36% 12% 9% 0% 100%
• de kleine verschillen zijn te wijten aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V.
Ten behoeve van de uitvoering van de EIS@ biedt slechts een rapport direct bruikbare kwantitatieve informatie. Verder wordt in verschillende bronnen kwalitatieve. strategische. informatie gegeven die nuttig kan zijn voor het formuleren van be leidsalternatieven.
Nederland Maritiem Land
Ruim de helft van de rapporten en artikels is weinig bruikbaar ten
behoeve van de uitvoering van de EIS®. Het beschikbare cijfer
materiaal is beperkt en betreft slecht enkele van de onderscheiden
deelsectoren. Feitelijk is enkel gedetailleerde informatie beschikbaar
over éénschipsbedrijven met motorvrachtschepen [NEA 1992]. Meer
kwalitatieve, strategische informatie daarentegen is ruimer voor
handen (circa een derde deel van de geëvalueerde bronnen). Zo zijn
er onder meer een aantal publicaties van het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat waarin de beleidsuitgangspunten inzake (multimodaal)
transport zijn vastgelegd. Het belangrijkste rapport in deze is
evenwel het verslag van de Commissie van Duursen [Knight
Wendling 1993].
De belangrijkste rapporten worden in het navolgende meer in detail
beschreven.
al Bedrijfsuitkomsten van motorvrachtschepen in de particiliere
binnenvaart (1989-1990) [NEA 1992}
NEA verzamelt jaarlijks de financiële gegevens van éénschipsonder
nemingen middels een enquête onder circa 700 bedrijven met als doel
een analyse te maken van de rentabiliteit van de ondernemingen in
een aantal deelmarkten. NEA onderscheidt de deelmarkten zand en
grind (de facto vrije markt) enerzijds en overige goederen anderzijds.
-101 -
-102 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Binnen deze laatste categorie wordt onderscheid gemaakt tussen
Oost-Westvaart (Rijn), Noord-Zuidvaart en binnenlandse vaart.
Tenslotte wordt binnen elk van deze deelklassen een onderscheid
gemaakt naar laadvermogen, wat resulteert in een dertigtal
verschillende categorieën.
Alhoewel in de studie wordt aangegeven dat het wenselijk is deel
klassen te onderscheiden vanwege de verschillende heersende markt
regimes, wordt geen argumentatie gegeven waarom juist voor een
bepaalde indeling gekozen is.
In het vervolg van het rapport wordt een aparte analyse gegeven van:
de opbrengsten (uit vervoer, uit verhuur, overliggelden, lig- en vletwerk en overig);
de kosten (verzekeringspremies, reparatie en onderhoud, voortbewegingskosten, interest, overige vaarkosten, overige vaste kosten, fiscale afschrijvingen, gewaardeerde loonkosten en gewaardeerde rente over eigen vermogen).
De moeilijkst vast te stellen kostenfactoren zijn de loonkosten en de
kapitaalkosten (eigen vermogen). NEA stelt een waardering voor die
rekening houdt met de specificiteiten van de verschillende deel
sectoren alsook rekening houdend met de mate van regelgeving
(bemanningssterkte en beloning). Belangrijk probleem echter blijft
de vraag in hoeverre pensioenlasten en sociale lasten dienen te
worden meegenomen in de analyse.
Pluspunten:
- steekproef met hoge dekking qua aantal bedrijven;
- gedegen, gedetailleerde en onderbouwde berekening, vooral van de toegerekende arbeids- en rentekosten;
aandacht voor onderverdeling van de intermediaire kosten.
Minpunten:
analyse is beperkt tot eenschipsbedrijven (gewone binnenschepen en droge lading);
hoewel de steekproef uit veel schepen bestaat is het gemiddeld aantal schepen per categorie erg laag;
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
de onderverdeling van intermediaire kosten is te weinig gedetailleerd.
bi Vaart in de Keten [Knight Wendling 1993J
Dit eindrapport van de Adviescommissie Stimulering Internationale
Binnenvaart (Commissie van Duursen) opgesteld door Knight
Wendling richt zich op de versterking van het internationale inter
modale vervoer door de binnenvaart. De gevolgde werkwijze van de
commissie kent twee fasen:
formulering en selectie van hypothesen met betrekking tot de mogelijkheden en knelpunten bij de binnenvaart;
- bepaling van oplossingsrichting.
De geselecteerde hypothesen waren 'marketing en verkoop' en
'logistiek'. De randvoorwaarden waarbinnen de voorgestelde acties
zijn gesteld vereisen een integrale benadering die de identiteit van de
binnenvaart operators respecteert en een gefaseerde efficiëntie
verbetering voorstaat. Het door de commissie opgestelde actieplan
dat een grote rol toekent aan telematica bestaat uit vier punten,
namelijk:
integrale dienstverlening door operationele samenwerking;
rationalisatie aan- en afvoer geünitiseerde lading tn de binnenvaart;
- ontwikkeling continentaal gecombineerd weg/watervervoer met standaard ladingeenheden;
- oprichting taakgroep ontwikkelingen coördinatie van innovatief binnenvaartvervoer.
Pluspunten:
concrete beleidsaanbevelingen op basis van gestructureerde en weloverwogen analyse.
Minpunten:
beperkt tot analyse van intermodaal vervoer;
ontbreken van kwantitatieve onderbouwing.
-103 -
-104 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
d Market Observation System lnland Navigation [NEA 1995J
In dit NEA rapport, opgesteld in opdracht van de Europese
Commissie, wordt een systeem voorgesteld ter monitoring van de
marktontwikkelingen in de binnenvaart. Deze monitoring zou elk
kwartaal dienen te geschieden en richt zich op de prijs- en de kosten
ontwikkeling. De vergelijking tussen kosten en prijzen geschiedt
middels indices en waarden per tonkilometer, opgesplitst naar droge
ladingschepen, duwkonvooien en natte lading schepen. De ratio van
prijs en kost geeft de ontwikkeling van de markt weer en wordt
gepresenteerd middels de marktindex.
De kostencalculatie via het Cost Index Model omvat onder meer
lonen, kapitaalkosten en brandstof en geschiedt in drie fasen:
- kostencalculatie per scheepsbeweging;
berekening van de kostindex;
- weging van de indices voor het relatieve belang van de scheepsbeweging.
Pluspunten:
- met behulp van de opgestelde monitor kunnen toekomstige ontwikkelingen inzake kost-prijsverhouding In kaart worden gebracht.
Minpunten:
- Het Cost Index Model werkt met behulp van gegevens per scheepsbeweging. Vanwege de grote variatie die hierin bestaat wordt de bruikbaarheid ervan bemoeilijkt. Om deze reden zijn bijvoorbeeld de gereguleerde deelmarkten apart bekeken.
dl Transport in Balans [Verkeer en Waterstaat 1996J
In deze beleidsnota zijn de verschillende doelstellingen met
betrekking tot een verschuiving in de modal split opgenomen. In dat
opzicht moet het gezien worden als een herijking van het SVV IJ. Om
het marktaandeel van het milieuvriendelijke (binnenvaart) vervoer te
vergroten worden een aantal algemene maatregelen voorgesteld die
deze vervoersmodi aantrekkelijker moeten maken. Tevens zullen een
aantal maatregelen specifiek voor de binnenvaart worden genomen
ter verbetering van de concurrentiepositie. Deze maatregelen zijn
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
gericht op een opwaardering en een betere benutting van infra
structuur en overslagvoorzieningen.
Pluspunten:
uitwerking van concrete maatregelen ter stimulering van het binnenvaartvervoer.
Minpunten:
beleidsmaatregelen gericht op sector en slechts in geringe mate op cluster.
el Vervoer-Economische Verkenningen 1997-2002 [Verkeer en
Waterstaat 1997[
In de Vervoer Economische Verkenningen worden twee prognoses
(behoedzaam en gunstig) gepresenteerd over het goederenverkeer in,
van en naar Nederland voor de jaren 1997 tot en met 2002.
Het vervoerde tonnage bedroeg in 1996 232 miljoen ton. De
verwachting voor het jaar 2002 is een groei van 7% in het
behoedzaam scenario tegenover 18% in het gunstige scenario. Dit
resulteert in een vervoerd tonnage van 245 tot 270 miljoen. Hierbij is
een sleutelrol weggelegd voor de weg-waterterminals waarvan de
belangrijkste zich momenteel in Born en Nijmegen bevinden.
Nochtans dient opgemerkt te worden dat de omvang van de binnen
vaartsector gedurende de laatste 10 jaar ongeveer gelijk is gebleven.
Bovendien is het aandeel van de Nederlandse binnenvaart in het
vervoer van, naar en via Nederland de laatste jaren continu toege
nomen. Daarnaast is het aantal vaartuigkilometers gedaald, wat duidt
op een gemiddeld kortere vervoerde afstand. Tot het jaar 2002 zal
deze ontwikkeling zich gematigd verder zetten.
Verder worden onder meer cijfers gegeven over de arbeidsinkomens
quote. De binnenvaart wordt gekenmerkt door een relatief lage
arbeidsinkomensq uote (42.1 %), zij nde het quotiënt van loonsom plus
toegerekend loon van zelfstandigen en toegevoegde waarde.
-105 -
-106 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Pluspunten:
beschrijving van toekomstige macro-economische evolutie van het goederenvervoer;
- grote actualiteitswaarde;
- indicatie van geïntegreerde aanpak overheidsbeleid.
Minpunten:
- weinig (deel)sectorspecifiek.
f/ Nat overslaan [STIGOWA 1997J
Het STIGOW A project (Stimulering Goederenvervoer over Water)
heeft tot doel het binnenvaartvervoer effectief te stimuleren.
Derhalve moet een twee-sporen beleid worden gevolgd dat enerzijds
de achterlandverbindingen optimaliseert om de positie van Rotterdam
als mainport te waarborgen en dat anderzijds de concurrentiekracht
van het vervoer over water verbetert door onder meer zorg te dragen
voor een regio ontsluitend vaarwegennet. Dit sluit aan bij de
verplichting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat
(vastgelegd in Nota Transport in Balans) tot het vergroten van het
marktaandeel van het vervoer per spoor, binnenvaart, kustvaart of
pijpleiding. De visie die door STIGOWA wordt geformuleerd ter
stimulering van het goederenvervoer over water kent drie
speerpunten:
het creëren van een netwerk van natte overslagmogelijkheden;
- het aanwijzen van een basis beroepsvaarwegennet;
voorlichting en communicatie.
Pluspunten:
- effectieve uitwerking en invulling van overheidsbeleid.
Minpunten:
geen aandacht voor organisatie en structuur van binnenvaartsector.
Nederland Maritiem Land
Il.5.3.
Il.5.3.l.
De competitieve positie van de binnenvaart varieert sterk over de verschillende deelsectoren.
Met name de containervaart kent goede marktcondities. terwijl de tankvaart daarentegen meer zorgen baart.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
INFORMATIE MET BETREKKING TOT STRATEGIE EN BELEID
Concurrentiepositie van de binnenvaartsector
De algemene vooruitzichten voor de binnenvaart laten zich best
typeren door een beschrijving van de opportuniteiten en bedreigingen
waarmee de sector wordt geconfronteerd.
De belangrijkste opportuniteiten voor de binnenvaart zijn:
vanwege milieuoverwegingen zal transport over binnenwateren de komende jaren gestimuleerd worden;
- liberalisering van transport over internationale binnenwateren biedt kansen door grotere toegang tot buitenlandse transportmarkten;
het vervoer van containers zal naar verwachting een grote toename kennen: van 700 000 containers in het jaar 1993 (waarvan 480 000 worden vervoerd over een afstand van meer dan 200 km) tot 2.5 miljoen in het jaar 2015.
De belangrijkste bedreigingen voor de binnenvaart zijn:
de commercialisering van het vrachtverdelingssysteem, en dus eventueel lagere prijzen als gevolg van de liberalisering;
de organisatorische versnippering;
de structurele overcapaciteit, waardoor herstructurering noodzakelijk wordt.
De opportuniteiten en bedreigingen zullen evenwel verschillen per
deel sector. Zo biedt de containerbinnenvaart naar verwachting het
grootste groeipotentieel. Na jaren van sterke groei (zowel absoluut
als relatief) wordt inmiddels 1.5 miljoen TEU ofwel I miljoen
containers op deze wijze vervoerd. Zowel het binnenlands vervoer als
het internationale vervoer zijn sterk in belang toegenomen vanwege:
een gunstige prijs-kwaliteitverhouding;
een snelle dienstverlening door een zich uitbreidend aantal diensten;
positieve bijdrage inzake congestie en milieu.
Voor de tankvaart daarentegen is de situatie zorgelijk. De structurele
overcapaciteit en een krimpende markt zet de tarieven sterk onder
-107 -
Il.5.3.2.
Het Nederlands beleid is gericht op: - de optimalisatie van achter
landverbindingen om de positie van Rotterdam als mainport te waarborgen;
- het stimuleren van het vervoer over water door het verbeteren van de concurrentiekracht.
-108 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
druk waardoor de rentabiliteit zich negatief ontwikkelt. Momenteel
laat Tankvaart Overleg Nederland (TON) een strategisch onderzoek
uitvoeren naar de mogelijkheden van verbetering van de structuur
van de branche.
Beleidsaspecten
al Uitgangspunten Nederlands beleid
Het Rijksbeleid, gericht op de bevordering van het milieuvriendelijke
transport is wat betreft het vervoer over water een twee-sporenbeleid
betrekking hebbende oplS:
de optimalisatie van achterlandverbindingen om de posItIe van Rotterdam als mainport te waarborgen (aanleg en verbetering van de achterlandverbindingen aan vaarwegen);
- het stimuleren van het vervoer over water door het verbeteren van de concurrentiekracht (bijvoorbeeld door het opzetten van eerste en tweedelijns knooppunten voor het intermodaal vervoer).
Hierbij spelen de regionale vaarwegen en overige overslagpunten een
meer ondergeschikte rol. Een geïntegreerde aanpak van het
stimuleren van goederenvervoer over water ontbreekt. In deze
context dient dan ook de oprichting van het STJGOWA project te
worden bezien. Dit samenwerkingsverband heeft tot doel een
systeem op te zetten voor de regionale en nationale uitwerking van
het milieuvriendelijke vervoersbeleid.
In de nota Transport in Balans van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat [Verkeer en Waterstaat 1996] verplicht het kabinet zich
tot het vergroten van het marktaandeel van het vervoer per spoor,
binnenvaart, kustvaart of pijpleiding. Specifiek voor de binnenvaart
zijn de volgende maatregelen voorzien om de concurrentiepositie te
vergoten:
15
de Tijdelijke Beleidsregeling Bijdragen Vaarwegenaansluitingen biedt verladers een subsidie voor de aanleg van infrastructuur en overslagvoorzieningen;
Sinds het verschijnen van SVV 11 in 1988 waarin het streven naar een duurzame samenleving is vastgelegd, vormt de bevordering van milieuvriendelijk transport een centraal thema op de politieke agenda.
Nederland Maritiem Land
Volgens het CBRB moet er een eenheid van optreden komen in de binnenvaartsector om zo optimaal te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De sector kan dan samen met de andere betrokken partijen een lange-termijnstrategie voor het goederenvervoer kunnen uitwerken.
/l.5.4.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
een haalbaarheidsonderzoek naar automatisch laden en lossen van binnenschepen;
een (financiële) stimulans voor operationele samenwerkingsverbanden in de binnenvaart;
een (financiële) stimulans voor telematicaprojecten in de binnenvaart;
infastructuurverbeteringen, zowel van de hoofdvaarwegen als van het onderliggend vaarwegennet.
bi Beleidsvisie CBRB
Onder meer door de sterke versnippering m de binnenvaartsector
ontbreekt een lange-termijnvisie. Deze is nochtans vereist om te
kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen. De sector zou dan samen
met de andere modaliteiten, de verladers en de overheden een lange
temijnstrategie voor het goederenvervoer kunnen uitwerken.
Belangrijk voor de sector is derhalve een eenheid van optreden en
een verbetering van de organisatie. Enkel zo kunnen bestaande
knelpunten op het vlak van marketing, organisatie, techniek en
schaalvergroting effectief worden aangepakt.
CONCLUSIE
De binnenvaartsector in Nederland telt een groot aantal relatief kleine
ondernemingen. Daarnaast zijn er binnen deze sector een relatief
beperkt aantal rederijen en bevrachters actief. Op basis van
organisatiestructuur en type lading/schip heeft Policy Research een
tiental relevante deelsectoren bepaald, namelijk:
rederijen: droge lading (motorschip), droge lading (duwvaart), tankvaart (chemicaliën), tankvaart (olie), bijzonder vervoer, personenvervoer;
bevrachters: droge lading, tankvaart, containervaart;
grote particulieren: droge lading (motorschepen), tankvaart (olie), containervaart;
kleine familiebedrijven: droge lading (motorschepen).
- 109-
De beschikbare informatie inzake kostenstructuur heeft in belangrijke mate betrekking op kleine ondernemingen met één motorvrachtschip (en wel voor droge lading). Voor de andere deelsectoren is de beschikbare (kwantitatieve) informatie erg beperkt.
-110 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Uit de beschikbare bronnen is vooreerst enkel van de deelsector
éénschipsondernemingen met een motorvrachtschip cijfermateriaal
over de kostenstructuur voorhanden. Deze gegevens zijn echter niet
gedetailleerd genoeg wat betreft de intermediaire kosten. Voor de
andere onderscheiden deelsectoren is quasi geen informatie
voorhanden. In het bijzonder geldt dit voor rederijen en bevrachters.
De kwalitatieve informatie die in de beschikbare bronnen wordt
gegeven spitst zich vaak toe op de formulering van beleidsuitgangs
punten voor de sector als geheel of inzake multimodaal vervoer.
Alhoewel een groot deel van de rapporten een beleidsmatige
component bevat, betreft het hier veelal een top-down benadering. Er
vindt met andere woorden geen terugkoppeling plaats naar de sector
of de deelsector in kwestie. De aandacht van de Nederlandse
overheid is momenteel dan ook geconcentreerd op het uitbreiden of
verbeteren van de infrastructuur en is slechts in beperkte mate gericht
op het gebied van organisatie en samenwerking.
Nederland Maritiem Land
11.6.
II.6.1.
11.6.1.1.
De analyse van de Nederlandse havens beperkt zich tot de zeehavens. Een verdere afbakening van de sector gebeurt aan de hand van een geografisch en functioneel criterium.
Een onderneming of instelling behoort tot de havensector wanneer: - het merendeel van haar
directe toegevoegde waarde gecreëerd wordt binnen het gebied van een haven (geografisch criterium);
- de uitgevoerde activiteit causaal havengebonden is (functioneel criterium).
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
DE NEDERLANDSE HAVENS
BESCHRIJVING VAN DE SECTOR
Afbakening van de sector en definitie van de deelsectoren
Bij het doornemen van verschillende rapporten over de Nederlandse
havens blijkt dat aan de term 'de Nederlandse havens' vaak een
verschillende inhoud wordt gegeven. In dit rapport wordt de analyse
in ieder geval beperkt tot de zeehavens, dit zijn de gebieden waar
zeeschepen (schepen met een zeebrief) aanmeren en goederen laden
oflossen. Om de havensector exact afte bakenen worden door Policy
Research twee criteria toegepast, een geografisch en een functioneel
criterium.
Het geografisch criterium stelt dat een onderneming of instelling tot
de havensector behoort wanneer het merendeel van haar directe
toegevoegde waarde gecreëerd wordt binnen het gebied van een
haven.
Het functionele criterium stelt dat een onderneming of instelling tot
de havensector behoort wanneer de uitgevoerde activiteit causaal
havengebonden is. Wanneer de haven verdwijnt, heeft dit tevens de
sluiting of toch minstens de herlocalisatie van de activiteit tot gevolg.
Een onderneming of instelling behoort dus tot de havensector indien
zowel aan het geografische als het functionele criterium wordt
voldaan. Voor het geografische criterium moet daarbij juist worden
afgebakend welke gebieden als havengebied worden gekenmerkt.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de 40 COROP-regio's
(Coördinatiecommissie Regionaal OnderzoeksProgramma) en de 345
LMS-zones (Landelijk Model Systeem). In eerste instantie kan
vertrokken worden van de definitie die ook door de Nationale
Havenraad wordt gehanteerd. Hierin zijn 16 zeehavens en 19
zeehavengemeenten betrokken (zie Bijlage II). Indien nodig zullen
aan deze definitie aanpassingen aangebracht worden.
-111-
Het geografische en functionele criterium zullen bij uitvoering van een gedetailleerde EISJ'! verder worden uitgewerkt. Daarbij zal gestreefd worden naar een strenge selectie, om te vermijden dat de resultaten van de ErsJ9 in twijfel kunnen worden getrokken.
11.6.1.2.
-112 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Voor het functionele criterium kan vertrokken worden van de
Standaard Bedrijfsindeling (SB I) van het CBS, waarbij een aantal
activiteiten zal geselecteerd worden op basis van het feit of deze
gebonden zijn aan de nabijheid van een haven. De Nationale
Havenraad selecteert op die manier 91 activiteiten (zie Bijlage III).
Bij deze selectie kunnen echter vraagtekens geplaatst worden: in
welke mate zijn de aardoliewinning, de productie van meel,
isolatiemateriaal of aanhangwagens en de groothandel in granen,
groenten en fruit havengebonden? Grosso modo worden door de
Havenraad vier hoofdgroepen van activiteiten onderscheiden:
I. industrie;
2. groothandel;
3. transport/opslag en distributie;
4. zakelijke dienstverlening/openbaar bestuur.
Deze hoofdgroepen evenals de samenstelling ervan zullen voor de
Economische Impact Studie (EIS®) grondig moeten worden herzien.
Het geografische en functionele criterium zullen dus bij uitvoering
van een gedetailleerde EIS® grondig geëvalueerd moeten worden.
Het is daarbij van groot belang te zorgen dat een zeer strenge selectie
gebeurt. Op die manier wordt vermeden dat de resultaten van de
EIS® op een eenvoudige manier in twijfel kunnen getrokken worden.
Indien dat zou gebeuren, dan verliezen deze resultaten hun waarde
voor de beleidsvoerder.
Deelsectoren
Reeds bij de afbakening van de sector hierboven werd aandacht
besteed aan de deelactiviteiten binnen 'de havensector' . De reden
hiervoor is dat de havensector geen homogeen geheel vormt maar
juist is samengesteld uit een groot aantal deelsectoren.
Nederland Maritiem Land
Bij een geografische opsplitsing van de havensector worden volgende vijf deelsectoren onderscheiden: I. de Eemsmondhavens; 2. het Noordzeekanaalgebied
(inclusief Amsterdam); 3. de Rijn- en Maasmond
(inclusief Rotterdam);
4 het Scheldebekken; 5. de overige havens (vooral
Harlingen, Den Helder en Scheveningen).
Daarnaast zullen ook een aantal functionele deelsectoren worden onderscheiden. Daarbij zal zo dicht mogelijk worden aangesloten bij de definitie van de Nationale Havenraad.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
De havensector in Nederland wordt dus enerzijds geografisch
opgedeeld in vijf delen, waarvan de eerste vier in dit onderzoek aan
bod zullen komen:
1. de Eemsmondhavens;
2. het Noordzeekanaalgebied (inclusief Amsterdam);
3. de Rijn- en Maasmond (inclusief Rotterdam);
4. het Scheldebekken;
5, de overige havens (vooral Harlingen, Den Helder en Scheve
ningen).
Anderzijds wordt de havensector ingedeeld in een aantal functionele
deelsectoren. Daarbij zal voor de E1S® zo dicht mogelijk worden
aangesloten bij de definitie van de Nationale Havenraad. Het
criterium 'havengebonden' zal evenwel strenger worden gehanteerd.
Als vertrekpunt worden de volgende 17 deelsectoren onderscheiden:
1. Publieke diensten (havenbestuur, douane, scheepvaartinspectie, .. )
2. Private diensten:
• loodsen en sleepdiensten • redding en berging • bunkering • op- en overslag • logistieke dienstverlening zoals verpakking en distributie • keuring, inspectie en classificatie • expeditie en scheepsagenturen • scheepsleveranciers en overige private diensten
3. Industrie: • basischemie • eindchemie • voedingsmiddelen • electriciteitsproductie • scheepsreparatie • offshoretoeleveranciers • visserij • overige industrie
-113 -
In een streven naar een strengere definitie voor 'havengebonden activiteiten', worden alvast volgende wijzigingen ten aanzien van de huidige definitie van de Nationale Havenraad doorgevoerd: - de overheidsdiensten wor
den afgezonderd van de zakelijke dienstverlening en worden als aparte deelsector beschouwd:
- de transportsector wordt in eerste instantie niet meer beschouwd als onderdeel van de havensector, omdat niet voldaan is aan het geografisch criterium. Wel zal de toegevoegde waarde verbonden met de transportsector berekend en aftonderlijk weergegeven worden.
Er zijn dus drie grote functionele sectoren: - publieke diensten:
- private diensten;
- industrie.
Binnen elk van deze sectoren kunnen verder dee/sectoren worden onderscheiden.
-114 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
In deze indeling is de samenstelling van de sector 'industrie'
grotendeels onveranderd gelaten in overeenstemming met de definitie
van de Nationale Havenraad. Het vervoer (of de transportsector) is
afgescheiden van de logistieke diensten, omdat de creatie van toege
voegde waarde door de vervoersector zich niet beperkt tot het
havengebied. Ook de overheidsdiensten zijn afgezonderd van de
zakelijke dienstverlening. De overblijvende diensten (logistieke en
zakelijke diensten volgens de Havenraad) zijn dan samengebracht
onder de 'Private diensten'.
De transportsector wordt dus in eerste instantie niet gezien als een
onderdeel van de havensector omdat niet voldaan wordt aan het
geografisch criterium. Niettemin is een groot gedeelte van de
activiteit van de Nederlandse transportsector te danken aan de
aanwezigheid van de havens. Deze verbondenheid is trouwens een
belangrijke reden om de ElS® voor de havensector samen uit te
voeren met de EIS® voor de andere maritieme sectoren en zeker met
de binnenvaart. Daarom zal de toegevoegde waarde verbonden met
de transportsector ook berekend en afzonderlijk weergegeven
worden. Er wordt evenwel geen gedetailleerde bottom-up analyse
uitgevoerd voor de transportsector, uitgezonderd voor de binnenvaart
en de zeevaart.
4. Transport:
• binnenvaart • zeevaart • wegvervoer • spoorvervoer • pijpleidingen
Er zijn dus drie grote functionele sectoren (publieke en private
diensten en industrie) en één verwante sector (transport). Naar
schatting zijn er in deze drie functionele sectoren respectievelijk
ongeveer 15, 2 000 en I 000 bedrijven en instellingen. Daarbinnen
kunnen de hierboven weergegeven deelsectoren worden onder
scheiden. Voor zover mogelijk zullen deze deelsectoren in de EIS®
afzonderlijk worden behandeld, zodat ook het relatieve belang van
elk van de onderscheiden deelsectoren kan berekend worden. Op het
Nederland Maritiem Land
Bij de berekening van het belang van de totale maritieme sector, zullen bepaalde bedrijven (zoals scheepsreparatiewerven en bepaalde ofJshoretoeleveranciers) uit de havensector worden gelicht, om dubbeltellingen te vermijden.
II. 6. 1.3.
Traditioneel werd de omvang van de havens (en daarbij ook de havensector) bepaald op basis van overgeslagen tonnen, eventueel aangepast op basis van wegingsfactoren voor de verschillende goederensoort.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
onderscheiden van deze deelsectoren bestaan echter twee
beperkingen:
de deelsector moet van voldoende omvang zijn om een representatief staal enquêtes te kunnen afnemen en om te vermijden dat cijfers van één enkele onderneming zichtbaar zijn;
de deelsectoren moeten voldoende gescheiden zijn, zodat het mogelijk is de bedrijven éénduidig over de deelsectoren te verdelen, Dit zou met name een probleem kunnen zijn bij de 'open overslagbedrijven' en de 'logistieke dienstverleners', Indien teveel bedrijven in substantiële mate actief zijn op beide domeinen, dan zullen beide deelsectoren samengevoegd worden,
De haven sector zal dus afgebakend en ingedeeld worden gebruik
makend van strikte geografische en functionele criteria, Aansluitend
zal echter bottom-up per bedrijf worden nagegaan of het aan beide
criteria voldoet. Tevens zal nagegaan worden of bij de afbakening
geen duidelijk havengebonden bedrijven achterwege zijn gelaten,
Bij deze afbakening en indeling in deelsectoren valt op dat ook delen
van andere maritieme sectoren tot de haven sector worden gerekend,
bijvoorbeeld de scheepsreparatie en bepaalde offshoretoeleveranciers
gevestigd in de haven, Wanneer het belang van de totale maritieme
sector wordt berekend zullen de betreffende bedrijven dan uit de
havensector worden gelicht, zodat geen dubbeltellingen worden
bekomen,
Omvang van de sector
Op dit moment kan de omvang van de havensector slechts
beschreven worden volgens de definities en indelingen gebruikt in
andere onderzoeken, Het spreekt voor zich dat deze paragraaf dan
ook met die beperking moet gelezen worden,
De omvang van de havensector kan op verschillende manieren
worden beschreven. Traditioneel werden de havens (en daarbij ook
de havensector) meestal afgerekend op de overgeslagen tonnen,
eventueel nog opgesplitst naar goederensoort. In aansluiting daarop
werd en wordt ook veel aandacht besteed aan het marktaandeel van
de Nederlandse havensector in vergelijking met de concurrerende
-115 -
Recent is de aandacht voor de toegevoegde waarde die gecreëerd wordt in de havensector. en daarbij aansluitend ook voor de werkgelegenheid. sterk toegenomen.
De Nederlandse Maritieme Cluster
havens in de Hamburg-Le Havrerange. Omdat er een groot verschil is
tussen I ton stukgoed en I ton ruwe olie werden op de overgeslagen
tonnen ook reeds wegingsfactoren toegepast, bijvoorbeeld de
Bremenregel (hierin werd bijvoorbeeld aan I ton stukgoed een
driemaal hoger gewicht gegeven dan aan I ton massagoederen). Deze
wegingsfactoren waren reeds een benaderende weergave van
verschillen in toegevoegde waarde gecreëerd bij het behandelen van
de verschillende goederensoorten.
Recent is de aandacht voor de toegevoegde waarde die gecreëerd
wordt in de havensector, en daarbij aansluitend voor de werkgelegen
heid, sterk toegenomen. Deze grootheden worden nu ook in detail
gemeten en gebruikt als belangrijkste parameter voor het opvolgen
van de economische prestaties van een haven.
De omvang van de havensector in termen van de goederenoverslag
wordt in Tabel II.l7 beschreven [Nationale Havenraad 1996c].
Tabel 11.17 : Overgeslagen goederen in de vijf zeehavengebieden, 1985, 1990 en 1995
(mln.
Eemsmond
Noordzeekan aalgebied
Rijn- en Maasmond
Scheldebekken
Overige havens
Bron: Nationale Havenraad
-116 -
ton) /985 /99IJ /995
3271 3247 3 151
42976 46970 50267
258 569 299996 303 720
14968 17820 21 567
1900 I 832 2366
321 684 369865 381 071
Ook in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid zijn
cijfers voor 1995 beschikbaar [NEl 1997d]. Deze zijn voorgesteld in
Tabel 11.18. Daaruit blijkt dat de industrie in de havens bijna twee
derde van de directe toegevoegde waarde en 45% van de directe
werkgelegenheid of bijna 67 000 werknemers vertegenwoordigt. De
hoofdsector 'Transport/opslag en distributie' creëert slechts 29% van
de toegevoegde waarde, maar vertegenwoordigt wel bijna evenveel
(44%) werkgelegenheid, ruim 65 000 werknemers. De twee overige
hoofdsectoren zijn relatief gezien van minder groot belang, maar
hebben samen toch nog ruim 16 000 werknemers.
Nederland Maritiem Land
Volgens een studie uitgevoerd door het NEl in opdracht van de Nationale Havenraad bedraagt de totale directe toegevoegde waarde van de havensector ruim 28 miljard NLG (42 miljard NLG indien ook de indirecte toegevoegde waarde wordt meegerekend) De daarmee verbonden directe werk-gelegenheid bedraagt ruim 148 000 banen.
Resultaten van het vooronderzoek
De totale directe toegevoegde waarde van de havensector bedraagt
volgens deze studie ruim 28 miljard NLG [NEl 1997d]. Indien ook
de indirecte toegevoegde waarde wordt meegerekend gaat het over 42
miljard NLG, of 7.4% van het Nederlandse BNP. De directe
werkgelegenheid verbonden met de havensector bedraagt ruim
148 000 banen.
Tabel 11.18 Economische betekenis van de Nederlandse zeehavens in termen van directe toegevoegde waarde en werkgelegenheid, 1995
Hoofdsector Toegevoegde waarde Werkgelegenheid
(mln. NLG) % (werknemers) %
Industrie 18252 64% 66733 45% Groothandel 1330 5% 12022 8%
Transport/ opslag en distributie 8367 29% 65 109 44%
Zakelijke dienstverlening! openbaar bestuur 449 2% 4425 3%
Totaal 28398 100% 148289 100%
Bron: Nederlands Economisch Instituut
Deze totalen kunnen ook verdeeld worden over de verschillende
havengebieden, zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf. Deze
verdeling van de directe toegevoegde waarde en werkgelegenheid is
weergegeven in TabellI.19.
Tabel 11.19 Verdeling van de directe toegevoegde waarde en werkgelegenheid over de vijf havengebieden, 1995
Havengebied Toegevoegde waarde Werkgelegenheid (mln. NLG) % (werknemers) %
Eemsmond I 174 4% 6034 4% Noordzeekanaalgebied 6841 24% 37727 25% Rijn- en Maasmond 14422 51% 81 937 55% Scheldebekken 4629 16% 17613 12% Overige havens 1 333 5% 4977 3% Totaal 28398 100% 148 289 [00%
Bron: Nederlands Economisch Instituut
Nederland Maritiem Land -117 -
11.6.1.4.
De meeste Nederlandse havens zijn gemeentelijke havens, bestuurd door hetzij een afdeling van het gemeentebestuur, hetzij door een aftonderlijk havenbestuur (Amsterdam en Rotterdam). Enkel Zeeland Ports (Vlissingen/Terneuzen) en Delf zijl/Eemshaven zijn havenschappen.
Het havenbedrijfsleven wordt in de meeste havens vertegenwoordigd door de plaatselijke Kamer van Koophandel. Enkel in het Noordzeekanaalgebied en Rotterdam zijn er overkoepelende organisaties.
De belangen van al de Nederlandse havens samen worden behartigd door de Nationale Havenraad.
-118 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Belangenbehartiging
In Nederland zijn er twee soorten havens, gemeentelijke havens en
havenschappen. In de gemeentelijke havens wordt op het beheer van
de haven toegezien door het gemeentebestuur. Voor de kleinere
havens zoals in Den Helder, Harlingen, Schiedam, Dordrecht en
Velsen wordt de haven ook effectief bestuurd door een afdeling van
het gemeentebestuur. In de grotere havengebieden wordt het
havenbeheer uitgevoerd door afzonderlijke havenbesturen, het
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam en het Gemeentelijk
Havenbedrijf Rotterdam.
Daarnaast zijn er twee havenschappen, het Havenschap 'Zeeland
Seaports' (voor VIisingeniTerneuzen) en het Havenschap Delfzijl!
Eemshaven.
Het havenbedrijfsleven wordt in de meeste havens vertegenwoordigd
door de plaatselijke Kamer van Koophandel. Enkel in het Noordzee
kanaalgebied (Amsterdam) en Rotterdam zijn er overkoepelende
organisaties van de bedrijven actief in de haven:
de Scheepvaart&lndustrie Vereniging Noordzeekanaalgebied (SIVN);
- de Scheepvaart Vereniging Zuid (SVZ);
- de Europoort Botlek Belangen (EBB).
De belangen van al deze havens samen worden behartigd door de
Nationale Havenraad. In de Havenraad zetelen 7 havenbeheerders, 6
werkgevers- en 2 werknemersvertegenwoordigers en 4 vertegen
woordigers van ministeries die betrokken zijn bij het zeehavenbeleid
(Verkeer en Waterstaat (V & W), Econom ische Zaken (EZ),
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
en Financiën). De taak van de Havenraad is drieledig:
het door overleg bevorderen van de samenwerking tussen het havenbedrijfsleven, het Rijk, de gemeenten en andere betrokken openbare lichamen;
- het adviseren van de partijen en vooral het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over zeehavenaangelegenheden van nationaal belang en bevorderen van de coördinatie tussen openbare lichamen;
Nederland Maritiem Land
/16.2.
/L6.2.1.
In totaal zijn 27 bronnen geidentificeerd die betrekking hebben op de Nederlandse havensector in het algemeen. Veel van deze rapporten zijn gemaakt door of in opdracht van de Nationale Havenraad. De meeste aandacht wordt besteed aan het overheidsbeleid en aan strategische aspecten die van belang zijn voor de Nederlandse havens.
Resultaten van het vooronderzoek
het inwinnen en verschaffen van informatie die van belang is voor de beleidsvoorbereiding en -uitvoering inzake zeehavenaangelegenheden van nationaal belang.
Het werk van de Havenraad wordt verder ondersteund door
commissies per regio of per onderwerp: statistieken, tarieven en mede
dinging, (haven)bedrijfsleven, Benelux en EU.
ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT DE
NEDERLANDSE HA VENS
Beschikbare bronnen
Zoals eerder aangekondigd wordt in dit hoofdstuk afzonderlijk
aandacht besteed aan elk van de vijf havengebieden. Niettemin zijn er
een aantal bronnen die de gehele Nederlandse havensector beslaan en
die van belang kunnen zijn voor de uit te voeren EIS® van de
Nederlandse havensector. In totaal zijn 27 bronnen geïdentificeerd die
betrekking hebben op de Nederlandse havensector in het algemeen. De
verdeling van deze bronnen over de categorieën zoals gedefinieerd in de
inleiding bij dit hoofdstuk is weergegeven in Figuur 11.6.
Figuur 11.6 : Verdeling van studies inzake Nederlandse havens naar categorie
21%
~ Afbakening
o Economische impact
o Strategie
~ Overheidsbeleid
27%
Bron: Policy Research Corporation NV
Nederland Maritiem Land - 119-
II.6.2.2.
Kwantitatief gezien zijn weinig rapporten zeer bruikbaar voor de uil te voeren EIsJil, omdat in alle rapporten bij de bepaling van de economische impact een top-down benadering wordt gehanteerd. Wel zijn er heel wat bronnen bruikbaar als ondersteuning voor de EI~, bij de controle op de berekeningen en als indicatie voor de omvang van de deelsectoren.
Ook de kwalitatieve bruikbaarheid van de verzamelde bronnen is niet optimaal, omdat in vele rapporten wel aandacht wordt besteed aan de factoren die het strategisch gedrag van bedrijven bepalen, maar niet aan de mate waarin deze factoren van belang zijn.
-120 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Daaruit blijkt dat het meeste aandacht wordt besteed aan het
overheidsbeleid en aan strategische aspecten die van belang zijn voor
de Nederlandse havens, Het feit dat vele van de rapporten gemaakt
zijn door of in opdracht van de Nationale Havenraad is daaraan niet
vreemd.
Evaluatie van de beschikbare bronnen
De informatie uit deze bronnen is geëvalueerd op haar bruikbaarheid
ten behoeve van de ElS® voor de gehele maritieme cluster. In Tabel
11.20 is het resultaat van deze evaluatie weergegeven. Aan elk rapport
of artikel werd een beoordeling toegekend op basis van de
bruikbaarheid van de kwalitatieve dan wel kwantitatieve informatie
die verstrekt wordt (I = bevat geen bruikbare informatie; 2= bevat
weinig bruikbare informatie; 3= bevat redelijk wat bruikbare
informatie; 4= bevat veel bruikbare informatie; 5= bevat zeer veel
bruikbare informatie in die mate dat dit tijd- en kostenbesparingen
oplevert voor de EIS®).
Kwantitatief gezien zijn er zeer weinig rapporten zeer bruikbaar
(bruikbaarheid 4 of 5) voor de uit te voeren EIS®. De reden hiervoor
is dat in alle rapporten bij de bepaling van de economische impact
een top-down benadering gehanteerd wordt. Dit heeft voor gevolg dat
de rapporten gebonden zijn aan algemene statistische indelingen en
dat veel verdeelsleutels worden gezocht om cijfers per deel sector
samen te stellen. Wel zijn er heel wat bronnen die bruikbaar zijn als
ondersteuning voor de EIS® (bruikbaarheid 3), als indicatie voor de
omvang van de deelsectoren. Slechts I studie heeft de kwantitatieve
bruikbaarheid 4, namelijk de recent door het NEl uitgevoerde studie
'De economische betekenis van de Nederlandse zeehavens' [NEl
I 997d]. Deze studie komt verder nog meer uitgebreid aan bod.
De kwalitatieve bruikbaarheid van de verzamelde bronnen is niet
optimaal (geen cijfers 5) omdat in vele rapporten wel aandacht wordt
besteed aan de factoren die het strategische gedrag van bedrijven
bepalen, maar niet aan de mate waarin deze factoren van belang zijn.
De relatie tussen de omgevingsfactoren en de strategische beslissin
gen van bedrijven is slechts beperkt uitgewerkt. Wel zijn er
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
verschillende studies (met bruikbaarheid 4) uitgevoerd gericht op de
evoluties in de omgevingsfactoren van de havens en havenbedrijven.
Tabel 11.20 : Evaluatie van studies inzake Nederlandse havens ten behoeve van EIS®
kwantitatief
kwalitatief
2 3 4
5 totaal'
4%
20% 16%
40%
2
8%
4%
8%
20%
3 12%
4%
4% 12%
32%
4
8%
8%
5 totaal'
0%
12%
24%
28%
36%
0%
100%
* de kleine verschillen zijn te wijten aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V.
De recent door het NE! uitgevoerde studie 'De economische betekenis van de Nederlandse zeehavens' [NE! 1997dJ is de enige bron met een zeer goede kwantitatieve bruikbaarheid.
Nederland Maritiem Land
De meest relevante bronnen worden hieronder meer in detail
besproken.
al De economische betekenis van de Nederlandse zeehavens, NEl,
apri/1997
Dit onderzoek [NEl, 1997 d] is een actualisatie van de reeds in 1993
door het NEl in opdracht van de Nationale Havenraad uitgevoerde
studie 'Toegevoegde waarde van maritieme activiteiten in de
Nederlandse zeehavens' [NEl 1993]. Zowel de directe als indirecte
toegevoegde waarde als werkgelegenheid in vijf Nederlandse
zeehavengebieden wordt berekend.
De methodiek wordt in het rapport kort beschreven. Een onderscheid
wordt daarin gemaakt tussen locatiegebonden en niet-locatie
gebonden activiteiten (transport). Het detailniveau van de bereke
ningen is vrij groot: zo zijn per zeehavengemeente en per bedrijfs
subgroep gegevens opgenomen over de directe maritieme toe
gevoegde waarde en werkgelegenheid.
Pluspunten:
de gegevens zijn recent (1995-1996) en redelijk gedetailleerd;
zowel directe als indirecte effecten worden berekend;
de gehanteerde methodologie wordt redelijk goed uitgelegd.
-121 -
De meeste minpunten vloeien voort uit het feit dat bij de berekeningen gebruik werd gemaakt van een top-down benadering.
Het rapport 'Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens 1985-1995' [Nationale Havenraad 1996b J presenteert en bespreekt cijfers over de werkgelegenheid in de verschillende Nederlandse zeehavens.
-122 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Minpunten:
door het gebruik van de top-down-benadering is men gebonden aan de bestaande SBI-indelingen;
de definitie van havengebonden activiteiten IS rUim. Er kan getwijfeld worden aan het havengebonden zijn van een aantal opgenomen activiteiten, hetgeen de cijfers minder betrouwbaar maakt;
er wordt gebruik gemaakt van nationale gemiddelden voor de toegevoegde waarde per werknemer per sector, waarvoor een aantal verdeelsleutels nodig zijn en die arbitrair worden bepaald;
het gebruikte bestand (USA) voor de werkgelegenheid per bedrijfssubgroep is onvolledig, zodat ook hiervoor bijschattingen gemaakt moeten worden;
voor de indirecte werkgelegenheid wordt nergens een totaal berekend; enkel de multiplicator wordt aangegeven;
- er wordt geen relatie gelegd met het overheidsbeleid, zodat het ook niet geschikt is om scenario's op te baseren.
AI bij al is dit het beste rapport met betrekking tot het economische
belang van de Nederlandse zeehavens (kwalitatieve bruikbaarheid: 2,
kwantitatieve bruikbaarheid: 4). De meeste nadelen hebben te maken
met het gebruik van de top-down benadering. De op pagina iv van het
rapport vermelde nadelen kunnen met de EIS®-methodologie worden
aangepakt. De bottom-up methode laat toe:
een betere definitie te geven van maritieme activiteiten doordat wordt afgedaald tot op het bedrijfsniveau;
de werkgelegenheid en toegevoegde per regio r-n deelsector te bepalen zonder verdeelsleutels toe te passen voor de verdeling van nationale cijfers over de regio's.
bi Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens 1985-1995,
Nationale Havenraad, 1996
Dit rapport [Nationale Havenraad 1996b] presenteert en bespreekt
cijfers over de werkgelegenheid in de verschillende Nederlandse
zeehavens. Daarbij zijn dezelfde definities gehanteerd als in de NEI
studie uit 1993 [NEl 1993] over de toegevoegde waarde.
Totaalcijfers worden gegeven, cijfers per sector (logistiek, vervoer,
industrie en groothandel) en per havengebied (Eemsmondgebied,
NZKG, Rijn- en Maasmond, Scheldebekken en Overige zeehavens).
De cijfers gelden voor de periode 1985-1995. Het rapport geeft een
Nederland Maritiem Land
Het rapport 'Ontwikkeling havengebonden bedrijvigheid in zeehavengebieden tot 2010' [NEl 1995] maakt een raming van de toegevoegde waarde, de werkgelegenheid en het ruimtebeslag in de Nederlandse havens tot 2010. Daarbij wordt aangesloten bii eerder onderzoek en scenario's van het Centraal Planbureau. De prognoses zijn zeer a/gemeen en de resultaten tonen weinig verschillen tussen de havens.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
goede indicatie voor de omvang van de werkgelegenheid
(kwalitatieve bruikbaarheid: 2, kwantitatieve bruikbaarheid: 4).
Pluspunten:
er wordt uitgegaan van een geografisch criterium (gelegen binnen een zeehavengemeente) en een functioneel criterium (SBIindeling);
de methode is eenvoudig, doordat de werkgelegenheidscijfers van verschillende regionale bronnen eenvoudig worden opgeteld.
Minpunten:
er zijn geen correcties toegepast voor bedrijven die op het eerste zicht niet voldoen aan het geografische en functionele criterium maar toch havengebonden zijn;
de definitie van havengebonden activiteiten is ruim. Er kan getwijfeld worden aan het havengebonden zijn van een aantal opgenomen activiteiten, hetgeen de cijfers minder betrouwbaar maakt;
het is een rechte telling, zonder maatwerk. Het voordeel is dan wel dat ze makkelijk (en goedkoop) te herhalen is. Het nadeel is dat de info minder accuraat is en dus moeilijker om een beleid op te bouwen;
er worden geen detail gepresenteerd voor de deelsectoren scheepsbouw, offshore, visserij, ... Dit maakt de cijfers minder bruikbaar voor de uit te voeren EIS®.
cl Ontwikkeling havengebonden bedrijvigheid in zeehavenge
bieden tot 2010, uitgevoerd door het NEl in opdracht van het
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1995
Dit rapport maakt een raming van de toegevoegde waarde, de werk
gelegenheid en het ruimtebeslag in de Nederlandse havens tot 20 I O.
Daarbij wordt uitgegaan van drie basisscenario's die door het
Centraal Planbureau zijn ontwikkeld. Het gevolg daarvan is dat
vertrokken wordt van een erg klein aantal sectoren (10 voor
toegevoegde waarde, 24 voor werkgelegenheid) en de prognoses dus
zeer algemeen zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de
verschillen tussen de havens minimaal zijn. Door het gebruik van de
drie scenario's wordt een algemeen inzicht gegeven in mogelijk
toekomstige evoluties. Zowel kwalitatief als kwantitatief heeft dit
rapport een bruikbaarheid 3 voor de EIS®.
-123 -
Het jaarverslag van de Nationale Havenraad geeft een overzicht van de ontwikkelingen die voor elk van de individuele Nederlandse zeehavens van belang zijn. !Iet is vooral bruikbaar voor de strategische analyse.
-124 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Pluspunten:
- het rapport schept een algemeen kader van mogelijk toekomstige evoluties;
er wordt aangesloten bij eerder onderzoek en scenario's van het Centraal Planbureau, hetgeen voordelen heeft bij de interpretatie en vergelijking met ander onderzoek.
Minpunten:
- op basis van een erg klein aantal sectoren worden toch detailcijfers weergegeven, die dan ook weinig van elkaar verschillen. De opsplitsing in de vier havengebieden levert weinig extra informatie op, tenzij voor het ruimtebeslag en in mindere mate voor de werkgelegenheid;
de top-down benadering vergt het gebruik van een groot aantal arbitrair te bepalen verdeelsleutels.
dl Jaarverslag 1993, 1994, 1995, Nationale HavenTllad, 1994,
1995,1996
Het jaarverslag van de Nationale Havenraad geeft een overzicht van
de ontwikkelingen die voor elk van de individuele Nederlandse
zeehavens van belang zijn. In eerste instantie ligt de nadruk op de
strategische ontwikkelingen en de activiteiten van de Havenraad. Het
rapport is vooral interessant als beschrijving van het kader waar
binnen de Nederlandse havens werken en is dan ook bruikbaar voor
de strategische analyse (kwalitatieve bruikbaarheid: 4).
Ook komen verschillende onderzoeken die de Havenraad liet
uitvoeren, aan bod. De cijfers die gegeven worden hebben betrekking
op de aan- en afvoer, over zee, het ruimtebeslag, de binnengekomen
zeeschepen en de werkzame personen. Deze cijfers zijn eerder
indicatief en niet echt betrouwbaar om een beleid op te baseren
(kwantitatieve bruikbaarheid: 3).
Pluspunten:
- er wordt een compleet overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen in en om de havens: infrastructuur, op- en overslagbedrijven, industrie, havenbeheer en milieubeheer;
Nederland Maritiem Land
In het rapport 'Bedreigingen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens' is een overzicht gegeven van alle beleidsaspecten die volgens de Nederlandse havens van belang zijn in het havenbeleid. De meeste punten zijn echter indicatief en weimg kwantitatief onderbouwd.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
er wordt een overzicht gegeven van de overslagactiviteiten in alle Nederlandse havens, ook opgesplitst naar goederensoort en verschijningsvorm (interessant voor de karakterisering van de verschillende havens);
er worden gegevens besproken van de bedrijven in de havens;
er wordt verwezen naar uitgevoerde studies.
Minpunten:
de kwantitatieve informatie over de werkgelegenheid is in vier, nogal onlogisch samengestelde sectoren opgedeeld (zie ook paragraaf II.6.1.3.); de cijfers zijn vooral in hun totaal en per haven bruikbaar (niet per sector).
er zijnn geen cijfers opgenomen over de toegevoegde waarde.
el Bedreigingen van de concurrentiepositie van de Nederlandse
zeehavens, Nationale Havenraad, 1994
Dit rapport geeft een overzicht van de aspecten die een bedreiging
kunnen inhouden of reeds zijn voor de Nederlandse zeehavens. De
volgende aspecten komen daarbij onder andere aan bod:
overheidsparticipatie;
infrastructuurinvesteringen;
milieu;
grenscontrole;
arbeidskosten;
loodsen;
interpretatie en handhaving van regelgeving.
Pluspunt:
er wordt een overzicht gegeven van alle beleidsaspecten die volgens de Nederlandse havens van belang zijn in het haven beleid (kwalitatieve bruikbaarheid: 4).
Minpunten:
het is een eenzijdige opsomming van problemen van de havens waaraan de overheid iets zou kunnen doen;
de meeste punten zijn indicatief en weinig kwantitatief onderbouwd.
-125 -
/1.6.3.
/1.6.3.1.
Het Rijn- en Maasmondgebied omvat vijf zeehavens, namelijk Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Dordrecht en Moerdijk
-126 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Naast deze vijf rapporten zijn er ook nog een aantal andere rapporten
die betrekking hebben op het overheidsbeleid ten aanzien van de
havens, Deze rapporten kunnen nuttig zijn bij het evalueren van het
bestaande overheidsbeleid en het formuleren van aanbevelingen naar
de toekomst toe:
- Startnotitie: zeehavenbeleid op een kruispunt, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1994;
- Voortgangsnota zeehaven be leid, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1995;
- Hamburg-Le Havrerange, ontwikkelingsplannen in infrastructurele projecten in de belangrijkste Duitse, Belgische en Franse havens.
HET RIJN- EN MAASMONDGEBIED
Inleiding
Het Rijn- en Maasmondgebied omvat vijf zeehavens, namelijk
Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Dordrecht en Moerdijk. Hier
binnen is de haven van Rotterdam bij uitstek het omvangrijkst: in
1995 werd er 294 miljoen ton overgeslagen, tegen 9 miljoen ton voor
de andere vier. In termen van toegevoegde waarde is het overwicht
van de haven van Rotterdam duidelijk minder groot: met 12 miljard
NLG wordt in de haven van Rotterdam 83% van de totale
toegevoegde waarde van 14,4 miljard NLG gecreëerd. Tevens zijn
ruim 70 000 van de bijna 82 000 in het Rijn- en Maasmondgebied
werkzame personen aan het werk in de haven van Rotterdam (86%).
De vier kleinere havens hebben elk op zich te weinig gewicht om op
nationaal en zeker internationaal niveau mee te spelen en staan
volledig in de schaduw van de haven van Rotterdam, Dit is ook te
zien aan het feit dat er nauwelijks studies zijn die specifiek aandacht
besteden aan deze kleinere havens. Daarom wordt de bespreking van
de beschikbare bronnen beperkt tot de haven van Rotterdam, Waar
mogelijk zal daarbij aandacht besteed worden aan de vier kleinere
havens.
Nederland Maritiem Land
De belangrijkste deelsegmenten voor de haven van Rotterdam zijn droge, vloeibare bulk en containers en fruitimport.
De belangrijkste havenindustrieënzijn: - de olieraffinaderijen en de
daaraan verbonden petrochemische sector;
- de scheepsreparatie;
- de voedingsmiddelen in-dustrie.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
De haven van Rotterdam
De haven van Rotterdam is één van 's werelds grootste bulkhavens,
zowel voor droge als vloeibare bulk. De aanvoer van droge bulk
bestaat ongeveer voor de helft uit ertsen en schroot. Op het terrein
van overslag van droge bulk zijn er drie grote overslagbedrijven
actief in de haven van Rotterdam:
EBS (European Bulk Services);
EMO (Europees Massagoed Overslagbedrijf);
EECV (Ertsoverslagbedrijf Europoort CV) - enkel ertsen voor Duitse staalbedrijven.
Het overgrote deel van de vloeibare bulk die via de haven wordt
aangevoerd is ruwe aardolie. Een deel daarvan wordt in de haven zelf
verwerkt door de locale petrochemische bedrijven, een ander deel
wordt via een uitgebreid pijpleidingennet of via binnenvaart naar het
achterland vervoerd. Daarnaast wordt ook een deel chemische
basisprodukten via de haven vervoerd.
Rotterdam is tevens een belangrijke containerhaven. Het bekendste
containeroverslagbedrijf is ECT (Europe Combined Terminals). Op
de Maasvlakte baat dit bedrijf sinds 1993 een sterk geautomatiseerde
containerterminal uit.
Andere belangrijke deelsegmenten voor de haven zijn de fruitimport
en de distributieactiviteiten (Distripark Eemhaven, Botlek en Maas
vlakte).
De belangrijkste havenindustrieën zijn:
de olieraffinaderijen en de daaraan verbonden petrochemische sector (Shell, Esso, ... );
de scheepsreparatie;
- de voedingsmiddelenindustrie.
Daarnaast zijn 111 de Rotterdamse haven ook nog een zestigtal
scheepsleveranciers gevestigd, waarvan 6 à 7 grote (bijvoorbeeld
Klevenberg Shipping Center). Ook de offshoresector is sterk ver
tegenwoordigd in de haven.
-127 -
116.3.2.
In totaal zijll 32 bronnen geëvalueerd met betrekking tot de haven van Rotterdam. De belangrijkste hebben betrekking op de economische impact van de haven enerzijds en de toekomstvisies en strategische ontwikkelingsplannen anderzijds.
De Nederlandse Maritieme Cluster
Beschikbare bronnen
In het kader van dit vooronderzoek zijn door Policy Research in totaal
32 bronnen geëvalueerd, waaronder 21 studies, onderzoeksrapporten
en boeken en II artikels. De belangrijkste rapporten en artikels hebben
betrekking op de economische impact van de haven enerzijds en de
toekomstvisies en strategische ontwikkelingsplannen anderzijds (zie
Figuur II.7).
Figuur 11.7 : Verdeling van studies inzake Rijn- en Maasmondgebied naar categorie
4%
8 Afbakening
o Economische impact
o Strategie
!?:l Overheidsbeleid
41%
Bron: Policy Research Curpuration N. V
116.3.3.
- 128-
Eva/uatie van de beschikbare bronnen
De infomlatie uit deze bronnen is geëvalueerd op haar bruikbaarheid
ten behoeve van de EIS'" voor de gehele maritieme cluster. In Tabel
11.21 is het resultaat van deze evaluatie weergegeven. Aan elk rapport
of artikel werd een beoordeling toegekend op basis van de bruikbaar
heid van de kwalitatieve dan wel kwantitatieve informatie die verstrekt
wordt voor de uit te voeren EIS'" (1= bevat geen bruikbare informatie;
2= bevat weinig bruikbare informatie; 3= bevat redelijk wat bruikbare
infommtie; 4= bevat veel bruikbare informatie; 5= bevat zeer veel
bruikbare infomlatic in die mate dat dit tijd- en kostenbesparingen
oplevert voor de EIS"').
Nederland Maritiem Land
Een aantal kwantitatieve rapporten blijken bruikbaar te zijn voor de EISID, niet zozeer omdat ze interessante cijfers opleveren (ze vertrekken van een top-down benadering en leveren dan ook minder betrouwbaar gedetailleerd basismateriaal), maar wel omdat ze methodologisch interessant zijn.
Kwalitatief gezien zijn er heel wat minder rapporten die interessante informatie opleveren voor de EISID. Informatie met betrekking tot de toekomstplannen voor de haven is interessant maar levert te weinig concrete aanknopingspunten om toekomstscenario 's mee uit te werken.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Kwantitatief gezien zijn er een aantal bruikbare rapporten (19% heeft
bruikbaarheid 4) voor de uit te voeren EIS®. De haven van
Rotterdam is duidelijk veel beter bedocumenteerd dan de andere
Nederlandse havens. Dit komt omdat hieraan veel aandacht wordt
besteed door het Havenbedrijf, maar ook door de overheid. Deze
laatste is blijvend geïnteresseerd in een evaluatie van haar beleid
waarin de mainport Rotterdam een speerpunt is. De uitgevoerde
economische studies leveren niet zozeer interessante cijfers op voor
de EIS® (ze vertrekken van een top-down benadering en leveren dan
ook minder betrouwbaar gedetailleerd basismateriaal), maar zijn wel
methodologisch interessant.
Kwalitatief gezien zijn er heel wat minder rapporten (9% heeft
bruikbaarheid 4) die interessante informatie opleveren voor de EIS®.
Enkel het artikel 'Background to Rotterdam's Port Plan 2010 (in:
PIANC Bulletin n080) [Van Dijk 1993] springt eruit. De studies met
betrekking tot de toekomstplannen voor de haven tot het jaar 20 I 0 en
2040 zijn interessant maar leveren te weinig concrete aanknopings
punten om concrete toekomstscenario's mee uit te werken:
Ontwerp Havenplan 2010: Toekomstbeeld van Mainport Rotterdam [Gem. Havenbedrijf Rotterdam 1991];
Strategische Visies op het Rotterdamse Ontwerp Havenplan 2010 [SCEPSIYSB 1992];
Mainport Rotterdam: Een bloeiend havengebied in 2040 (Verslag van het symposium van 2/11/94 te Delft) [Programma DTO 1994];
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam [Projectgroep VERM 1997a, 1997b, 1997c].
In het algemeen is de relatie tussen de omgevingsfactoren en de
strategische beslissingen van bedrijven slechts beperkt uitgewerkt.
-129 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Tabel 11.21 : Evaluatie van studies inzake Rijn- en Maasmondgebied ten behoeve van EIS®
kwantitatief kwalitatief 2 3
6% 4 5 lolaal'
2
3 4 5
3% 19% 3%
16% 16%
3%
16% 0%
13%
3% 3%
totaal* 25% 34% 22% 19% 0%
60/0 31% 53% 9%
0% 100%
* de kleine verschillen zijn te wijten aan afronding
Bron: Po/icy Research Corpora/ion N. V.
Binnen het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR) is een methodiek ontwikkeld voor een jaarlijkse berekening van de ontwikkeling van de toegevoegde waarde in het zeehaven- en industriecomplex Rotterdam. Deze is recentelijk door het NE! geëvalueerd en verbeterd.
De toegepaste methodologie lijkt erg op deze toegepast bij het onderzoek naar de toegevoegde waarde van maritieme activiteiten in Nederlandse havens [NE! 1993 en NEl 1997dj. Door gebruik te maken van specifiek voor de Rotterdamse haven beschikbare gegevens, konden een aantal parameters bottorn-up worden bepaald. Nochtans blijft het in wezen een top-down methodologie.
-130 -
Hieronder worden de belangrijkste studies besproken.
al Toegevoegde waarde Rotterdamse haven, Update 1997, NEl
Binnen het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR) is een
methodiek ontwikkeld voor een jaarlijkse berekening van de
ontwikkeling van de toegevoegde waarde in het zeehaven- en
industriecomplex Rotterdam. Het GHR heeft in 1997 het NEl
verzocht een modelverbetering door te voeren en tevens een update te
verzorgen met de meest recent beschikbare cijfers. Dit rapport [NEl,
1997e 1 is daarvan de neerslag.
De toegepaste berekeningswijze gelijkt erg op die toegepast bij het
onderzoek naar de toegevoegde waarde van maritieme activiteiten in
Nederlandse havens [NEl 1993 en NEl 1997d], doch is meer
toegespitst op voor de Rotterdamse haven beschikbare gegevens.
Voor sommige sectoren kan hierdoor de toegevoegde waarde
rechtstreeks bepaald worden, buiten de nationale statistieken om.
Voor de regionale indirecte effecten wordt een regionale
herkomstquote gekoppeld aan de nationale indirecte effecten. Voor
de berekening van de voorwaartse indirecte effecten wordt gebruik
gemaakt van de multiplicatoren bepaald in de VEEM-studies (zie
verder).
Het resultaat van dit onderzoek is een gedetailleerde tijdreeks (1987-
1998) van de directe toegevoegde waarde van het zeehavencomplex,
opgesplitst naar de verschillende soorten activiteiten. Bij de indirecte
Nederland Maritiem Land
De economische betekenis van haven van Rotterdam werd in /997 nogmaals door het NEl bepaald, ditmaal ten behoeve van een vergelijkend onderzoek voor de vier grote havens binnen de Hamburg-Le Havre range: Rotterdam, Antwerpen, Hamburg en Le Havre. Daarbij werd afgeweken van de traditionele berekeningswijze van het NEl en werd een striktere definitie van de haven gehanteerd om de onderlinge vergelijkbaarheid tussen de vier havens te verhogen.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
effecten wordt een onderscheid gemaakt tussen de effecten in het
Rijnmond gebied en de effecten in de rest van Nederland. De
indirecte effecten zijn de som van de achterwaartse, voorwaartse,
investerings- en consumptie-effecten.
Pluspunten:
er wordt gewerkt volgens bijna dezelfde methodologie als in de NEl-studies van 1993 en 1997 voor de Nederlandse havens in het algemeen;
door de focus op de regio rond Rotterdam IS het mogelijk een aantal parameters bottom-up te bepalen.
Minpunten:
de nadelen van de top-down benadering uit de NEl-methodologie (zie de bespreking in Hoofstuk I1.6.2) komen weer terug: er worden regionale cijfers berekend via nationale statistieken (kwantitatieve bruikbaarheid: 3).
bi Het Rotterdams haven- en industriecomplex in de Hamburg-Le
Havre range, ROM-project Concurrentiepositie Plus, NEl, 1997.
De economische betekenis van haven van Rotterdam werd in 1997
[NEl 1997c] nogmaals bepaald, ten behoeve van een vergelijkend
onderzoek voor de vier grote havens binnen de Hamburg-Le Havre
range: Rotterdam, Antwerpen, Hamburg en Le Havre.
Waar in de actualisatie voor 1997 nog berekend werd dat de haven
van Rotterdam in 1995 een toegevoegde waarde vertegenwoordigde
van 12 miljard NLG, kwam deze studie voor hetzelfde jaar op een
toegevoegde waarde van slechts 9,5 miljard NLG. Een verklaring
voor dit afwijkend cijfer wordt in het rapport gegeven: één miljard
NLG is te wijten aan een aangepaste geografische afbakening en
anderhalf miljard NLG is te wijten aan het feit dat in de
vergelijkende studie gebruik werd gemaakt van openbare, periodiek
verschijnende bronnen. De specifieke geografische afbakening was
nodig om de internationale vergelijkbaarheid van de resultaten te
garanderen. Het gebruik van openbare, publiek verschijnende
bronnen was nodig om de studie op regelmatige tijdstippen te kunnen
-131-
In de twee VEEM-studies heeft het NEl een redelijk succesvolle poging ondernomen om voorwaartse bindingen te meten, toegepast op de economische betekenis van de Rotterdamse haven.
-132 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
actualiseren. Indirecte effecten zijn in deze studie buiten
beschouwing gelaten.
Pluspunten:
in deze studie wordt vertrokken van een striktere definitie van de haven;
de studie maakt een vergelijking mogelijk tussen de vier belangrijkste havens van de Hamburg-Le Havrerange;
- er worden ook cijfers berekend per goederen soort (kwantitatieve bruikbaarheid: 4).
Minpunten:
de afbakening en methodiek is niet vergelijkbaar met andere NEIstudies. Hierdoor verliezen de cijfers aan betrouwbaarheid (kwalitatieve bruikbaarheid: 2).
cl Voorwaartse economische effecten meting (VEEM I en /I),
NEl, 1994 en 1997
In twee studies heeft het NEl een redelijk succesvolle poging
ondernomen om voorwaartse bindingen te meten, toegepast op de
economische betekenis van de Rotterdamse haven:
Rotterdam Mainport: Voorwaartse Economische Effect Meting (VEEM)[NEII994];
- VEEM 1I: Het voorwaarts economische belang van de Rotterdamse haven in Europees perspectief [NEl 1997b].
De studie Rotterdam Mainport: voorwaartse economische effecten
meting (VEEM) heeft tot doel de totale economische betekenis van
het Rotterdamse havencomplex te bepalen, zowel voor het
Rijnmondgebied als voor heel Nederland. De totale economische
effecten worden opgesplitst in directe, indirecte (achterwaartse) en
voorwaartse economische effecten. Het NEl-onderzoek richt zich
voornamelijk op het bepalen van deze laatste; de directe economische
effecten werden overgenomen van het GHR en de indirecte effecten
werden berekend aan de hand van input-outputtabellen (kwalitatieve
bruikbaarheid: 3; kwantitatieve bruikbaarheid: 3).
Nederland Maritiem Land
De onderzoeksmethodologie van de eerste VEEM-studie steunt voornamelijk op de resultaten van enquêtes bij 192 exporterende bedrijven in Nederland Aan de bedrijven werd ondermeer gevraagd aan te geven welk percentage van hun activiteiten verbonden is meI de haven van Rotterdam en wat het bedrijf zou doen indien het Rotterdamse zeehavencomplex er niet zou zijn.
In VEEM 11 wordt grosso modo dezelfde methodologie gehanteerd, maar ligt het accent op Europa en niet op Nederland.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
De onderzoeksmethodologie steunt voornamelijk op de resultaten
van enquêtes bij 192 exporterende bedrijven in Nederland (153
telefonisch en 39 mondeling). De belangrijkste onderwerpen van de
enquête waren het percentage van de activiteiten die verbonden
waren met de haven van Rotterdam en de vraag wat het bedrijf zou
doen indien het Rotterdamse zeehavencomplex er niet zou zijn.
Het economische belang van de havensector wordt afgemeten aan de
vraag wat het voor de economie betekent als de haven er niet meer
zou zijn. Hiermee worden niet alleen 'zichtbare' relaties (leveringen
van goederen en diensten) geanalyseerd, maar ook 'onzichtbare'
(bijvoorbeeld de aantrekkingskracht van de haven op vestiging van
economische activiteiten).
Bij de berekening van de voorwaartse effecten werd er vanuit gegaan
dat, voor zover men kan uitwijken naar andere havens, het
verdwijnen van de haven transportkostenverhogend zou werken.
Voor zover dit de capaciteit van de andere havens te boven gaat zou
het echter productieverlagend werken, omdat veel goederen dan niet
meer aan- of afgevoerd kunnen worden. De som van kostenverhoging
en productieverlies wordt beschouwd als het economisch belang van
het havengebied. Het voorwaartse belang wordt hieruit verkregen
door het met behulp van input-outputanalyse berekende achter
waartse belang ervan af te trekken. Tenslotte worden de
'achterwaartse effecten van het voorwaartse belang' berekend, omdat
het productieverlies vanzelfsprekend zelf ook weer achterwaartse
effecten heeft.
Op die manier werd berekend dat de totale economische betekenis
van het Rotterdamse zeehavencomplex voor de Nederlandse
economie 30.7 miljard NLG bedroeg in 1992, waarvan 11.3 miljard
directe effecten. Uitgedrukt in arbeidsjaren komt dit overeen met
237500 werkplaatsen.
In VEEM II wordt grosso modo dezelfde methodologie gehanteerd,
maar ligt het accent op Europa en niet op Nederland. Voor deze
studie zijn 267 bedrijven benaderd, hetgeen een netto respons van 64
-133 -
- 134-
De Nederlandse Maritieme Cluster
bedrijven opleverde (kwalitatieve bruikbaarheid: 3; kwantitatieve
bruikbaarheid: 3).
In VEEM 11 werd berekend dat de totale toegevoegde waarde voor
Europa (exclusief Nederland) in 1995 24 miljard NLG bedroeg.
Uitgedrukt In arbeidsjaren komt dit overeen met 212 000
arbeidsjaren. Toegevoegde waarde en werkgelegenheid werden ook
opgesplitst naar de verschillende goederensegmenten. Uit deze
analyse bleek dat het voorwaarts economisch belang van Rotterdam
het grootst is in de segmenten ijzererts, ruwe olie en containers.
Tevens is onder een aantal aanvullende veronderstellingen ook een
schatting gemaakt van het voorwaartse economische belang per EU
land. Daartoe werden gegevens gebruikt over de aanvoer in
Rotterdam per land van herkomst en de afvoer per land van
bestemming en anderzijds het voorwaartse economische effect per
goederensegment.
Pluspunt:
- er wordt een poging ondernomen om het voorwaartse belang te schatten van de Rotterdamse haven. In de meeste studies naar de economische betekenis van een sector of regio wordt de analyse beperkt tot het zogenaamde 'achterwaartse belang', zoals bijvoorbeeld. bij de bepaling van de economische betekenis van maritieme activiteiten van de Nederlandse zeehavens [NEl 1993 en NEl 1997]. Er bestaat immers veel discussie over de te hanteren methode voor het berekenen van het voorwaartse belang en over de juiste betekenis die eraan gehecht moet worden.
Minpunten:
de netto respons bij VEEM II bedroeg 64 van de 267 gecontacteerde bedrijven;
- de methodologische uitwerking laat te wensen over. De centrale elementen (voor- en achterwaarts belang) zijn niet systematisch omschreven, en dat heeft onnodig tot begripsverwarring geleid. Ten onrechte wordt zo het achterwaartse belang geassocieerd met zichtbare relaties en het voorwaartse met onzichtbare, terwijl dit twee los van elkaar staande indelingen zijn.
Nederland Maritiem Land
De VEEM-studies hebben een innovatieve waarde en geven een fundamenteel goede inhoud aan het begrip 'economisch belang '. De methodologische uitwerking laat echter te wensen over.
Het werkdocument 'economische en ruimtelijke versterking van mainport Rotterdam' (werkdocument n092) [CPB 1997J rapporteert over de onderzoeksactiviteiten met betrekking tot de noodzaak en de urgentie van de aanleg van een Tweede Maasvlakte.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Samenvattend kan gesteld worden dat deze studies een innovatieve
waarde hebben en een fundamenteel goede inhoud geven aan het
begrip 'economisch belang'. Door een systematischer uitwerking van
dat begrip zouden ze echter in hoge mate aan accuraatheid en
zeggingskracht kunnen winnen. De bottom-up informatieverzameling
zou zich daarbij kunnen uitstrekken tot de kostenstructuur van de
betreffende bedrijven. De berekende transportkostenverhoging kan
daarbij vertaald worden naar een gewijzigde kostenstructuur.
dl Economische en ruimtelijke versterking van mainport
Rotterdam, werkdocument n092, Centraal Planbureau, 1997
Omdat er een ruimteprobleem dreigt te ontstaan in de haven van
Rotterdam, werd in 1994, in het kader van plan van aanpak ROM
Rijnmond, een onderzoeksproject opgestart betreffende het al dan
niet aanleggen van een Tweede Maasvlakte. Het Maasvlakte
onderzoek, onder leiding van de Projectorganisatie Maasvlakte II, is
opgesplitst in deelonderzoeken. Deze aanpak liet toe verschillende
partijen te laten deelnemen, ieder in hun eigen vakgebied. Zo heeft
het Centraal Planbureau (CPB) gezorgd voor de economische
omgevingsscenario's. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
heeft deze scenario's via het GoederenStroomModel vertaald naar de
overslag in de Rotterdamse haven, de vereiste strategische ruimte
berekend en gedetailleerde gegevens over ruimtegebrek in het
havengebied verstrekt. Daarnaast hebben acht consultantbureaus
specialistische deelstudies verricht. Via verschillende interview
rondes en workshops zijn de marktontwikkelingen in kaart gebracht
Het CPB heeft al deze informatie samengebracht in drie economische
en ruimtelijke scenario's. Het werkdocument 'economische en
ruimtelijke versterking van mainport Rotterdam' (werkdocument
n092) [CPB 1997] rapporteert hierover. Het bevat, naast een analyse
van de aard, omvang en urgentie van mogelijke ruimtetekorten in de
haven van Rotterdam in de periode 1995-2020, een schatting van de
economische effecten hiervan. Deze zijn uitgedrukt in toegevoegde
waarde en werkgelegenheid.
-135 -
Er werd ook een schatting gemaakt van de economische eJJècten (directe en indirecte) voor Rotterdam enerzijds en voor de rest van de Nederlandse economie anderzijds.
De uiteindelijk conclusie van het CPB was negatief, wat een storm van kritiek uitlokte, onder meer op de gehanteerde berekeningswijze.
Zonder verder in te gaan op de discussie, kan toch wel gesteld worden dat het CPB-model vermoedelijk onvoldoende rekening houdt met microeconomische effecten, zoals de transportkostenverlaging voor het Nederlandse bedrijftleven als gevolg van de aanleg van de Maasvlakte 11. Bovendien lijkt het er sterk op dat het CPBmodel een puur vraaggestuurd model is.
-136 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Naast de directe effecten zijn ook de indirecte (voorwaartse) effecten
berekend, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de effecten voor
Rotterdam en de effecten voor de rest van de Nederlandse economie.
Om de totale economische effecten te berekenen werden ook nog de
achterwaartse effecten en de terugkoppelingseffecten bepaald.
De uiteindelijke conclusie van het CPB was dat verwachte ruimte
problemen niet voldoende groot en urgent genoeg waren om de
aanleg van de Maasvlakte II op korte termijn te rechtvaardigen.
Vanuit alle richtingen kwam er kritiek op het rapport van CPB. De
projectorganisatie Maasvlakte IJ liet weten zich niet te kunnen vinden
in de berekeningen van het CPB. Het GHR verweet het CPB een
gebrek aan visie. In de algemene Nederlandse pers werden de
meningsverschillen breed uitgesmeerd; in de vakliteratuur werd de
gebruikte berekeningsmethode van het CPB aan de kaak gesteld
[Bomhoff,1997].
Zonder verder in te gaan op deze discussie, kan toch wel gesteld
worden dat het CPB-model vermoedelijk onvoldoende rekening
houdt met micro-economische effecten, zoals de transportkosten
verlaging voor het Nederlandse bedrijfsleven als gevolg van de
aanleg van de Maasvlakte 11, zoals beargumenteerd door Prof.
Bomhoff. Bovendien lijkt het er sterk op dat het CPB-model een puur
vraaggestuurd model is. Het CPB stelt de vraag naar haventerreinen
autonoom voor, terwijl deze in werkelijkheid beïnvloed wordt door
het aanbod zelf als vraagstimulerende factor (kwalitatieve
bruikbaarheid: 3; kwantitatieve bruikbaarheid: 3).
Op basis van dit rapport was het Kabinet van oordeel dat de schatting
van de economische effecten van de tweede Maasvlakte onvoldoende
onderbouwd was en dat deze verder geëvalueerd moeten worden.
Nederland Maritiem Land
De conclusies van het onderzoek naar de aanleg van een tweede Maasvlakte gaven aanleiding tot de oprichting van een projectgroep Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam (VERM). Deze groep coördineerde de maatschappelijke discussie die gedurende een jaar werd gevoerd.
Met betrekking tot de VERM werden vier publicaties geëvalueerd Het rapport 'VERM -Deel B: samenvatting en analyse resultaten verkenningsfase . is het meest bruikbaar voor verder studiewerk
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
el Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam (VERM),
Projectgroep VERM,1997
De conclusies van het onderzoek naar de aanleg van een tweede
Maasvlakte gaven aanleiding tot de oprichting van een projectgroep
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam (VERM) in april
1996. Gedurende een jaar werd een maatschappelijke discussie
gevoerd met verschillende partijen: bestuurders, belangengroeperin
gen, wetenschappers en burgers. De verkenningsfase bevatte onder
meer een groots opgezette telefonische en schriftelijke enquête bij de
Nederlandse burgers.
Met betrekking tot de VERM werden vier publicaties geëvalueerd:
- VERM - Deel A: open planproces, 1997;
VERM - Deel B: samenvatting en analyseresultaten verkenningsfase, 1997;
VERM- Bijlageboek van Deel A, 1997;
- Over havens gesproken: verslag van de verkenningsfase ruimteprobleem Mainport Rotterdam, Hetteke VideIer, Instituut voor Publiek en Politiek, 1997.
Deel A alsook het boek 'Over havens gesproken' behandelen de
organisatorische aanpak van deze eerste landelijke nut- en nood
zaaksdiscussie. In die zin zijn ze weinig relevant voor de uit te
voeren EIS® (kwalitatieve bruikbaarheid: 2, kwantitatieve bruik
baarheid: 2 en I).
Het bijlageboek bevat de integrale verslagen van alle bijeenkomsten
die zijn gehouden en zo mogelijk samenvattingen van de onder
zoeken die zijn gedaan.
Deel B vat de resultaten van de verkenning samen en analyseert ze.
Daarom is deel B, dat in tegenstelling tot het bijlageboek in aantal
pagina's beperkt bleef, het meest bruikbaar voor verder studiewerk.
Bovendien wordt in deel B nog eens kort een overzicht gegeven van
de probleemstelling en de manier waarop het onderzoek is aangepakt,
zodat dit deel gelezen en begrepen kan worden zonder de andere
delen gelezen te hebben.
-137 -
De verkenning is hoofdzakelijk een kwalitatieve studie, al worden in het eindrapport (deel BJ ook cijfers gepubliceerd met betrekking tot de kostprijs van de verschillende oplossingsvarianten en met betrekking tot de verwachte modal split.
//.6.3.4.
In het artikel 'Haven aan zet' wordt een korte opsomming gegeven van de voornaamste bedreigingen en kansen voor de haven.
-138 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
De verkenning is vooral een kwalitatieve studie, al worden in het
eindrapport (deel B) ook cijfers gepubliceerd met betrekking tot de
kostprijs van de verschillende oplossingsvarianten en met betrekking
tot de verwachte modal split (kwalitatieve bruikbaarheid: 3,
kwantitatieve bruikbaarheid: 2). De conclusies van de verkennings
fase zijn betrekkelijk vaag. De onenigheid over de dringendheid van
het ruimtetekort blijft, al wordt uiteindelijk toch gezegd dat 'op
grond van de analyse van de economische argumenten uit de
verkenningsfase voor de sector containers de aanleg van een
Maasvlakte IJ (met eigen haveningang) van ongeveer 1 000 hectare
de beste oplossing lijkt '. In het rapport is echter weinig terug te
vinden met betrekking tot een zogeheten economische analyse.
f/ Overige
Verder zijn nog 2 rapporten interessant, hoofdzakelijk met betrekking
tot strategische informatie:
Jaarverslag 1997, Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, 1997;
- Havenplan 2010, Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam, 1993.
Informatie met betrekking tot strategie en beleid
al Concurrentiepositie
In het artikel 'Haven aan zet' wordt een korte opsomming gegeven
van de voornaamste bedreigingen en kansen voor de haven
[Kosterman 1994]. Als belangrijkste bedreigingen worden genoemd:
starre arbeidsverhoudingen;
lage productiviteit;
dure arbeid;
- haven mist delen groeimarkt neobulk;
- automatisering kost banen;
dichtslibbende infrastructuur.
Als belangrijkste kansen worden genoemd:
goedgeschoold personeel;
weinig arbeidsonrust;
Nederland Maritiem Land
Met betrekking tot de haven van Rotterdam en zijn omgeving zijn een hele reeks ontwikkelingsprojecten en toekomstplannen opgesteld: - Havenplan 20JO;
- Deltaplan 2000-8:
- Plan 2000-short;
- ROM-Rijnmond project;
- Stichting RIL;
- Het programma Kennis-inFastructuur Mainport Rotterdam (KMR);
- l'v/asterplan Incomaas (Infrastructuur Containeroverslag Maasvlakte).
De kernboodschap van het havenplan 2010 luidt dat het GHR meer ruimte wil vrijmaken voor industrie, handel en distrihutie, met de bedoeling meer toegevoegde waarde {n de Rotterdamse haven te creëren.
lIet Deltaplan 2000-8 voorziet de ontwikkeling van 8 nieuwe (geautomatiseerde) containerterminals op de uit te breiden Maasvlakte.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
investeringen in containeroverslag;
goede geografische ligging;
diepe vaarwegen;
toegevoegde waarde leveren aan overslag; de mogelijkheden en intenties om industrie en handel aan te trekken.
bi Toekomstvisie
Met betrekking tot de haven van Rotterdam en zijn omgeving zijn
een hele reeks ontwikkelingsprojecten en toekomstplannen opgesteld.
De belangrijkste zullen hier kort besproken worden:
Havenplan 20 I 0;
Deltaplan 2000-8;
Plan 2000-short;
ROM-Rijnmond project;
Stichting RIL;
programma Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam (KMR);
Masterplan Incomaas (Infrastructuur Containeroverslag Maasvlakte).
Havenplan 2010
De voorlopige versie van het havenplan 20 I 0 dateert van augustus
1991, de definitieve versie van 1993. De VEEM had de bedoeling het
havenplan cijfermatig te ondersteunen. De kernboodschap van het
havenplan is immers dat in de Rotterdamse haven relatief gezien te
weinig toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Daar wil het GHR
verandering inbrengen, door meer ruimte vrij te maken voor
industrie, handel en distributie. Het plan voorziet ook investeringen
ter verbetering van de bereikbaarheid van de haven vanuit het
achterland, waarbij gestreefd wordt het aandeel van de binnenvaart
en het spoor te vergroten. De investeringen die hiervoor nodig zijn
worden geschat op 100 miljard NLG (tot in 2010), waarvan 85% te
betalen door de privésector.
Deltaplan 2000-8
Met het Deltaplan 2000-8 plant ECT de ontwikkeling van 8 nieuwe
containerterminals op de uit te breiden Maasvlakte. De behandeling
van containers op deze terminals zou volledig gerobotiseerd worden.
-139 -
Het plan 2000-short bestaat voornamelijk uit investeringsplannen, gericht op het aantrekkelijker maken van de Rotterdamse haven voor shortsea shipping.
ROM-Rijnmond streeft naar evenwicht tussen economische doelstellingen en een beter milieu-, woon- en werkklimaat. Het verzamelt een 52-tal projecten.
Stichting RIL (Rotterdam Interne Logistiek) richt zich op het opheffen van knelpunten in de container-logistiek te Rotterdam en is betrokken bij een tiental projecten in de haven van Rotterdam (waaronder het project SmartCard).
Het programma Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam (KMR) betreft onderzoeksprojecten en milieuprojecten enerzijds en anderzijds het Centrum Transport Technologie (verantwoordelijk voor het masterplan Incomam).
Het masterplan Incomaas werkt een lange-termijnvisie uil omtrent de ruimtelijke en technische inrichting van de Maasvlakte. In totaal werden er acht deelstudies uitgevoerd, waarvan Combi-Rood en Smartcard de meest bekende zijn.
-140 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Plan 2000-short
Het plan 2000-short bestaat voornamelijk uit investeringsplannen,
gericht op het aantrekkelijker maken van de Rotterdamse haven voor
shortsea shipping. De investeringen worden geraamd op 300 miljoen
NLG. Het project is reeds in uitvoering in het Eemhavengebied.
ROM-Rijnmond
ROM-Rijnmond is een convenant dat voortvloeit uit het havenplan
20 I O. Het overkoepelend project streeft naar evenwicht tussen
economische doelstellingen en een beter milieu-, woon- en werk
klimaat. Het verzamelt een 52-tal projecten, waaronder het onderzoek
naar het nut en de noodzaak van Maasvlakte 11. Het convenant dateert
van eind 1993.
Stichting RIL (Rotterdam Interne Logistiek)
Deze stichting richt zich op het opheffen van knelpunten in de
containerlogistiek te Rotterdam. Bij deze stichting zijn de verschil
lende vervoersmodi betrokken. De stichting is betrokken bij een
tiental projecten in de haven van Rotterdam, waaronder het project
SmartCard.
Het programma Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam
(KMR)
Het programma Kennisinfrastructuur Mainport Rotterdam (KMR)
loopt van maart '96 tot eind '98. Het betreft onderzoeksprojecten en
milieuprojecten enerzijds en anderzijds het Centrum Transport
Technologie (verantwoordelijk voor het masterplan Incomaas).
Masterplan Incomaas
Maasvlakte)
(Infrastructuur Containeroverslag
Het masterplan Incomaas werkt een lange-termijnvisie uit omtrent de
ruimtelijke en technische inrichting van de Maasvlakte. Uitgangspunt
daarbij is dat er in de toekomst (2020) jaarlijks ruim 7 miljoen
containers zullen worden overgeslagen op de Maasvlakte, waarvan
1.6 miljoen met binnenschepen en 1.4 miljoen via het spoor zullen
worden verwerkt. Dit project werd uitgevoerd in het kader van de
programma's Transporttechnologie en Kennisinfrastructuur Mainport
Rotterdam door ECT. In juni 1994 ging het projectbureau Incomaas,
Nederland Maritiem Land
Het middellange beleid van het GHR, is uitgewerkt in het bedrijfsplan 1997-2()()().
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
onder leiding van DHV Milieu en Infrastructuur van start. In totaal
werden er acht deelstudies uitgevoerd, waarvan Combi-Road en
Smartcard de meest bekende zijn.
Combi-Road betreft het opzetten van een goed intern transport
systeem; Smartcard tracht een antwoord te bieden op de vraag hoe
met 'slimme systemen' een grotere capaciteit kan worden gecreëerd
en hoe diezelfde systemen een bijdrage kunnen leveren aan de
gewenste verschuiving in de modal split. Het masterplan werd
officieel gepresenteerd in maart 1996.
Infrastructuurprojecten
Daarnaast zijn er nog een aantal geplande infrastructuurprojecten,
met als voornaamste de Betuwelijn,
cl Bedrijfsplan 1997-2000 van het Gemeentelijk Havenbedrijf
Het middellange beleid van het GHR, uitgewerkt in het bedrijfsplan
1997-2000 kan worden samengevat in zes punten [Jaarverslag 1997]:
strategische acqUisitie: het aantrekken van bedrijven en goederenstromen die de structuur van de haven en zijn industriële complex verstevigen. Dergelijk acquisitiebeleid moet zowel gericht zijn op het behouden of uitbreiden van bestaande goederenstromen en klanten als het aantrekken van nieuwe;
marktgeoriënteerde faciliteiten: het aanbieden van land, infrastructuur en diensten die tegemoet komen aan de specifieke eisen van de klant;
- de ontwikkeling van nieuwe producten en concepten: ook hier gaat de aandacht uit naar de versterking van de structuur van de haven en zijn industriële complex;
netwerking: de klanten, hun klanten en belangrijke beleidsvoerders wereldwijd kennen, de kritische factor voor succes in een globaliserende economie;
- financiële innovatie: nieuwe vormen van financiering om het vergemakkelijken of versnellen van ontwikkelingen met goede vooruitzichten 111 de haven en zijn industrieel complex.
een ondersteunend beleid: het beïnvloeden van externe factoren, zoals fysische ontwikkelingen, milieu, verbindingen met het achterland, imago en informatietechnologie,
-141-
Il.6.4.
Il.6.4.1.
Het Noordzeekanaalgebied (NZKG) omvat vier zeehavens: Amsterdam, Velsen, Zaanstad en Beverwijk Hierbinnen zijn de havens van Amsterdam en Velsen (IJmuiden) de omvangrijkste.
Il.6.4.2.
In totaal zijn 21 bronnen geëvalueerd. De belangrijkste hebben betrekking op de economische impact van de haven enerzijds en de toekomstv;sies en strategische ontwikkelingsplannen anderzijds.
-142 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
llETlVoORDZEEKANAALGEBIED
Inleiding
Het Noordzeekanaalgebied (NZKG) omvat vier zeehavens, namelijk
Amsterdam, Velsen, Zaanstad en Beverwijk. Hierbinnen zijn de
havens van Amsterdam en Velsen (Ijmuiden) de omvangrijkste: in
1995 werd er respectievelijk 31 en 18 miljoen ton overgeslagen,
ofwel 62% en 36% van het hele gebied. In termen van toegevoegde
waarde is het beeld heel anders: met een directe toegevoegde waarde
van 2.1 miljard NLG heeft Amsterdam een aandeel van slechts 31 %
(tegenover 62% in tonnen). Velsen heeft met 3.7 miljard NLG
toegevoegde waarde een aandeel van 54% (tegenover 36% in
tonnen). Ook opvallend is dat Zaanstad met minder dan 2% van de
overgeslagen tonnen, een aandeel in de toegevoegde waarde heeft
van 12%. Met betrekking tot de werkgelegenheid is de positie van de
haven van Amsterdam dan weer gunstiger (38%); Velsen heeft op dit
vlak een aandeel van 45%.
De havens van Beverwijk en in zekere mate ook van Zaanstad staan
dus in de schaduw van beide andere havens. Sinds het begin van de
jaren '80 wordt door de vier havens getracht tot meer samenwerking
te komen. Een obstakel daarbij is dat de meeste havenbesturen
afhankelijk zijn van de gemeentebesturen en het dus moeilijker is
samen te werken over de gemeentegrenzen heen.
Naar buiten toe is het Gemeentelijk Havenbedrijf van Amsterdam
duidelijk het meest bekend en actief. Dit is ook te zien aan het feit dat
het meeste studiewerk ofwel aandacht besteed wordt aan de haven
van Amsterdam ofwel aan het gehele Noordzeekanaalgebied.
Beschikbare bronnen
In het kader van dit vooronderzoek zijn door Policy Research in
totaal 21 bronnen geëvalueerd, waaronder 14 onderzoeksrapporten en
verder een aantal jaarverslagen en statistische publicaties. De
belangrijkste rapporten en artikels hebben betrekking op de
Nederland Maritiem Land
IL6.4.3.
Resultaten van het vooronderzoek
economische impact van de haven enerzijds en de toekomstvisies en
strategische ontwikkelingsplannen anderzijds (zie Figuur 11.8).
Evaluatie van de beschikbare bronnen
De informatie uit deze bronnen is geëvalueerd op haar bruikbaarheid
ten behoeve van de EIS® voor de gehele maritieme cluster. In Tabel
11.22 is het resultaat van deze evaluatie weergegeven. Aan elk rapport
of artikel werd een beoordeling toegekend op basis van de
bruikbaarheid van de kwalitatieve dan wel kwantitatieve informatie die
verstrekt wordt voor de uit te voeren EIS® (1= bevat geen bruikbare
informatie; 2= bevat weinig bruikbare informatie; 3= bevat redelijk
wat bruikbare informatie; 4= bevat veel bruikbare informatie; 5= bevat
zeer veel bruikbare informatie in die mate dat dit tijd- en
kostenbesparingen oplevert voor de EIS®).
Figuur 11.8 : Verdeling van studies inzake Noordzeekanaalgebied naar categorie
5%
3K%
~ Afbakening
o Economische impact
38% o Strategie
!Zl Overheidsbeleid
Bron: Policy Research Corporation N. V.
Drie bronnen zijn kwantitatief gezien bruikbaar.
Nederland Maritiem Land
Kwantitatief gezien zijn er een aantal bruikbare rapporten (19% heeft
bruikbaarheid 4) voor de uit te voeren EIS®. Zo zijn er twee delen van
een regionale en transporteconomische analyse, uitgevoerd door het
NEl in 1995 [NEl 1995b en NEl 1995c] en ook een statistische
publicatie met cijfers over de regionale economie (Amsterdamse
- 143-
Kwalitatief gezien zijn er eveneens twee rapporten die interessante informatie opleveren voor de EIS®, voornamelijk met betrekking tot de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigen voor de haven van Rotterdam.
De Nederlandse Maritieme Cluster
Economische Verkenningen [SEO 1995]. Verder werd in 1996 door
Policy Research ook een EIS® en een kosten-batenanalyse
uitgevoerd voor het sluizencomplex lil IJmuiden (Kwaliteit
zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Maatschappelijk Kosten
Batenanalyse) [Policy Research 1996b].
Kwalitatief gezien zijn er twee rapporten (met bruikbaarheid 4) die
interessante informatie opleveren voor de EIS®. Daarin wordt
aandacht besteed aan de sterktes en zwaktes en kansen en
bedreigingen voor de haven van Rotterdam. De gegevens hieruit zijn
interessant bij het uitvoeren van de SWOT-analyse voor de haven. In
het algemeen is de relatie tussen de sterktes, zwaktes, kansen en
bedreigingen en de strategische beslissingen van bedrijven slechts
beperkt uitgewerkt.
Tabel 11.22 : Evaluatie van studies inzake Noordzeekanaalgebied ten behoeve van EIS®
kwantitatief
kwalitatief 2 3 4 5 totaal* 10% 10% 10% 29%
5% 5% 10% 19%
3 14% 29% 43%
5% 5% 10%
0% totaal* 19% 48% 14% 19% 0% 100%
* de kleine verschillen zijn te wijten aan afronding
Bron: Po/icy Research Corporation N. V.
In het rapport 'Versterking Economische Structuur Noordzeekanaalgebied' wordt een visie ontwikkeld op de strategische economische havenontwikkeling van het Noordzeekanaalgebied.
-144 -
Hieronder worden de belangrijkste studies besproken.
al Versterking Economische Structuur Noordzeekanaalgebied.
Een visie voor het Benutten van Kracht en Kansen van de Regio,
McKinsey&Company en Adviescollege Masterplan, 1992
In dit rapport [McKinsey en Adviescollege 1992] wordt een vIsIe
ontwikkeld op de strategische economische havenontwikkeling van
het NZKG. In eerste instantie wordt nagegaan wat de unieke
concurrentievoordelen zijn van het Noordzeekanaalgebied.
Vervolgens wordt onderzocht of deze voordelen kunnen benut
Nederland Maritiem Land
De boodschap is dat niet moet getracht worden de haven te promoten (het is geen doorvoerhaven), maar wel de regio. De haventrafiek volgt dan vanzelf
Hoewel getracht wordt de beweringen cijfermatig te onderbouwen, gebeurt dit vaak indicatief en mist het meestal de basis waarop een beleid kan gebaseerd worden. Toch is het rapport enigszins bruikbaar bij het formuleren van beleidsalternatieven.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
worden met positieve gevolgen voor de toegevoegde waarde en
werkgelegenheid. Tenslotte wordt afgeleid welke acties daarvoor
nodig zijn.
Er wordt besloten dat er wel degelijk krachten en kansen zijn voor de
regio rond Amsterdam. De haven is één van deze krachten, naast
infrastructuur, achterlandverbindingen, de nabijheid van Schiphol, de
kwaliteit van het wonen, enz. Belangrijk is dat niet moet getracht
worden de haven te promoten (het is geen doorvoerhaven), maar wel
de regio. De haventrafiek volgt dan vanzelf. Acties die moeten
ondernomen worden zijn:
- de uitbreiding van de beschikbare ruimte;
verbetering van de infrastructuur zoals gepland;
gerichte marktbewerking;
een nieuwe organisatorische opzet.
Pluspunten:
op een overzichtelijke manier worden alle relevante aspecten besproken;
- beweringen worden met cijfers (soms indicatief en geschat) onderbouwd.
Minpunten:
de cijfermatige onderbouwing is indicatief en mist meestal de basis waarop een beleid kan gebaseerd worden;
de gehanteerde methode wordt niet toegelicht;
de aanbevelingen staan niet helemaal in lijn met de analyse. Er worden aanbevelingen gedaan over de haveninfrastructuur terwijl beweerd wordt dat de haven zelf geen speerpunt moet zijn.
Samengevat is het rapport wel enigszins bruikbaar bij het formuleren
van beleidsalternatieven.
bi Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en
transporteconomische analyse, Eindrapport [NEl 1995b J
De ontwikkeling van een visie op de strategische economische
havenontwikkelingen in het Noordzeekanaalgebied [McKinsey en
-145 -
Het NEl-onderzoek 'Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse' bestaat uit 8 deeltaken.
-146 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Adviescollege 1992] is door de Stuurgroep Samenwerking Havens
gebruikt als vertrekpunt om 9 uitwerkingsprojecten op te starten,
Deze projecten moeten gezamenlijk de basis vormen voor het door de
Stuurgroep op te stellen Masterplan, Het NEl-onderzoek is één van
deze uitwerkingsprojecten.
Het onderzoek van het NEl had volgende doelstellingen:
het vaststellen van het economisch belang van zeehavengebonden en zeehavengerelateerde bedrijfscIusters;
het uitwerken van regionaal-economische scenario's, inclusief een impulsscenario, waarin de aanbevelingen van het Adviescollege Andriessen (zie [Andriessen 1995]) worden uitgevoerd;
het in kaart brengen van vervoers- en verkeersstromen op basis van deze scenario's;
het in verband brengen van deze stromen met relevante logistieke concepten;
het bestuderen van de zeebereikbaarheid m vergelijking met concurrerende havens.
Pluspunten:
de structuur van het onderzoek zit logisch in elkaar en is goed beschreven.
Minpunten:
de resultaten worden niet altijd even duidelijk voorgesteld, zodat verwarring ontstaat;
er wordt weinig rekening gehouden met bottom-up gegevens;
er wordt in de prognoses geen rekening gehouden met de effecten van de schaalvergroting in de zeevaart en van de geplande infrastructuurproj ecten;
er wordt weinig aandacht besteed aan de beleidsimplicaties.
Het NEl -onderzoek bestaat uit 8 deeltaken, waarvan 3 zijn interessant
voor de EIS® en hieronder dus verder besproken zullen worden.
Nederland Maritiem Land
De eerste en tweede taak hadden tot doel de economische betekenis van de havengebonden en havengerelateerde bedrijfsclusters te bepalen voor de basisscenario's van het CPB. Deze cijfers zijn bruikbaar voor de EISB! bij het opstellen van beleidsscenario 's.
De vierde taak heeft tot doel de belangrijkste logistieke concepten te beschrijven die van belang zijn voor de haven van het NZKG. Deze informatie is bruikbaar bij het uitvoeren van de SWOT-analyse.
In de publicatie 'Amsterdamse Economische Verkenningen' wordt aan de hand van statistisch materiaal de economische ontwikkelingen in de regio Amsterdam weergegeven.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Taak 1 en 2, regionaal-economische analyse [NEl 1 995cJ
In dit eerste deel van het rapport wordt de economische betekenis van
de havengebonden en havengerelateerde bedrijfsclusters berekend
voor de basisscenario's van het CPB. Verder worden ook bereke
ningen gemaakt voor het impulsscenario waarin de aanbevelingen
van het Adviescollege Andriessen (zie verder [Andriessen 1995])
worden gevolgd. De resultaten worden daarbij vergeleken met de
resultaten van McKinsey, die duidelijk veel optimistischer zijn. De
cijfers zijn bruikbaar bij het opstellen van beleidsscenario's.
Taak 4: logistieke concepten [NEl 1 995dJ
In dit vierde deel van de studie worden de belangrijkste logistieke
concepten beschreven die van belang zijn voor de haven van het
NZKG. Het is vooral een beschrijving van de trends. Slechts in
beperkte mate wordt aandacht besteed aan de gevolgen daarvan voor
het NZKG. Niettemin is dit deel bruikbaar bij het uitvoeren van de
SWOT-analyse.
cl Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Maatschap
pelijke Kosten-Batenanalyse, Policy Research 1996
Dit rapport [Policy Research 1996b] bevat een maatschappelijke
kosten-batenanalyse en EIS® voor verschillende alternatieven voor
het verbeteren van de toegang tot het NZKG. Het is een project
gebonden rapport, zodat het niet veel informatie oplevert voor de
EIS® in algemene termen. Doordat de studie door Policy Research
werd uitgevoerd is daar niettemin heel wat informatie en kennis
beschikbaar over de economische aspecten van de havens in het
Noordzeekanaalgebied.
dl Amsterdamse Economische Verkenningen, Stichting voor
Economisch Onderzoek, voorjaar 1995
In deze publicatie worden de economische ontwikkelingen in de
regio Amsterdam weergegeven: De nadruk ligt daarbij op de
conjuncturele ontwikkelingen en op de arbeidsmarkt. De cijfers
kunnen bruikbaar zijn bij het uitvoeren van de ElS® voor de
afzonderlijke havenregio's.
-147 -
II.6.4.4.
De laatste jaren is het marktaandeel van de havens van het NZKC in de Hamburg-Le Havre range, uitgedrukt in tonnen, sterk gestegen.
De havens van het NZKC zijn vooral gespecialiseerd in het behandelen van droge bulk. Daarnaast is de haven van Amsterdam een belangrijke cruisebestemming.
De havens van het NZKC staan ook bekend als industriehavens: in 1993 had 33% van de overgeslagen goederen een lokale bestemming.
-148 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Informatie met betrekking tot strategie en beleid
al Concurrentiepositie
De concurrentiepositie van de havens van de regio Amsterdam in
termen van overgeslagen tonnen wordt nauwgezet opgevolgd. Dit
geldt trouwens voor alle havens binnen de Hamburg-Le Havrerange.
In juni 1997 heeft het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam deze
marktaandelen nogmaals geïnventariseerd en gepubliceerd (Markt
aandelen Le Havre - Hamburg, [Gem. Havenbedrijf Amsterdam
1997a]. In tonnen is het marktaandeel van de haven van het NZKG
tussen 1994 en 1996 sterk gestegen, van 6.9% naar 7.9%. Daarmee
nadert de haven dicht op de haven van Le Havre als vierde grootste in
de range. De havens van het NZKG zijn vooral gespecialiseerd in het
behandelen van droge bulk: agribulk (marktaandeel 24%), cacao
(59%), kolen (21%) en schroot (15%). Daarnaast is de haven van
Amsterdam een belangrijke cruisebestemming. Dit levert jaarlijks
werkgelegenheid voor ruim 700 arbeidsjaren [Kappelhoff Advies
1993] en 75 miljoen NLG inkomsten voor de stad.
De havens van het NZKG staan bekend als industriehavens. Dit blijkt
ook uit het feit dat in 1993 nog 33% van de goederen een lokale
bestemming hadden, De concurrentiepositie hangt dus voor een
belangrijk deel af van de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat
voor industriële en andere bedrijven in de haven.
Volgens de gebruikte bronnen zijn de belangrijkste aspecten voor de
concurrentiepositie van het NZKG:
- de bereikbaarheid over zee voor bulkaanvoer. Voor de sluizen kunnen grote schepen behandeld worden dan in Hamburg en de Scheldehavens (inclusief Antwerpen en Gent). Achter de sluizen is de grootte van de bulkschepen beperkt door de omvang van de sluizen;
de haven infrastructuur en faciliteiten: wat de beschikbaarheid hiervan betreft vormen het NZKG, Hamburg en Le Havre de middengroep, achter Antwerpen en Rotterdam;
de achterlandverbindingen voor afvoer van halffabrikaten: deze zijn vooral gunstig via de binnenvaart. De toegankelijkheid via het spoor is het moeilijkst;
Nederland Maritiem Land
De uitvoering van het Plan van Aanpak Masterplan Noordzeekanaalgebied omvat ruim honderd pro/eeten. De meeste van deze projecten vereisen een hechtere samenwerking tussen de havens van het NZKG. Daaraan wordt reeds gewerkt.
Andere belangrijke ontwikkelingsplannen is de bouw van een tweede brede sluis in IJmuiden en de bouw van een nieuwe passagiersterminal.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
de vestigingsfactoren:
lage operationele en investeringskosten;
nabijheid van Schiphol, het financiële centrum van Amsterdam en de kwaliteit van wonen en scholen;
een nadeel is de hogere huurprijs voor gronden. Bovendien is het de vraag in welke mate bedrijfsterreinen in de haven mogen uitgegeven worden aan niet strikt havengebonden bedrijven (bijv. Distributie), of kunnen gebruikt worden voor huisvesting. Deze activiteiten kunnen makkelijker de hogere grondprijs dragen;
de milieuregulering: sommige havenbedrijven hebben het zeer moeilijk te voldoen aan de strikte milieuregeling. De vraag is of voor bedrijven in de haven uitzonderingen kunnen gemaakt worden.
bi Toekomstvisie
De uitvoering van het Plan van Aanpak Masterplan Noordzeekanaal
gebied omvat ruim honderd projecten. Daartoe is in september 1996
een projectbureau ingesteld. Tevens zal een Bestuursplatform in het
leven worden geroepen als verantwoordelijke voor de uitvoering van
de projecten. De meeste van deze projecten vereisen een hechtere
samenwerking tussen de havens van het NZKG. Een eerste actie die
reeds ondernomen is op dit vlak is de oprichting door het
Havenbedrijf Amsterdam, Hoogovens Staal BV en Zeehaven
IJmuiden NV van de Ontwikkelingsmaatschappij. Belangrijk voor de
besluitvorming 111 deze vennootschap is echter een verdere
verzelfstandiging van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam,
waarvoor het Havenbedrijf zelf dan ook pleit. Verder pleit het
Havenbedrijf, op basis van het onderzoek van Policy Research
[Policy Research 1996b], ook voor het aanleggen van een grote
zeesluis in IJmuiden en heeft de stad besloten een nieuwe
passagiersterminal te bouwen.
-149 -
IL6.5.
IL6.5.1.
Het Schelde bekken omvat de haven van Vlissingen en de haven van Terneuzen. Beide zijn van oudsher meer industriehavens dan logistieke centra geweest.
De haven van Vlissingen bestaat uit een historisch havengedeelte (de buiten- en binnenhaven) en een recentere industriehaven, Vlissingen-Oost.
Naast de industrie zijn ook de offshore, de scheepsbouw en -reparatie, de visserij en veerdiensten aanwezig in de haven.
-150 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
llETSCHELDEBEKKEN
Inleiding
Aan beide zijden van de Westerschelde liggen in Zeeland de havens
van Vlissingen (rechteroever) en Terneuzen (linkeroever). Beide
havens zijn steeds meer industriehavens dan logistieke centra
geweest. Een groot deel van de goederenstromen van en naar de
havens worden bepaald door de plaatselijke industrieën. Niettemin
begint hierin, vooral in Vlissingen, verandering te komen.
De haven van Vlissingen bestaat uit een historisch havengedeeite (de
buiten- en binnenhaven) en een recentere industriehaven, Vlissingen
Oost.
De industriehaven Vlissingen-Oost dateert van 1964, Het daarop
volgende decennium (1964-1974) werd gekenmerkt door industria
lisatie (Hoechst in 1968, Péchiney in 1969, Total Raffinaderij en
Eurogasterminal (LPG-overslag) in 1974). Kenmerkend voor het
tweede decennium (1974-1984) was de uitbouw van de kolenhaven
naar aanleiding van de bouw van een kolencentrale. De uitbouw van
de voedselhaven dateert van het derde decennium (1984-1994).
Aanleiding hiervoor was de groeiende (Europese) boterberg. Er
werden koelhuizen gebouwd, waar naar enige tijd ook vis en later
ook groenten en fruit werden opgeslagen.
Verder zijn er in de haven van Vlissingen ook bedrijven actief in:
offshore (Heerema en Schelde Offshore);
- scheepsbouw en -reparatie (Koninklijke Schelde Groep, eigenaar van een nieuwbouwwerf en van de reparatiewerf 'Scheldepoort');
elektriciteitsopwekking (2 elektrische centrales van de Delta Nutsbedrijven );
visserij;
veerdiensten;
goederenopslag (onder andere van LPG. radioactief afval, tabak en levensmiddelen);
- goederenoverslag (Ovet en N.V. Haven van Vlissingen).
Nederland Maritiem Land
Terneuzen beschikt over een buitenhaven, doch het grootste deel van de terreinen ligt achter de sluizen, langs het kanaal Gent-Terneuzen. Deze maken deel uit van een samenhangend, grensoverschrijdend haven- en industriegebied tot Gent.
Nog meer dan Vlissingen wordt de haven van Terneuzen gekenmerkt door de aanwezigheid van vele (internationale) industriële bedrijven.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Daarnaast zijn er ook tal van kleinere bedrijven actief op het gebied
van dienstverlening en techniek.
Een groot deel van de overslag in Vlissingen is bestemd voor of
afkomstig van de plaatselijke industrie. Niet enkel scheepvaart speelt
hierbij een rol. Jaarlijks wordt ongeveer 7 miljoen ton ruwe olie via
pijpleiding vanuit Rotterdam aangevoerd. Na verwerking wordt de
olie vanuit de haven naar het achterland gedistribueerd, hoofdzakelijk
via binnenvaart. Ook grote transporten van rollend materieel van
zowel de Koninklijke Landmacht als van de legers van de USA en de
UK worden regelmatig via Vlissingen verladen.
Terneuzen beschikt over een buitenhaven, bereikbaar voor schepen
tot 100 000 DWT. Het grootste deel van de terreinen ligt echter
achter de sluizen, langs het kanaal Gent-Terneuzen. Deze maken deel
uit van een samenhangend, grensoverschrijdend haven- en industrie
gebied tot Gent.
De haven van Terneuzen wordt gekenmerkt door de aanwezigheid
van vele industriële bedrijven, waaronder een reeks buitenlandse
vestigingen (in totaal 15). De belangrijkste sectoren zijn de
chemische, de meststoffen- en de staalsector. De basis voor de
ontwikkeling van de chemische industrie in Terneuzen werd gelegd
met de komst van Dow Benelux N.V. in 1962. Het Dow complex is
inmiddels uitgegroeid tot een dertigtal bedrijven, onder andere voor
het verwerken van nafta en LPG.
Recentelijk zijn nieuwe terreinen vrijgemaakt met het oog op nieuwe
industriële activiteiten: de Axelse Vlakte. In 1992 vestigde het Finse
staalbedrijf Outokumpo zich als eerste op de Axelse Vlakte.
Inmiddels hebben twee andere bedrijven besloten zich daar te
vestigen.
-151-
In Terneuzen worden voornamelijk massagoed, neo-bulk en houtproducten overgeslagen. Een groot deel van de overslag in de haven is bestemd voor of afkomstig van de plaatselijke industrieën.
I/. 6.5.2.
In totaal zijn 26 bronnen geëvalueerd.
De meeste onderzoeksrapporten handelen over de haven van Terneuzen, meer bepaald de ontwikkeling van de Axelse Vlakte en de A utrichepolder. Zij bieden vooral strategische en beleidsrelevante informatie.
Het aanbod aan kwantitatieve informatie is beperkt. Bovendien betreft het meestal goederen- of vervoersstatistieken.
-152 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
In Terneuzen worden voornamelijk massagoed, neobulk en hout
producten overgeslagen. Een groot deel van de overslag in de haven
is bestemd voor of afkomstig van de plaatselijke industrieën. In de
haven van Terneuzen zijn twee bedrijven gevestigd, die een compleet
pakket aan logistieke diensten aanbieden (overslag, opslag, fysieke
distributie, enz .... ). Deze twee bedrijven zijn Ovet (gespecialiseerd in
steenkool) en Verbrugge (gespecialiseerd in houtproducten en droge
bulk).
In Terneuzen wordt ook een groot deel van het vervoer verzorgd via
binnenschepen.
Beschikbare bronnen
In het kader van dit vooronderzoek zijn door Folicy Research in
totaal 26 bronnen (waaronder 13 onderzoeksrapporten en 4 artikels)
geëvalueerd met betrekking tot de Zeeuwse havens en daterend van
1992 of later. Daarnaast zijn ook verschillende havengidsen, jaar
verslagen en informatiebrochures, uitgegeven door de desbetreffende
Havenschappen, doorgenomen.
In Figuur 11.9 worden de geëvalueerde studies en artikels opgedeeld
naar type informatie. Het overgrote deel van de geëvalueerde
bronnen betreft strategische en beleidsrelevante informatie, De reden
hiervoor is dat de meeste onderzoeksrapporten handelen over de
haven van Terneuzen, meer bepaald de ontwikkeling van de Axelse
Vlakte en de Autrichepolder. Het zijn hoofdzakelijk ruimtelijke
structuur- of ontwikkelingsplannen. Het aanbod aan kwantitatieve
informatie in dergelijke rapporten is beperkt.
Het aandeel van de (kwantitatieve) informatie met betrekking tot de
economische betekenis van de haven is bijzonder klein (6%). Als er
in een studie of artikel al verwezen wordt naar cijfermateriaal, dan
betreft het meestal goederen- of vervoerstatistieken. Hier geldt
uiteraard dezelfde opmerking als deze gemaakt bij de overige havens,
namelijk dat in de NEl-studies met betrekking de economische
betekenis van de Nederlandse havens dergelijke cijfers wel worden
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
gepresenteerd, maar dat deze studies bij het opstellen van Figuur 11.9
niet beschouwd zijn (zie Hoofdstuk 11.6.2).
Figuur 11.9 : Verdeling van studies inzake Scheldebekken naar categorie
20%
6%
9 Albakening
o Economische impact
o Strategie
t?J Overheidsbeleid
41%
Bron: Policy Research Corporation N. V
Dat er zeer wemig bronnen zijn met een grote kwantitatieve
bruikbaarheid voor de EIS®, blijkt uit Tabel 11.23: 65% van de
bronnen heeft een kwantitatieve bruikbaarheid 1 (= niet bruikbaar).
Wel zijn er enkele rapporten die kwalitatief goed (bruikbaarheid 4) tot
redelijk (bruikbaarheid 3) bruikbaar zijn.
Tabel 11.23 : Evaluatie van studies inzake Scheldebekken ten behoeve van EIS®
kwantitatief kwalitatief 3 4 5 totaal*
12% 12%
19% 8% 4% 4% 35% 3 19% 4% X% 31%
4 15% 8% 23% 5 0%
totaal· 65% 19% 12% 4% 0% 100%
* de kleme verschtllen zijn te wijten aan a1rondmg
Bron: Policy Research Corporation N. V
De belangrijkste bronnen zullen hieronder in meer detail worden
besproken.
Nederland Maritiem Land - 153-
Het meest interessante rapport met betrekking tot de Axelse VlakteiAutrichepolder is de rapportage van het onderzoek uitgevoerd door Frederic R. Harris/NEI/AVECO: ontwikkelingsplan Axelse Vlakte.
Interessant is vooral de bepaling van directe en indirecte effecten van de Axelse Vlakte, zowel in termen van omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid als in termen van terugvloei naar de overheid.
-154 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
al Ontwikkeling van de Axelse Vlakte/Autrichepolder
Negen van de onderzoeksrapporten hebben betrekking op de Axelse
Vlakte/ Autrichepold er:
- zes onderzoeksrapporten met als hoofdtitel Axelse Vlakte/ Autrichepolder: structuurvisie, een onderzoek uitgevoerd door DHV Milieu en Infrastructuur B.V. in opdracht van het Havenschap Terneuzen in 1992 [DHV 1992a tot e]:
startnota; inventarisatienota;
- nota van uitgangspunten; nota structuurvisie; financiële beschouwingen; operationele plan;
een milieueffectenrapportage (MER), opgesteld door Grontmij Advies en Techniek BV in 1993: startnotitie en samenvatting eindconcept [Grontmij 1994];
ontwikkelingsplan Axelse Vlakte, opgesteld door Frederic R. Harris B.V. in samenwerking met NEl en A VECO in 1995 [Frederic R. Harris/NEIIAVECO 1995].
Het meest bruikbare rapport voor verder studiewerk is het onderzoek
uitgevoerd door Frederic R. Harris/NEIIAVECO. Dit onderzoek
bestaat uit vier delen:
1. het vaststellen van kansrijke markt(sub )sectoren voor vestiging op de Axelse Vlakte;
2. het vaststellen van de best renderende ruimtelijke inpassing van het bedrijven terrein;
3. het vaststellen van de uitstralingseffecten var. de verwachte ontwikkelingen richting hogere overheden;
4. het bepalen van de hoofdlijn van een acquisitiestrategie.
In het kader van de uit te voeren EIS® is vooral het derde deel van
belang. Daarin worden de directe en indirecte effecten van de Axelse
Vlakte bepaald, zowel in termen van omzet, toegevoegde waarde en
werkgelegenheid als in termen van terugvloei naar de overheid.
De achterwaartse effecten zijn berekend met behulp van een Zeeuwse
en de Nederlandse input-outputtabel. Hierbij is rekening gehouden
met de bestedingseffecten van de verdiende inkomens. Los daarvan is
een schatting gemaakt van het netto effect op de overheidsfinanciën.
Er is onderscheid gemaakt naar de tijdelijke effecten als gevolg van
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
de aanleg van een terrein, en de blijvende effecten door de vestiging
van bedrijven. Ook is een onderscheid gemaakt naar de effecten op
de Zeeuwse en de overige Nederlandse economie.
In het rapport wordt de gehanteerde methode onvoldoende
beschreven. Zo wordt er niet duidelijk gemaakt hoe de Zeeuwse
input-outputtabel samengesteld is, noch hoe het bestedingseffect
gemodelleerd is. Het lijkt er bij het laatste zelfs op alsof er slechts
een direct consumptie-effect van de gegenereerde inkomens is
afgeleid. Ook wordt met twee maten gemeten door het consumptie
effect alleen voor de blijvende, en niet voor de tijdelijke productie te
meten.
Van het netto effect op de overheidsfinanciën wordt een
gedetailleerde berekening gemaakt. Bovendien wordt er een netto
constante waarde over een reeks jaren berekend. De berekening blijft
echter beperkt tot het effect van de directe productie, dus van de
investeringen en de vestigende bedrijven. Er wordt geen effect van de
indirecte productie berekend.
De algemene conclusie van dit rapport is dat het ontwikkelingsplan
voor de (Rijks)overheid een zeer rendabele investering is en dat
bijgevolg zo snel mogelijk dient begonnen te worden met de
uitvoering ervan (kwalitatieve bruikbaarheid: 3; kwantitatieve
bruikbaarheid: 3). Het rapport vormde ook de aanleiding tot de
instelling van een projectteam dat de haalbaarheid van een shortsea
service tussen het Zuiden van Noorwegen en de Kanaalzone
onderzoekt.
Pluspunten:
zowel directe en indirecte effecten alsook bestedingseffecten worden berekend;
zowel de impact op Zeeland als op geheel Nederland wordt berekend;
zowel de tijdelijke als de duurzame effecten worden berekend.
-155 -
In het plan van aanpak hebben locale, provinciale en nationale overheden, havenautoriteiten en afgevaardigden van de industrie en milieugroeperingen gezamenlijk een set van regels uitgewerkt die de activiteiten binnen de kanaalzone regelen, rekening houdend met de uiteenlopende belangen.
Het plan is nog steeds actueel en geeft de randvoorwaarden aan waarbinnen verdere ontwikkelingen van de haven van Terneuzen kunnen plaatsvinden. In die zin kan het rapport nuttig ZÜn voor de nog uit te voeren studie.
-156 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Minpunten:
er blijft onduidelijkheid bestaan over de gehanteerde methodologie;
het consumptie-effect wordt alleen voor de blijvende effecten gemeten en niet voor de tijdelijke effecten;
het terugvloeieffect van de indirecte productie wordt niet berekend.
bi Plan van aanpak Kanaa/zone Zeeuwsclt- Vlaanderen, Stuur
groep gebiedsgerichte benadering Kanaalzone, 1992
De structuurvisie omtrent de Axelse Vlakte/Autrichepolder [DHV
1992a tot e] sluit aan op het in 1992 geformuleerde beleid in het Plan
van aanpak [Stuurgroep Kanaalzone 1992], dat is opgesteld ter
uitwerking van de aanwijzing als ROM-gebied van de Kanaalzone
Terneuzen-Gent. Het plan is toegespitst op het Nederlandse gedeelte
van de kanaalzone, maar houdt rekening met de Gentse belangen. Het
kwam tot stand na discussies tussen locale, provinciale en nationale
overheden, havenautoriteiten en afgevaardigden van de industrie en
milieugroeperingen. Samen werkten ze een set van regels uit die de
activiteiten binnen de kanaalzone regelen, rekening houdend met de
uiteenlopende belangen. Zo verplicht het bedrijfsleven zich tot
maatregelen ter bestrijding van stank- en geluidsoverlast en uitstoot
van gevaarlijke stoffen. Het plan voorziet ook ingrijpende infra
structuurwerken en -aanpassingen.
Recente vermeldingen van dit plan, onder meer in de recentste
uitgave van het havenhandboek van de haven van Terneuzen en een
artikel in 'uit Europakringen', geven aan dat dit plan tot op vandaag
geldig is. Het geeft de randvoorwaarden aan waarbinnen verdere
ontwikkelingen van de haven van Terneuzen kunnen plaatsvinden. In
die zin kan het rapport nuttig zijn voor de nog uit te voeren studie
(kwalitatieve bruikbaarheid: 4).
Nederland Maritiem Land
Het 'Toekomstplan Zeeuwse havens' biedt interessante bijkomende achtergrond informatie met betrekking tot de haven van Vlissingen en Terneuzen, maar dient niet als basiswerk beschouwd te worden.
Het bedrijfsplan voor de exploitatiemaatschappij Schelde Maas levert detailinformatie omtrent de samenwerkingsovereenkomst tussen het Havenschap Vlissingen en de Gemeente Rotterdam betreffende de uitbating van Port Scaldia in de Haven van Vlissingen.
Het onderzoeksrapport 'Zeeland Seaports in perspectief - feiten, meningen en visies vanuit de Rijn/schelde Delta' bevat enkele strategische en beleidsvisies, welke gebaseerd zijn op interviews met vertegenwoordigers van (op- en overslagbedrijven) in de havens van Antwerpen, Gent, Rotterdam, Vlissingen en Terneuzen.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
cl Toekomstplan Zeeuwse havens, Buck Consultants Inter
national,1992
Ook uit 1992 dateert het 'Toekomstplan Zeeuwse havens' [Buck
Consultants Int'l 1992a], opgesteld in opdracht van het Havenschap
Terneuzen en het Havenschap Vlissingen. In tegenstelling tot het
plan van aanpak, zijn er naar het rapport 'Toekomstplan Zeeuwse
havens' geen recente verwijzingen meer.
In dit rapport wordt kort ingegaan op het economisch belang van
beide havens. Dit gebeurt hoofdzakelijk op basis van vervoers- en
overslagstatistieken, alhoewel in de tekst vermeld staat dat het belang
van beide havens vooral op het gebied van toegevoegde waarde en
werkgelegenheid dient uitgedrukt te worden. Dit rapport biedt
interessante bijkomende achtergrond informatie met betrekking tot de
uit te voeren studie (bijvoorbeeld de profielschets van de twee
havens), maar dient niet als basiswerk beschouwd te worden
(kwalitatieve bruikbaarheid: 3; kwantitatieve bruikbaarheid: 2).
dl Bedrijfsplan voor de exploitatiemaatschappij Schelde Maas,
Gem Havenbedrijf Rotterdam/Havenschap Vlissingen, 1995
In dit bedrijfsplan [GHRlHavenschap Vlissingen 1995] wordt detail
informatie gegeven omtrent de samenwerkingsovereenkomst tussen
het Havenschap Vlissingen en de Gemeente Rotterdam betreffende
de uitbating van Port Scaldia in de Haven van Vlissingen. Het plan
levert zowel kwalitatief (bruikbaarheid: 3) als kwantitatief (bruik
baarheid: 3) enkele gegevens op die bruikbaar zijn voor de EIS®.
e/ Zeeland Seaports in perspectief - feiten, meningen en visies
vanuit de Rijn/schelde Delta, R. Polderman, 1997
Dit meest recente onderzoeksrapport dateert van juni 1997 en werd
opgesteld in opdracht van Zeeland Seaports [Polderman 1997a en b].
Het rapport is er gekomen naar aanleiding van een aantal werkateliers
rond het ruimtetekortprobleem in Rotterdam en naar aanleiding van
het samenwerkingsverband tussen Rotterdam en Vlissingen
(Exploitatiemaatschappij Schelde Maas, zie hierboven onder d).
-157 -
-158 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Om inzicht te krijgen in de vestingsfactoren zijn interviews gehouden
met bedrijven (voornamelijk op- en overslagbedrijven) binnen en
buiten de haven (7 in Antwerpen, 5 in Gent, 6 in Rotterdam en II in
Vlissingen en Terneuzen) en met andere belangrijke key-players
(waaronder de Nationale Havenraad). Het rapport bevat enkele
interessante strategische elementen en beleidsvisies (kwalitatieve
bruikbaarheid: 3). De conclusies zijn echter beperkt tot een vaag
antwoord op de vraag: hoeveel bedrijven overwegen de vestiging in
de Zeeland Zeehavens.
f/ Artikels
De vier geëvalueerde artikels zijn:
- Nieuwe havenklanten zijn welkom, M. de Jong, in: Maritiem Journaal 1996, pag. 145-152 [de Jong 1996a].
Dit artikel behandelt kort de recente ontwikkelingen met betrekking tot de haven van Vlissingen en Terneuzen: het samengaan van de havenschappen, de samenwerking tussen de haven van Rotterdam en Vlissingen (Exploitatiemaatschappij Schelde Maas, de uitbreiding van de Axelse Vlakte in Terneuzen, een aantal infrastructuurprojecten ten behoeve van de haven van Terneuzen, de samenwerking met de haven van Gent. Een apart hoofdstuk wordt gewijd aan de goederenoverslag in beide havens. Tenslotte worden de andere relevante partijen in beide havens kort opgesomd. De grote kracht van dit artikel ligt in het feit dat op beperkte ruimte heel veel informatie wordt gegeven over beide havens (kwalitatieve bruikbaarheid: 4). Het artikel is echter karig met cijfermateriaal: omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid komen niet ter sprake (kwantitatieve bruikbaarheid: 2).
- Vlissingen, een groeiende haven, S.G. Nooteboom, in: Maritiem Nederland, 8 november 1996, pag.5-7 [Nooteboom 1996]
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de historisch ontwikkeling van de haven van Vlissingen en van de belangrijkste partijen binnen de haven. Ook in dit artikel ontbreekt cijfermateriaal met betrekking tot omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid (kwalitatieve bruikbaarheid: 4; kwantitatieve bruikbaarheid: I).
- River Scheldt Bulk Ports and Terminals, in: International Bulk Journal, oktober 1994 [International Bulk Journal 1994]
Dit artikel behandelt de troeven van de haven van Vlissingen en Terneuzen als bulkhavens. Na een korte inleiding, spitst het artikel zich toe op de haven van Terneuzen. De verschillende bedrijven die er zijn gevestigd worden opgesomd en de twee
Nederland Maritiem Land
De vier geëvalueerde artikels schetsen gezamenlijk een goed beeld van de havens van Terneuzen en Vlissingen, maar leveren nauwelijks kwalitatieve informatie.
II. 6. 5.3.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
voornaamste overslagbedrijven (Ovet en Verbrugge ) worden uitvoerig behandeld.
Kanaalzone, gebied met ambities, M. Bode, in: Uit Europakringen, 15-96, pag. 67-72 [Bode 1996]
Dit artikel legt het accent op de wisselwerking tussen de haven van Gent en de haven van Terneuzen. Het plan van aanpak, alsook het ontwikkelingsplan Axelse Vlakte [Frederic R.HarrislNEII A VECO 1995] worden kort behandeld. Tenslotte worden enkele concrete acties voortvloeiend uit deze onderzoeken besproken.
Deze vier interessante artikels vullen elkaar aan en laten op die
manier toe een goed beeld te vormen van de havens van Terneuzen
en Vlissingen. Veel meer dan kwalitatieve informatie wordt in de
artikels echter niet geboden.
Specifieke informatie met betrekking tot de Zeeuwse havens,
relevant als input voor de nog uit te voeren studie
al Toekomstvisie voor de haven van Vlissingen
De haven van Vlisingen kan rekenen op goede verbindingen met het
achterland. De binnenvaartverbinding met Rotterdam is vrij van
sluizen, zodat Vlissingen een interessante feederhaven is voor
Rotterdam. De autowegen zijn vooralsnog congestievrij.
De haven van Vlissingen beschikt ook over een containerterminal,
maar deze kende tot op heden geen al te groot succes.
De belangrijkste overige troeven van de haven van Vlissingen zijn:
- de arbeidsmoraal en productiviteit: Capespan zou om die reden voor Vlissingen gekozen hebben;
de lage grondprijzen.
een diepgang van 15.2 meter;
voldoende ruimte voor uitbreiding.
De haven van Vlissingen heeft recentelijk een samenwerkings
verband gesloten met de haven van Rotterdam. Het betreft de
uitbouw van een terrein in de binnenhaven, (Flushing) Port Scaldia,
voor de behandeling van stukgoed en neobulk. Rotterdam zal voor
-159 -
11.6.6.
//.6.6.1.
De Eemsmondhavens omvatten de haven van Delfzijl en Eemshaven.
Beide havens zijn nog relatief jong. Ze beschikken ook allebei nog over grote stukken vrij uitgeefbare terreinen.
-160 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
het aantrekken van klanten zorgen en Vlissingen voor de aanleg en
het beheer.
bi Toekomstvisie voor de haven van Terneuzen
Met het oog op het aantrekken van meer stukgoed, is een onderzoek
gestart naar de mogelijkheden van een handels- en distributiecentrum
op de Axelse Vlakte. Daarnaast wil Terneuzen de Axelse vlakte ook
uitbreiden met de Autriche polder voor nieuwe industrieën en
havenactiviteiten. Er wordt onder meer een nieuwe insteekhaven
voorzIen.
In en rond Terneuzen zijn ook een aantal grote infrastructuur
projecten gepland, zoals de Westerschelde Oeververbinding, de bouw
van een autotunnel onder het kanaal Gent-Terneuzen, een nieuwe
spoorlijn om de Axelse Vlakte aan te sluiten op het Belgische
spoornet, een nieuwe sluis in Terneuzen en een verbreding en
verdieping van het kanaal Gent-Terneuzen. Bij de realisatie daarvan
wordt steeds meer samengewerkt met het Havenbedrijf Gent.
DE EEMSMONDHAVENS
Inleiding
In het Noorden van Nederland, aan de monding van de Eems,
situeren zich de twee Nederlandse Eemsmondhavens: Delfzijl en
Eemshaven. Beide havens worden beheerd door het Havenschap
DelfzijllEemshaven. Het Havenschap vormt in omvang het vierde
grootste zeehavengebied in Nederland.
Beide havens zijn nog relatief jong. De industriële ontwikkeling van
Delfzijl dateert van de jaren '50; de Eemshaven is in 1973 gebouwd.
Beide havens beschikken over faciliteiten voor de overslag van
specifieke bulkgoederen en stukgoed, maar niet over faciliteiten voor
de grootschalige verwerking van geünitiseerde ladingen en algemene
bulkgoederen. Kenmerkend voor beide havens is ook de aanwezig
heid van grote stukken vrij uitgeefbare terreinen.
Nederland Maritiem Land
116.6.2.
In totaal zijn 11 bronnen geëvalueerd, waaronder slechts 1 onderzoeksrapport.
Resultaten van het vooronderzoek
Het overslagvolume van Delfzijl/Eemshaven bedroeg in 1995 ruim 3
miljoen ton, waarvan 56% droge bulk. In het havengebied werd in
1995 l.174 miljard NLG toegevoegde waarde gecreëerd en waren er
ruim 6 000 werkzame personen. De meeste personen zijn werkzaam in
de chemische industrie, het wegvervoer en de metaal- en metaal
productenindustrie.
Beschikbare bronnen
In het kader van de voorstudie zijn met betrekking tot de Eemsmond
havens één onderzoeksrapport, één artikel en negen andere bronnen
geëvalueerd. In Figuur II.I 0 worden deze geëvalueerde bronnen opge
deeld naar type informatie. Daaruit blijkt dat de helft van de
beschikbare informatie (kwalitatieve) strategische informatie betreft.
Ook informatie met betrekking tot de verschillende partijen in de haven
is ruimschoots voorhanden (35%). Opvallend is dat haast geen
(kwalitatieve) gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de
economische betekenis van de haven.
Figuur 11.10: Verdeling van studies inzake Eemsmondhavens naar categorie
10%
35%
GI Afbakening
50% o Economische impact
o Strategie
[] Overheidsheleid
Bron: Policy Research Corporation N. V.
Nederland Maritiem Land
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de studies met betrekking tot de
economische betekenis van alle Nederlandse havens uiteraard wel
- 161 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
dergelijke cijfers presenteren. Deze studies zijn echter besproken in
Hoofdstuk 11.6.2. en zijn bij het opstellen van Figuur I I.! 0 niet
beschouwd.
Kwantitatief gezien zijn er geen rapporten die echt bruikbaar zijn
voor de EIS® (zie Tabel II.24); geen enkel rapport heeft bruikbaar
heid 4. Kwalitatief gezien zijn er wel een aantal rapporten die
bruikbare informatie bevatten, waaronder het enige onderzoeks
rapport en een artikel.
Tabel 11.24 : Evaluatie van studies inzake Eemsmondhavens ten behoeve van EIS®
kwantitatief kwalitatief 2 3 4 5 totaal'
1 0% 2 36% 36% 3 9% 18% 9% 36% 4 90/0 18% 27% 5 0%
totaal* 55% 18% 27% 0% 0% 100%
• de kleine verschillen zijn IC wijlen aan afronding
Bron: Policy Research Corporation N. V.
Het enige onderzoeksrapport is afkomstig van Buck Consultants en analyseert op grondige wijze de actuele situatie en de toekomstige ontwikkelingen van de Eemsmondhavens.
-162 -
De meest interessante bronnen worden hieronder kort besproken.
al Ontwerp Toekomstvisie Eemsmondhavens, Buck Consultants in
opdracht van het Havenschap Delfzijl/Eemshaven, 1992
In deze studie [Buck Consultants 1992b 1 wordt de actuele situatie en
de toekomstige ontwikkeling van de Eemsmondhavens op een
grondige wijze geanalyseerd. De hoofdzakelijk kwalitatieve studie
bestaat uit vier delen:
posItIOnering van de haven van Delfzijl en de Eemshaven (technische infrastructuur + sterktelzwakte analyse per haven);
analyse van de externe omgeving (trends en ontwikkelingen die de concurrentiepositie van de Eemsmondhavens kunnen beïnv loeden);
strategische visie;
actieplan (met inbegrip van fasering, schatting kostprijs, prioriteitswaarde en dergel ijke).
Nederland Maritiem Land
Het artikel 'Concurrentie door samenwerking: aanzet tot een strategie op maat van de Eemsmondhavens " is een kritische analyse van de problemen waarmee de Eemsmondhavens worden geconfronteerd
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Dit rapport werd bijna volledig overgenomen door het Havenschap
DelfzijllEemshaven en in juli 1993 gepubliceerd onder de titel
'Toekomstvisie Eemsmondhavens' .
Pluspunt:
de kwalitatieve informatie met betrekking tot de sterke en zwakke punten van de havens is goed uitgewerkt en daarom bruikbaar voor de uit te voeren EIS® (kwalitatieve bruikbaarheid: 4)
Minpunt:
momenteel hebben de havenautoriteiten een andere visie op de toekomstige evolutie van de haven dan vijf jaar geleden. Het is dan ook de vraag of het derde en vierde deel van de studie nog echt bruikbaar zijn;
in het algemeen geldt trouwens dat de studie relatief oud is.
hl Artikel 'Concurrentie door samenwerking: aanzet tot een
strategie op maat van de Eemsmondhavens', Jan Jacoh Trip,
Tijdschrift Vervoerswetenschap,jehruari 1992
Het artikel van Trip, secretaris van de Stichting Geonetwerk in
Groningen, is een kritische analyse van de problemen waarmee de
Eemsmondhavens worden geconfronteerd [Trip 1992]. De auteur
beperkt zich echter niet tot een loutere probleembeschrijving; hij
schuift ook een aantal oplossingen naar voor om de specifieke
problemen van de Eemsmondhavens op te lossen.
Pluspunt:
- mede door zijn kritische toon biedt het artikel een interessante aanzet tot gespreksonderwerpen voor de te voeren interviews met de havenautoriteiten en de klanten van de Eemsmondhavens;
Minpunt:
het artikel is vrij theoretisch (kwalitatieve bruikbaarheid: 3, kwantitatieve bruikbaarheid: 1).
-163 -
Hel ondernemingsplan 'The spiril of Groningen SeapOrlS' en het Porl Handbook /996-/997 geven een idee van de visie van de huidige havenautoriteiten en bevallen een overzicht van de verschillende partijen aanwezig in beide havens. Een nieuw masterplan wordt momenteel uitgewerkt
/1.6.6.3.
In de Eemshaven, die aanvankelijk bedoeld was als industriehaven, is tot nu toe slechts de overslagfunctie enigszins tot ontwikkeling gekomen,
-164 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
cl Overige bronnen
Vermeldenswaardig in de context van de uit te voeren studie zijn ook
het ondernemingsplan 'The spirit of Groningen Seaports'
[Groningen Seaports 1997] en het Port Handbook 1996-1997
[Havenschap DelfzijllEemshaven 1997c]. Deze bronnen geven een
idee van de visie van de huidige havenautoriteiten en bevatten een
overzicht van de verschillende partijen aanwezig in beide havens.
Tevens wordt momenteel door Arthur D. Little een masterplan
uitgewerkt voor de Eemsmondhavens. Het eindrapport van dit project
wordt verwacht in de loop van september 1997.
Informatie met betrekking tot strategie en beleid
al De Eemshaven
De Eemshaven was aanvankelijk bedodd als industriehaven, maar is
in het midden van de jaren tachtig aangepast om ook als handels
haven te kunnen dienen. Tot nu toe is slechts de overslagfunctie
enigszins tot ontwikkeling gekomen, vooral voor voedingsmiddelen
(suiker, groenten, aardappelen en vis). De overslag van fruit is echter
geen succes geworden, ondanks de zeer moderne fruitterminal.
Toch zijn er volgens Trip een heleboel kansen voor de Eemshaven
[Trip 1992] :
- scheepsbouw;
de bouw van een kolenvergasser;
- aanlanding van aardgas of olie uit de Noordzee;
glastuinbouw;
de uitwerking van een MERA-cluster (milieu, energie, recycling en afvalverwerking).
Om deze kansen effectief aan te grijpen, beschikt de Eemshaven over
een aantal troeven. Als voornaamste worden in de studie van Buck
Consultants vermeld [Buck Consultants I 992b]:
gunstige ligging ten opzichte van Scandinavië, het Verenigd Koninkrijk en Oost-Europa (meer bepaald de Baltische Staten);
ligging aan open water (geen sluizen);
Nederland Maritiem Land
In de haven van Delfzijl is de chemische industrie sterk uitgebouwd, rond de twee bedrijven Aldel en Akzo. Deze grote afhankelijkheid houdt echter ook een zeker gevaar in.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
- goede spoorverbindingen en de aanwezigheid van het Veendam Rail Service Centrum;
congestievrije wegen;
aanwezigheid van allerlei infrastructuur in de haven, zoals rorofaciliteiten, koel- en vrieshuizen, passagiersterminai, ... ;
grote hoeveelheid terreinen terstond uitgeefbaar;
lage grondprijzen.
Als belangrijkste nadelen worden genoemd:
een beperkt achterland;
- de nabijheid van concurrerende havens l6 ;
de spoormogelijkheden nemen af;
beperkte overslagmogelijkheden voor containers en bulkgoed. Hierbij dient wel vermeld te worden dat onlangs een conro terminal gebouwd werd (CRE - ConRoterminal Eemshaven);
weinig industriële activiteit;
een slecht imago.
bi De Haven van Delfzijl
De haven van Delfzijl kent veel meer industriële activiteit dan
Eemshaven. Deze activiteit is sterk geconcentreerd bij de twee
grootste chemische bedrijven daar gevestigd: Aldel en Akzo. Deze
twee, plus de aan Akzo gerelateerde bedrijven (zoals Methanor,
Aramid Products, ... ), zorgen voor bijna 60% van de werkgelegen
heid in Delfzijl. Daarbij komt nog dat de vestiging van Aldel in 2005
grotendeels zou dicht gaan. Het probleem is dus in Delfzijl dat er een
gebrek is aan een brede industriële basis.
De chemische industrie is dus sterk vertegenwoordigd in de haven
van Delfzijl, maar daarnaast zijn er nog andere bedrijfsactiviteiten
zoals de productie van aluminium (Dow Chemical Company) en
scheepsbouw en -reparatie. Ook de visserij is in Delfzijl actief.
16 Aan de monding van de Eems zijn maar liefst vijf havens gesitueerd, 2 Nederlandse en 3 Duitse (Emden, Leer en Papenburg). Vooral Emden is een hevige concurrent van de Nederlandse Eemsmondhavens.
-165 -
De meningen omtrent de kansen voor verdere ontwikkeling van de Eemsmondhavens lopen uiteen.
Buck Consultants vindt dat een uitbreiding van hel achterland noodzakelijk is via betere hinterlandverbindingen.
-166 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Typische producten die in Delfzijl worden overgeslagen zijn hout en
zout (zoutschepen nemen op de heenreis hout mee), methanol, gips
en andere bouwmaterialen.
Volgens de analyse van Buck Consultants zijn de voornaamste
troeven van de haven van Delfzijl:
- de gunstige ligging ten opzichte van Scandinavië, het Verenigd Koninkrijk en Oost-Europa (meer bepaald de Baltische Staten);
- de ligging aan open water;
spoor- en binnenwaterverbindingen, met binnenvaartterminals 111
Meppel, Harlingen en Groningen;
- congestievrije wegen;
grote hoeveelheid terreinen terstond uitgeefbaar;
lage grondprijzen;
clustervorming rond de chemische bedrijven.
Negatieve punten, naast de reeds vermelde afhankelijkheid van
enkele (chemische) bedrijven, zijn:
een beperkt achterland;
- de nabijheid van concurrerende havens;
het ontbreken van autosnelwegen;
de spoormogelijkheden nemen af;
- flessenhals in het zeehavenkanaal;
beperkte overslagmogelijkheden voor containers en de afwezigheid van roro-faciliteiten.
cl Toekomstvisie
Het achterland van de Nederlandse Eemsmondhavens is weinig
bevolkt en weinig geïndustrialiseerd. Daarom wordt door Buck
Consultants geargumenteerd dat om de overslag in de havens te doen
stijgen, een uitbreiding van het achterland noodzakelijk is. Dit kan
enkel door een betere hinterlandverbinding (bijvoorbeeld een betere
aansluiting op het internationale wegennetwerk).
Nederland Maritiem Land
Trip pleit voor een dubbele strategie [TRIP 1992].' - ontwikkeling van een
MERA-cluster; - intensieve samenwerking
met de andere drie (Duitse) Eemsmondhavens.
De huidige havenautoriteiten menen dat vooral de dynamiek en klantvriendelijkheid van het havenschap =ul/en leiden tot meer trafieken in de havens.
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Trip onderschrijft deze visie niet helemaal [TRIP 1992]. Hij pleit in
zijn artikel voor een dubbele strategie: enerzijds de ontwikkeling van
een MERA-cluster (milieu, energie, recycling en afvalverwerking) in
de Eemsmondhavens en daarnaast een intensieve samenwerking
tussen de vijf Eemsmondhavens. De concurrentie tussen de vijf
Eemsmondhavens is echter zeer groot, omwille van het overaanbod
van havens voor een te klein achterland. Juist daarom, zo
argumenteert Trip, is samenwerking nodig, zodat elke Eemsmond
haven zich kan specialiseren in een eigen deelsector.
De strategische visie voor beide Eemshavens, die door Buck Consul
tants in 1992 [Buck Consultants 1992] naar voren worden geschoven
was de volgende:
- versterking van de industrie door een gunstig vestigingsklimaat. Daarbij wordt voornamelijk gedacht aan het aantrekken van chemie, scheepsbouw en -reparatie, metaal en energie-intensieve industrie. Deze zijn reeds in de haven van Delfzijl aanwezig. Meer specifiek voor de Eemshaven wordt ook gepleit voor het aantrekken van ruimte-intensieve industrie;
- uitbouw van de logistieke functie. Voor de haven van Delfzijl betekent dit het behoud van de huidige marktsegmenten (stukgoed, woudproducten en agrarische producten) en uitbreiding naar de containers, natte bulkstromen en roro-stromen. Voor de Eemshaven worden aan de huidige deelmarkten (autoaanlandingen, neobulk, koel- en vrieslading en woudproducten) nog roro-stromen en bulkproducten toegevoegd;
behoud en eventueel uitbreiding van overige activiteiten. Voor Delfzijl betekent dit verdere aandacht voor visserij en offshorediensten. Voor de Eemshaven dient nagegaan te worden of de huidige energie- en visserijfunctie kan uitgebreid worden naar offshoreconstructie en -diensten en kolen en kolenreststoffen;
een drievoudige achterlandoriëntatie:
- Rotterdam/Randstad;
- economische concentraties in Europa;
draaischijf voor Oost-Europa en Scandinavië.
De huidige havenautoriteiten menen dat vooral de dynamiek en
klantvriendelijkheid van het havenschap zullen leiden tot meer
trafieken in de havens. Zo wil het havenschap een totaal logistiek
concept aan haar klanten aanbieden en laat daarom haalbaar
heidsstudies uitvoeren met betrekking tot de logistieke aspecten van
-167 -
/1.6.7.
In de EIsJr! zul/en vier havenregio 's worden bestudeerd.
Daarnaast zal de havensector ook op een functionele manier worden ingedeeld.
-168 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
nieuwe markten. Het actief aantrekken van nieuwe industrieën laat
het havenschap over aan regionale en nationale organisaties, Verder
wordt ook samenwerking gezocht met een mainport. Om die reden
zijn er reeds gesprekken geweest met de haven van Rotterdam en de
haven van Amsterdam, De plannen met de haven van Rotterdam zijn
momenteel het verst gevorderd.
CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE HAVENSECTOR
De Nederlandse havensector die in de EIS® voor de maritieme
cluster wordt bestudeerd bestaat, dus uit vier havenregio's:
- de Rijn- en Maasmond;
het Noordzeekanaalgebied;
het Scheldebekken;
- het Eemsmondgebied.
Dwars op deze geografische indeling, kunnen de bedrijven in de
havensector ook op een functionele manier ingedeeld worden. Er
worden daarbij drie functionele hoofdsectoren onderscheiden, met
elk een aantal deelsectoren. Het aantal deelsectoren zal tijdens de
eerste fase van de EIS® worden bepaald op basis van de beschikbare
informatie. Het maximum aantal deelsectoren voor elk van de
functionele sectoren bedraagt:
- publieke havendiensten: geen deelsectoren;
- private diensten: maximaal 8 deelsectoren;
- industrie: maximaal 8 dee]sectoren.
De havensector zal (op basis van het geografische criterium) in eerste
instantie beperkt worden tot deze drie functionele sectoren. Er zullen
dus maximaal 17 deelsectoren zijn. Daarnaast zal ook aandacht
besteed worden aan de relaties tussen de havensector en de
transportsector en elk van de vijf deelsectoren (zeevaart, binnenvaart,
spoorwegen, wegvervoer, pijpleidingen). Enkel de zeevaart en
binnenvaart zullen daarbij bottom-up behandeld worden.
Nederland Maritiem Land
Met betrekking tot de Nederlandse havensector in het algemeen, de verschillende havenregio 's en de deelsectoren zijn heel wat kwantitatieve gegevens beschikbaar.
Het probleem is dat deze gegevens meestal via een topdown benadering zijn bekomen en dat een andere, minder strikte ajbakening van de havensector wordt gevolgd.
In een aantal gevallen zijn ook toekomstscenario doorgerekend: - de aanleg van de Tweede
Maasvlakte (Rotterdam):
- implementatie van het Masterplan (Amsterdam):
- inrichting van de A utrichepolder (Terneuzen).
Nederland Maritiem Land
Resultaten van het vooronderzoek
Met betrekking tot de Nederlandse haven sector in het algemeen, de
verschillende havenregio's en de deelsectoren zijn heel wat kwanti
tatieve gegevens beschikbaar. Zowel voor de overgeslagen tonnen en
de directe en indirecte toegevoegde waarde en werkgelegenheid,
bestaan er verschillende metingen of schattingen, Voor de haven van
Rotterdam zijn er bovendien cijfers over de voorwaartse
economische effecten (in termen van toegevoegde waarde en
werkgelegenheid). Het probleem bij deze gegevens is dat een andere,
minder strikte afbakening van de havensector wordt gevolgd. Dit is
het gevolg van het feit dat een top-down benadering is gehanteerd.
Door het gebruik van de bottom-up methodologie kan een betere
definitie worden gegeven van havenactiviteiten doordat wordt
afgedaald op bedrijfsniveau. Bovendien moeten dan geen verdeel
sleutels worden gezocht om af te dalen van nationale naar regionale
cijfers.
De bestaande kwantitatieve informatie over de werkgelegenheid en
de toegevoegde waarde in de verschillende havenregio's en deel
sectoren kan wel gebruikt worden als input voor de statische input
outputanalyse. Met deze cijfers kan een eerste raming gemaakt
worden van de omvang van de deelsectoren in elk van de
onderscheiden havenregio's. Op die manier wordt de bottom-up
analyse versneld. Tevens vormen de bestaande cijfers een ruwe
controle op de bottom-up berekeningen.
Belangrijk in het geval van de havensector is dat er ook toekomst
scenario zijn doorgerekend. Voor Rotterdam is dit gebeurd in
verband met de aanleg van de Tweede Maasvlakte, voor Amsterdam
in verband met de implementatie van het Masterplan en de grote
zeesluis bij IJmuiden, voor Terneuzen in verband met de inrichting
van de Autrichepolder. Deze scenario's kunnen gebruikt worden als
vergelijkingsbasis voor de resultaten van de dynamische analyse van
de beleidsalternatieven.
-169 -
Deze gegevens kunnen gebruikt worden als vergelijkingsbasis voor de resultaten van de dynamische analyse van de beleidsalternatieven.
Er is ook reeds heel wat (kwalitatieve) informatie beschikbaar ten behoeve van de SWOT-analyse.
Wat duidelijk nog ontbreekt is het verwachte strategische gedrag van ondernemers voor een aantal toekomstscenario 's en de economische gevolgen.
Tenslotte kan bevestigd worden dat het ten zeerste is aan te raden de havensector op te nemen in deze clusterstudie omdat: - er belangrijke interrelaties
zijn tussen de havensector en de andere maritieme sectoren;
- het beleid voor alle maritieme sectoren afzonderlijk niet los kan gezien worden van de andere maritieme sectoren;
- omdat schaaleconomieën en dus kostenbesparingen kunnen gerealiseerd worden.
-170 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gezien de grote concurrentie tussen de havens in de Hamburg-Le
Havrerange wordt door de havens afzonderlijk en door de Nationale
Havenraad in het bijzonder veel aandacht besteed aan de factoren die
de competitiviteit van de Nederlandse havens bepalen. Zowel de
kansen en bedreigingen als de krachten en nadelen komen daarbij aan
bod. Daardoor is er reeds heel wat informatie beschikbaar ten
behoeve van de SWOT-analyse. Een relatie tussen deze factoren en
de economische gevolgen wordt echter nooit gelegd. Er zal dus
bijkomende informatie moeten gezocht worden in de conduct fase
over het strategische gedrag van ondernemers.
Tenslotte dient benadrukt te worden dat de haven sector best in de
EIS® wordt opgenomen, omdat verwacht kan worden dat er
belangrijke banden zijn tussen enerzijds de scheepsbouw, offshore,
bagger, binnenvaart en anderzijds de havensector. Het opnemen van
de havensector in de clusterstudie zou dus ook deze interrelaties
zichtbaar maken. Door deze interrelaties in dezelfde input-output
tabel op te nemen als voor de andere sectoren van de maritieme
cluster, worden schaaleconomieën gecreëerd en ontstaat er dus een
tijds- en prijsvoordeel. Bovendien zou in de beleidsalternatieven
rekening kunnen gehouden worden met deze interacties. Zo zou een
vestigingsbeleid, gericht op het optimaliseren van de toegevoegde
waarde van activiteiten in de haven in eigen land, van groot belang
kunnen zijn voor de andere sectoren van de maritieme cluster. Het
opnemen van alle sectoren van de maritieme cluster zou bijgevolg
leiden tot breder geïntegreerde beleidsaanbevelingen.
Nederland Maritiem Land
111.
In het plan van aanpak wordt weergegeven hoe de discrepanties tussen de benodigde en beschikbare informatie zullen worden weggewerkt.
Ook zal worden aangegeven waarom het belangrijk is de EISID gelijktijdig uit de voeren voor alle sectoren die deel uitmaken van de maritieme cluster.
Voor elk van de sectoren wordt aangegeven wat de specifieke onderzoeksvereisten zijn. Vervolgens worden de vier onderzoeksfasen in detail beschreven.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
PLAN VAN AANPAK
In dit hoofdstuk wordt het plan van aanpak voor de EIS® van de
Maritieme Cluster weergegeven. Meer concreet zal hier worden
aangegeven hoe de discrepanties die er bestaan tussen de benodigde
en de reeds beschikbare informatie zullen worden ingevuld. Door
Policy Research is voor elk van de vier onderscheiden sectoren en
ook voor de havens een expliciete vergelijking gemaakt tussen de
vereiste informatie (Hoofdstuk I) en de beschikbare informatie
(Hoofdstuk 11). Hierdoor is het mogelijk een gedetailleerde
beschrijving te geven van het plan van aanpak.
Allereerst wordt aangegeven waarom het belangrijk is om geen
aparte onderzoeken uit te voeren voor elk van de sectoren af
zonderlijk maar te kiezen voor een EIS® voor de maritieme cluster.
Tevens worden de conclusies van de evaluatie van de beschikbare
bronnen besproken en wordt aangegeven welke informatie nog
ontbreekt ten behoeve van de uitvoering van een EIS®.
Vervolgens wordt voor elk van de onderscheiden sectoren een
overzicht gegeven van de specifieke tekortkomingen m het
beschikbare studiemateriaal ten behoeve van het uitvoeren van een
EIS®. Verder wordt aangegeven hoe de optimale combinatie van
field en desk research eruit ziet voor het uitvoeren van een EIS®.
Aldus is het mogelijk om tot een gedetailleerde beschrijving te
komen van elk van de vier onderzoeksfasen.
-171-
lIl. I.
Sterk onderling verweven sectoren hebben een grote weerslag op elkaar. De competitiviteit van de ene sector staat dan niet los van die van de andere.
Een cluster wordt gedefinieerd als een groep van sectoren die sterk met elkaar verbonden zijn, hetzij technologisch, hetzij door onderlinge leveringen.
Een van de belangrijkste voordelen van een clusteranalyse ten opzichte van een sectoranalyse is dat naast het inzicht in de aftonderlijke sectoren tevens inzicht wordt verkregen in de relaties tussen de sectoren.
Door rekening te houden met de onderlinge verwevenheid van sectoren is het op basis hiervan ontwikkelde beleid meer accuraat. De voordelen van zo een c/usterbeleid zijn dan ook: - de grotere effectiviteit en
efficiëntie: - het grotere draagvlak.
-172 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
ONDERZOEK VAN DE MARITIEME CLUSTER
[n Hoofdstuk 11 werd reeds aangegeven dat het belangrijk is om niet
enkel aandacht te besteden aan de bijzonderheden van individuele
sectoren, maar daarentegen eveneens te kijken naar de verwantschap
of verwevenheid van een bepaalde sector met andere sectoren, Sterk
verweven sectoren hebben immers een grote weerslag op elkaar, en
beïnvloeden daarmee in grote mate de competitiviteit van de andere
sector.
Wanneer gesproken wordt van een cluster wordt dan ook meestal
gedoeld op een groep van sterk verweven sectoren. Alhoewel het op
voorhand, theoretisch gezien, vaak moeilijk is precies aan te geven
tot welke cluster een bepaalde sector gerekend moet worden, levert
dit praktisch gezien minder problemen op. [n geval van de maritieme
cluster ligt het bijvoorbeeld voor de hand sectoren als zeevaart,
scheepsbouw, offshore, bagger, binnenvaart en havens tot de cluster
te rekenen. Zo zijn er bijvoorbeeld duidelijke relaties tussen zeevaart
en scheepsbouw, scheepsbouw en offshore, offshore en bagger,
bagger en binnenvaart, binnenvaart en havens en havens en zeevaart.
Door het analyseren van verschillende sectoren als een cluster wordt
behalve een inzicht in de verschillende sectoren (zoals in een gewone
sectoranalyse) tevens een belangrijk inzicht verkregen in de omvang
van de relaties tussen de verschillende sectoren. Aldus is het
mogelijk aan te geven welke sectoren het meest verweven zijn binnen
de cluster.
Voor het formuleren van beleid betekent dit eveneens dat meer
rekening kan worden gehouden met de onderlinge relaties tussen de
sectoren. Momenteel is het beleid vaak te sterk gefragmenteerd en
wordt veelal geen rekening gehouden met indirecte effecten,
financiering, onderzoek, opleiding, ... Maatregelen die de competiti
viteit van een van de sectoren verbeteren hebben immers hun
weerslag op de andere sectoren binnen de cluster. Bij het formuleren
van een clusterbeleid worden ook deze effecten mee in rekening
genomen.
Nederland Maritiem Land
Er kan ook verwacht worden dot er belangrijke clusterefJecten bestaan tussen de havensector en de andere sectoren van de maritieme cluster. Bovendien kan in de beleidsscenario 's voor de havensector (bijvoorbeeld locatiebeleid) een sterke relatie gelegd worden met het voorgestelde beleid ten aanzien van de rest van de maritieme cluster. Derhalve wordt ervoor gepleit ook de havensector in de EIsJ<! op te nemen, zodat ook kosten en tijd bespaard worden.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
Door rekening te houden met deze clustereffecten zijn de uitgewerkte
beleidsalternatieven bijgevolg clustergericht en derhalve minder
sectorspecifiek. De voorgestelde maatregelen zijn ook dan effectiever
en efficiënter in vergelijking tot maatregelen op sectorniveau. Tevens
wordt op die manier een groter draagvlak gecreëerd voor het
voorgestelde beleid.
Deze twee redenen (inzicht in de onderlinge relaties en betere
beleidsaanbevelingen) vormen het belangrijkste argument voor het
gezamenlijk analyseren van de sectoren scheepsbouw, offshore,
bagger en binnenvaart. Daarnaast kunnen zo tevens belangrijke
schaalvoordelen worden gerealiseerd.
Verder kan verwacht worden dat er ook belangrijke banden zijn
tussen deze vier deelsectoren van de maritieme cluster, de
zeevaartsector en de havensector:
er zijn belangrijke banden tussen de internationale zeevaartsector en de bedrijven in de Nederlandse havens. Bovendien zijn de meeste toeleveranciers, ook die aan de Nederlandse zeevaartsector, gevestigd in een haven. Tenslotte vinden vele managementactiviteiten van zeevaartbedrijven zelf plaats in een haven;
baggerwerken zijn voor een groot deel noodzakelijk voor het behoud van de activiteiten in een haven. De havenautoriteiten zijn in vele gevallen trouwens opdrachtgever van baggerwerken;
de scheepsreparatiesector en de offshoresector in de haven vormen tegelijk een onderdeel van de havensector en van respectievelijk de scheepsbouw- en offshoresector;
de Nederlandse binnenvaartsector heeft een zeer groot aandeel in het hinterlandtransport vanuit de Nederlandse havens. Er zijn dan ook vele contacten tussen binnenvaartbedrijven en bedrijven in de haven.
Het opnemen van de havensector in de clusterstudie zal ook deze
interrelaties zichtbaar maken. Door deze interrelaties in dezelfde
input-outputtabel op te nemen als voor de andere sectoren van de
maritieme cluster worden opnieuw schaaleconomieën gecreëerd en
ontstaat er dus een tijds- en prijsvoordeel. Bovendien zou in de
beleidsalternatieven rekening kunnen gehouden worden met deze
interacties. Zo zou een vestigingsbeleid, gericht op het optimaliseren
-173 -
m.2.
De belangrijkste conclusies van het vooronderzoek zijn dat: - het grootste deel van het
beschikbare studiemateriaal voornamelijk geschikt is als input voor de eerste fase van het ElS@ -project;
- quasi geen studies de impact van een gewijzigd beleid trachten te kwantificeren.
-174 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
van de toegevoegde waarde van activiteiten in de haven in eigen
land, van groot belang kunnen zijn voor de andere sectoren van de
maritieme cluster. Het opnemen van alle sectoren van de maritieme
cluster zou bijgevolg leiden tot breder geïntegreerde beleids
aanbevelingen.
CONCLUSIES VOORONDERZOEK
De belangrijkste conclusies die uit het vooronderzoek kunnen worden
getrokken zijn dat:
het grootste deel van de beschikbare bronnen in meer of mindere mate gericht is op het beschrijven van de huidige competitieve sterkten en zwakten van de sector en de kansen en de bedreigingen voor deze sector; deze studies kaderen derhalve in de eerste onderzoeksfase;
slechts enkele studies een aanzet geven tot het formuleren van beleidsalternatieven; de evaluatie van verschillende alternatieven op basis van meetbare grootheden als toegevoegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei naar de overheid ontbreekt vrijwel volledig in de momenteel beschikbare studies.
Op het gebied van beleid is er tot op heden dus weinig onderzoek
geweest naar het toepassen van objectieve en wetenschappelijk
verantwoorde instrumenten om de toekomstige effecten van de
verschillende beleidsmaatregelen in te schatten. Nochtans is dit de
enige manier om de effectiviteit en de efficiëntie van deze
maatregelen op een verantwoorde wijze te beoordelen. Policy
Research kan deze lacune opvullen middels het uitvoeren van een
EIS®.
De specifieke tekortkomingen die konden worden vastgesteld voor
elk van de onderscheiden sectoren en de havens zijn weergegeven in
het vervolg van dit hoofdstuk.
Nederland Maritiem Land
III.2.1.
A Is gevolg van de grote heterogeniteit binnen de scheepsbouwsector is een verdere opsplitsing van de sector in dee/sectoren aangewezen.
Zeven dee/sectoren worden onderscheiden: - nieuwbouw van grote zee
schepen;
- reparatie van grote zeeschepen;
- nieuwbouw en reparatie van vissersschepen;
- nieuwbouw en reparatie van kleine werkschepen;
- nieuwbouw en reparatie van binnenschepen;
- nieuwbouw van grote jachten;
- nieuwbouw en reparatie van marineschepen.
A/gemene macro-economische ontwikkelingen zoals de evolutie van de were/dconjunctuur, de wisse/koersevo/utie alsmede het gevoerde overheidsbeleid in andere landen bepalen in sterke mate het concurrentievermogen van de Nederlandse scheepsbouw.
Het effect van deze externe evoluties werd tot op heden nog niet berekend.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
SCHEEPSBOUWSECTOR
De Nederlandse scheepsbouwsector kent een relatief groot aantal
kleine tot middelgrote werven die sterk verschillende producten
leveren.
Policy Research heeft in overleg met de VNSI een verdere
nuancering uitgewerkt van de bestaande indeling zodat nu zeven
deel sectoren worden onderscheiden. De nieuwe indeling houdt
expliciet rekening met de typische kenmerken van bepaalde
deel sectoren en is meer omvattend vanwege de toevoeging van
nieuwbouw van grote jachten en nieuwbouw en reparatie van
marineschepen. [n totaal betreft het hier circa 115 ondernemingen.
De sterk verschillende kostenstructuur van ondernemingen die
behoren tot de onderscheiden deelsectoren verklaart deze opsplitsing.
Dit impliceert meteen ook dat veel van het beschikbaar datamateriaal
ontoereikend is voor een gedetailleerde analyse op het niveau van de
deelsectoren. Vanwege het ontbreken van geschikt cijfermateriaal is
het derhalve noodzakelijk om op basis van enquêtering inzicht te
krijgen in de kostenstructuur van elke deelsector. Enkel voor wat
betreft de bouw van grote zeeschepen kan bestaand studiemateriaal
dienen als vergelijkingsmateriaal. Voor de andere deelsectoren is
hoegenaamd geen (recent) datamateriaal beschikbaar.
De concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw is sterk
afhankelijk van algemene economische ontwikkelingen op wereld
schaal, valutaontwikkeIingen, prijsconcurrentie en de hoogte van de
vrachtprijzen. Daardoor kent de sector grote risico's. Het door de
overheid gevoerde beleid is tevens een belangrijke competitieve
factor.
In de bestaande studies wordt bij het bepalen van de concurrentie
positie van de scheepsbouwsector in Nederland veelal geen rekening
gehouden met de steunmaatregelen in andere landen. Met behulp van
de EIS® is het mogelijk het effect van een aangepast overheidsbeleid
te berekenen. Ook beleidsmaatregelen gericht op het stimuleren van
-175 -
III. 2. 2.
De aandacht zal voornamelijk worden toegespitst op de upstream toeleveranciers van de offshore wegens hun sterke affiniteit met de maritieme cluster.
Drie deelsectoren worden door Policy Research onderscheiden: - productiebedrijven;
- kapitaalintensieve dienst-verlenende ondernemingen;
- overige dienstverlenende ondernemingen.
Ook deze sector is in grote mate onderhevig aan buitenlandse concurrentie. Bovendien vormt de sterke band met de energiemarkt een bijkomende factor van onzekerheid over de toekomstige evolutie van de sector.
Bestaand studiewerk met betrekking tot de offshore is ontoereikend omdat: - de studies te geaggregeerd
van aanpak zijn (bv. geen onderscheid tussen on- en offshore);
- bestaande analyses eerder kwalitatiefvan aard zijn.
-176 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
samenwerking en technologische vooruitgang kunnen zo op hun
waarde worden beoordeeld.
OFFSHORESECTOR
Een belangrijk deel van de offshoresector wordt gevormd door de
olie- en gasmaatschappijen, die niet tot de maritieme cluster
gerekend kunnen worden. De EIS® zal zich dan ook toespitsen op de
(upstream) toeleveranciers van deze bedrijven, omdat enkel deze een
sterke affiniteit hebben met de maritieme sector.
In overleg met de IRO heeft Policy Research een opdeling naar drie
deel sectoren uitgewerkt waarbij de kostenstructuur van bedrijven als
uitgangspunt heeft gediend. Er wordt bijgevolg onderscheid gemaakt
tussen enerzijds productie- en anderzijds al dan niet kapitaal
intensieve dienstverlenende bedrijven.
De ongeveer 300 toeleveranciers van de offshore in Nederland,
kwamen de laatste jaren meer en meer onder druk te staan door een
toenemende internationale concurrentie. De offshore sector is sterk
exportgericht, en daardoor rechtstreeks onderhevig aan internationale
competitie. Bovendien is de sector afhankelijk van de ontwikkelingen
op de energiemarkt, zodat de offshore vaak een sterk cyclisch
patroon kent. Het door de overheid gevoerde energiebeleid is dan ook
(indirect) van grote betekenis voor de toeleveranciers. Momenteel is
er op overheidsvlak weinig aandacht voor de concurrentiepositie van
de offshore in internationaal perspectief en wordt het belang van
technologie voor de sector onderschat.
Een gedetailleerde analyse van de kostenstructuur kan belangrijke
aanknopingspunten bieden om de competitieve positie van de sector
te versterken. De bestaande studies op dit vlak zijn ontoereikend,
mede omdat zij onshore- en offshoreactiviteiten samen analyseren.
Wel bieden die studies belangrijke strategische informatie met
betrekking tot de sector. Het evalueren van beleidsmaatregelen of het
formuleren van een nieuw beleid blijft veelal beperkt tot kwalitatieve
Nederland Maritiem Land
lIL 2.3.
Op basis van een sterk comparatief voordeel zijn enkele grote Nederlandse baggerbedrijven in staat om op de buitenlandse markten een sterk marktaandeel te halen. Op de binnenlandse markt zijn er ongeveer 300 veelal kleine baggerbedrijven actief
Het beschikbaar kwantitatief datamateriaal is beperkt.
Bestaand studiewerk met betrekking tot de baggersector omvat een kwalitatief goede SWOTanalyse die als startpunt kan dienen voor een EIS@ -project.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
analyses. In deze rapporten ontbreekt het vaak aan een analyse
methode die het mogelijk maakt om de effecten van verschillende
alternatieve beleidsmaatregelen op hun waarde in te schatten. De
EIS® methodologie daarentegen is wel in staat de effecten (op het
gebied van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei naar
de overheid) van beleidsalternatieven a priori in kaart te brengen.
Gezien het belang voor de offshore sector van de concurrentie vanuit
het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen zullen tijdens het veld
onderzoek ook een vijftal gesprekken gevoerd worden in elk van
deze landen. Er zal daarbij met name aandacht worden besteed aan
het vigerende overheidsbeleid en de impact daarvan op de com
petitiviteit en het ondernemersgedrag.
BAGGERSECTOR
De Nederlandse baggersector is goed georganiseerd en speelt een
belangrijke rol in internationaal perspectief. Enkele grote baggeraars
zorgen voor een belangrijk deel van de omvangrijke buitenlandse
omzet, terwijl de vele kleine baggeraars voornamelijk op de
Nederlandse markt opereren. In totaal telt de baggersector circa 300
bedrijven.
Voor de baggersector zijn slechts een beperkt aantal kengetallen
beschikbaar. De EIS® maakt het mogelijk het economisch belang
van de sector en haar belangrijkste deelsectoren te bepalen in termen
van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei. Door
analyse van de kostenstructuren in elk van de onderscheiden
deelsectoren is het tevens mogelijk de competitieve positie daarvan te
evalueren. Gezien de toenemende concurrentie op de baggermarkt is
deze informatie zeer belangrijk voor de sector.
Voor de baggersector is reeds een goede kwalitatieve SWOT-analyse
beschikbaar. Inzake toekomstig beleid geeft echter geen enkele bron
belangrijke aanknopingspunten. De enquêtering van en de
strategische interviews met de key-players is dus ook voor deze
sector noodzakelijk.
-177 -
III.2.4.
Net als de scheepsbouw wordt de binnenvaart gekenmerkt door een relatief grote heterogeniteit binnen de sector. Zowel op het vlak van uitbating als op het vlak van de lading en de type binnenschepen zijn er grote verschillen tussen de bedrijven.
Dit heeft Policy Research ertoe aangezet om een nieuwe indeling van deelsectoren te maken die de voornaamste combinaties van organisatievorm en type schip/type lading omvatten.
-178-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Niettegenstaande het grote belang van de export voor de bagger
sector, wordt hieraan in de bestaande studies weinig aandacht
besteed. Er zijn bijvoorbeeld zeer weinig cijfers bekend over de
buitenlandse activiteiten van de baggerbedrijven. Economisch gezien
zijn de effecten van de buitenlandse activiteiten op de Nederlandse
economie en omgekeerd de effecten van de activiteiten in Nederland
op de buitenlandse activiteiten van de Nederlandse baggerbedrijven
van groot belang. De hiervoor benodigde cijfers zullen dan ook
bottom-up moeten verzameld worden. Daarom zal een beperkt veld
onderzoek worden uitgevoerd in het buitenland. Kwantitatieve
informatie zal verzameld worden en gesprekken zullen gevoerd
worden in een viertal belangrijke landen, bijvoorbeel Japan, Taiwan,
Hong Kong en Singapore. Eventueel zouden op vraag van NML ook
Brazilië of Argentinië kunnen toegevoegd worden.
BINNENVAARTSECTOR
De binnenvaartsector vertoont een grote fragmentatie waardoor de
indeling naar deel sectoren moeilijk is. Een dergelijke indeling is
bijgevolg in het verleden niet op eenduidige wijze gemaakt. De
meeste aandacht is in het verleden uitgegaan naar het bestuderen van
de éénschipsondernemingen (veelal toegespitst op motorvracht
schepen voor droge lading). De grote diversiteit aan ondernemingen
heeft onder meer tot gevolg dat er op dit ogenblik belangrijke lacunes
bestaan inzake cijfermateriaal betreffende rederijen, bevrachters,
grote particulieren en eigen vervoer. Behalve inzake organisatievorm
is er eveneens een groot verschil op het vlak van type schip en lading.
In overleg met het CBRB en BN heeft Policy Research een
opsplitsing uitgewerkt naar vijftien deel sectoren die de belangrijkste
combinaties van organisatievorm en type schip/type lading omvat.
Het beschikbare datamateriaal voor wat betreft motorvrachtschepen
is zeer bruikbaar. Wel dient de actualiteitswaarde van deze
informatie te worden geëvalueerd en verdient het aanbeveling de
intermediaire kosten meer in detail te analyseren. Voor wat betreft de
overige deel sectoren is een uitgebreide bottom-up informatie
Nederland Maritiem Land
Er werd reeds heel wat studiewerk verricht met betrekking tot het ontwikkelen van een beleid voor de binnenvaart. Als belangrijk nadeel kan worden aangestipt dat het overgrote deel van deze studies de nadruk legt op de infrastructuur en minder op de bedrijven. In dit opzicht garandeert een EIS@ vanwege de bot/om-up werkwijze een veel grotere betrokkenheid van de sector.
III. 2. 5.
Afgezien van de vier havenregio 's wordt ook een onderscheid gemaakt tussen drie hoofdsectoren en daarbinnen 17 deelsectoren van de havensector.
Er is in verband met de havensector veel kwantitatief studiewerk verricht, met als belangrijkste beperking dat de sector minder scherp is afgebakend en de resultaten bijgevolg aan kritiek onderhevig kunnen zijn.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
verzameling middels enquêtering en strategische interviews
noodzakelijk.
Een van de problemen waar de binnenvaart momenteel mee kampt is
het gebrek aan een lange-termijnvisie die door de sector als geheel
gedragen wordt. Indien een dergelijke visie gestalte kan worden
gegeven krijgt de binnenvaart een actieve rol toebedeeld in het
(intermodale ) vervoersbeleid. De beschikbare beleidsgerichte studies
voor de binnenvaartsector en het top-down overheidsbeleid zijn nu
nog vaak gericht op het verbeteren en het verder uitbouwen van de
infrastructuur. Inzake organisatie van de sector zijn er nog te weinig
maatregelen genomen.
Met behulp van de EIS® kan worden nagegaan op welke manier het
overheidsbeleid de sector kan stimuleren om verder te professionali
seren en de competitiviteit te verhogen. Verder zal ook het vraagstuk
van de structurele overcapaciteit uitgebreid aan bod komen.
HAVENS
De Nederlandse havensector die in de EIS® voor de maritieme
cluster wordt bestudeerd bestaat uit vier havenregio's en daarbinnen
uit 3 hoofdsectoren met maximaal 17 deelsectoren. Daarnaast zal ook
aandacht besteed worden aan de relaties tussen de havensector en de
transportsector en elk van de vijf deelsectoren (zeevaart, binnenvaart,
spoorwegen, wegvervoer, pijpleidingen).
Met betrekking tot de Nederlandse haven sector in het algemeen,
alsook de verschillende havenregio's en de deelsectoren in het
bijzonder zijn heel wat kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het
probleem bij deze gegevens is dat een andere, minder strikte
afbakening van de haven sector wordt gevolgd. Dit is het gevolg van
het feit dat een top-down benadering is gehanteerd. Door het gebruik
van de bottom-up methodologie kan een betere definitie worden
gegeven van havenactiviteiten doordat wordt afgedaald op bedrijfs
niveau. Bovendien moeten dan geen verdeelsleutels worden gezocht
om af te dalen van nationale naar regionale cijfers. De bottom-up
-179 -
De bestaande kwantitatieve informatie is vooral indicatief van belang.
Voor de verschillende havenregio 's individueel zijn er tevens toekomstscenario 's doorgerekend (projectgebonden).
-180 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
dataverzameling zal uitgevoerd worden voor alle deelsectoren van de
havensector en voor één van de vijf transportsectoren, namelijk de
binnenvaartsector. Voor de zeevaartsector is de analyse reeds
gebeurd door Policy Research [Policy Research 1994]. Voor de
overige transportsectoren wegvervoer, spoorwegen en pijpleidingen
zullen de cijfers van het CBS gebruikt worden.
De bestaande kwantitatieve informatie over de werkgelegenheid en
de toegevoegde waarde in de verschillende havenregio's en deel
sectoren kan wel gebruikt worden als input voor de analyse. Met deze
cijfers kan een eerste raming gemaakt worden van de omvang van de
deelsectoren in elk van de onderscheiden havenregio's. Op die
manier wordt de bottom-up analyse versneld. Tevens vormen de
bestaande cijfers een ruwe controle op de bottom-up berekeningen.
Belangrijk in het geval van de haven sector is dat er ook toekomst
scenario zijn doorgerekend. Voor Rotterdam is dit gebeurd in
verband met de aanleg van de Tweede Maasvlakte; voor Amsterdam
in verband met de implementatie van het Masterplan en de
maatschappelijke kosten-batenanalyse voor sluizen bij IJmuiden;
voor Terneuzen in verband met de inrichting van de Autrichepolder.
Deze scenario's kunnen gebruikt worden als vergelijkingsbasis voor
de resultaten van de dynamische analyse van de beleidsalternatieven.
Gezien de grote concurrentie tussen de havens in de Hamburg-Le
Havrerange wordt door de havens afzonderlijk en door de Nationale
Havenraad veel aandacht besteed aan de factoren die de competiti
viteit van de Nederlandse havens bepalen. Zowel de kansen en
bedreigingen als de krachten en nadelen komen daarbij aan bod.
Daardoor is er reeds heel wat informatie beschikbaar ten behoeve van
de analyse. Een relatie tussen deze factoren en de economische
gevolgen wordt echter nooit gelegd. Er zal dus bijkomende
informatie moeten gezocht worden in de conduct fase over het
strategische gedrag van ondernemers (bottom-up benadering).
Nederland Maritiem Land
Ook voor de havensector zal in de beleidsanalyse en beleidsformulering vooral aandacht besteed worden aan de relaties met de andere maritieme sectoren en het beleid daarvoor.
III.3.
Tijdens elk van de vier fasen van het EIS@-project is desk research noodzakelijk: - eerste fase: verwerken van
het verzamelde datamateriaal en analyse van de clustereffecten;
- tweede fase: toetsen van be/eidsscenario 's op basis van de theorie:
- derde fase: modelmatige inschatting van de effecten van bepaalde beleidsmaatregelen;
- vierde fase: gedetailleerde berekening van de economische baten en kosten van de weerhouden beleidsscenaria's.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
Ook van groot belang voor de havensector zijn de relaties met de
andere sectoren van de maritieme cluster. Deze worden kwantitatief
onderzocht met de statische input-outputanalyse en kwalitatief door
de analyse van bestaande rapporten en het veldonderzoek. Zo zijn er
de belangrijke relaties op het gebied van het vestigingsklimaat. Deze
relaties worden nog van groter belang tegen de achtergrond van de
actuele discussie over het ruimtegebrek en de uitgifte van terreinen in
de havens. Het beleid ten aanzien van alle sectoren van de maritieme
cluster moet dan ook op elkaar worden afgestemd.
FIELD EN DESK RESEARCH
Voor elk van de in Hoofdstuk I onderscheiden onderzoeksfasen is de
mate waarin field en desk research worden uitgevoerd verschillend.
Daarom zullen de vereiste activiteiten op elk van deze onderzoeks
domeinen nader worden omschreven.
al desk research
In elk van de vier fasen zal er desk research moeten worden uit
gevoerd. In de eerste twee fasen betekent dit vooreerst een analyse
van de bestaande of verzamelde data, terwijl in de laatste twee fasen
toekomstige scenario's worden uitgewerkt en geëvalueerd.
In de eerste fase zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar de
verwerking van het verzamelde datamateriaal. Het verzamelen van de
informatie zelf en reeds een gedeelte van deze verwerking maakte
deel uit van dit vooronderzoek. Op die manier wordt dus tijd en geld
uitgespaard bij de uitvoering van de EIS® en kan sneller worden
overgegaan naar de volgende stap, de enquêtering van de key
players. Daarna kunnen de input-outputtabellen worden opgesteld.
Ook zullen de methodologie en criteria vastgelegd worden die
moeten toelaten de onderlinge verwevenheid van de onderscheiden
sectoren binnen de maritieme cluster systematisch in kaart te
brengen. Vervolgens zal deze analyse van de clustereffecten zelf
worden uitgevoerd. De gegevens hiervoor worden geleverd door de
statische input-outputanalyse en de kwalitatieve analyse.
-181 -
Om een EIS@ -project succesvol te kunnen afronden, volstaat het niet enkel desk research te doen. Daarom kan field research in twee van de vier EIS@ -fases tot de belangrijkste taken worden gerekend.
-182 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
In de tweede fase wordt aan de hand van de reeds verkregen
strategische inzichten en informatie uit de eerste fase een aantal
beleidsalternatieven getoetst op hun relevantie, Na een eerste
kwalitatieve analyse zullen de belangrijkste alternatieven weer
houden worden die vervolgens, in de derde fase, aan de sector
worden voorgelegd.
In de derde fase wordt, alvorens de strategische interviews aan te
vatten, door middel van kwantitatieve technieken een inschatting
gemaakt van de weerslag die bepaalde beleidsmaatregelen hebben op
het gedrag van de ondernemingen in de sector. Op grond hiervan
kunnen vervolgens de uitgangspunten voor het uitvoeren van een
dynamische input-outputanalyse worden vastgelegd en in het model
worden ingebracht.
In de vierde en laatste fase worden de verschillende alternatieve
beleidsscenario's berekend en in detail geanalyseerd. Op basis van de
performance van de verschillende alternatieven in termen van
toegevoegde waarde, werkgelegenheid en terugvloei naar de overheid
is het mogelijk relevante beleidsvoorstellen te formuleren, Aldus kan
reeds a priori een inschatting worden gemaakt van het saldo van
kosten en baten van een bepaald overheidsbeleid.
bi field research
Een belangrijk kenmerk van de EIS® is dat er naast desk research
tevens field research wordt uitgevoerd. Enerzijds is dit nodig omdat
de reeds bestaande informatie ontoereikend is voor de analyse van de
sectoren en de daarin onderscheiden deelsectoren. Anderzijds kan zo
optimaal worden ingespeeld op de strategische inzichten van key
players waardoor een draagvlak kan worden gecreëerd voor de
uiteindelijk uitgewerkte voorstellen. Met name dit laatste is cruciaal
bij de implementatie van een nieuw beleid. Policy Research heeft
haar specialisme in dergelijke bottom-up benadering in het verleden
reeds meermaals bewezen en is daarbij steeds uiterst succesvol
gebleken (bijvoorbeeld inzake het nieuwe zeevaartbeleid).
Nederland Maritiem Land
In de eersle jase krijgt Poliey Research door middel van enquêtes en strategische interviews een gedegen inzichl in de sector. Bovendien kan op deze wijze hel nodige commitmenl len aanzien van de studie worden opgebouwd.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
De field research spitst zich in de EIS® vooral toe op de eerste en
derde onderzoeksfase. In de eerste onderzoeksfase is de mede
werking van de sector nodig om een goed inzicht te krijgen in de
kosten- en opbrengstenstructuur van de bedrijven. Deze bottom-up
dataverzameling is een wezenlijk element in de EIS®-methodologie.
Voor de verzameling van de kosten- en opbrengstenstructuur zijn er
theoretisch twee opties:
er wordt gebruik gemaakt van de reeds door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelde gegevens. In dit geval zou Policy Research voor elke deelsector opgeven welke bedrijven ertoe behoren en zou het CBS zorgen voor de tellingen en het invoegen van een rij en een kolom voor elke deelsector in de input-outputtabel. De nadelen van deze optie zijn:
bij de dataverzameling gaat het CBS uit van een gestratifieerde steekproef. Wanneer de cijfers volgens een andere indeling worden opgeteld, kan het CBS geen representativiteit garanderen van de cijfers per deel sector;
- het CBS beschikt over zeer weinig tijd en zal vermoedelijk niet in staat zijn deze operatie in 1998 uit te voeren voor vier verschillende sectoren;
- de indeling in deel sectoren kan slechts eenmaal gemaakt worden (het CBS zal zeker geen tijd hebben om de operatie tweemaal uit te voeren), zodat het niet mogelijk is het probleem 'op maat' te analyseren.
Policy Research voert zelf een enquêtering uit bij een representatief staal van bedrijven in elke deelsector. Daarvoor kan gevraagd worden aan de bedrijven een kopie van het ingevulde enquêteformulier van het CBS te leveren of een gelijkaardige enquête in te vullen. In dat geval moet wel een bijkomende kortere enquête worden overgemaakt voor verdere detaillering van de gegevens en voor de relaties tussen de sectoren van de cluster. Een tweede mogelijkheid bestaat uit het opmaken van een volledig nieuw enquêteformulier, specifiek afgestemd op de vraagstelling.
Het onderzoek zal uitgevoerd worden volgens de tweede optie.
Het veldonderzoek in de eerste fase is ook noodzakelijk om een
gedegen inzicht te krijgen in de sterkten en zwakten van de sector
alsook de kansen en de bedreigingen en de specifieke invloed van
omgevingsfactoren als overheidsbeleid en dergelijke. Aangevuld met
de reeds beschikbare informatie kan zo een gedetailleerde
-183 -
In de derde fase worden beleidsalternatieven op hun realiteitswaarde beoordeeld door de keyplayers van de betrokken sector.
De gesprekken in beide fases laten ook toe de implementatie van het voorgestelde beleid voor te bereiden.
Ook de drie workshops die aan het begin. in het midden en op het einde van het project worden georganiseerd hebben tot doel feedback te geven aan en te krijgen van de key-players en zo de kans op implementatie van het voorgestelde beleid te vergroten.
1II.4.
-184 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
beschrijving worden gegeven van de competitieve positie van de
(deel-)sector of cluster.
In de derde onderzoeksfase is opnieuw een belangrijke rol weggelegd
voor field research. Op basis van de analysefase en de op basis
hiervan vooropgestelde beleidsalternatieven dient een terugkoppeling
plaats te vinden naar de sector. Enerzijds omdat een micro
economische aanpak een veel grotere mate van nuancering toelaat in
de formulering van beleid (de zogenaamde fine-tuning), anderzijds
omdat de betrokkenheid van de sector een grote rol speelt bij het al
dan niet slagen van het beleid.
Gegeven het belang van de feedback vanuit de sector voor het
verdere verloop van de studie worden naast individuele gesprekken
met bedrijven ook groepsdiscussies in de vorm van een drietal
workshops gepland. Een eerste workshop heeft plaats in onderzoeks
fase I om uitleg te verschaffen over de aanpak van het onderzoek, de
onderzoekshypothesen te bespreken en informatie uit de sectoren te
verzamelen. Een tweede workshop zal plaatshebben nadat de
beleidsalternatieven zijn ontwikkeld en reeds modelmatig
geanalyseerd. Op dat moment is het belangrijk voldoellde informatie
te verspreiden en feedback toe te staan om de kans op implementatie
te vergroten. De laatste workshop vindt plaats aan het einde van het
project, om het draagvlak van de conclusies te vergroten. Deze drie
bijeenkomsten zijn uitermate geschikt om de inzichten en meningen
van de sector als geheel aan de orde te stellen en versterken
bovendien het draagvlak.
DE VERSCHILLENDE ONDERZOEKSFASEN
Op basis van de uitgebreide screening van de beschikbare bronnen
voor elk van de sectoren en de aldus geconstateerde noodzaak tot het
uitvoeren van zowel field als desk research is het mogelijk een
gedetailleerde beschrijving van de specifieke vereisten in elk van de
vier onderzoeksfasen te geven.
Nederland Maritiem Land
lII. 4. 1.
De eerste Jase is vooral gericht op het analyseren van de huidige situatie van de sector door middel van: - algemene dataverzameling;
- enquêtering van de key-players;
- een statische input-outputanalyse.
Ten behoeve van de algemene dataverzameling heeft het vooronderzoek toegelaten veel tijd en kosten te besparen. vooral in de verzameling van de gegevens. maar ook in de verwerking ervan.
De enquêtering van de keyplayers in de eerste Jase heeft tot doel: - kwantitatieve informatie te
verzamelen over kosten en opbrengsten;
- strategische inJormatie te verzamelen;
- commitment op te bouwen ten aanzien van het onderzoek.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
EERSTE ONDERZOEKSFASE
De eerste onderzoeksfase, het uitvoeren van een uitgebreide analyse,
is gericht op het analyseren van de (interne) sterkten en zwakten van
de sector en de (externe) kansen en bedreigingen. Deze vooreerst
statische analyse laat toe om het potentieel van een sector of een
cluster van sectoren op systematische wijze te analyseren.
De eerste onderzoeksfase kent, afgezien van de rapportage, drie
delen, namelijk:
algemene dataverzameling;
enquêtering van key-players;
statische input-outputanalyse.
al algemene dataverzameling
De algemene dataverzameling bestaat uit twee verschillende onder
delen, namelijk de verzameling van datamateriaal enerzijds en de
verwerking ervan anderzijds. Door het uitvoeren van het onderhavige
vooronderzoek heeft reeds een groot deel van de dataverzameling
plaatsgehad. Deze fase zal dan ook nog maar weinig tijd vergen. Ook
een gedeelte van de dataverwerking heeft reeds plaatsgehad, zodat
ook daar tijd en kosten kunnen bespaard worden. Wel zullen de
bronnen die volgens het vooronderzoek de meeste interessante
informatie bevatten, diepgaander worden geanalyseerd.
bi enquêtering van key-players
De enquêtering van key-players vormt zoals reeds eerder gezegd een
onmisbare schakel bij de uitvoering van een EIS®. Deze enquêtering
gebeurt tegelijk schriftelijk (door middel een enquête) en mondeling
(door middel van strategische interviews). De schriftelijke enquête is
vooral gericht op een bottom-up verzameling van kwantitatieve
gegevens over de kosten- en opbrengsten structuur van de bedrijven
in de deelsectoren. Het doel van de strategische interviews met key
players in de eerste onderzoeksfase is drieledig:
ten eerste kunnen onduidelijkheden met betrekking tot de cijfermatige gegevens van de bedrijven worden opgehelderd en besproken;
-185 -
-186 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
ten tweede wordt zo strategische informatie verkregen vanuit de sector met betrekking tot de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen voor de sector, alsook tot de relatie tussen het overheidsbeleid en de bedrijfsstrategie;
ten derde laten deze interviews toe het commitment en de medewerking te verkrijgen van de bedrijven in de sector ten aanzien van het onderzoek. Dit verhoogt de kans op een groot draagvlak voor de daaruit voortkomende beleidsaanbevelingen.
De enquêtering van key-players omvat drie onderdelen, namelijk:
het opstellen en opvolgen van de enquête;
het houden van de interviews;
het verwerken van de interviews.
Het aantal bedrijven dat in deze eerste onderzoeksfase zal worden
geënquêteerd en geïnterviewd is onder meer afhankelijk van de
omvang van de sector alsook het aantal onderscheiden deelsectoren
per sector. Om statistische redenen dienen per onderscheiden deel
sector in beginsel minimaal 10 bedrijven te worden geënquêteerd.
Voor de sectoren scheepsbouw, offshore, bagger en binnenvaart heeft
dit tot gevolg dat er effectief per sector een vijftig- tot honderdtal
bedrijven dient te worden benaderd.
Sectoren of deel sectoren met veel bedrijven, zullen door de gevolgde
procedure relatief minder geënquêteerd worden. Nocntans betreft het
hier veelal kleine bedrijven, die in termen van toegevoegde waarde
en werkgelegenheid slechts een bescheiden deel in de totale omvang
van de sector uitmaken.
Voor de scheepsbouwsector, met relatief weinig bedrijven per deel
sector en een relatief groot aantal onderscheiden deel sectoren , kan zo
ruim de helft van de bedrijven in de sector worden bereikt.
Voor de offshore- en baggersector kan zo gemiddeld ongeveer 20%
van de bedrijven worden bereikt. Per deelsector kunnen er nochtans
belangrijke verschillen bestaan. Voor de binnenvaartsector, die in de
meeste deelsectoren wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine
Nederland Maritiem Land
De statische input-outputanalyse laat toe de economische impact van de maritieme cluster, de sectoren en de deelsectoren te berekenen, alsook de onderlinge verwevenheid binnen de cluster te analyseren.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
bedrijven, is de dekking beduidend lager. Alhoewel van de rederijen
en bevrachters ongeveer de helft wordt bereikt, zal van de
particuliere ondernemingen (en dan met name de eenschipsonder
nemingen) slechts een zeer beperkt deel worden bereikt. Voor deze
laatste categorie is niettemin reeds veel informatie beschikbaar uit de
geëvalueerde bronnen. Gegevens over de kosten en opbrengsten van
motorvrachtschepen in de particuliere binnenvaart worden immers
jaarlijks door het NEA verzameld en geanalyseerd [NEA 1992]. Van
deze bron kan dan ook goed gebruik gemaakt worden in de analyse
fase.
d input-outputanalyse
Het derde en laatste deel binnen de eerste onderzoeksfase is de
uitvoering van een statische input-outputanalyse. Enerzijds omvat dit
het verwerken en valideren van de informatie uit de enquêtes en
anderzijds de feitelijke modelmatige analyse. Belangrijk deel van
deze analyse is te bepalen welke van de onderscheiden deelsectoren
uiteindelijk weerhouden worden. Indien mocht blijken dat bepaalde
deelsectoren een vergelijkbare kostenstructuur kennen ofte klein zijn
in omvang, kan alsnog worden overwogen om deze samen te voegen.
Op basis van deze analyse kan de economische impact van de sector
alsook de impact van elk van de onderscheiden deelsectoren in kaart
worden gebracht.
Daarnaast kan ook de verwevenheid tussen de verschillende sectoren
van de maritieme cluster onderling en met de rest van de Nederlandse
economie worden geanalyseerd. Deze analyse kadert in de cluster
analyse die in deze eerste onderzoeksfase wordt uitgevoerd.
In een dergelijke clusteranalyse wordt nagegaan of er naast de reeds
in detail bestudeerde sectoren nog bijkomende sectoren zijn die
substantiële' clustereffecten ' vertonen met deze sectoren. In dat geval
kunnen deze bijkomende sectoren gezien worden als een deel van de
maritieme cluster. De criteria die daarin een rol spelen zijn zowel
kwantitatief - de mate waarin leveringen tussen de sectoren plaats
hebben- als kwalitatief - bijvoorbeeld de mate waarin de sectoren
-187 -
111.4.2.
De tweede onderzoeksfase heeft tot doel relevante beleidsalternatieven te formuleren, rekening houdend met actuele en toekomstige ontwikkelingen. Tevens worden in deze fase een aantal gesprekken gevoerd met bedrijven, vakbonden, ministeries en brancheorganisaties.
-188 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
gebruik maken van dezelfde technologie, De eventueel bijkomende
sectoren zullen niet in detail bestudeerd worden. Er zal voor deze
sectoren worden uitgegaan van de cijfers die zijn opgenomen in de
input-outputtabel van het CBS. Verder zal in de beleidsanalyse en bij
de beleidsaanbevelingen ook aan deze bijkomende sectoren aandacht
besteed worden.
TWEEDE ONDERZOEKSFASE
De tweede onderzoeksfase, de structure fase in het SCP model (zie
Hoofdstuk 1.2.), is gericht op de formulering van relevante beleids
alternatieven. Enerzijds vereist dit strategisch inzicht dat voor een
belangrijk deel reeds werd verkregen in de eerste onderzoeksfase.
Anderzijds vereist dit ook een theoretisch kader over de ontwikkeling
van overheidsbeleid en de daarvoor geldende principes. De daarvoor
benodigde theoretische kennis is ruimschoots bij Policy Research
aanwezig, zowel op basis van wetenschappelijk onderzoek als van
eerder uitgevoerd studiewerk.
De tweede onderzoeksfase kent zes onderdelen, en wel:
analyse van interne ontwikkelingen;
analyse van externe ontwikkelingen;
onderkenning van toekomstige knelpunten;
- opstellen van beleidsalternatieven;
voorbereidende gesprekken voor de implementatie;
verwerken gesprekken.
Het analyseren van de interne ontwikkelingen, externe ontwikke
lingen en de daaruit af te leiden toekomstige knelpunten maakt het
mogelijk de analyse uit de eerste onderzoeksfase verder te
dynamiseren.
Toekomstige ontwikkelingen worden in deze fase binnen het theore
tische kader geanalyseerd (prognoses, vraag- en aanbodanalyse, ... ),
Nederland Maritiem Land
IIIA.3.
In de derde fase wordt de reactie van bedrijven op de beleidsalternatieven ingeschat.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
zodat toekomstige knelpunten kunnen worden afgeleid en een
oplossingsrichting aangegeven.
Aldus is het mogelijk goed onderbouwde en theoretisch getoetste
beleidsaltematieven op te stellen. Met de inmiddels opgebouwde
kennis en de verkregen inzichten zullen per sector een twintig tot
dertigtal implementatievoorbereidende gesprekken worden voorzien.
Middels deze gesprekken zal met de betrokken bedrijfsleiders,
vakbonden, ministeries en brancheorganisaties worden gediscus
sieerd over de ontwikkelde altematieven en kan het draagvlak verder
worden vergroot.
DERDE ONDERZOEKFASE
De derde onderzoeksfase, de conduct fase in het SCP model, heeft tot
doel het effect van de verschillende in de vorige fase weerhouden
beleidsaltematieven meer in detail te evalueren. Daartoe worden in
eerste instantie een aantal kwantitatieve modellen gebruikt steunend
op de informatie uit de eerdere fases. Belangrijk in deze fase is echter
om op basis van strategische informatie vanuit de sector een
bijsturing te kunnen geven van de kwantitatieve analyses. Door
bestudering van het gedrag van micro-economische actoren kan
immers een meer genuanceerd beeld worden verkregen inzake de
werkelijke effecten van wijzigingen in beleid.
De derde onderzoeksfase valt uiteen in twee delen:
toepassing van modellen;
- enquêtering van key-players.
Het eerste deel geeft een meer theoretische analyse voor het
weerhouden van bepaalde altematieven, alsook een analyse van het
gedrag van de bedrijven in relatie tot het beleid. Het tweede deel is
meer praktisch van aard en analyseert het verwachte gedrag van de
sector in de verschillende beleidsaltematieven middels directe
ondervraging. De combinatie van deze twee benaderingen laat toe
een gedegen inzicht te verkrijgen in het effect van beleids
maatregelen op de evolutie van de sector.
-189 -
Eerst worden kwantitatieve modellen ingezet om op een objectieve manier de reactie van bedrijven in te schallen.
Vervolgens worden de resu/taten van de mode/matige benadering voorgelegd aan en besproken met de key-p/ayers.
-190 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
al toepassing van modellen
In de derde onderzoeksfase zal allereerst op basis van kwantitatieve
methoden inzicht worden verkregen in de macro-economische
aspecten van de in de vorige fase opgestelde beleidsalternatieven
alsook de effecten ervan op het gedrag van ondernemingen. De
technieken die daarbij gebruikt worden zijn onder andere: het
opstellen van kosten- en productiefuncties, vraag- en aanbodanalyse,
het berekenen van prijs- en andere elasticiteiten, optimalisatie
technieken, enz. Hierbij zal een 'principal-agent benadering' worden
gevolgd, die toelaat om de incentives die worden gecreëerd middels
het voeren van een bepaald beleid, te analyseren. Met de resultaten
uit deze modelmatige analyse kan in de interviews gericht aandacht
worden besteed aan bepaalde aspecten van het ondernemersgedrag in
een specifiek beleidskader.
bi enquêtering van key-players.
De enquêtering van key-players in de derde onderzoeksfase zal zich
toespitsen op het verkrijgen van feedback van de sector ten behoeve
van de formulering van het beleid. Deze strategische interviews
geven de mogelijkheid om de in hoofdlijnen geformuleerde beleids
alternatieven aan de sector voor te leggen. Op die manier kunnen de
resultaten van de modelmatige aanpak van het ondernemersgedrag
worden getoetst, zodat de verschillende alternatieven beter op hun
praktische waarde kunnen beoordeeld worden.
Deze interviews zullen gehouden worden met een selectie van de
eerder geënquêteerde key-players. Grosso modo zal het hier om circa
40% van de bedrijven gaan uit de interviews in de eerste
onderzoeksfase.
Nederland Maritiem Land
111.4.4.
In de vierde fase worden voor de verschillende beleidsalternatieven en verschillende scenario 's
een aantal kengetallen berekend zoals toegevoegde waarde, werkgelegenheid of terugvloei. Tevens wordt een sensitiviteitsanalyse van de resultaten uitgevoerd.
111.5.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
VIERDE ONDERZOEKSFASE
De vierde onderzoeksfase, de performance fase in het SCP model,
meet de performance van de door Policy Research opgestelde
beleidsalternatieven. Met behulp van een dynamische input-output
analyse zal voor elk van de alternatieven en voor verschillende
scenario' s een set van economische kengetallen worden berekend.
Naast toegevoegde waarde en werkgelegenheid wordt daarbij tevens
de terugvloei naar de overheid geanalyseerd.
Deze onderzoeksfase kent drie onderdelen, namelijk:
het opstellen van verschillende scenario' s;
- het evalueren van beleidsalternatieven;
- sensitiviteitsanalyse.
Voor de verschillende scenario's zullen eerst de uitgangspunten
worden vastgelegd. Het betreft hier het vastleggen van hypotheses
inzake algemene economische ontwikkelingen enerzijds (bijvoor
beeld groei van het bruto binnenlands product), en meer
clusterspecifieke parameters anderzijds (zoals bijvoorbeeld het
internationaal afgesproken subsidieniveau voor de scheepsbouw
sector). Op basis van de aldus opgestelde toekomstscenario' s zullen
de verschillende beleidsalternatieven op hun performantie worden
getoetst. Een uitgebreide sensitiviteitsanalyse zal deel uit maken van
de evaluatie van de prestaties van de verschillende alternatieven
onder de verschillende scenario·s.
INHOUD VAN HET ONDERZOEKSRAPPORT
Grosso modo bestaat een EIS®-project dus uit een aantal imple
mentatievoorbereidende acties (gesprekken, workshops, ... ) en het
schrijven van een onderzoeksrapport zelf. Hieronder wordt de ruwe
structuur weergegeven van een onderzoeksrapport voor een EIS®.
- 191 -
-192 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Hoofdstuk I: Inleiding en referentiekader
Hoofdstuk 2: Interne en externe analyse van de sector, inclusief
statische input-outputanalyse
Hoofdstuk 3: Beleidsanalyse
Hoofdstuk 4: Ontwikkeling van beleidsalternatieven
Hoofdstuk 5: Evolutie van het ondernemersgedrag in de
verschillende beleidsalternatieven
Hoofdstuk 6: Dynamische input-outputanalyse en sensitiviteits
analyse
Hoofdstuk 7: Detailuitwerking van de beleidsaanbevelingen.
Bovendien worden een aantal publicaties voorzien om de implemen
tatie van de beleidsaanbevelingen te vergemakkelijken.
Ten eerste wordt voorgesteld de resultaten van dit vooronderzoek in
boekvorm te publiceren. Op die manier kunnen de doelstellingen van
de EIS® en de vraagstelling op een duidelijke manier naar de cluster
toe gecommuniceerd worden. Dit boek kan dan worden overhandigd
aan alle gesprekspartners en deelnemers aan workshops tijdens het
onderzoek, zodat commitment ten aanzien van het onderzoek wordt
opgebouwd, hetgeen de resultaten zeer ten goede zal komen;
Ten tweede wordt voorgesteld ook een tussentijds onderzoeksrapport
in boekvorm te publiceren. Dit is vooral nuttig wanneer reeds
bottom-up resultaten beschikbaar zijn. Als gevolg van de robuustheid
en betrouwbaarheid van deze cijfers zal vanaf dan de discussie op
basis van dezelfde cijfers gebeuren. Dit heeft tot gevolg dat een meer
gerichte discussie over de beleidsalternatieven op gang kan komen.
Aan deze discussie kan ook worden bijgedragen door in deze
Nederland Maritiem Land
111.6.
De doorlooptijd voor de studie bedraagt 21 maanden te rekenen vanaf 1 oktober 1997.
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
publicatie een aantal hoofdlijnen voor het beleid uit te zetten, die op
basis van de analyse kunnen vooropgesteld worden.
Omwille van de verwachte omvang van het tussenrapport en om voor
elke sector afzonderlijk de belangrijkste aspecten duidelijk tot uiting
te laten komen, zullen verschillende boeken samengesteld worden:
één boek over elk van de vier of vijf (inclusief havens) sectoren, waarin het economische belang van de sector, de interne en externe analyse en de beleidsanalyse voor de sector worden weergegeven. Deze afzonderlijke boeken zullen voor de bedrijven uit iedere sector herkenbaar zijn;
één algemeen boek voor de gehele maritieme cluster waarin vooral de interrelaties tussen de sectoren aan bod zullen komen, alsook de aspecten van het beleid die gemeenschappelijk zijn voor alle sectoren.
Ten derde wordt voorgestaan de uiteindelijke onderzoeksresultaten in
boekvorm te publiceren, zodat de uiteindelijke beleidsaanbevelingen
op een duidelijke manier bij een grote groep key-players verspreid
wordt en aldus het draagvlak wordt uitgebreid. Opnieuw is het
belangrijk aan elk van de vier of vijf sectoren een afzonderlijk boek
te wijden. Daarin zal voor elke sector een gedetailleerde beleids
analyse worden opgenomen en zullen voor elke sector de specifieke
beleidsmaatregelen in detail worden uitgewerkt. Bovendien kunnen
daarin de resultaten van de dynamische analyse voor de verschillende
beleidsscenario's worden opgenomen. Daarnaast zal een algemeen
boek handelen over de maritieme cluster als geheel. De beleids
aanbevelingen op clusterniveau zullen uitgewerkt worden alsook de
resultaten van de beleidsscenario's.
FASERING VAN HET ONDERZOEK
Zoals aangegeven in de voorgaande hoofdstukken bestaan er twee
opties voor de uitvoering van een EIS® voor de maritieme cluster.
De eerste optie betreft het uitvoeren van een EIS® voor de cluster die
wordt gevormd door de sectoren scheepsbouw, offshore, bagger en
binnenvaart. In de tweede optie wordt daarentegen de volledige
maritieme cluster geanalyseerd, omdat in dat geval tevens de
Nederlandse havens onderdeel uitmaken van de analyse.
-193 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Voor beide opties bedraagt de totale doorlooptijd van de studie 24
maanden. De eerste onderzoeksfase neemt 9 maanden in beslag. De
tweede onderzoeksfase, de ontwikkeling van beleidsaltematieven,
vergt 5 maanden. Voor de derde en vierde onderzoeksfase is per fase
3.5 maand te voorzien.
In Tabel lIL I is de fasering van het onderzoek grafisch weergegeven.
Tabel 111.1: Uitvoeringstermijn economische impact studies Nederlandse Maritieme Cluster
Onderzoeksfase 1 u/gemene c/t,lt,verzameling
enquêtering van tie key-pluyer.\'
... IfltLfC:he InputiOutput-anulyst!
TUpplJrtage
Onderzoeksfase 2 ontwikkeling Win beleidmllernatieven
I'IlpplJrtuge
Onderzoeksfase 3 tlJeptusing van 1It()(/ellen
enquêtering WIn de key-pltlyers
rappOrlt,ge
Onderzoeksfase 4 t/yllumi"che lnput/Output-tlnaly.\'(!
rfIpportJ,xe
] .~ ." E 1 ~
-8 l ~
R
~ ]. 1 E E :ê.,
~
] B ~ ~
R R
] ] ·e
I ]
ij ~ § 1 " '2 B g -8 .~ ~ ~ §- Ë 1 ]., ~ R B R R B
Bron: Po/icy Research Corporation N. V.
-194 -
De verslaglegging van de voortgang van het onderzoek zal
geschieden middels zes interim rapporten. Deze rapporten zullen
worden opgeleverd op volgende tijdstippen (weergegeven met R):
december 1997:
maart 1998:
juni 1998:
november 1998:
maart 1999:
juni 1999:
interim rapport I (methodologie)
interim rapport 2 (voortgangsrapport)
interim rapport 3 (data-analyse fase)
interim rapport 4 (structure fase)
interim rapport 5 (conduct fase)
interim rapport 6 (performance fase, concept
eindrapport)
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Plan van aanpak
Verder is voorzien dat de verslaglegging ten dele eveneens in
boekvorm zal geschieden (in Tabel lIL1 aangegeven met B). Behalve
het onderhavige boek, betreft het hier de volgende momenten in het
onderzoeksproces:
december 1998:
september 1999:
resultaten eerste twee onderzoeksfasen (het
aangeven van beleidsrichtingen)
eindresultaten (beleidsaanbevel ingen)
Het boek gepland in december 1998 na afronding van de eerste twee
onderzoeksfasen zal de probleemstelling verder verduidelijken met
behulp van objectieve data. Tevens worden in dit boek de mogelijke
oplossingsrichtingen aangegeven. Op deze manier kan op een
constructieve manier gediscussieerd worden over oplossingsrichtin
gen, wat belangrijk is binnen het gehele implementatieproces.
Het boek gepland in september 1999 bevat de onderzoeksresultaten
met volledig doorgerekende beleidsscenario' s en de uiteindelijke
beleidsaanbevelingen. Door deze in boekvorm te publiceren is het
makkelijker een grote groep key-players te bereiken en het draagvlak
aldus verder uit te breiden.
Daarnaast zal tegelijkertijd voor elk van de onderscheiden sectoren
apart een rapportage in boekvorm geschieden .. In deze boeken wordt
meer gedetailleerd de weerslag van een mogelijk clusterbeleid voor
de sectoren uitgewerkt.
De rapportage in boekvorm benadrukt eens te meer dat een EIS® in
belangrijke mate gericht is op het creëren van een voldoende groot
draagvlak teneinde de implementatie van het ontwikkelde beleid te
ondersteunen.
-195 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-196 - Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Bijlagen
BIJLAGE I: LIJST VAN GEÏNTERVIEWDE
PERSONEN
Dhr. drs. M.R.C. Bosch, researcher Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR)
Dhr. drs. H.H. Kneepkens, senior economist, strategie planning department Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam (GHA)
Dhr. dr. ir. G. Koning, algemeen directeur Havenschap Delfzij l/Eemshaven
Dhr. ir. 1. Mulder, directeur Vereniging van Waterbouwers In Bagger-, Kust- en Oeverwerken (VKBO)
Dhr. Mr. A.N. Roos, directeur Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB)
Dhr. drs. R.M. Rosen Jacobson, algemeen directeur IRO, branchevereniging voor Nederlandse toeleveranciers aan de olie- en gasindustrie
Dhr. ing. O.C. Rosier, beleidsmedewerker Nationale Havenraad (NHR)
Dhr. drs. ir. R. Saitua, senior projectleider Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam (GHR)
Dhr. drs. R. Schouten, directeur Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie (VNSI)
Dhr. drs. Th. E. Van Vark, algemeen secretaris Nationale Havenraad (NHR)
Dhr. Capt. J. Verkiel, commercial manager Zeeland Seaports
-197 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-198 - Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land
Bijlagen
BIJLAGE 11: GEOGRAFISCHE AFBAKENING VAN
DE ZEEHAVENS
Zeehaven gebied Zeehaven Zeehavengemeente
Eemsmond Delfzijl/Eemshaven Delfzijl
Eemsmond
Noordzeekanaalgebied Amsterdam Amsterdam
Beverwijk Beverwijk
Velsen/iJmuiden Velsen (incl. IJmuiden)
Zaanstad Zaanstad
Rijn- en Maasmond Rotterdam Rotterdam
Schiedam Schiedam
Vlaardingen Vlaardingen
Maassluis Maassluis
Dordrecht Dordrecht
Moerdijk Moerdijk (incl. Klundert)
Scheldebekken Vlissingen Vlissingen
Borsele
Terneuzen Terneuzen (inel. Sluiskil)
Sas van Gent
Overige havens Harlingen Harlingen
Den Helder Den Helder
Scheven in gen Den Haag (incl. Scheveningen)
-199 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 200- Nederland Maritiem Land
Bijlagen
BIJLAGE 111: MARITIEME ACTIVITEITEN PER
BEDRIJFSKLASSE
03 Visserij
12 Aardolie- en aardgaswinning en -exploratie
20/21 Voedings- en genotmiddelen industrie
25 Hout- en meubelindustrie
26 Papier- en papierwarenindustrie
28 Aardolie-industrie
29 Chemische industrie
32 Bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie
33 Basis metaalindustrie
34 Metaalproductenindustrie (exclusief machines en transport-
middelen)
37 Transportmiddelenindustrie
40 Openbare nutsbedrijven
61/62 Groothandel
71 Spoorwegen
72 VVegvervoer
73 Zeevaart
74 Binnenvaart
76 Hulpbedrijven van het vervoer
85 Verhuur van machines e.a. roerende goederen
Nederland Maritiem Land - 201 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-202- Nederland Maritiem Land
Literatuurlijst
BIJLAGE IV: EVALUATIE BRONNEN TEN
BEHOEVE VAN DE EIS®
Nederland Maritiem Land - 203-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 204- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Maritieme Cluster
CMO 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Behoeftenverkennend Onderzoek naar Economische Research
Stichting Coordinatie Maritiem Onderzoek
1993
68
3
Dit rapport peilt naar de onderzoeksbehoeften bij de bedrijven in de maritieme sector: zeevaart, scheepsbouw, offshore, havens, binnenvaart en dienstverleners. Er zijn 46 interviews gehouden. De resulterende onderzoeksthema's zijn per sector en per type gebundeld.
Pluspunt: er wordt aangegeven welke factoren de bedrijven zelf belangrijk vinden voor verder onderzoek.
Minpunt: hiermee is niet gezegd welke factoren echt de belangrijkste zijn (vele bedrijven zullen daarover niet spreken); de onderwerpen kunnen soms maar 1 keer vermeld zijn en toch als algemeen geldend worden aangenomen.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
CMO 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1993
Stichting Coördinatie Maritiem Onderzoek
1994
42
3
In het jaarverslag van de Stichting CMO wordt een overzicht gegeven van de lopende onderzoeksprogramma's alsook van de bijhorende budgetten. Inhoudelijk wordt er zeer weinig informatie gegeven.
Nederland Maritiem Land -205 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Dekker en Knol 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Uitzendbureau voor de specialistische zeevaart. Uitzendkrachten zijn geen wegwerpartikel
Dekker G. & Knol W.
1996
3
1,3
Dit artikel beschrijft de activiteiten van het bedrijf TOS (Transport & Offshore Services), een uitzendbureau gespecialiseerd in zeevaart, baggervaartuigen en offshore. Het bedrijf is uniek in Nederland, in die zin dat het niet enkel een uitzendbureau is, maar adviserende, administratieve en uitvoerende taken combineert.
Pluspunt: dit artikel is één van de weinige die ook het arbeidsaspect belicht. Minpunten: niet echt objectief en eenzijdig (bespreking van één bedrijf).
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Geelen 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 206-
Maritieme toeleveranciers willen erkenning, in: Maritiem Platform Nederland, pagAO-42
Geelen F.
1992
3
1,3
In dit artikel wordt aangegeven wie de maritieme toeleveranciers eigenlijk zijn en waarom zij belangrijk zijn. Er wordt gepleit voor meer aandacht voor deze sector, zowel bij de scheepsbouwbedrijven als elders. Het artikel is enkel bruikbaar als inleiding op de sector van de maritieme toeleveranciers.
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1994
43
1,3,4
Dit is het verslag van een verkennende studie naar de maritiem-industriële markt en de mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen regionale overheid en bedrijfsleven. De studie is een gezamenlijk initiatief van het GHR en ROC (Rotterdam Offshore Circle), een stichting van een twintigtal bedrijven uit Rotterdam en omgeving, werkzaam in de offshoresector. De studie is uitgevoerd door het GHR, maar ter verkrijging van de, hoofdzakelijk kwalitatieve gegevens, is gebruik gemaakt van de kennis van de ROC-leden en andere bedrijven in de maritiem-industriële sector.
In het eerste deel wordt een marktverkenning en SWOT-analyse uitgevoerd met betrekking tot de markt voor schepen, offshore constructies, baggerwerktuigen en toeleveranciers. In het tweede deel wordt onderzocht welke aangrijpingspunten de SWOT-analyse biedt voor het toekomstig beleid van het GHR en hoe de samenwerking tussen de regionale overheid en het bedrijfsleven vorm moet krijgen om dit beleid met succes uit te voeren. Het rapport is het resultaat van een kort literatuuronderzoek en een uitgebreide interviewronde onder vertegenwoordigers van 20 bedrijven.
Kwalitatief 5
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 207-
Hakkert 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 208-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Achtertuin of districentrum, in Maritiem Nederland - 2, 1995, pag. 13-17
Hakkert A.J.
1995
5
2,4
Dit artikel rapporteert de verschillende lezingen op het congres 'Nederland als Distributieland in het jaar 2000', dat gehouden werd in december 1994.
Een eerste lezing werd gegeven door de directeur van Nederland Distributieland. Daarbij werden enkele cijfers gegeven over de economische betekenis van transport en distributie: bruto toegevoegde waarde 41 miljard NLG (of 8% van het BNP), 400 000 werknemers. Vervolgens kwam de president-directeur van Schiphol aan het woord. Ook hier werden enkele cijfers gegeven, die de betekenis van Schiphol in nationale en Europese context weergaven: vierde Europese luchthaven, zowel voor passagiers als voor luchtvracht, 145 000 directe en indirecte werkplaatsen. Als derde spreker kwam de algemeen directeur van Transport en Logistiek Nederland aan de beurt. Deze behandelde het wegvervoer. Enkele cijfers: binnenlands wegvervoer,jaarlijks 420 miljoen ton, 100000 directe werkplaatsen. Vervolgens werd het spoorvervoer besproken, door dhr. Schouten van de NS. Zijn lezing was, net zoals alle andere lezingen, een pleidooi voor meer infrastructuur. Daarbij verwees hij naar de uitbreiding van het HST-netwerk in de andere Europese landen. Ook de binnenvaart kwam aan bod. Het accent tijdens deze lezing lag vooral op het vaarwegenbeleidsplan. De hoofddirecteur van de Rotterdamse haven gaf een overzicht van de mainport in nationale, Europese- en wereldwijde context. Cijfers met betrekking tot toegevoegde waarde en werkgelegenheid kwamen uit de NEl-studie. Dhr. Scholten behandelde ook de infrastructuur van de verschillende vervoersmodi in en rond Rotterdam, inclusief het havenpijpleidingennet en de shortsea shipping. Als laatste kwam er een lid van de Raad van Bestuur van de lNG bank praten over financiering. De auteur van het artikel vatte de grote lijnen van het congres nog eens samen: het was hoofdzakelijk een pleidooi voor meer infrastructuur.
Pluspunten: een boeiend overzichtsartikel. Minpunten: niet bijzonder relevant voor de studie, geen echt nieuwe cijfers of inzichten.
2
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1994-1998
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1993
120
4
In dit programma wordt de stand van zaken weergegeven en de planning voor infrastructuurwerken over de periode 1994-1998. Het beleid en de geplande infrastructuur wordt zeer uitvoerig toegelicht. Het rapport is slechts bruikbaar in relatie tot de havens en de binnenvaart en geeft aan welke prioriteiten de overheid toekent in het mobiliteitsvraagstuk.
2
3
Ministerie van V&W 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Meerjarenprogramma infrastructuur en transport 1996-2000. Verkeer en vervoer in een duurzame samenleving.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1996
135
4
In dit programma wordt de stand van zaken weergegeven en de planning voor infrastructuurwerken over de periode 1996-2000. Er wordt uitgegaan van de beleidslijn van het Structuurplan Verkeer en Vervoer II en de beleidsaccenten van het kabinet Kok. Het beleid en de geplande infrastructuur wordt zeer uitvoerig toegelicht. Het rapport is slechts bruikbaar in relatie tot de havens en de binnenvaart en geeft aan welke prioriteiten de overheid toekent in het mobiliteitsvraagstuk.
3
3
Nederland Maritiem Land - 209-
MPN 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
- 210-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Werkgroeprapporten: Economische analyse Maritieme politiek & overheidsbeleid, Research & development, Voorlichting & onderwijs.
Maritiem Platform Nederland
1993
37
1,2,3,4
Dit rapport geeft een interessante beschrijving van de onderlinge relaties binnen de maritieme en maritiem-gerelateerde sectoren, wat het maritiem-industriële netwerk wordt genoemd (bestaande uit de vier MPN-sectoren). De eerste werkgroep heeft zich beziggehouden met een economische analyse: omzet, investeringsvolume, rentabiliteit en werkgelegenheid, maar ook met de interacties tussen de sectoren. De werkgroep maritieme politiek en overheidsbeleid identificeerde de belangrijkste aspecten waaraan de overheid iets kan doen: Nederland als vestigingsplaats, het sociale en economische beleid en de verdragen en procedures. De werkgroep 'research en development' inventariseerde de onderzoeksbehoefte en de rol die MPN daarin kan spelen. De werkgroep 'voorlichting en onderwijs' tenslotte benadrukt de samenwerking in het onderwijs en het feit dat meer voorlichting nodig is naar de overheid, de jongeren, het publiek en de andere branches.
Pluspunten: beleidsthema's bepaald m.b.v. werkgroepen zodat veel deelnemers betrokken zijn; er wordt veel belang gehecht aan en info gegeven over de onderlinge relaties tussen de sectoren.
Minpunt: het maritieme netwerk is erg smal gedefinieerd; de cijfers zijn algemene CBS-cijfers en geven weinig detail voor de subsectoren.
Specifiek voor de scheepsbouw leert dit rapport het volgende: de omzet bedroeg in 1991 circa 4.2 miljard NLG waarvan 2 miljard buitenlands. Op middellange termijn wordt een lichte daling voorzien, maar op lange termijn volgt een herstel. Het investeringsvolume was in 1991 laag en voornamelijk gericht op de aanschaf van directe productiemiddelen en geautomatiseerde informatiesystemen (op technisch, financieel en management vlak). Het spreekt voor zich dat deze laatste tevens grote inspanningen vereisen op menselijk vlak. De rentabiliteit van de scheepsbouwsector is zorgelijk en de marges bescheiden.
Als belangrijkste redenen hiervoor kunnen worden gegeven: - de stagnatie van de groei van de wereldeconomie; - valutaontwikkelingen; - prijsconcurrentie (uit Oostblok); - extreem lage vrachtprijzen.
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
De werkgelegenheid (volgens de ruime CBS definitie) is verder gedaald.
Thema' s voor nationaal beleid die vanuit de verschillende werkgroepen werden geformuleerd zijn samenwerking, R&D, financiering, gelijke internationale randvoorwaarden, beschikbaarheid van vakbekwaam personeel en nicheplaying. Voor Nederland betekent niche-playing meer concreet een verdere specialisatie op het gebied van innovatie, know-how en hoog serviceniveau. Door het vergroten van de rentabiliteit in succesvolle niches kunnen immers de hoge factorkosten worden gecompenseerd.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
NIM 1995
Titel Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek
Auteur Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek
Opdrachtgever
Jaar 1995
Aantal pagina's 6
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
NIM 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Dit is de brochure die de taakopdracht en werking van het NIM beschrijft.
2
Nieuw elan in de maritieme sector, NIM-visie op maritiem onderzoek
Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek
1996
50
3,4
In dit rapport wordt de visie samengevat van het NIM met betrekking tot het maritiem onderzoek. Voor elk van de tien branches worden uit de uitgangspositie en de trends de onderzoeksthema's afgeleid. Op sectorniveau worden dan zes typestrategieën ontwikkeld.
Het rapport is interessant omdat het ontstaan is door vele discussies en onderzoek met betrekking tot de belangrijke trends en de te volgen strategie voor elke sector. Het minpunt is dat weinig concrete besluiten worden genomen.
Kwalitatief 5
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land - 211-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
K waUtatief
Kwantitatief
-212-
De economische impact van en de noodzakelijke beleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeescheepvaart
Policy Research Corporation N.V.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1994
373
1,2,3,4
Dit is het rapport dat de basis heeft gelegd voor het nieuwe zeevaartbeleid. In eerste instantie wordt in een statische input -ouputanalyse het belang van de zeevaartsector en van de gehele maritieme sector berekend. Vervolgens wordt een beleidsanalyse uitgevoerd van het zeevaartbeleid. Tevens worden drie scenario's voor het toekomstige beleid opgesteld en kwantitatief geëvalueerd. Pluspunten: zowel de input-outputanalyse als de beleidsanalyse en -aanbevelingen gaan verder dan enkel de zeevaartsector; de economische betekenis wordt gedetailleerd in kaart gebracht; door het gebruik van de bottomup methode zijn de resultaten betrouwbaar; de beleidsanalyse is zeer gedetailleerd. Minpunt: er wordt geen gedetailleerde beleidsanalyse uitgevoerd voor de andere sectoren van de maritieme cluster. Het rapport is goed bruikbaar als referentie voor de uit te voeren EIS, vooral de cijfers over de economische betekenis van de onderscheiden sectoren. Doordat deze studie door Policy Research werd uitgevoerd, kunnen bepaalde basisgegevens opnieuw gebruikt worden. Doordat de cijfers gedateerd zijn, kunnen ze echter alleen als indicatie gelden.
4
5
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research 1996a
Titel Nederland Maritiem Land: versterken van de Nederlandse maritieme cluster en aantrekken van buitenlandse bedrijven
Auteur Policy Research Corporation N.V.
Opdrachtgever Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Jaar 1996
Aantal pagina's 0
Type informatie 3,4
Samenvatting In deze studie wordt verder invulling gegeven aan het concept Nederland Maritiem Land dat door Policy Research werd gelanceerd. De doelstelling was om na te gaan op welke manier de Nederlandse maritieme cluster kan versterkt worden. Enerzijds op basis van wetenschappelijk onderzoek, anderzijds op basis van gesprekken met key-players werd de inhoud en de vorm van het centrum Nederland Maritiem Land afgeleid. De structuur van een Stichting wordt voorgesteld alsook vier werkdomeinen: promotie, onderwijs, diverse projecten en de centrumfunctie. Tenslotte werd ook een structuur, een profiel van de bestuurleden en een business plan opgesteld. Pluspunten: de benadering die gevolgd wordt is zeer breed. Alle relevante aspecten worden bestudeerd; de uitwerking gebeurt in groot detail. Minpunt: het rapport is erg specifiek en gezien de effectieve oprichting van NML minder bruikbaar. Niettemin zijn er een aantal aanknopingspunten te vinden in de beschrijving van alle bij de maritieme sector betrokken partijen.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
TNO 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Maritieme toeleveranciers uit de schaduw?
TNO-beleidstudies (Jacobs, Kuijper & Roes)
1992
117
3,4
In dit rapport wordt in eerste instantie een definitie en afbakening gegeven van de sector 'maritieme toeleveranciers'. Vervolgens wordt een Porteranalyse uitgevoerd, om te komen tot beleidsaanbevelingen.
Het rapport is zeer gedetailleerd en geeft een goed overzicht van de situatie in de sector. Bovendien wordt veel aandacht besteed aan relaties met andere sectoren. Minpunt is dat bijna niets kwantitatief wordt onderbouwd.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land - 213-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Twijnstra Gudde 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-214 -
Maritiem vestigingsbeleid scheepvaart (gerelateerde) bedrijven 'Op projectbasis samenwerken aan werving, begeleiding en nazorg' - samenvatting eindrapportage
Twijnstra Gudde
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (DGSM)
1995
13
3,4
Tijdens een eerder onderzoek van NEHEM is naar voren gekomen dat er behoefte bestaat aan een loket voor de promotie, acquisitie, begeleiding en nazorg van bedrijven die zich in Nederland willen vestigen. In dit onderzoek wordt de haalbaarheid hiervan onderzocht. De samenvatting leert niet veel nieuws en is weinig specifiek; het is eerder een korte cursus projectmanagement.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Van Holst & Koppies 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Maritiem Nederland
Van Holst & Koppies
Stichting Coordinatie Maritiem Onderzoek
1994
65
1,2
In dit rapport wordt de maritieme sector gedefinieerd als de verzameling van de zeevaart, zeevisvaart, scheepsbouw, aardolie- en gaswinning, bagger, havens, veem- en pakhuizen, binnenvaart en -verwante bedrijven, expeditie en maritieme toeleveraars. Er wordt veel aandacht besteed aan de definitie van de sector en er worden argumenten geboden om de maritieme cluster ruimer te zien dan de vraag vanwege de opdrachtgever. Verder wordt het economische belang van de maritieme sector berekend, gebruik makend van cijfers van het CBS. Er wordt vooral veel aandacht besteed aan de verwevenheid van de sectoren. Ook worden prognoses gemaakt voor het toekomstige economische belang, met ondersteuning van het CPB.
Pluspunten: er wordt veel aandacht besteed aan de afbakening; er wordt veel gesteund op bestaand materiaal van CBS en CPB; er wordt veel detail weergegeven.
Minpunt: de methode gebruikt voor de prognoses is niet geheel duidelijk (de onderliggende veronderstellingen zijn weinig toegelicht).
Kwalitatief 3
Kwantitatief 5
Nederland Maritiem Land - 215-
VSB 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 216-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Scenario's voor de Nederlandse Maritieme Sector
Vereniging voor Strategische Beleidsvorming
1995
32
3
In dit rapport wordt verslagen hoe een werkgroep gekomen is tot drie scenario's voor de Nederlandse maritieme sector. Het betreft een kwalitatieve oefening om mogelijk trends in de toekomst afte leiden.
Pluspunt: de werkwijze biedt de mogelijkheid open nieuwe mogelijkheden te onderzoeken. Minpunt: de resultaten blijven erg vaag; de gevolgen van de scenario's worden niet kwantitatief beschreven.
3
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Scheepsbouwsector
AWES 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
AWES 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Review on Global Shipbuilding Requirements to 2005
AWES
1993
20
2
Dit A WES-rapport geeft een voorspelling van de verwachte vraag naar schepen tot het jaar 2005. Het meest interessant in deze publicatie is de verwachte ontwikkeling van het aantal schepen en de totale omvang in termen van DWT, GT en CGT zoals weergegeven in tabellen 14 en 15. Inmiddels is een geactualiseerde versie van deze prognose opgenomen in het A WES-jaarverslag van 1996-1997, zodat de in dit rapport van 1993 opgenomen voorspelling gedateerd is.
2
3
Annual Report 1995-1996
AWES
1995
62
2,3
In dit jaarverslag wordt de positie van de A WES-Ianden in internationaal perspectief uitgebreid beschreven aan de hand van onder meer statistische gegevens. Tevens worden de meest recente ontwikkelingen beschreven voor elk van de individuele A WES-landen. Voor meer uitgebreide en actuelere informatie wordt verwezen naar het jaarverslag 1996/1997.
4
4
Nederland Maritiem Land -217-
AWES 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 218-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Review on world merchant shipbuilding capacity
AWES
1995
16
2,3
In dit rapport zijn gegevens inzake capaciteitsontwikkeling alsook wisselkoersen etcetera opgenomen. De potentiële capaciteit die voor het jaar 1997 nog 22.7 miljoen cgt bedraagt, wordt voor het jaar 2000 becijferd op 24.5 miljoen CGT. De beschikbare capaciteit voor het jaar 2000 wordt geraamd op 20.8 miljoen CGT.
3
Nederland Maritiem Land
AWES 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
AntlUal Report 1996-1997
AWES
1997
114
2,3
Dit rapport geeft interessante informatie over de verwachte ontwikkelingen op lange termijn. Er wordt daarbij bijvoorbeeld stilgestaan bij de OESO overeenkomst inzake de wereldwijde afschaffing van overheidssubsidies. Verder zijn er veel statistisch beschrijvende data terug te vinden over de omvang van de wereldvloot, de verwachte ontwikkeling tot het jaar 2005 (actualisatie van de prognose uit 1993), afleveringen/orders/orderboek voor 1996 opgesplitst per land, overzicht CGT- coëfficiënten (pp. 88-89) en de waarde van de afleveringen in de periode 1992-1996 (uitgedrukt in ECU).
Verder geeft het rapport een beknopte beschrijving per land. Voor wat betreft Nederland wordt zowel de nieuwbouw als de reparatie apart beschreven. De omvang van de nieuwbouworders bedroeg in 1996 circa 2200 miljoen NLG ten opzichte van 1800 miljoen NLG in 1995. De CGT coëfficiënt bedroeg 1.47 en is daarmee lager dan de 1.52 het jaar ervoor. De reparatiesector kende wederom zeer lage prijzen en de omzet is met 25 miljoen gedaald en daarmee verder teruggelopen tot 475 miljoen NLG. Ook het aantal werknemers is licht gedaald. Met betrekking tot de reparatiesector wordt nochtans beargumenteerd dat de studie van Van Holst & Koppies voor de Europese Commissie niet van toepassing is op de Nederlandse situatie, omdat circa 73% van de reparaties daar niet in ingepast kunnen worden. Nadeel voor de Nederlandse reparatiesector is dat deze zonder subsidies moeten werken. Hetzelfde geldt voor de deelsector bouwen reparatie van kleine schepen. Binnen deze deelsector zijn de rendementen sterk verschillend, maar de gevolgde strategie van kwaliteit, levertijd en innovatief vermogen (voornamelijk bij de bouw van werkschepen) lijkt haar vruchten afte werpen.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 4
Nederland Maritiem Land - 219-
Boer 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
CIG 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-220-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nederlandse scheepsbouw investeert in de toekomst; Nederlandse werven handhaven hun positie op wereldmarkt, in: De Blauwe Wimpel, nr.5, mei 1995, pag.155-158
Boer A.l., ing.
1995
4
1,2
Eerst wordt een kort historisch overzicht gegeven van de sector. Vervolgens wordt een voorzichtig optimistische (middel)lange-termijnverwachting voor de zeescheepsnieuwbouw uitgesproken. Als gevolg van deze verwachte evolutie zijn de investeringen in de sector licht gestegen. De reparatiesector daarentegen beleeft echter nog steeds moeilijke tijden en herstel laat langer op zich wachten dan werd aangenomen. In het artikel wordt verder aandacht geschonken aan de nieuwbouw van jachten (Amels Makkum, Van Lent, De Vries, Hakvoort, Huisman, longert).
4
Annual Report 1994
Central Industry Group
1995
40
1,3,4
Het jaarverslag van CGI geeft een bijzonder goede kijk op recente ontwikkelingen in de scheepsbouwsector. Elk jaarverslag staat in het teken van een bepaald thema. Het jaarverslag van 1994 heeft als thema 'De overheid als partner', de twee voorgaande jaarverslagen handelen over 'Internationalisatie' respectievelijk 'Innovatie'.
In het jaarverslag 1994 wordt een lans gebroken voor een clusterbeleid, waarbij aandacht moet bestaan voor maatschappelijke en industriële infra-structuren, de thuismarkt, leveranciersnetwerk, enzovoort. Hierdoor moet het mogelijk zijn schaaleffecten te realiseren en verdergaande specialisatie te bewerkstelligen.
De balans- en resulatenrekeningen die in het verslag worden gepresenteerd hebben enkel betrekking op de prestaties van de hele groep.
5
3
Nederland Maritiem Land
de Lange 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Van stiefkind tot middelgrote ster, in: Maritiem Journaal 1994, pag.21-27
de Lange M.A.P.,ing.
SNSI
1994
4
1,2,3
In dit artikel wordt een vergelijking gemaakt van de situatie in 1994 ten opzichte van 1977, waarbij de werven worden onderverdeeld naar klein (kleiner dan 150 personeelsleden), middelgroot en groot (groter dan 750 personeelsleden). De totale werkgelegenheid in 1994 bedroeg 10 000 (5 500 nieuwbouw schepen groter dan 100 GT, 2 350 zeescheepsbouwreparatie, I 800 bouwers/reparateurs kleine schepen). De CBS cijfers spreken over 15 000 werknemers (maar dit is inclusief constructiebedrijven, jachtwerven, scheepssloperijen).
De werven in Nederland worden gekarakteriseerd door: relatief veel, middelgrote en kleine werven; relatief kleine schepen (gemiddeld 3500 CGT ten opzichte van 10000 CGT gemiddeld in EU); vrij geavanceerde schepen (zoals baggerwerktuigen, werkschepen, visserijschepen, containerschepen).
Belangrijke aandachtspunten die de competitiviteit van de scheepsbouw in de toekomst kunnen waarborgen zijn derhalve de productiviteit, de kostprijs, de capaciteitsomvang, het gevolgde subsidiebeleid, het behoud van vakmanschap.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land - 221-
de Lange 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-222-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De bouw van zeeschepen in Nederland sedert de Tweede Wereldoorlog; een halve eeuw terug- en (nog) een half decennium vooruitzien, in: Maritiem Nederland, juni 1996, pag.14-19
de Lange M.A.P.,ing.
1996
6
2,3
Dit overzichtsartikel geeft een goede beschrijving van de zeescheepsbouw in Nederland in de voorbije decennia. Zo wordt bijvoorbeeld de evolutie gegeven van de werkgelegenheid in deze sector van 1975 tot nu. Het aantal personen dat direct betrokken is bij de bouw van grote zeeschepen en marineschepen is gedaald van 18 800 in 1975 tot 4700 in 1995. Verder wordt het aantal bedrijven actief in de sector besproken. Alle 38 nieuwbouwwerven voor zeeschepen zijn aangesloten bij de VNSI en slechts één daarvan kan worden geklasseerd als groot (meer dan 750 werknemers). De VNSI heeft verder nog ruim vijftig andere leden-werven die actief zijn in de reparatie of nieuwbouw van schepen tot 100 GT. Van deze 50 zijn er 15 actief in de reparatie van zeeschepen.
Het artikel besteedt verder aandacht aan de omrekening van GT naar CGT middels de door de OESO vastgestelde omrekeningsfactoren voor de verschillende scheepstypen, de zogenaamde CGT-coëfficiënten. De CGT kan worden gezien als een maat waarmee de toegevoegde waarde (ingewikkeldheid/geavanceerdheid) voor alle schepen op één noemer is gebracht). Voor de in Nederland geproduceerde schepen bedraagt de CGTcoëfficiënt gemiddeld 1.5, ruim hoger dan het A WES-gemiddelde. Vanwege de relatief hoge CGT coëfficiënten voor kleine geavanceerde zeeschepen (sleepboten, visserij schepen, baggerschepen, enzovoort), heeft Nederland een grote toename van het aantal CGT per arbeidsjaar gekend. Het aantal CGT per manjaar bedroeg in 1980, 1990 en 1995 respectievelijk 25, 50 en 75.
Het aantal CGT vertoont echter grote verschillen tussen de verschillende werven en is onder meer afhankelijk van de mate van uitbesteding. Dit maakt dat de CGT coëfficiënten enkel bruikbaar zijn op macroniveau.
4
3
Nederland Maritiem Land
de Voogd 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
De neergang van de scheepsbouw en andere industriële bedrijfstakken
de Voogd C.
1993
10
4
In dit boek wordt de neergang van de scheepsbouwsector in Nederland uitgebreid besproken. Er wordt aangegeven dat een aantal beslissingen politiek onjuist zijn geweest en er worden een aantal beleidsalternatieven besproken. Voor de periode na 1976 zijn er weinig beleidsvarianten te bedenken omdat toen enkel de overcapaciteit diende te worden gereduceerd. Enkel de snelheid waarmee dit diende te gebeuren laat nog enige vrijheid toe.
De neergang van de scheepsbouw wordt geanalyseerd in de traditie van Porter. Verder wordt de neergang van andere bedrijfstakken elders in de wereld besproken, maar de overeenkomsten en verschillen tussen deze bedrijfstakken en de Nederlandse scheepsbouw is niet altijd even duidelijk.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
de Vries Lentsch 1993a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Naar een nieuw maritiem beleid, in: Maritiem Journaal 1993, pag.9-20
de Vries Lentsch G, mr. ir.
1993
7
3
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting Dit artikel is in belangrijke mate een duplicaat van het artikel 'Opnieuw een wijkend perspectief van dezelfde auteur. In tegenstelling tot dat rapport worden hier cijfers voor 1989 genoemd.
Kwalitatief
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -223 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
de Vries Lentsch 1993b
Titel
Auteur
Opnieuw een wijkend perspectief, in: Maritiem Journaal 1993, pag.9-21
de Vries Lentsch G., mr. ir.
Opdrachtgever
Jaar 1993
Aantal pagina's 12
Type informatie 3
Samenvatting Dit artikel geeft aan dat een verhoging van de concurrentiekracht van de Nederlandse scheepsbouw acties vereist op het gebied van financiering, milieuvervuiling, aquacultuur, zeemijnbouw en EDI (volgens Maritime Industries Forum). Een aantal aanbevelingen daaromtrent wordt in het artikel beschreven. In het artikel wordt verder een verhouding tussen werf en derden genoemd van I staat tot I à 1.5, wat gebaseerd is op CBS cijfers. Er dient daarbij opgemerkt dat de CBS-cijfers voor wat betreft scheepsbouw ook de jacht-bouw, en schilder- en schoonmaakbedrijven omvat.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 2
- 224 - Nederland Maritiem Land
Donker 1991
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Toekomstverwachtingen
Donker A.c.
1991
61
3
Dit rapport bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft de visie van de auteur, en het tweede deel is gevuld met bijlagen (waarin de verwachtingen van enkele scheepsbouwers zijn opgenomen).
De industrietak kan als volgt worden getypeerd: - scheepswerven staan op zichzelf (weinig samenwerking); - scheepswerven zijn doorgaans goed geoutilleerd; - in staat om gecompliceerde schepen te bouwen (en enkele werven ook om ze te ontwerpen); - uitrusting benodigd om het arbeidsintensieve gedeelte van een schip te bouwen is onvoldoende benut; - onvoldoende gekwalificeerd personeel om uitstroom ervan op te vangen; - acquisitie van Nederlandse orders voldoende; die van buitenlandse orders kan beter (te passief in werving ervan); - kapitaalverschaffing voor financiering van order is hoog; deze kosten zijn hoog; - de ondersteunende kennis waarop de Nederlandse scheepsbouw kan terugvallen is goed.
Hoe nu verder: I. samenwerken met een optimaal functionerende 'kennisbank'; 2. verlaging kostprijs (door intensiever gebruik van de bouwlokaties); 3. relatie met havens versterken (scheepsreparatie etc.).
Kwalitatief 4
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land -225 -
Drewry 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 226-
De Nederlandse Maritieme Cluster
The global shiprepair and convers ion markets - on the brink of an era of prosperity?
Drewry Shipping Consultants
1994
150
2
In dit uitvoerige rapport opgesteld door Drewry Shipping Consultants is veel statistisch datamateriaal opgenomen. Het rapport geeft een overzicht voor de globale marktvereisten. Nochtans dient opgemerkt dat een globale overcapaciteit niet betekent dat op strategische plaatsen eveneens dergelijke overcapaciteit bestaat. De markt voor scheepsreparatie en onderhoud is een sterk elastische markt die wordt bepaald door: - de leeftijdsopbouw van de wereldvloot; - de samenstelling van de vloot naar scheepstypen; - het vereiste niveau aan onderhoud (gestandaardiseerde richtlijnen); - aanbod en kosten van arbeid; - vrachttarieven.
Naar verwachting zal de scheepsreparatie na het jaar 1996 een lichte stijging doormaken, met als belangrijkste oorzaken het ouder worden van de vloot, de vraag naar beter onderhoud alsook de toenemende conversie van schepen.
2
3
Nederland Maritiem Land
EC 1993b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Over de stand van de scheepsbouw in de gemeenschap (Situatie in 1992)
Commissie van de Europese Gemeenschappen
1993
27
2,3
In dit rapport wordt een vrij summier overzicht gegeven van de ontwikkeling van de wereldtonnage en de wereldvloot. Op basis van cijfers uit Fearnley's Review wordt tevens de ontwikkeling van de leveringen, het aantal nieuwe orders en de orderportefeuille beschreven.
Belangrijk is de vermelding van een drietal politieke aspecten, namelijk: - een oneigenlijk prijzenbeleid; - voordelige leningen voor reders; - vereisten waaraan nationale scheepsbouw moet voldoen.
In tabel 11 (bijlage van het rapport) wordt tevens de werkgelegenheid in de scheepsnieuwbouw in de lidstaten weergegeven voor de jaren 1975-1992 (exclusief de jaren 1976 en 1977).
Kwalitatief 2
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land - 227-
Goldan 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandfe Maritieme Cluster
The Netherlands' Shipbuilding Industry: Own Solutions to Competitiveness, in: Joumal of Ship Production, vol.ll, nrA, nov 1995, pag.269-274
Goldan M.
1995
6
1,3
Dit artikel bespreekt aan de hand van drie concrete cases mogelijke strategieën die succes op lange termijn waarborgen. De drie onderscheiden strategieën zijn ingedeeld volgens: - market approach (Damen); - product technology approach (IHC); - one for all and all for one approach (Centraal Staal).
Deze indeling van strategieën is afkomstig uit het rapport getiteld Model for Strategy Determination of Dutch Shipyards (in het Nederlands) van Van den Torn & Bunigh Consultants (1987).
Op basis van de genoemde drie 'succes' strategieën kunnen volgende vijf conclusies getrokken worden: I. de scheepsbouw in Nederland is sterk technologiegericht en kan haar competitieve positie behouden zolang haar innoverend en technologiegericht vermogen wordt aangewend in de constructie van schepen; 2. een optimale mix tussen prijs, kwaliteit en levertijd is het aangewezen middel om de competitieve positie te waarborgen of verder te versterken; 3. het bouwen van scheepsrompen behoort niet noodzakelijk tot de kernactiviteiten van scheepswerven; 4. het leggen van een relatie tussen de levenscyclus van een schip en andere cycli kan interessante markt opportuniteiten bieden; 5. het uitbesteden van activiteiten biedt een grote flexibiliteit en verkleint de risico's van overcapaciteit en overschot aan personeel. Nochtans vereist dit belangrijke inspanningen op het gebied van communicatie.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
-228- Nederland Maritiem Land
Hageman 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Een vertekend beeld, in: Maritiem Journaal 1994, pag.9-20
Hageman L.A.S., ir
VNSI
1994
7
3
Het artikel beschrijft enerzijds de situatie inzake de zeescheepsnieuwbouw en anderzijds de situatie in de zeescheepsreparatie. De slechte marktsituatie voor de scheepsreparatie wordt verklaard uit: - de vele substandaardschepen die in de vaart zijn; - de te lage vrachttarieven; - de hoge loonkosten voor grotere, veel staal vergende, reparaties maar ook voor verbouwingen; - het ontbreken van subsidies voor verbouwingen in Nederland.
De marktomstandigheden voor de bouwen reparatie van kleine schepen vertonen grote verschillen over de diverse scheepstypes. De omstandigheden voor binnenschepen en visserijschepen waren in 1993 slecht, terwijl de omstandigheden voor dienstvaartuigen uitstekend waren. Laatstgenoemde schepen zijn in grote mate bestemd voor de internationale markt, die wel meer competitief is maar minder gevoelig is voor lokale miserie.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land -229-
Hageman 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Naar normale concurrentievoorwaarden ... 7, in: Maritiem Journaal 1995, pag9-20
Hageman L.A.S., ir
VNSI
1995
12
3,4
Dit artikel geeft als drie belangrijkste gebeurtenissen voor de scheepsbouwsector het beleid inzake scheepsbouwsubsidies (zevende richtlijn, OESO), het beleid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat inzake scheepvaartsector, alsmede de ontwikkeling van de dollar.
Door het wegvallen van overheidssubsidies (als gevolg van zevende richtlijn) zullen in 1995 naar verwachting veel orders verstrekt worden voor de periode van drie jaar erna. In dat scenario ziet de ontwikkeling voor de Nederlandse scheepsbouwsector er zorgelijk uit. Anderzijds baren de wereldwijde effectiviteitsverbetering alsook de geplande capaciteitsuitbreiding elders in de wereld (met name Korea) zorgen op middellange termijn.
In het artikel wordt tevens kort stilgestaan bij de ontwikkelingen in de reparatiesector. Na de moeilijke periode 1992 en 1993 is voor de reparatie van schepen ook in het jaar 1994 geen verbetering opgetreden. De grootste reparatiewerf, Wilton-Feijenoord, heeft haar personeelsbestand verder zien teruglopen met 250. Daarnaast hebben ook de kleinere werven hun personeelsbestand moeten inkrimpen.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
- 230- Nederland Maritiem Land
Hageman 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Scheepsbouw scoort, toch naderend onweer?, in: Maritiem Journaal 1996, pag.9-20
Hageman L.A.S., ir
1996
11
2,3
De werfcapaciteit in Nederland bedraagt circa 300 000 CGT. Door het inzetten van elkaars capaciteit is de effectieve capaciteit echter groter. Dergelijke samenwerking komt steeds frequenter voor om de levertijd zo kort mogelijk te kunnen houden. Door de vertraging van de OESO-overeenkomst is de verwachting omtrent het aantal orders voor 1997 minder gunstig. Inzake de reparatie van zeeschepen is de verwachting eveneens laag. Zo is uit de studie inzake overcapaciteit van reparatiewerven, die door Van Holst & Koppies werd uitgevoerd in opdracht van de Europese Commissie, bijvoorbeeld gebleken dat deze ruim 60% bedraagt voor schepen groter dan 10 000 DWT. Alhoewel de studie niet representatief is voor de Nederlandse situatie, omdat de scheepsreparatie zich hier concentreert op kleinere schepen, is ook in die deelsector een overcapaciteit waarneembaar. Op basis van het aantal dokdagen kan die overcapaciteit worden becijferd op 25-30%.
4
3
Nederland Maritiem Land - 231-
HANSA 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Maritime industry in the Netherlands (Europort '95), in: HANSA, 1995, nr. JO, pag.90-93
1995
4
1,3
Dit artikel geeft een beschrijving van de belangrijkste werven in Nederland. Er wordt onder meer een beschrijving gegeven van de volgende werven: Industriële Handelscombinatie Holland (IHC), Damen Shipyards, Yssel-Vliet Combinatie (YVC Group), Van der Giessen - de Noord Shipbuilding, Royal Schelde, Scheldepoort Repair Yard. Verder is er informatie opgenomen over belangrijke toeleveranciers als Stork-Wörtsilä Diesel (SWD), Stork-Kwart; Heinen & Hopman Engineering, Van West - Holland, A.W.W. Marine, van Rietschoten en Houwens, Lips, van Voorden Promac, Sigma Coatings.
Inzake IHC wordt gesteld dat zij 50% van de wereldbaggermarkt bedienen. Circa 75% van de productie van IHC wordt geëxporteerd. Binnen mc hebben alle divisies een leidende positie in hun segment.
Bij Damen Shipyards staat standaardisatie van componenten centraal. Damen koopt bijvoorbeeld volledige casco's in vanuit lage-Ioonlanden. Ook Damen heeft een leidende positie (zij het op een schaal) inzake kleinere units zoals tugs, patrol craft of coasters.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
-232- Nederland Maritiem Land
HANSA 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Netherlands' Shipbuilding Industry (VNSI Report 1994), in: HANSA, 1995, nr. I 0, pag.87-88
1995
3
In dit artikel wordt het VNSI rapport van 1994 besproken. Enkel de belangrijkste marktontwikkelingen aangegeven in dat rapport worden beschreven, zodat er weinig nieuwe informatie in staat. Voor 1994 is de ontwikkeling van de zeescheepsnieuwbouw redelijk gebleken. De reparatiesector daarentegen presteert slecht vanwege onder meer de blijvende prijzendruk, een tekort aan vraag en derhalve een onderbezetting van de werven. Verder wordt gereferereerd naar een onderzoek van negen reparatiewerven uit 1994 inzake de competitiviteit van deze deelsector, met aandacht voor onder meer Quick Docking en milieuvriendelijke productie.
2
2
Nederland Maritiem Land - 233~
De Nederlandse Maritieme Cluster
Hengst & Koppies 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
-234 -
Analysis of Competitiveness in Commercial Shipbuilding, in: Journalof Ship Production, vol.l2, nr.2, may 1996, pag.73-84
Hengst S. & Koppies J.D.M.
1996
12
2,3
Dit artikel behandelt enerzijds de competitieve positie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie (gebaseerd op KPMG Peat Marwick) en anderzijds de veranderingen in de Nederlandse scheepsbouw sinds 1983 (gebaseerd op Van Holst & Koppies).
Er wordt een zogenaamde sectoraanpak gehanteerd, waarbij de ontwikkeling van factorkosten wordt geanalyseerd (eventuele subsidies worden dus niet in de analyse betrokken). Dergelijke aanpak wordt sinds het eind van de jaren zeventig gebruikt om indicatoren op te stellen die de competitieve positie van de Nederlandse scheepsbouw helpen evalueren. Het betreft hier indicatoren als: - aandeel in de wereldmarkt (op basis van CGT); - opsplitsing van productie naar scheepstypen; - arbeidskosten in scheepsbouwindustrie (in nationale munt); - invloed van wisselkoers ten opzichte van US$.
De kosten van scheepsbouw worden bepaald op basis van: - arbeidsproductiviteit (CGT/manjaar); - directe arbeidskosten (US$/CGT); - mate van uitbesteding.
In het artikel is verder veel aandacht voor de herstructurering van de bedrijfstak alsook de toegenomen uitbesteding. Het toegenomen belang van de mate van uitbesteden kan worden afgeleid uit de afname van het aandeel van de toegevoegde waarde (bestaande uit arbeidskosten, afschrijvingen, indirecte belastingen en minus subsidies) in de productiewaarde. Omdat de jaarlijkse productie vaak grote verschillen vertoont is het raadzaam om een driejaarlijks gemiddelde te bepalen. De arbeidsproductiviteit gemeten als jaarlijkse productie in CGT per manjaar, dient dan ook aangepast te worden voor een geschat aandeel aan uitbesteding.
In het artikel wordt eveneens een indicatie gegeven van de evolutie van de verhouding tussen toegevoegde waarde en materiaal/subcontracting tot het jaar 2000. Naar verwachting zal het arbeidsaandeel verder afnemen en zal meer en meer worden uitbesteed.
Interessant is ook het overzicht van de kostenstructuur (exclusief financieringskosten) van vijf verschillende scheepstypen, namelijk drill ship, general purpose vessel, jack-up, jacket en offshore module. Deze cijfers zijn gebaseerd op de afleveringen van Nederlandse producten sinds 1968. Er blijkt een groot verschil te zijn tussen de koststructuren van deze producten. De
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
toegevoegde waarde blijkt te variëren van circa 20% voor een drill ship tot circa 85% voor een offshore module.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 5
Hengst & Kortenhorst 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De toekomst van de Nederlandse scheepsbouw in Europa, in: Maritiem Journaal 1993
Hengst S. & Kortenhorst R.W.F.
1993
17
3,4
De toekomst van de Nederlandse scheepsbouw in Europa is blijkens dit artikel sterk afhankelijk van de steunmaatregelen op nationaal niveau. De formulering en uitvoering van een gemeenschappelijk Europees beleid is nog immer een fictie. Alhoewel de Nederlandse werven een competitief nadeel hebben door de steunmaatregelen in andere landen, presteert de sector als geheel toch vrij goed. Naast de relatief hoge arbeidsproductiviteit zijn de belangrijkste redenen hiervoor de grote pluriformiteit, flexibiliteit en gevarieerdheid van de Nederlandse scheepsbouwsector die de sector als totaal minder kwetsbaar maakt voor schommelingen in de markt.
In het artikel worden tevens een aantal bouwstenen voor een scheepsbouwbeleid gegeven. De uitgangspunten van de overheid zouden volgende zijn: - de branche komt met voorstellen tot verbetering; - de versterking van de concurrentiekracht dient te geschieden door een bundeling van krachten; - verdere modernisering van de industrie die met de beschikbare faciliteiten en effectieve bundeling van krachten het hoofd kan bieden aan de concurrentie.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land - 235-
Hengst 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Scheepsbouw in de lift, in: Maritiem Journaal 1995, pag.21-32
Hengst S., prof. ir.
1995
11
1,2
De cijfers van CPB/CBS geven een groeipercentage van 3.6% voor de periode 1990-1995 en een verwachte groei van 5.3% voor de periode 1995-1999. Het artikel legt de nadruk op de verwevenheid van de sectoren. Dit komt onder meer tot uiting in de productiemultiplicator die overeenkomt met: - het hoogst voor de scheepsbouw en de scheepsreparatie (2.26); - voor de meeste andere sectoren (tussen 1.66 en 1.57); - het laagst voor zeevaart en offshore (1.38 respectievelijk 1.25).
In navolging van het rapport uit 1992 van Van Holst & Koppies wordt beargumenteerd dat de Nederlandse scheepsbouwwerven een relatief sterke positie hebben op de wereldmarkt. In het artikel worden de Nederlandse werven tevens nog meer in detail beschreven.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
HSB Int'l1994a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 236-
Dutch Shipbuilding Industry. A review of shipbuilding & repair yards in the Netherlands. Part 2: in: HSB International, april 1994, pag.61-68
1994
7
1,3
Het artikel bestaat uit twee delen, het ene gepubliceerd in het maartnummer, het andere opgenomen in het aprilnummer. Het beschrijft de bedrijfsprofielen van een aantal Nederlandse scheepswerven, onder andere Niestern Sander B.V. uit Delfzijl. Het artikel bevat tevens een lijst van adressen van de 45 belangrijkste scheepswerven in Nederland.
4
Nederland Maritiem Land
HSB Int'11994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Dutch Shipbuilding Industry. A review of shipbuilding & repair yards in the Netherlands. Part I, in: HSB International, march 1994, pag.67-80
1994
11
1,3
Het artikel bestaat uit twee delen, het ene gepubliceerd in het maartnummer, het andere opgenomen in het aprilnummer. Het beschrijft de bedrijfsprofielen van een aantal Nederlandse scheepswerven, onder andere Niestern Sander B.V. uit Delfzijl. Het artikel bevat tevens een lijst van adressen van de 45 belangrijkste scheepswerven in Nederland.
4
Nederland Maritiem Land -237 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
KPMG Peat Marwiek 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
-238-
Report of a study into the competitiveness of European Community shipyards
KPMG Peat Marwick
Europese Commissie
1992
94
2,3,4
In dit KPMG Peat Marwick rapport uit 1992, opgesteld in opdracht van de Europese Commissie wordt de competitiviteit van de scheepswerven in de Europese Gemeenschap afgezet tegen deze in Japan, Korea en Finland. Daarbij worden een viertal competitiviteitsfactoren onderscheiden, namelijk: - toegankelijkheid van de markt (marktstructuur); - mogelijkheid tot productaanpassing en innovatie; - effectiviteit en efficiëntie van scheepswerven; - overheidsbeleid.
Uit de studie blijkt onder meer dat de EU een relatief sterke positie heeft in de bouw van containerschepen, droge-ladingschepen, passagiersschepen en werkschepen. Relatief zwak presteert de EU daarentegen op het vlak van tankers, gasschepen en bulkschepen.
De scheepsbouw in de EU blijkt bovendien sterk gefragmenteerd te zijn, en de perfomance over de verschillende werven vertoont grote verschillen. Teveel is daarbij verder nog sprake van nationaal beleid versus Europees beleid. Op grond hiervan worden de EU scheepswerven door KPMG Peat Marwick opgedeeld naar grote internationale scheepswerven en naar kleinere scheepswerven.
Voor elk van de landen/regio' s worden de verschillende competitieve sterkten en zwakten uitgebreid geanalyseerd. Op basis van de eerder onderscheiden vier factoren en de aldus onderkende sterkten en zwakten is vervolgens een beleidsontwikkelingsmodel opgesteld dat toelaat de verschillende factoren gericht te sturen. Naast de acties die door de werven zelf kunnen worden ondernomen om de ingezette middelen optimaal te benutten zijn er externe factoren, waar de beleidsmatige aandacht naartoe dient uit te gaan. Het betreft hier: - promotie van de bedrijfstak en verwijderen van toegangsdrempels; - transfer van technologie en gecoördineerde inspanningen op het gebied van research en development; - interne en externe competitie; - transportbeleid EU, beleid inzake bedrijfstakstructuur.
pluspunten: - zeer uitvoerig onderzoek omvattende organisatievorm, bepaling van outputproductie -relatie, specificatie van scheepswerven per onderscheiden regio, scheepstypen, concentratie-indices enzovoort; - gestructureerde opsplitsing van aandachtsgebieden binnen beleidskader; - voorspelling van scheepswerfactiviteit op wereldschaal tot het jaar 2005
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
(cijfers A WES); - concrete beleidsmatige aanbevelingen.
minpunten: - specifiek gericht op werven binnen Europese Gemeenschap, weinig aandacht voor individuele landen en Nederland in het bijzonder; - beschrijving van situatie in 1992.
Kwalitatief 5
Kwantitatief 4
Lloyd's List 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Shipbuilding, in: Lloyd's List, sept 1996, pag.20-23
Lloyd's List
1996
4
1,3
In deze editie van Lloyd' s List wordt aandacht geschonken aan enkele recente ontwikkelingen in de Nederlandse scheepsbouwsector. Onder meer collectieve 0&0 komt ter sprake, waar een campagne voor is opgestart om nieuwe onderzoeksvoorstellen te genereren. De nadruk ligt daarbij op een verkorting van de doorlooptijd van projecten (van opdrachtverwerving tot uitvoering). Verder wordt melding gemaakt van de gezamenlijke plannen van Van der Giessen - de Noord enerzijds en de moedermaatschappij van Wilton Feijenoord anderzijds. De haalbaarheid van deze samenwerking wordt onderzocht en de resultaten van dit onderzoek zouden eind 1996 bekend moeten zijn. Er dient opgemerkt dat het hier geen overname betreft. Een andere interessante bemerking is de strategie die IHe hanteert inzake de nazorg voor haar producten: - er wordt een zeer grote voorraad reserveonderdelen bewaard; - er is een wereldwijde service bestaande uit onder meer directe levering en electronische ondersteuning.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land -239-
De Nederlandse Maritieme Cluster
MERC/Barry Rogliano Salles 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
MIC 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-240-
EU Shipbuilding CostiPrice Gap Study
MERC/Barry Rogliano Salles
European Commission DG IV
1994
30
2,3
In dit rapport worden de nieuwbouwprijzen van zeeschepen gerelateerd aan de wereldmarktprijzen. Er worden vijftien scheepstypen onderscheiden. Middels enquêtering onder CESA-scheepswerven zijn per type de laagste prijzen vermeld. Alhoewel er verschillen zijn tussen de verschillende werven is het prijsverschil meestal beperkt tot circa 10%. Inzake de financieringskosten wordt de 3- of9-maandelijkse rentevoet gehanteerd. De marktprijs wordt vastgesteld door standaardisatie van de betalingsvoorwaarden naar vijf gelijke perioden van 20%. De arbeidskosten tenslotte zijn bepaald door onderscheid te maken naar 'steelwork', 'outfitting', 'service', en 'others'.
2
3
Orderbooks grow despite Iimited subsidies, in: The Motor Ship, july 1994, pag.49-52
MIC
1994
3
2,3
Dit artikel geeft een bespreking van een aantal belangrijke orders die de Nederlandse scheepswerven hebben ontvangen. Het betreft hier Royal Schelde, YVC, Damen, IHC en verder is er aandacht voor Conoship International dat optreedt als gezamenlijk marketing, verkoop, ontwerp en engineering organisatie voor een groep van acht werven in Noord-Nederland. De genoemde groei in de titel van het artikel is niet gebaseerd op cijfers maar wordt afgeleid uit de betere aansluiting van vraag en aanbod met focus op kleinere en meer gespecialiseerde schepen.
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van EZ 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Evaluatie Rapport Subsidieregeling Zeescheepsnieuwbouw 1991
Ministerie van Economische Zaken, Directoraat-Generaal van Industrie en Diensten
1993
45
4
De aanleiding tot de subsidieregeling is geweest de wereldwijde steunverlening. Het Nederlands steunbeleid is terughoudend. De generieke steun in Nederland heeft zich begin jaren negentig ruim onder de in de Zevende Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap vastgestelde maxima bevonden. De filosofie van de Nederlandse overheid is daarbij steeds een zelfstandig perspectief voor de werven op lange termijn. Het rapport geeft een overzicht van de concurrentiepositie zoals die door de werven zelf wordt ingeschat en gaat dieper in op het vraagstuk van uitbesteding (pp. 6-7). Belangrijk minpunt van het rapport is dat het Nederlandse steun beleid niet gerelateerd wordt aan de steun in andere landen.
4
Nederland Maritiem Land -241-
NEl 1989
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 242-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Concurrentiepositie Nederlandse Scheepsbouw 1986
Nederlands Economisch Instituut
1989
38
1,2,3
Deze studie geeft een beschrijving van de positie van de Nederlandse scheepsbouw binnen West-Europa. De belangrijkste conclusie in het rapport is dat deze positie vrij gunstig is vanwege de relatief lage arbeidskosten per eenheid product. De Zuidoost-Aziatische landen blijven daarentegen goed-koper. De bepaling van de competitieve positie van Nederland is geschied aan de hand van drie indicatoren, namelijk de: - directe arbeidskosten per eenheid product; - productiviteit van de werven; - ontwikkeling van de integrale kostprijs bij volledig nationale productie.
De arbeidskosten per CGT worden bepaald door de arbeidskosten per arbeidsjaar te delen door de arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar. De integrale kostprijsontwikkeling includeert naast de arbeidskosten ook de kosten voor toeleveringen en kapitaalkosten. De kosten voor toeleveringen bedragen naar schatting 60 à 70% van de totale kosten, waarbij de kosten voor staal een van de grootste kostencomponenten is (10% à 30%). De ontwikkeling in de integrale kostprijs wordt bepaald op basis van een weging van de arbeidskosten per CGT en prijsindices voor de toeleverende industrie, wat een samengesteld indexcijfer oplevert. Hierbij wordt expliciet verondersteld dat toeleveringen enkel plaatsvinden vanuit Nederland.
Behalve de beperking tot volledig nationale productie wordt bovendien geen rekening gehouden met de mate van uitbesteding. Pluspunten: cijfermateriaal met betrekking tot directe werkgelegenheid, prijsontwikkeling in de toeleverende sectoren Minpunten: situatie 1986
4
4
Nederland Maritiem Land
NIM 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Ryle 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
The Brussels Connection
Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek
1997
21
3
In dit rapport wordt een plan van aanpak gepresenteerd om te komen tot een effectieve behartiging van de onderzoeksbelangen van de Nederlandse maritieme sector bij de Europese Unie.
3
3
Yards seek extension of government support, in: The Motor Ship, dec 1993, pag.25-29
Ryle Margaret
1993
4
4
Dit artikel geeft een korte beschrijving van de orders en afgeleverde schepen van een aantal Nederlandse scheepswerven. Belangrijkste inzet van het overleg tussen VNSI en de overheid is de vaststelling van de generieke steun aan de werven. Door de hoge steun die in landen als het voormalige Oost-Duitsland worden gegeven, komt de competitieve positie van de Nederlandse werven onder druk te staan. Voor 1994 vraagt het VNSI hetzelfde steunbedrag als in 1992, 60 miljoen NLG. Verder zouden er ook tegenmaatregelen genomen moeten worden ten aanzien van de fiscale en financieringssupport die buitenlandse werven van hun overheid genieten.
3
2
Nederland Maritiem Land - 243-
Scholte 1990
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 244-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De scheepsbouw en Nederland: Terugblik en perspectief
Scholte J.H., drs.
1990
43
3,4
In dit artikel doet Scholte verslag van zijn loopbaan in de naoorlogse scheepsbouw die wordt gekenmerkt door snelle groei, diepe neergang gevolgd door een ontluikend herstel. Scholte geeft enerzijds een kritische beschouwing over verleende steun in diverse landen en doet hieruit de suggestie voor de bevordering van een efficiency gerichte subsidiepolitiek. In het beginjaren zeventig werd een verliescompensatie verstrekt, die sinds het begin van de jaren 80 plaats heeft gemaakt voor een systeem van generieke steun.
Scholte geeft aan dat een herziening van het beleid wenselijk is en gericht zou moeten zijn op - verdere verhoging van de productiviteit; - verhoging van de effectiviteit van marketing; - subsidies gekoppeld aan werfcapaciteit in plaats van gekoppeld aan bouwopdrachten; - bedrag per CGT in plaats van percentage van de omzet; - in subsidiebeleid dient tevens rekening te worden gehouden met de mate van uitbesteding aan derden ..
Inzake de in OESO-verband globaal vastgestelde CGT-coëfficiënten minder geschikt zijn voor toepassing op microniveau in Nederland, vanwege de grote diversificatie alhier op kleine scheepstypen.
In het artikel wordt tevens een aanzet gegeven tot de opzet en het gebruik van zorgvuldig bewerkte gegevensbestanden ter analyse van de economische positie en vooruitzichten van de bedrijfstak.
Interessant is de samenstelling van de omzetgegevens voor de periode 1990-1995. De totale omzet van NLG 4500 per CGT bestaat voor NLG 3550 uit aankopen bij derden, voor NLG uit arbeid en voor 250 uit kapitaal, waarbij een subsidiebedrag ter grootte van NLG 400 is voorzien. De break-evenomzet wordt geprojecteerd op NLG 4500 à 5000 per CGT.
3
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Seatrade 1994a
Titel Two different stories, in: Seatrade Review, march 1994
Auteur
Opdrachtgever
Jaar 1994
Aantal pagina's 2
Type informatie
Samenvatting Dit artikel omvat een korte beschrijving van enkele Nederlandse werven en de aldaar recentelijk afgeleverde schepen.
Kwalitatief
Kwantitatief
2
Nederland Maritiem Land - 245-
Tienpont 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
- 246-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De Cono Industriegroep. Hoe vertaalt CIG haar verwachtingen naar beleid?, in: Schip en Werf de Zee, juni 1992, pag.268-272
Tienpont A., Drs. Ing.
1992
5
3
In dit artikel wordt de positie die CIG vervult in de Nederlandse scheepsbouw omschreven en wordt de structuur van de CIG belicht. Vervolgens wordt een beeld geschetst van de visie van waaruit het bedrijf zich op de toekomst gaat richten.
De activiteiten van CIG zijn grofweg te verdelen over vijf categorieën. In de eerste plaats wordt er staal voorbewerkt (Centraalstaal). Ten tweede levert het CIG diensten voor de scheepsbouwproductie (software, engineering, advies). De derde activiteit is de scheepsuitrusting (Ship's Equipment Centre). De vierde activiteit is scheepsbouw bij Tille Shipyard B.V. De vijfde en laatste activiteit betreft constructie en installatie.
In het artikel wordt verder een zeer interessante vraag- en aanbodanalyse gegeven. De vraag groeit gemiddeld trendmatig met de stijging van het wereldhandelsvolume, maar vertoont daarbij een golfbeweging. Deze cycli hebben een lengte van circa 14 jaar en vertonen een amplitude van 15%, 85% van de vraag is met andere woorden continu. Het overaanbod in West-Europa zal zijn surplusfunctie naar verwachting kwijt kunnen raken door de verdere verhoging van de efficiëntie van deze werven en door een verdere liberalisering van de scheepsbouwmarkt (verdwijnen van overheidssteun).
Enkele recente trends zijn: - een toegenomen bereidheid van reders en werven om in elkaars huid te kruipen; - meer aandacht voor de marketing door de scheepsbouwbranche; - een toenemende concentratie in de toeleveringsindustrie (met name in de scheepsuitrusting); - meer aandacht op automatisering en het verbeteren van de organisatie in plaats van mechaniseren en uitbreiding personeel om de productie te verhogen. De benodigde geldelijke middelen hiervoor zijn relatief beperkt. Daarentegen vereist dit grote managementinspanningen.
Het streven naar een hoge arbeidsproductiviteit en efficiëntie via deze middelen is voor crG dan ook het belangrijkste uitgangspunt. Daartoe voert CIG een driefrontenstrijd, bestaande uit: - verbetering personeelsorganisatie door afbakening van taken en verantwoorde I ijkheden ; - een efficiënte, eenvoudig werkende administratieve ondersteuning; - betere beschikbaarheid technische informatie (via computersystemen).
5
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
K wantitalief 3
Tinsley 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Yard profile: Economic designs from acquisitive Dutch group
Tinsley David
1993
2
1,3
In dit artikel wordt een uitgebreide en gedetailleerde kwalitatieve beschrijving gegeven van Damen Shipyards, dat grote bekendheid geniet vanwege haar in grote mate gestandaardiseerde scheepsbouwproductie. Voor elk van de 22 werven (waaronder enkele buitenlandse) onder beheer van de Damen Group wordt tevens een overzicht van hun activiteiten gegeven.
4
van Dooremaalen 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
The necessity for a healthy European Shipbuilding Industry, in: World Dredging Mining & Construction, nov. 1995, pag. I 0-11
van Dooremalen J.J.C.M., President IHC Holland
1995
2
3,4
In dit artikel staat de competitiviteit van de Nederlandse scheepsbouwsector centraal. Deze competitiviteit wordt besproken aan de hand van Porter' s 'diamond'. In deze optiek situeert competitie zich op het vlak van kosten dan wel op het vlak van differentiatie. Van Dooremalen stelt als directeur van IHC dat dit bedrijf zich in belangrijke mate kan onderscheiden van lage-Ioonlanden en landen met een hoge overheidssteun door het leveren van kwalitatief hoogwaardige producten en service. Hierdoor speelt IHC als producent van baggerschepen een prominente rol op de wereldmarkt. Verder geeft Van Dooremalen aan dat er een sterke link bestaat tussen de baggersector en de scheepsbouwsector (onder meer in Sliedrecht). Meer en meer dienen deze linken omgezet te worden in effectieve samenwerking, omdat zo de geleverde producten veel beter aansluiten bij de wensen van de klanten waardoor onder meer ook de internationale concurrentiepositie wordt verstevigd.
4
Nederland Maritiem Land - 247-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Van Holst & Koppies 1993b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-248-
Concurrentiepositie Nederlandse Scheepsbouw 1984-1992
Van Holst & Koppies
1993
58
2,3
In dit rapport uit 1993 wordt de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw in vergelijking tot A WES, Azië en Polen geanalyseerd over de periode 1984-1992. De twee belangrijkste bepalende factoren zijn: - de valuta- en wisselkoersen; - de arbeidskosten en -productiviteit.
De relatief goede positie van de Nederlandse scheepsbouw in die periode, ondanks de sterke gulden, is de gematigde arbeidskostenontwikkeling en het hoge productieniveau geweest. De arbeidsproductiviteit bedroeg in 1992 circa 50-58 CGT per manjaar ten opzichte van het A WES-gemiddelde van 34 CGT.
Nederland is gespecialiseerd in de bouw van kleine en complexe schepen op het gebied van combined cargo, reefers, overige non-cargo, visserij, product en chemicaliëntankers en containerschepen. De complexiteit van de gebouwde schepen, uitgedrukt in CGT/GT is voor Nederland dan ook zeer hoog. Er dient echter opgemerkt dat de omrekening van GT naar CGT gebaseerd is op OESOgemiddelden en derhalve enkel op macroniveau kunnen worden toegepast.
Door vergelijking van de marktniches waarop de Nederlandse scheepsbouw actief is met de gemiddelde groeicijfers van deze niches binnen A WESverband, is het mogelijk een portfolioanalyse uit te voeren om toekomstige ontwikkelingen beter te kunnen inschatten.
pluspunten: - informatie over arbeidskosten in dollars; - gedegen analyse waaronder indicatoren voor complexiteit en diversificatie (portfolioanalyse ); - indicatie voor uitbestedingseffect; - vooruitzicht tot 1995 (vraagontwikkeling, inflatie, arbeidskosten, concurrentie Oost-Europa).
minpunten: - situatie 1992; - zeer summiere conclusies; - geen correctie voor import (andere prijsontwikkeling).
4
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Van Holst & Koppies/MERC/IMCA 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
European Union Shiprepair Sector and its International Competitiveness
Van Holst & Koppies/MERC/IMCA
European Commission DG Industry
1995
86
1,2,3
De bepaling van de competitiviteit van de scheepsreparatiesector geschiedt in dit rapport aan de hand van de vier factoren: - marktstructuur en toegankelijkheid; - productstrategie en -innovatie; - productiekosten en prijszetting; - effectiviteit en efficiëntie van de scheepswerf.
Van Holst & Koppies sluiten hiermee aan bij de indeling die door KPMG Peat Marwick in 1992 werd gehanteerd. Belangrijk nadeel van de studie van Van Holst & Koppies is dat hier enkel een bepaald segment van de reparatiemarkt wordt geanalyseerd, een segment dat weinig representatief is voor de Nederlandse reparatiesector. De methodiek volgt zoals gezegd in grote mate die welke werd uitgezet door KPMG Peat Marwick.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 4
Veenstra 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Met maritieme groeten uit het noorden. Scheepsbouwers hebben (nog) voldoende werk, in: Zeewezen, sept 1993, pag.24-39
Veenstra A.J.C.
Jaar 1993
Aantal pagina's 16
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
In dit artikel wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de NoordNederlandse werven zoals daar zijn Volharding, Bijlsma, Barkemijer, Metz, Niestern Sander, Tille, Frisian Shipyard, De Ferus Smit Groep, Bijlholt, Pattje Shipyards. Ook enkele toeleveranciers worden beschreven (Coops & Nieborg, Nautische Unie, Blauw, De Vries, Gebr. v.d. Werff, Datema).
4
Nederland Maritiem Land -249-
VNSI1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VNSI1993a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VNSI1993b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-250-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Werven & werk 1992
VNSI
1992
20
1,2,3
Het jaarlijks door VNSI gepubliceerde Werven en Werken is een goede bron om een inzicht te krijgen in de recente ontwikkelingen over het verslagjaar.
4
4
Jaarverslag 1993
VNSI
1993
42
1,3
Verslag van de activititeiten van het bureau. Voor gedetailleerdere informatie wordt verwezen naar Werven & Werken.
2
2
Werven & werk 1993
VNSI
1993
20
1,2,3
Het jaarlijks door VNSI gepubliceerde Werven en Werken is een goede bron om een inzicht te krijgen in de recente ontwikkelingen over het verslagjaar.
4
4
Nederland Maritiem Land
VNSI1994a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VNSI1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Werven & werk 1994
VNSI
1994
20
1,2,3
Het jaarlijks door VNSI gepubliceerde Werven en Werken is een goede bron om een inzicht te krijgen in de recente ontwikkelingen over het verslagjaar.
4
4
Het OESO-akkoord in relatie tot de positie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie
VNSI
1994
10
1,2,3,4
In dit rapport wordt de Nederlandse situatie in het kort weergegeven. De omzet bedroeg over 1993 respectievelijk I miljard (zeescheepsnieuwbouw), 525 miljoen (zeescheepsreparatie) en 590 miljoen (overig). De steun in Nederland bevindt zich onder het maximaal toegestane plafond en voor reparatie van schepen wordt geen steun gegeven. Wanneer de overheidssteun in alle landen zou verdwijnen heeft Nederland een sterke competitief vermogen. Het verschil tussen kostprijs en marktprijs dat door MERC werd becijferd op 14% in 1994, zal voor Nederland immers lager uitvallen vanwege de hoge arbeidsproductiviteit. Het OECD akkoord voorziet deze vorm van steun eind 1995 ten einde zal lopen en dat de vóór die tijd bestelde schepen uiterlijk eind 1998 moeten worden afgeleverd.
3
2
Nederland Maritiem Land - 251-
VNSI1994c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-252-
De Nederlandse Maritieme Cluster
8 lijnen plan (van plan tot clustering)
VNSI
1994
24
3
Het streven van het VNSI is naar een optimale organisatie, productie en marktbewerking middels het initiëren van nieuwe samenwerkingsvormen en het onderling coördineren van nieuwe en bestaande samenwerkingsverbanden. Ter realisatie van deze doelen wordt een aanpak voorgestaan die: - projectgericht (bottom-up) is; - kleinschalig is; - een doorzichtige bestuurlijke structuur oplevert.
De 8 lijnen van het uitvoeringsmodel zijn: - voorkoming van verspilling van materiaal, tijd en energie; - betere procesbeheersing en verbetering organisatie; - verbetering productieapparatuur, hardware en software; - vermindering en vereenvoudiging van onderdelen; - kostenverlaging op inkoopdelen; - samenwerking van strategische allianties; - verbetering gerichtheid van het ontwerp op operationele kosten; - opzetten pool technici voor hulp aan bedrijven.
Door het VNSI zijn diverse werkgroepen opgericht om projecten binnen dit 8 lijnen plan te initiëren. Voor wat betreft de nieuwbouw van zeeschepen zijn er reeds bestaande initiatieven van bijvoorbeeld de N5 groep (Van der Giessen - de Noord, Merwede, Verolme scheepswerf, YVC Ysselwerf, Frisian Shipyard), CIG als aanjager van innovatie van het scheepsbouwproductieproces, alsook de Stichting BOS.
4
Nederland Maritiem Land
VNSI1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VNSI1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Werven & werk 1995
VNSI
1995
20
1,2,3
Het jaarlijks door VNSI gepubliceerde Werven en Werken is een goede bron om een inzicht te krijgen in de recente ontwikkelingen over het verslagjaar.
4
4
Werven & werk 1996
VNSI
1996
20
1,2,3
Het jaarlijks door VNSI gepubliceerde Werven en Werken is een goede bron om een inzicht te krijgen in de recente ontwikkelingen over het verslagjaar. De bij de VNSI aangesloten werven representeren circa 95% van de Nederlandse markt, dus de VNSI-gegevens geven een vrij compleet beeld van de situatie in Nederland. De nieuwbouw wordt uitvoerig in beschreven in kwantitatieve termen (leveringen, orders en orderboek, werkgelegenheid) en ook de zeescheepsreparatie wordt beschreven in termen van omzet en werkgelegenheid. De beschrijving van de deelsector reparatie en bouw van kleine schepen blijft niettemin beperkt tot een summiere beschrijving van de nieuwbouw.
4
4
Nederland Maritiem Land -253 -
VNSI1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Rapport enquête scheepsreparatie
VNSI
1997
o 2,3
Dit halfjaarlijks rapport op basis van een enquête geeft een systematisch overzicht van personeel, omzet, uren, inleenpercentage, leegloop, en bedrijfsresultaat. Het bevat geen gedetailleerd cijfermateriaal inzake kostenfactoren.
Kwantitatief 5
Wilde 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 254-
Notitie topfinancieringen in met ons concurrerende landen
P.H.M. Wilde
1996
o 4
In deze notitie worden de diverse topfinancieringen zoals die opgeld doen (situatie 1994) in de met ons concurrerende landen Denemarken, Noorwegen, Duitsland, UK, Frankrijk, Finland en Spanje nader omschreven. De financiering beloopt maximaal 80%. In Denemarken, Noorwegen en Duitsland is er topfinanciering van 20 à 30% mogelijk (waarvoor de overheid garant staat voor respectievelijk 80, 90 en 100%). In Finland en Spanje staat de volledig garant voor de lening. In UK en Frankrijk staat de overheid garant voor 60 dan wel 70% van de waarde van het schip.
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
WMOIMERC 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Produkt-marktcombinaties (eindrapport)
WMO/MERC
1996
38
1,3
In dit rapport komen volgende twee onderwerpen aan bod: - identificatie van product-marktcombinaties; - nieuwe ontwikkelingen (zowel vraag als aanbod) in bestaande product-marktcombinaties.
De product-marktcombinaties die worden onderscheiden zijn olieprodukten/ chemicaliën, general cargo simple deck, containers, genera I cargo multi deck, koel/vries, ro/ro ferries, zware lading, olietankers> 100 000 dwt, gastankers en veetransport. Aan de beschrijving van (en de indeling) in deze categoriëen besteedt het rapport bijna geen aandacht.
Iets uitgebreider maar weinig concreet is de beschrijving van de vraag- en aanbodontwikkelingen. Aan aanbodzijde wordt de toepassing van technische innovaties genoemd, terwijl aan de vraagzijde , toenemende prijsconcurrentie, toenemende handel met Oost-Europa, verandering in de vereiste logistieke dienstverlening worden genoemd.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -255 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-256 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Offshoresector
Battersby 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Netherlands activity in 1993, in: Euroil, dec 1993/jan 1994, pag.34-35
Bartersby A.
Jaar 1994
Aantal pagina's 2
Type informatie 3,4
Samenvatting Dit artikel behandelt kort de problematiek rond olie- en gaswinning in Nederland. Daarbij komen ook de conclusies (beleidsaanbevelingen) van de NOGEPA-studie aan bod. Het artikel brengt echter geen nieuwe elementen aan.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
de Jong 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Offshore moddert door, in: Maritieme recensies n° I 06
M. de Jong
MERC
1995
II
3
In dit artikel worden de vooruitzichten voor de bouwers van offshoreplatforms en booreilanden besproken aan de hand van enerzijds een studie van MERC/Petrodata (juni 1994, in opdracht van de Europese Commissie) en anderzijds aanvullende informatie over de olie- en gaswinning in de Noordzee, de verwachtingen aldaar voor veldontwikkeling en de gang van zaken op de markt van de booreilanden. Volgende thema's zijn relevant voor de uit te voeren EIS®: de algemene toestand van de Europese sector, een korte bespreking van het Noorse, Britse en Italiaanse overheidsbeleid ten aanzien van deze deel sector, de wereldwijde concurrentie binnen deze deelsector, enkele Europese initiatieven om de concurrentiepositie te verbeteren. Vanuit de Europese context wordt ingezoemd op de Nederlandse situatie.
3
3
Nederland Maritiem Land - 257-
de Jong 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Offshoreconstructie en -bevoorrading, in: maritieme recensies n° 1 06
M. de Jong
MERC
1995
10
3
Aan de hand van het rapport van MERC/Petrodata (1994, in opdracht van de Europese Commissie) wordt een beeld geschetst van de markt voor duikschepen en constructievaartuigen (kraanschepen en pijpenleggers) en de markt van de bouw van dergelijke schepen. Daarnaast wordt ook de bevoorradingsvaart behandeld.
3
3
Departement of Energy and tbe Environment 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 258-
Investment in the Wadden Sea and in marginal fields on the Dutch Continental Shelf: economie significanee for Dutch suppliers in the oil and gas industry
Departement of Energy and the Environment
IHC Holland & IRO
1993
21
1,2
Deze studie maakt gebruik van kengetallen met betrekking tot toegevoegde waarde en werkgelegenheid om de economische impact van twee infrastructuurprojecten te bepalen.
Minpunten: de kengetallen worden op zich niet weergegeven (ze zijn wel afte leiden).
2
2
Nederland Maritiem Land
EBN 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
EUROIL 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Marginale-veldenstudie 4 juli 1995
EBN
1995
11
3
Het betreft kopijen van de slides die gebruikt zijn om de resultaten en de gehanteerde onderzoeksmethode van de studie te presenteren.
Dutch downturn, in: Euroil, aug 1994, pag.55-56
EUROIL
1994
2
3
Dit kort artikel behandelt de olie- en gaswinning in Nederland: veldontwikkeling en het overheidsbeleid terzake. Het artikel is echter te technisch opgevat en daarom weinig bruikbaar voor de uit te voeren EIS®.
2
Nederland Maritiem Land - 259-
Houweling 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Offshore plukt vruchten van nieuwe technologie, in:Maritiem Journaal 1992, pag.139-149
Houweling F., Drs.
1992
6
3,4
In het eerste deel van dit artikel wordt het Nederlandse overheidsbeleid met betrekking tot marginale velden en de Waddenzee besproken, dit vanuit de vaststelling dat de reserves op het Nederlands continentaal plat langzamerhand uitgeput raken. Daarna volgt een korte bespreking van de voornaamste olie- en gasmaatschappijen werkzaam in Nederland. Tenslotte worden de toeleveranciers besproken: een overzicht van de belangrijkste buitenlandse opdrachten in 1992, de conclusies van het NEl-onderzoek en een korte bespreking van het standaardcontract voor de energie-/offshoresector, voortvloeiend uit het project Toeleveren en Uitbesteden van het ministerie van Economische Zaken.
Pluspunten: - een apart hoofdstuk over de toeleveranciers; - de bevattelijke uitleg over het Nederlandse overheidsbeleid inzake marginale velden en de ontginning van de Waddenzee.
Minpunt: relevante informatie wordt omgeven door tal van irrelevante informatie ( voor de EIS®).
Kwalitatief 3
Kwantitatief
-260- Nederland Maritiem Land
Houweling 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nieuwe concurrentie voor Nederlands offshore, in: Maritiem Journaal 1993
Houweling F., Drs.
1993
5
3,4
Dit artikel behandelt volgende onderwerpen: de Nederlandse offshore in cijfers (productie, aantal boringen en omzet), offshoreprojecten in 1991 met als hoofdonderwerp het vertrek van Statoil, de marginale-veldenpolitiek van de Nederlandse overheid en mogelijke EG-ontwikkelingen op het vlak van de liberalisering van de energiemarkt en de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse offshore-industrie.
Pluspunten: - één van de weinige artikels waarin het EG-beleid aan bod komt; - een bevattelijke beschrijving van de marginale-veldenpolitiek.
Minpunten: - het overzicht van de verschillende offshoreprojecten is weinig relevant; - het cijfermateriaal is summier.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -261-
Houweling 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kleine offshorevelden baren grote zorgen, in: Maritiem Journaal 1994, pag. 125-134
Houweling F., Drs.
1994
6
3
Dit artikel is een verzameling van alle recente ontwikkelingen op het vlak van offshore: de oprichting van de gas- en oliecluster, de bouwen installatie van nieuwe platforms op het Nederlands Continentaal Plat, enkele buitenlandse projecten, milieuwetgeving, ontwikkelingen op het vlak van veiligheid en uitgevoerd studiewerk.
Pluspunten: - goed overzichtsartikel; - hier en daar worden bedrijven met naam genoemd, wat inzicht verschaft in de voornaamste sleutelfiguren.
Minpunten: levert geen echte nieuwe elementen aan, soms te technisch en daardoor minder relevant voor de EIS®.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
Houweling 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Offshorewerven afhankelijk van export, in: Maritiem Journaal 1995, pag.141-144
Houweling F., Drs.
1995
4
3
Het artikel geeft een overzicht van een aantal opdrachten van offshorewerven. Het artikel vertrekt daarbij van de vaststelling dat exportmogelijkheden een doorslaggevende rol zullen gaan spelen voor de offshore, omdat de stroom opdrachten voor Nederland sinds 1994 vrijwel opdroogt.
Pluspunt: recente ontwikkelingen Minpunt: opsomming van projecten en daarom weinig relevant voor de EIS®.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
-262- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Houweling 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Grote oliemaatschappijen keren Noorzee de rug toe, in: Maritiem Journaal 1995, pag.133-140
Houweling F., Drs.
1995
8
1,3
Het artikel vertrekt van de vastgestelde recessie in de olie- en gaswinning in de Noordzee. Daarbij wordt ook het Nederlandse beleid terzake kort besproken. In een tweede deel wordt de sector van de offshoretoeleveranciers besproken. Enkele grote Nederlandse toeleveranciers worden bij naam genoemd en er wordt kort ingegaan op hun voornaamste activiteiten.
Pluspunten: - overzicht van de keyplayers in de sector van offshoretoeleveranciers; - bespreking van het Nederlandse beleid.
Minpunten: het artikel is op bepaalde punten te technisch en daarom minder relevant.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Houweling 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Offshore staat voor grote schoonmaak, in: Maritiem Journaal 1996, pag.114-121
Houweling F., Drs.
1996
8
3
Het artikel geeft een overzicht van de recentste (hoofdzakelijk technische) ontwikkelen in de offshore sector. Meer specifiek gaat het artikel ook in op de (technische) uitdaging waar de offshoresector voor staat: enkele duizenden overbodig geworden platforms dienen opgeruimd te worden. Er wordt ook kort ingegaan op de wetgeving daaromtrent.
Pluspunt: een onderwerp dat in de meeste andere publicaties niet aan bod komt, namelijk de opruiming van offshoreplatforms. Minpunt: weinig relevant voor de EIS, want te technisch;
Kwalitatief 2
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land -263 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
IRO 1993
Titel Annual report 1992 & membership directory 1993
Auteur IRO
Opdrachtgever
Jaar 1993
Aantal pagina's 15
Type informatie 1,2
Samenvatting Dit jaarrapport behandelt de doelstellingen van de branchevereniging, geeft enkele economische cijfers (afkomstig uit de NEl-studies) en bevat een lijst met alle IRO-Ieden en de aanduiding in welke subsector zij zich bevinden.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 4
IRO 1994
Titel Annual report 1993 & membership directory 1994
Auteur IRO
Opdrachtgever
Jaar 1994
Aantal pagina's 15
Type informatie
Samenvatting Dit jaarrapport behandelt kort het tweesporenbeleid van de IRO en bevat een lijst met alle IRO-Ieden.
Kwalitatief
Kwantitatief
-264 -
4
3
Nederland Maritiem Land
IRO 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
De Nederlandse Maritieme Cluster
Netherlands Offshore Catalogue 1994
IRO
Jaar 1994
Aantal pagina's 102
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
IRO 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
IRO 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
De Nederlandse Offshore Catalogus geeft informatie over olie, gas en milieuverwante bedrijven in Nederland, met hun adres, deelsector waarin ze actief zijn, aantal werknemers en contactpersoon. Niet relevant omdat er reeds een recentere versie bestaat.
2
3
Annual report 1994 & mem bership directory 1995
IRO
1995
15
1,2
Dit jaarrapport geeft enkele economische cijfers (op basis van de NEA-studie) en bevat een lijst met alle IRO-leden.
4
4
Annual report 1995 & membership directory 1996
IRO
Jaar 1996
Aantal pagina's 15
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Dit jaarrapport bevat o.a. enkele economische kengetallen (op basis van de NEA-studie) en een lijst met alle IRO-leden.
4
4
Nederland Maritiem Land - 265-
IRO 1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
De Nederlandse Maritieme Cluster
Netherlands Offshore Catalogue 1996. Catalogue ofthe Netherlands service industry
IRO
Jaar 1996
Aantal pagina's 90
Type informatie
Samenvatting De Nederlandse Offshore Catalogus geeft informatie over olie, gas en milieuverwante bedrijven in Nederland, met hun adres, deelsector waarin ze actief zijn, aantal werknemers en contactpersoon. Niet relevant omdat er reeds een recentere versie bestaat.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 3
IRO 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Netherlands Offshore Catalogue 1997
IRO
Jaar 1997
Aantal pagina's 82
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-266-
De Nederlandse Offshore Catalogus geeft informatie over olie, gas en milieuverwante bedrijven in Nederland, met hun adres, deelsector waarin ze actief zijn, aantal werknemers en contactpersoon.
4
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Krekel, Van de Woerd & Wouterse 1994
Titel Nederlandse energieclusters: een verkennende studie naar de Nederlandse toeleveranciers aan de energiesector
Auteur Berdowski P.A.M. en Stokx C.F.M. (Krekel, Van de Woerd & Wouterse)
Opdrachtgever Ministerie van EZ
Jaar 1994
Aantal pagina's 71
Type informatie 1,2,3,4
Samenvatting Dit rapport betreft een onderzoek naar de positie en ontwikkeling van Nederlandse toeleveranciers aan de energiesector. Enerzijds is door middel van een clusteranalyse gekeken naar de huidige toeleveranciers en hun economisch belang. Anderzijdse is uitgaande van het huidige technologische beleid op het terrein van energie, in detail bekeken welke potentiële clusters zich vormen op de terreinen van duurzame energie en energiebesparing. Inzake het Nederlandse energiebeleid werd geconcludeerd dat dit slechts in zeer beperkte mate stimulerende invloed heeft gehad op het ontstaan van Nederlandse energieclusters. Er worden ook aandachtspunten voor het toekomstig beleid geformuleerd. Het rapport bevat ook cijfers betreffende de omzet en de werkgelegenheid van de sector en een aantal deelsector. Cijfers dateren van 1992. Via casestudies worden de offshore drilling en de offshore installation apart besproken.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
Ministerie van EZ 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Olie en gas in Nederland - opsporing en winning 1996
Ministerie van Economische Zaken
1996
106
1,3,4
Dit jaarverslag geeft een overzicht van alle vergunningen en concessies voor de olie- en gaswinning in Nederland. Het bevat ook cijfermatige gegevens met betrekking tot de productie en overzichtskaarten. De gegevens zijn te detaillistisch en te specifiek om nuttig te kunnen gebruiken voor de EIS®.
2
2
Nederland Maritiem Land - 267-
NEA 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 268-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Economisch onderzoek toeleveranciers upstream olie- en gasindustrie: economische kerngegevens
NEA
IRO
1995
63
2
Dit gedeelte van het onderzoek is gebeurd aan de hand van enquêtes. Volgende kerngegevens werden bepaald: omzet (bruto jaaromzet, uitbestedingen), kosten (gemiddeld % van netto omzet voor verbruik, salariskosten, afschrijvingen, saldo rentebaten en -kosten, resultaat voor belastingen), werkgelegenheid (werknemers upstream activiteiten, totaal aantal werknemers bedrijf). Daarnaast zijn enkele uitsplitsingen gevraagd van de bruto jaaromzet naar hoofdaannemer respectievelijk onderaannemer, activiteiten, afzetregio, onshore resp. offshore. In bijlage worden de enquêteformulieren gegeven en wordt de respons en validatie van de enquête behandeld.
Pluspunten: - bottom-up methode; - relevante kerncijfers; - relatief recente gegevens (1990-1994).
Minpunten: - beperkte respons op de enquête; - geen conclusies met betrekking tot het beleid.
5
5
Nederland Maritiem Land
NEA 1995c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
NEA 1995f
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Economisch onderzoek toeleveranciers upstream olie- en gasindustrie: exportmogelijkheden en concurrentiepositie
NEA
IRO
1995
125
3
Het tweede deel van het onderzoek, gericht op de exportmogelijkheden van de sector, is ook gebaseerd op een enquêtering (dezelfde als deze ter bepaling van de kerngetallen). De analyse gaat in op volgende aspecten: omzetverdeling naar regio, spreiding buitenlandse concurrentie naar regio, sterkelzwakke punten van Nederlandse upstream toeleveranciers ten opzichte van buitenlandse concurrenten, kansen en bedreigingen met betrekking tot exportmogelijkheden, maatregelen in het verleden ter bevordering van de export of plannen daartoe, rol IRO in relatie tot exportbevordering en de overheid.
5
5
Economic Study Suppliers Upstream Oil and Gas Industry: management summary
NEA
IRO
1995
14
1,2,3,4
Samenvatting van de NEA-studies betreffende dit onderwerp: bevattelijk, maar soms te summier, vooral op het vlak van beleid en sectorbepaling. Vooral hoofdstuk 3 'the impact on the Dutch economy' is interessant. Zij bevat een tabel met economische indicatoren voor de periode 1990-1994. De analyse en resultaten maken echter geen onderscheid tussen onshore en offshore.
4
3
Nederland Maritiem Land - 269-
NEA 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Geniaal of marginaal: concurrentiepositie van Nederlandse upstream toeleveranciers in de olie- en gas industrie
NEA
IRO
1996
106
1,3,4
Het onderzoek naar de concurrentiepositie werd gevoerd aan de hand van een SWOT-analyse voor elk van de vier elementen van de diamant van Porter: productiefactoren, economische orde, vraag en netwerken en sectoren. De SWOT-analyse wordt voorafgegaan door een karakterisering van de upstream leveranciers. Alvorens over te gaan tot de algemene conclusies, wordt ook het overheidsbeleid nog besproken.
Pluspunten: - geeft goed inzicht in de structuur van de offshoresector; geeft omzetcijfers; - bespreekt uitvoerig beleid en vooral gewenste beleid.
Minpunt: op één keer na wordt de onshore en offshore samen behandeld.
Kwalitatief 5
Kwantitatief 3
NEl 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 270-
The supply industry in the upstream oil and gas industry
Nederlands Economisch Instituut
IRO
1992
44
1,2,3,4
Pluspunten: - bepaling economische betekenis van de sector op basis van een enquête: kostenstructuur + werkgelegenheid per deelsector; - er wordt onderscheid gemaakt tussen onshore en offshore
Minpunten: - geen bepaling van indirecte effecten; - cijfermateriaal geeft situatie 1988-1992 weer; - geen cijfermateriaal over terugvloei naar de overheid
4
4
Nederland Maritiem Land
NOGEPA 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
De Nederlandse Maritieme Cluster
Exploration and Development of Marginal Fields in the Netherlands and on the Dutch Continental Shelf
NOGEPA
Jaar 1993
Aantal pagina's 42
Type informatie 4
Samenvatting Er wordt in dit rapport vooreerst een overzicht gegeven van de huidige bedrijfscondities. Vervolgens heeft NOGEPA kritische domeinen geïdentificeerd en onderzocht welke een positieve invloed kunnen hebben op toekomstige exploratieactiviteiten. Tenslotte wordt een economische analyse gemaakt. Er wordt ook een korte vergelijking gemaakt tussen het Britse en het Nederlandse fiscale regime.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 3
Schaap 1991
Titel
Auteur
Opdrachtgever
The offshore fleet ofthe Netherlands (Europort '91), in: IRO-Focus on Holland, oct1991, pag.12-17
Schaap P.
Jaar 1991
Aantal pagina's 4
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Alhoewel het artikel dateert van 1991, geeft het een goed overzicht van de offshore-vloot in Nederland. Daarbij worden de verschillende deel sectoren apart behandeld: baggeren, slepen, provisie, transport, boren, leggen van pijpen, duiken en werkboten. Telkens worden de belangrijkste bedrijven in de deelsectoren kort behandeld.
4
Nederland Maritiem Land - 271-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Snijders M. 1992
Titel Olie heeft niet echt de politieke aandacht, in: Maritiem Platform Nederland
Auteur Snijders M.
Opdrachtgever IRO
Jaar 1992
Aantal pagina's 3
Type informatie I ,3
Samenvatting Naar aanleiding van het Maritiem Platform Nederland wordt het pas opgerichte IRO voorgesteld. Deze houdt zich als branchevereniging van de toeleveranciers van de gas- en olieindustrie bezig met promotie, techniek en politieke lobby. Het artikel kondigt ook aan dat door NEl de sector zal onderzocht worden.
Pluspunten: - vlot leesbaar overzichtsartikel van de activiteiten van de IRO; - de meeste relevante aspecten van de sector worden aangehaald.
Minpunten: oppervlakkig, kort en niet echt recent.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
Snijders T. 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 272-
De kunst om kleine velden rendabel te exploiteren, in: Maritiem Platform Nederland
Snijders T., Drs.
NOGEPA
1992
3
1,3
Naar aanleiding van het Maritiem Platform Nederland wordt NOGEPA, de branchevertegenwoordiger van de olie- en gaswinningsindustrie, voorgesteld. Enkele hete hangijzers inzake olie- en gaswinning in Nederland worden daarbij aangehaald, doch niet in detail besproken.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Spoor & Partners 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
IRO-Focus on Holland: official catalogue
Spoor & Partners BV
IRO
1994
110
Naar aanleiding van Holland Offshore 1994 te Amsterdam werd deze IROFocus special uitgebracht. Er bestaat echter een recentere cataloog.
2
Zeelenberg 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
IRO en de upstream olie- en gassector in het perspectief van beleid van sturing
Zeelenberg
IRO
1994
160
3,4
De auteur is bestuurkundige. Aan hem werd gevraagd uitspraken te doen over de wijze waarop IRO zich moet opstellen in haar politieke functie, gegeven de structuur van de energiesector en de vormgeving van het energiebeleid. Beiden staan in het rapport beschreven. Na een korte beschrijving van de sector, volgt een uitgebreid theoretisch hoofdstuk met betrekking tot overheid en beleid (met allerhande definities). Vanaf pag. 116 wordt een uitputtende lijst gegeven van de verschillende actoren in het netwerk: organisaties in de olie- en gasindustrie, verwante organisaties, kennisinfrastructuur en verwante belangenbehartigers in Nederland en Europa, werkgevers- en werknemersorganisaties.
3
Nederland Maritiem Land - 273-
De Nederlandse Maritieme Cluster
-274 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Baggersector
de Lange 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Geelen 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
In gesprek met de grootste gereedschappenmaker van Maritiem Nederland, in: Maritiem Nederland, juni/juli 1997, pag.5-1 O.
de Lange M.A.P.,ing.
1997
5
1,3
Ir. van Dooremalen (mC Holland), geeft zijn visie op zijn eigen bedrijf en de sector waartoe het behoort. Hoewel de titel anders doet vermoeden, is de inhoud van het artikel toch ontgoochelend. De strategische visie op de scheepsbouwsector is erg beperkt. Het artikel kan wel gebruikt worden als bedrijfsprofiel maar is niet volledig.
2
Er komt zand in, er gaat zand uit, in: Maritiem Platform Nederland, pag.60-63
Geelen F., Drs.
1993
3
3,4
Interview met dhr. Lubberhuizen, toenmalige voorzitter Vereniging Centrale Baggerbedrijven en eveneens lid raad van bestuur van Boskalis. De onderwerpen die worden behandeld zijn: Nederlandse baggerbedrijven ten opzichte van de wereldmarkt, het probleem van de overcapaciteit gerelativeerd, kritiek op de wet- en regelgeving, arbeidsomstandigheden (Arbowet) en opleiding, de thuismarkt (en de overheid als opdrachtgever) en vraag naar een gedegen infrastructuurbeleid.
3
2
Nederland Maritiem Land -275 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
IKC Natuurbeheer 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Nederland en wetlands in het buitenland - werkdocument IKC Natuurbeheer nr.78
Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer
1995
96
3,4
Het Natuurbeleidsplan vermeldt o.a. 'daar waar Nederland (overheid of particulieren) meewerkt aan projecten die van invloed (kunnen) zijn op de natuurlijke gesteldheid van wetlands, zoals de aanleg van dammen, havens en landaanwinningswerken, zal de regering bewerkstelligen dan wel stimuleren dat bij projecten met het ecologisch belang op adequate wijze rekening wordt gehouden'.
Dit werkdocument is bedoeld als aanzet om dit streven nader vorm en inhoud te geven. In het eerste deel wordt een analyse gemaakt, van de wetlands, het bestaande beleid, de betrokkenheid bij buitenlandse wetlandactiviteiten en de kansen voor een groene markt. In het tweede deel komen de beleidsaanbevelingen aan bod.
Het onderwerp van dit werkdocument houdt slechts zijdelings verband met de baggersector en de offshore sector.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
Kosterman 1994a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Bagger genoeg: in: Financieel Economisch Magazine, 5 febr. 1994, pag.16-18
Kosterman Ron
Jaar 1994
Aantal pagina's 3
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 276-
Overzichtsartikel met betrekking tot de drie grote Nederlandse baggerbedrijven, internationaal actief: Boskalis, HAM en Ballast Nedam Baggeren.
3
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kuijper & Limpens 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
The dredging industry in the benelux countries, in: Port Engineering Management, jan/feb 1995, pag.12-19
Kuijper J & Limpens I.
1995
4
1,3
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Dit artikel is gebaseerd op de clusterstudie (de auteurs zijn trouwens dezelfde).
Robijns 1994
4
2
Titel
Auteur
Opvallende opbloei, in: Financieel Economisch Magazine, 8 jan.1994, pag.26-2
Robijns Rien
Opdrachtgever
Jaar 1994
Aantal pagina's 2
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Degelijk bedrijfsprofiel en historisch overzicht van de belangrijkste Nederlandse scheepswerf voor baggervaartuigen en offshorevaartuigen.
3
3
Nederland Maritiem Land - 277-
TNO 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 278-
De Nederlandse Maritieme Cluster
De economische kracht van de baggerindustrie: clusterstudie met behulp van de methode 'Porter'
TNO-beleidstudies (Jacobs, Limpens, Kuijper & van de Ven)
[HC & Vereniging Centraal Baggerbedrijf
1993
104
1,3,4
Beschrijving van de baggercluster in Nederland en België. Het rapport spitst zich toe op: I. aannemers van baggerwerk; 2. werven voor baggerwerktuigen (zeg maar IHC); 3. gespecialiseerde baggertoeleveranciers.
Daarnaast komen ook de kennisinfrastructuur, onderwijs en sectororganisaties aan bod. Volgende thema's, relevant voor de EIS®, worden grondig behandeld: afbakening van de sector en de cluster, de verhouding tussen thuismarkt en internationale markt, rol van de overheid (zowel als opdrachtgever, als normsteller, belangenvertegenwoordiger in de internationale economie en als bevorderaar van proces- en produktinnovatie.
Pluspunten: - basiswerk; - grondig en volledig; - fig. [.4 op pag. 11 geeft een goed overzicht met betrekking tot de verbanden tussen de baggersector, de offshoresector en de scheepsbouwsector; - conclusies aan de hand van een SWOT-analyse; - in bijlage een lijst van nationaal werkende aannemers.
Minpunten: - cijfermateriaal is summier; - teveel in functie van opdrachtgever: mc. 5
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
van der Weijde, Vellinga & van de Ridder 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VBKO 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Dredging in the port of Rotterdam now and in the future, in: Proceedings ofthe XIIIth World Dredging Congress 'Dredging for development', Bombay, 7-10 april 1992.
van der Weijde, R.W. & Vellinga, T. & van de Ridder, K.H.
1992
14
3
Bespreking van het Dredging 2000 programma: de haven van Rotterdam en Rijkswaterstaat (de twee grootste opdrachtgevers in Nederland van de baggersector) hebben samen een programma uitgewerkt om de (onderhouds)baggerkosten te minimaliseren.
2
Jaarverslag 1995
VBKO
1995
30
1,2,3
Het jaarverslag bevat statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken en opleidingen, technisch beleid, juridische zaken en public relations, verenigingszaken.
4
4
Nederland Maritiem Land - 279-
VBKO 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VCB 1991
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VCB 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-280-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Jaarverslag 1996
VBKO
1997
20
1,2,3
Het jaarverslag bevat statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken en opleidingen, technisch beleid, juridische zaken en public relations, verenigingszaken.
4
4
Het baggerbedrijf: basis van de Nederlandse samenleving
Vereniging Centrale Baggerbedrijf
1991
16
3
Promotiebrochure
Jaarverslag 1991
Vereniging Centrale Baggerbedrijf
1992
12
1,2,3
In dit jaarverslag worden volgende onderwerpen besproken: verenigingszaken, knelpunten en aandachtsvelden, een vooruitblik, statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken, opleidingen.
3
4
Nederland Maritiem Land
VCB 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VCB 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Jaarverslag 1992
Vereniging Centrale Baggerbedrijf
1993
16
1,2,3
In dit jaarverslag komen volgende onderwerpen aan bod: verenigingszaken, voorwoord, ontwikkelingen in de binnenvaart, statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken, opleidingen.
3
4
Jaarverslag 1993
Vereniging Centrale Baggerbedrijf
1994
20
1,2,3
Het jaarverslag bestaat uit een voorwoord, aandachtspunten, samenwerking (maritiem platform Nederland, EuDA, ... ), ontwikkelingen in de binnenvaart, statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken, opleidingen, vereningingszaken.
3
4
Nederland Maritiem Land - 281-
VCB 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VNSI1996a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-282-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Jaarverslag 1994
Vereniging Centrale Baggerbedrijf
1995
20
1,2,3
In dit jaarverslag komen volgende onderwerpen aan bod: voorwoord, aandachtspunten, ontwikkelingen in de binnenvaart, statistische gegevens over markt en vloot, sociale zaken, opleidingen en verenigingszaken.
3
4
Nederlands zeegaand baggermaterieel op I januari 1996, in: Maritiem Journaal 1996, pag.214-215
VNSI
1996
2
2
Opsomming van de Nederlandse cutterzuigers en hopperzuigers: naam van het schip, eigenaar, bouwjaar, PK's, laadvermogen, afmetingen en merk motoren.
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
World Port Construction & Ocean Technology 1990
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Dredge contractors: more optimism about? in: World Port Construction & Ocean Technology, juli 1990, pag.9-l2
Jaar 1990
Aantal pagina's 4
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Het artikel start met een overzicht van de belangrijkste sleutelfiguren op de internationale markt en bespreekt kort herschikkingen (overnames, samenwerking, ... ). Daarna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste contracten die deze bedrijven hebben binnengehaald. Het artikel dateert echter uit 1990 en is daarom achterhaald.
2
Nederland Maritiem Land -283 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-284 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Binnenvaartsector
Brolsma 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Investeringen in natte infrastructuur, in: Maritiem Nederland, juni/juli 1997, pag.32-34
Brolsma J.U.
1997
3
3,4
Dit artikel gaat in op de recente ontwikkelingen in de binnenvaart die stevige investeringen van de overheid rechtvaardigen. Onder meer kunnen worden genoemd de onstuimige groei van de containerbinnenvaart (circa 1.5 miljoen TEU of I miljoen containers per jaar), vervoer van afval- en milieustoffen, kolen naar Duitsland, chemische producten. Het vervoer van containers concentreert zich tussen Rotterdam en het hinterland (500 000 TEU) en tussen Antwerpen en Rotterdam (550 000 TEU). Daarnaast gaat nog 250 000 TEU via Antwerpen en 45 000 TEU via Amsterdam naar het hinterland. Daarnaast gaat van Rotterdam nog 140 000 TEU naar de rest van Nederland.
Het streven van de overheid is om de financiële middelen bij hoofdvaarwegen te investeren en de niet-hoofdvaarwegen mogelijk over te dragen aan regionale overheden. In de recente nota TIB heeft de minister zich in het bijzonder uitgesproken voor steun aan intermodale terminals en de aantakkingen van het onderliggende vaarwegennet aan de hoofdvaarwegen.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
CBRB 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Regelingen betreffende de structurele sanering van de binnenvaart
CBRB
1992
66
3,4
In dit rapport zijn de juridisch wettelijke bepalingen opgenomen zoals die medio 1992 bestaan. De veranderingen en aanvullingen sindsdien zijn losbladig beschikbaar. Het rapport is nuttig teneinde het in het verleden gevoerde overheid te evalueren.
4
2
Nederland Maritiem Land - 285-
CBRB 1992b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-286-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Algemene voorwaarden, aansprakelijkheidsregels en verzekeringsmogelijkheden in de binnenvaart
CBRB
1992
35
4
In dit rapport zijn drie teksten van voordrachten opgenomen die de effecten van het in werking treden van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek in 1992 hebben op de aansprakelijkheid en de verzekeringsvoorwaarden van de binnenvaart.
3
Nederland Maritiem Land
CBRB 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
CBRB Jaarverslag 1996
CBRB
1997
43
1,2,3,4
In het CBRB jaarverslag 1996 wordt melding gemaakt van de tot stand gekomen samenwerking tussen het overgrote deel van belangenorganisaties door de oprichting van Binnenvaart Nederland. De verwachting dat deze organisatie de verdeeldheid binnen de sector in goede banen zal leiden zijn hooggespannen. Een cijfermatige blik van de sector wordt gegeven door cijfers afkomstig van IVR, april 1997. In het verslag is verder aandacht voor sociale zaken. Het streven is te komen tot een 'algemeen raamwerk' in de vorm van een bedrijfstak CAO. In relatie tot de aanbevelingen door de Commissie van Duursen is de CBRB gestart met een viertal acties, namelijk Barge Control Centra (BCC), Container Uitwisselpunt Binnenvaart (CUB), Continentaal Wegen Watervervoer (CWWV) en Barge Express (BEX).
De ledengroepen en deelsectoren die door het 160 leden tellende CBRB worden beschreven zijn: · groep tankvaart; · overleggroep bunkerbedrijven; · groep droge lading; · overleggroep duwvaart; · groep personenvervoer; · groep varende ondernemers; · groep sleep- en duwtransporten; · groep containeroperators.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -287-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Europakringen 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Zit de binnenvaart te snurken?, in: Uit Europakringen, juni 1997, pag.14-18
Uit Europoortkringen
Jaar 1997
Aantal pagina's 5
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
In dit artikel geeft directeur Hoogwout van Veerhaven aan dat er voor de binnenvaart nieuwe mogelijkheden ontstaan: niet enkel containervaart maar ook het extra vervoer van kolen naar Duitsland indien daar de kolenmijnen sluiten. Veerhaven, een volledige dochter van Thyssen Stahl AG te Duisburg verzorgt nu de aanvoer van 14 miljoen ton kolen voor haar moederbedrijf. Meer en meer legt Veerhaven zich ook toe op het vervoer voor derden (zolang dit de activiteiten van het moederbedrijf niet in gevaar brengt).
3
Europese Schippersorganisatie Brussel 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Memorandum over vrijwillige toerbeurt
Europese Schippersorganisatie Brussel
1992
o 4
In dit rapport worden argumenten gegeven die strijden tegen het zonder meer afschaffen van de toerbeurt. Als belangrijkste redenen worden genoemd: · de ongelijke onderhandelingspositie; · het aanhouden van economisch verantwoorde reservecapaciteit; · de aanwezigheid van structurele overcapaciteit.
Het aanbod van ladingcapaciteit wordt gekenmerkt door een groot aantal zelfstandige schippers en slechts een klein deel rederijen (die bovendien meestal enkel als tussenpersoon optreden). In Nederland werkt 97% van de ondernemers met maximaal 3 schepen en in België is dit welhaast 100%. De fluctuaties in de vraag (en bijgevolg het continuïteitsrisico) worden bijgevolg geheel gedragen door de zelfstandige schippers.
Rekening houdend met de structuur van de markt en de specifieke marktimperfecties zou het beleid gericht dienen te zijn op de instelling van een marktconforme organisatie.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
-288- Nederland Maritiem Land
Fernhout 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ongekende mogelijkheden
Fernhout M., Drs.
1992
6
3
In dit artikel wordt een optimistische blik gegeven op de toekomstige positie van de binnenvaart en wordt een relatie gelegd met de toekomstvisie rond Waal Hoofdtransportas. Met name het vervoer van containers, nieuwe personenauto's, afval en gevaarlijk vervoer worden als belangrijke groeimarkten aangegeven.
De indeling van de binnenvaartsector geschiedt volgens Fernhout best naar bedrijfsvorm en naar deelmarkten (bijvoorbeeld geografisch of naar ladingsoort). De opsplitsing naar bedrijsvorm zou kunnen bestaan uit: · particulieren met één of meerdere schepen; · commerciële samenwerkingsverbanden van particulieren; · rederijen met eigen schepen en/of schepen in regie; · transportbedrijven, al dan niet met vaste schepen in huur of regie.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 289-
Fernhout 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 290-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Binnenvaart eenzijdig in beeld, in: Maritiem Journaal 1994, pag. I 05-116
Fernhout M., Drs.
1994
7
3,4
In dit artikel wordt het slechte imago van de binnenvaart in vraag gesteld. Belangrijk hiervoor is tevens het regelmatig vastgelopen overleg. Zo wordt bijvoorbeeld het open overleg onder voorzitterschap van Prof. Dr. W. Albeda geanalyseerd. Van december 1993 tot en met maart 1994 zijn drie projectgroepen ingesteld, en wel inzake: · marktwerking; · overcapaciteit en flankerend beleid; · stimulering.
Alhoewel de betrokken partijen het eens waren over de nood aan een herstructurering en het opzetten van een stimuleringsprogramma, heerste er grote onverdeeldheid over de invulling hiervan. Inzake marktwerking is er verdeeldheid over de rol van commerciële samenwerkingsprogramma' s. Inzake overcapaciteit en flankerend beleid was er wel overeenstemming over: · de aanpak van een nieuwe oud-voor-nieuwregeling; · de aanpak van een sloopregeling; · de modaliteiten van een op de binnenvaart toegesneden bedrijfsbeëindiging; · de herinvoering van huisvesting bij uittreden; · het opnieuw invoeren van de investeringsaftrek in de binnenvaart; · aanpassing van de modaliteiten van de fiscale stakingsvrijstelling.
Voor wat betreft stimulering waren betrokken partijen akkoord over · de nuttige functies van samenwerkingsverbanden; · de financiering van bepaalde, stimulerende maatregelen; · overige stimuleringsactiviteiten.
4
2
Nederland Maritiem Land
Fernhout 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Oude toerbeurt in nieuwe jas, in: Maritiem Journaal 1995, pag.123-132
Fernhout M., Drs.
1995
10
2,3,4
In dit artikel wordt het streven van de overheid om de commerciële samenwerking te bevorderen geplaatst tegenover het bestaande toerbeurtsysteem. In casu verandert er weinig. Alhoewel de binnenvaartorganisaties al jaren streven naar een structuur om meer gezamenlijk op te treden is pas sinds de oprichting van Binnenvaart Nederland sprake van een serieuze poging hiertoe.
In het artikel worden tevens enkele economische kengetallen genoemd ter beschrijving van de sector. De bruto toegevoegde waarde bedroeg in 1992 ruim 1.5 miljard NLG (exclusief 0.1 miljard NLG van binnenvaart verwante bedrijven. De directe werkgelegenheid bedroeg 14610 en is daarmee beduidend hoger dan in de zeevaart. In totaal wordt voor de maritieme sector een werkgelegenheid van 86 516 personen vooropgesteld. Tevens wordt de modal split van het containervervoer in Rotterdam in cijfers weergegeven.
K waUtatief 4
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 291-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Overslag van containers - Vanuit en naar binnenschepen in de Haven van Rotterdam in 1993
Port of Rotterdam - Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
Jaar 1995
Aantal pagina's 24
Type informatie 2,3
Samenvatting In het rapport is een lijst bijgevoegd van 17 Rotterdamse stuwadoors die jaarlijks worden geënqueteerd (circa 95% van aan- en afgevoerde containers) ter verkrijging van actuele marktinformatie. Het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam onderscheidt drie categorieën stuwadoors, namelijk
Kwalitatief
Kwantitatief
-292-
· grote containerstuwadoors (ECT, Unicentre, BelI Lines en Deka); · overige containerstuwadoors; · stuwadoors van lege containers (VGC Storage en Transport, Pakhoed Container Service, Hadico Terminals en Waalhaven Terminals).
De voordelen die transport van containers per binnenvaart biedt zijn legio en omvatten onder meer: · een gunstige prijs-kwaliteitverhouding; · een snelle dienstverlening door de toename van het aantal afvaartfrequenties van containerlijndiensten per binnenschip; · positieve bijdrage inzake vermijding congestie; · beperking externe (milieu)kosten; · geen hinder met betrekking tot nachtrijverboden; · voorbereid op dreigende accijnsverhoging van het wegvervoer.
De containervaart is een vorm van intermodaal transport. Volgens de Notitie Goederenvervoer (1994) zijn er een vijftal tendensen die pleiten voor verdere ontwikkeling van intermodaal vervoer, namelijk; · toenemende aandacht voor omvang en groei van de vervoersstromen en hoe deze te accomoderen; · toenemende aandacht voor milieu bij het verwerken van de grote vervoersstromen; · toenemende politieke weerstand tegen de grote groei van het wegtransport; · afnemende bereidheid van overheden om grootschalig te investeren in nieuwe wegen; · toenemende Europeanisering van het vervoersbeleid.
3
2
Nederland Maritiem Land
Hengst 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Binnenvaart in beeld
Hengst S., prof. ir.
1995
10
1,2,3,4
Dit boek biedt enkele interessante aandachtspunten voor het uitvoeren van een economische-impactstudie. Nochtans is er meer nadruk op technische factoren dan op economische factoren. De hoofdstukken 2 (Transport over binnenwateren), 3 (Binnenvaartvloot) en 7 (Exploitatie en bedrijfsvoering) zijn in dit opzicht het meest interessant. In Hoofdstuk 7 van het boek worden bijvoorbeeld verschillende contractvormen besproken (eigen vervoer, lange termijn, korte termijn).
3
2
Inland Shipping 1993b
Titel Binnenvaart: van personeelsgebrek tot werktijdverkorting, in: lnland Shipping, nov 1993, pag.13-17
Auteur Inland Shipping
Opdrachtgever
Jaar 1993
Aantal pagina's 4
Type informatie 3
Samenvatting In dit artikel wordt de positie van de binnenvaart geschetst in een markt met dalend ladingaanbod en grote overcapaciteit. Als positieve ontwikkeling voor de binnenvaart kan de afbouw van kolenwinning in Duitsland worden genoemd. Niettemin dient de binnenvaart alert te zijn en in te springen op nieuwe ladingbehoeften (zoals containers). In relatie tot de verwachte vraag naar scheepsruimte staat ook de werkgelegenheid, die in dit artikel nog verder wordt geanalyseerd.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land -293 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Inland Shipping 1994a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Binnentankvaart moet afslanken, in: Inland Shipping, nov 1994, pag.20-23
1994
3
3
In dit artikel wordt de situatie van de tankvaart beschreven. Deze markt wordt gekenmerkt door zeer lage prijzen als gevolg van belangrijke overcapaciteit en een krimpende markt. De discussie situeert zich momenteel dan ook rond adviestarieven, prijsafspraken, en vrije markt. Leo van Haak (van de Vereniging van Internationale Tankvaart Bevrachters, VITB) zou dan ook willen pleiten voor sloop en een nieuwbouwstop, alhoewel zeker deze laatste maatregel geen unanieme steun vanuit de sector zal krijgen.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Inland Shipping 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-294 -
Combivaart voor de lange termijn-visie van de binnenvaart, in: Inland Shipping, april 1994, pag.4-6
1994
3
3
Onder meer door de sterke versnippering in de binnenvaartsector ontbreekt een lange-termijnvisie. Deze is nochtans vereist om te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en mee te kunnen spreken en denken met de andere modaliteiten, de overheden en de andere betrokkenen voor de strategie in het goederenvervoer op de lange termijn. Daartoe heeft het CBRB het project 'Combivaart' in het leven geroepen (onder leiding van Aart van den Wall Bake). Het doel van dit project is het opstellen van een business plan waarmee handen en voeten kunnen worden gegeven aan hetgeen door de Commissie van Duuren is aangereikte in het rapport Vaart in de Keten.
3
Nederland Maritiem Land
IVR 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
IVR 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Haftungsvorschriften fUr die Binnenschiffahrt
IVR
1995
124
4
Een van de doelen van IVR is het aanzetten tot een juridische harmonisering van het binnenvaartrecht en de daarmee samenhangende aansprakelijkheidsregeling. Dit rapport vergelijkt de wetgeving rond aansprakelijkheid (zowel uit onrechtmatige daad als uit overeenkomst) van binnenschippers in Zwitserland, Frankrijk, Duitsland, Nederland, belgië, Luxemburg, Oostenrijk, Hongarije, Croatië en Polen. Hierdoor is het mogelijk een expliciete vergelijking te maken tussen de verschillende landen, wat in het rapport echter niet is gebeurd.
3
Statistieken van de Internationale Rijn-en Binnenvloten
IVR
1996
10
1,2
In dit qua omvang bescheiden statistisch boekje wordt een overzicht gegeven van de motorvrachtschepen naar tonnageklasse, capaciteit van de nieuw gebouwde schepen, verdeling vloot naar type, tankvloot opgesplitst per land, capaciteit vrachtvervoerende vloot (+ Rijnvloot).
Kwantitatief 4
Nederland Maritiem Land - 295-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Jorritsma 1994
Titel Inland Container Shipping Rotterdam
Auteur Jorritsma A., Minister van Verkeer en Waterstaat
Opdrachtgever
Jaar 1994
Aantal pagina's 32
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 296-
In deze publicatie zijn de vaarschema's vanuit en naar Rotterdam in detail weergegeven. Tevens zijn er adreslijsten van Rijndienstoperatoren en terminal operators opgenomen.
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Knight Wendling 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Vaart in de keten - Actieplan ter bevordering van internationaal goederenvervoer via de binnenvaart - eindrapport commissie van Duursen
Knight Wendling
1993
33
1,4
Dit eindrapport van de Adviescommissie Stimulering Internationale Binnenvaart (Commissie van Duursen) richt zich op de versterking van het internationale intermodale vervoer door de binnenvaart. De gevolgde werkwijze van de commissie kent twee fasen: · formulering en selectie van hypothesen met betrekking tot de mogelijkheden en knelpunten bij de binnenvaart; · bepaling van oplossingsrichting.
De geselecteerde hypothesen waren 'marketing en verkoop' en 'logistiek'. De randvoorwaarden waarbinnen de voorgestelde acties zijn gesteld vereisen een integrale benadering die de identiteit van de binnenvaart operators respecteert en een gefaseerde efficiëntieverbetering voorstaat. Het door de commissie opgestelde actieplan dat een grote rol toekent aan telematica bestaat uit vier punten, namelijk: · integrale dienstverlening door operationele samenwerking; · rationalisatie aan- en afvoer geünitiseerde lading in de binnenvaart; · ontwikkeling continentaal gecombineerd weg-watervervoer met standaard ladingeenheden; · oprichting taakgroep ontwikkelingen coördinatie van innovatief binnenvaart vervoer.
Kwalitatief 5
Kwantitatief
Nederland Maritiem Land - 297-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Lloyd's List 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Barge sector floats towards liberalisation, in:Lloyd's List, june 1994, pag.6-9
1994
3
3,4
Dit artikel geeft een kort overzicht van de binnenvaartsector. Als belangrijkste problemen in de sector worden genoemd: · overcapaciteit; · organisatorische versnippering; · problemen rond goederenallocatie.
3
Maritiem Nederland 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Containerbinnenvaart overtreft prognoses, in: Maritiem Nederland, mei 1995, pag.13-16
Jaar 1995
Aantal pagina's 4
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-298-
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de 12 barge operators die met ongeveer 60 schepen actief zijn op de Rijn (medio 1995). Tevens is het aantal vervoerde containers opgenomen: tussen Rotterdam en Rijnstroomgebied: 400 000 tussen Rotterdam en Antwerpen: 400 000 tussen Amsteredam en Rijnstroomgebied: 20 000 tussen Antwerpen en Rijnstroomgebied: 180 000 tussen Rotterdam en binnenland: 70 000
2
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1992a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Dutch waterways
Ministery of Transport, Public Works and Water Management
1992
14
3
Brochure van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over de Nederlandse vaarwegen. Informatief.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Ministerie van V&W 1992b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De binnenscheepvaart
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1992
25
1,3,4
In deze brochure van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt de binnenvaart beschreven aan de hand van de nieuwe uitdagingen (met name de schakelfunctie in de totale keten) en wordt de rol van de overheid belicht. Nationaal gezien is de binnenvaart ondergebracht bij de departementen DGV (sociaal-economisch beleid), RWS (infrastructuur en het beheer ervan), DGSM (nautisch-technisch beleid). Internationale organisaties op het gebied van de binnenvaart zijn onder meer de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, de Europese Gemeenschap, de Economische Commissie voor Europa, en de Europese Conferentie van Ministers van Transport.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 299-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 300-
De binnenscheepvaart
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1993
31
4
De bedoeling van deze brochure is iedereen die bij de binnenvaart betrokken is, te informeren over de verschillende facetten van de binnenvaart die het departement behartigt. De brochure begint met een overzicht van de internationale instanties die met de binnenvaart te maken hebben en de internationaal geldende regels. Daarna wordt globaal ingegaan op nationale wetten en regels die vaak voortvloeien uit internationale wetgeving. Verder wordt er ook informatie verstrekt over het vervoer van gevaarlijke stoffen, over het vaarwegenbeleid en over verkeersbegeleiding. De brochure bevat ook een adressenlijst van de verschillende in de brochure vermelde instanties en organisaties. De brochure is in die zin relevant voor de studie, dat een alle departementen binnen de Nederlandse overheid betrokken bij de binnenvaart op een rijtje worden gezet, alsook dat de belangrijkste wetgevingen en richtlijnen (nationaal en richtlijnen) worden vermeld en kort worden besproken.
3
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Goederenvervoer editie 1996
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1996
135
2
Interessante gegevens voor de studie worden gegeven in tabel 1.3 en 1.4: arbeidsplaatsen in de Nederlandse Zeehavens. De gegevens zijn echter afkomstig van de Nationale Havenraad, die deze gegevens veel uitvoeriger in een apart rapport heeft gepubliceerd. De infrastructuur voor de verschillende vervoersmodi in Nederland wordt ook geschetst aan de hand van een aantal ingekleurde kaartjes: interessant, maar niet echt relevant voor de studie. Er worden ook cijfers over binnenvaart gegeven, zoals aantal binnenvaartschepen naar type in Europa, nationaal en internationaal vervoer per binnenschip door Nederlandse ondernemers per verkeersgebied, intensiteit, ontwikkeling en vervoerd tonnage scheepvaartverkeer op de hoofdvaarwegen. Veel van deze gegevens worden echter met behulp van een ingekleurd kaartje weergegeven en zijn dus ook niet echt bruikbaar voor de studie.
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 301-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 302-
Vervoer-Economische Verkenningen 1997-2002
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1997
131
2,3
Het rapport is in feite een soort prognose voor het goederenvervoer. In het eerste hoofdstuk worden de hoofdlijnen van de studie samengevat. Hoofdstuk 2 schetst een beeld van de markt van het goederenvervoer. De vraagzijde en de aanbodzijde komen hierbij afzonderlijk aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de ontwikkelingen van het goederenvervoer in Nederland. Daarbij worden de vervoersstromen onderscheiden naar hun herkomst en bestemming. Tevens wordt het goederenvervoer verdeeld naar goederensoort. In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling van het goederenvervoer geanalyseerd per vervoerswijze. In hoofdstuk 5 wordt tenslotte ingegaan op de economische positie van het Nederlandse goederenvervoer. Daarbij wordt onder andere aandacht besteed aan de concurrentiepositie van de Nederlandse goederenvervoersector (per vervoersmodus ).
Pluspunten: - goed overzichtsdocument, met hier en daar interessante statistische gegevens (o.a. werkgelegenheid en toegevoegde waarde); - relatief recente gegevens (1994).
Minpunten: - enkel delen met betrekking tot binnenvaart relevant voor de studie; - cijfermateriaal niet echt nieuw; - bespreking van de economische concurrentiepositie is wel heel erg summier en is gebaseerd op trafiekcijfers.
2
2
Nederland Maritiem Land
NEA 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Bedrijfsuitkomsten van motorvrachtschepen in de particultiere binnenvaart ( 1989-1990)
NEA
1992
76
2,3
NEA verzamelt jaarlijks de financiële gegevens van een groot aantal eenscheepsondernemingen. Sinds het rentabiliteitsonderzoek over het jaar 1988 gebeurt dit in samenwerking met de Rijksinspectie van het Vervoer (RIV). Aan de hand hiervan voert NEA een analyse uit van de rentabiliteit van de ondernemingen in een aantal deelmarkten en schetst de ontwikkeling van een aantal belangrijke kengetallen. NEA onderscheidt de deelmarkten zand en grind (de facto vrije markt) enerzijds en overige goederen anderzijds. Binnen deze laatste categorie wordt onderscheid gemaakt tussen Oost-West vaart (Rijn), Noord-Zuid vaart en binnenlandse vaart. Tenslotte wordt binnen elk van deze deelklassen een onderscheid gemaakt naar laadvermogen.
Alhoewel in de studie wordt aangegeven dat het wenselijk is deelklassen te onderscheiden vanwege de verschillende heersende marktregimes, wordt geen argumentatie gegeven waarom juist voor een bepaalde indeling gekozen is.
In het vervolg van het rapport wordt een aparte analyse gegeven van: . de opbrengsten (uit vervoer, uit verhuur, overliggelden, lig- en vletwerk en overig); . de kosten (verzekeringspremies, reparatie en onderhoud, voortbewegingskosten, interest, overige vaarkosten, overige vaste kosten, fiscale afschrijvingen, gewaardeerde loonkosten en gewaardeerde rente over eigen vermogen).
De waardering van de loonkosten is moeilijk. In deze studie is dit gedaan op basis van regelgeving inzake bemanningssterkte en beloning alsook op empirische gegevens over omvang en samenstelling van diensttijden.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 4
Nederland Maritiem Land - 303-
NEA 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 304-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Market observation system inland navigation - co st, price and waiting time
NEA
1995
55
2,3
In dit NEA-rapport opgesteld in opdracht van de Europese Commissie wordt een systeem voorgesteld ter monitoring van de marktontwikkelingen in de binnenvaartindustrie. Deze monitor zou elk kwartaal dienen te geschieden en richt zich op de prijs- en de kostenontwikkeling. De kost-prijsvergelijkingen gebeuren middels indices en waarden per tonkilometer, opgesplitst naar drogeladingschepen, duwkonvooien en natte-Iadingschepen. De prijs-kostratio geeft de ontwikkeling van de markt weer en wordt gepresenteerd middels de markt index.
De kostencalculatie includeert onder meer lonen, kapitaalkosten en brandstof en geschiedt in drie fasen: · kostencalculatie per scheepsbeweging; · berekening van de kostindex; · weging van de indices voor het relatieve belang van de scheepsbeweging.
Minpunt: het Cost Index Model werkt met behulp van gegevens per schee psbeweging. Vanwege de grote variatie die hierin bestaat wordt de bruikbaarheid ervan bemoeilijkt. Om deze reden zijn bijvoorbeeld de gereguleerde deelmarkten apart bekeken.
3
4
Nederland Maritiem Land
NEA 1995d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
NEA 1995e
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Koers op kansen - een onderzoek naar het toekomstperspectief van de binnenvaart - hoofd rapport
NEA
Ministerie Verkeer & Waterstaat
1995
89
2,3,4
Het onderzoeksproject tracht een antwoord te formuleren op de vraag 'hoe zal de vraag naar vervoer zich op bepaalde deelmarkten ontwikkelen en welke ontwikkelingen in scheepstype en dienstverlening zijn in de binnenvaart nodig op zo goed mogelijk op de vraag in te spelen?' Het rapport is hoofdzakelijk een weergave van trends in de verschillende relevante deelmarkten (zoals agroindustrie, bouw, staalindustrie, enz.), een analyse van de concurrentiepositie van de binnenvaart en een schetst van het toekomstperspectief voor afzonderlijke scheepstypen. De conclusies leiden tot een ruim set beleidsaanbevelingen. Er wordt getracht zoveel mogelijk de stellingen cijfermatig te onderbouwen. De daarvoor gebruikte cijfers zijn hoofdzakelijk trafiekcijfers, kostprijsvergelijkingen en vlootstatistieken. Economische kengetallen ontbreken.
3
3
Koers op kansen - een onderzoek naar het toekomstperspectief van de binnenvaart - achtergrondrapport
NEA
Ministerie Verkeer & Waterstaat
1995
97
2,3
In de achtergrondrapportage wordt dieper ingegaan op een beschrijving van de uitgangspositie voor de binnenvaart en op de verwachte ontwikkelingen van de binnenvaart bij ongewijzigd beleid.
3
3
Nederland Maritiem Land -305 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
NEAlCBRB 1995
Titel
Auteur
Opdrach tgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-306 -
Vaart in containers - Positieschets van de containerbinnenvaart als volwaardig intermodaal alternatief
NEAICBRB
1995
51
2,3
Als belangenbehartiger voor vele ondernemingen in de bedrijfstak heeft het CBRB de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie van Duursen op zich genomen. De CBRB richt zich daarbij met name op de verbetering van de operationele samenwerking tussen Rijncontainervaartorganisaties alsook de ontwikkeling van gecombineerd weg-watervervoer voor continentale ladingstromen.
In deze positieschets wordt voor het eerst gerapporteerd welke vorderingen de containerbinnenvaart inmiddels heeft gemaakt. Binnen de containervaart kunnen twee vormen van regie worden onderscheiden, namelijk carrier en merchant haulage. In het eerste geval voert de carrier de regie, in het tweede geval voert de verlader of expediteur de regie. Momenteel zijn beide vormen ongeveer gelijk vertegenwoordigd. In de toekomst wordt een lichte stijging van het aandeel merchant haulage voorzien als gevolg van de toenemende globalisering, waardoor het aandeel de kleinere stromen in de internationale handel toeneemt, hetgeen een intensieve rol voor expediteurs aannemelijk maakt.
Interessant, doch slechts indicatief, is de kostenvergelijking die is gemaakt van het containervervoer tussen de Maasvlakte en het achterland (Heidelberg). Het vervoer van een gemiddelde container (1.44 TEU) bedraagt I 090 NLG over de weg, 800 per binnenvaart en I 150 per spoor. Wanneer daarbij de besparing op externe kosten (op basis van Externe Kosten des Verkehrs, Planco (1990)) wordt opgeteld wordt de sterke positie van de binnenvaart in containervervoer duidelijk.
2
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research & Price Waterhouse 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina 's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Vergelijkend onderzoek van de concurrentiepositie van de Vlaamse binnenvaartondernemers ten opzichte van de Nederlandse binnenvaartondernemers
Policy Research Corporation N.V. & Price Waterhouse PLI
Promotie Binnenvaart Vlaanderen VZW
1995
330
1,2,3,4
De studie heeft de bedoeling de verschillen in concurrentiële slagkracht voor de Vlaamse en Nederlandse binnenvaartondernemer te onderzoeken. Daarbij wordt de binnenvaartsector opgesplitst in een aantal relevante deelsectoren. Naast het deskonderzoek vond ook een uitgebreid veldonderzoek plaats. Een belangrijk deel van het onderzoek is een vergelijking van de kostenstructuur. Daarnaast komen ook andere aspecten zoals investeringsstimulansen, opleidingen, het algemeen overheidskader en de thuismarkt aan bod. Tenslotte worden beleidsmaatregelen voorgesteld met het oog op een versterking van de concurrentiepositie van de Vlaamse binnenvaartsector.
4
3
Nederland Maritiem Land - 307-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Popken & Hoogenraad 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
- 308-
Het roer moet om; een toekomstvisie voor de Nederlandse binnenvaart
Pop ken H. & Hoogenraad M.
G&P
1994
56
1,3,4
Gezien het belang dat in SVV 11 werd gehecht aan duurzaam transport is de binnenvaart een belangrijke rol toebedeeld. Het doel van deze studie in dit verband is inzicht te verkrijgen in de ontwikkelingen die van invloed zijn op de Nederlandse binnenvaart ten einde te komen tot een toekomstvisie die de concurrentiepositie van de beurtschippers moet verbeteren.
In de bedrijfstak binnenvaart betreft circa 88% van de ondernemingen éénschips-ondernemingen. Slechts 1.5% van de ondernemingen beschikt over meer dan 3 schepen (met name in de tankvaart en het internationaal vervoer). Vanwege toenemende schaalvergroting is het aantal bedrijven nog steeds dalend. De bedrijfstak kan worden opgesplitst in binnenlands vervoer versus internationaal vervoer. Het binnenlands vervoer kan worden verdeeld in natte lading (tankvaart) en droge lading (vrachtvaart). Bij de droge lading vaart kan vervolgens onderscheid worden gemaakt tussen beroepsvervoer en eigen vervoer (ofwel via de wettelijk geordende markt of anderszins). Het internationaal vervoer kan worden gesplitst naar geografische regio: NoordZuidvervoer, Rijnvaart, Oost-Europa.
Momenteel kampt de binnenvaartsector met problemen inzake de aansluiting op de wensen van de klant. Zo kunnen genoemd worden: · hoge kwaliteitseisen; · integrale goederenstroombeheersing; · hub-and-spokesystemen; · frequentere en kleinere zendingen; · door-to-door; · toenemende flexibliteit.
De belangrijkste uitdaging voor de sector bestaat er dan ook uit in te spelen op de logistieke veranderingen, waarbij de containervaart als voorbeeld kan dienen. Daartoe dienen echter vooreerst knelpunten inzake algemene vervoertrends, logistieke ontwikkelingen, overcapaciteit (slechte rentabiliteit) en de versnipperde organisatiegraad (grote verdeeldheid) kan worden weggewerkt.
Daarnaast is er de sterke competitie van het wegtransport, waardoor de binnenvaart zal moeten streven naar een verhoging van de toegevoegde waarde, specialisatie op bepaalde goederensoorten alsook naar een kwalitatief hoogwaardige dienstverlening.
De aanbevelingen die in het rapport worden gedaan zijn helaas weinig uitgewerkt: · het verminderen van de versnippering van de binnenvaart;
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
· het verm inderen van de overcapaciteit; · het op term ijn afschaffen van de toerbeurt; · beter inspringen op logistieke en marktontwikkelingen; · verbeteren ruimtelijke visie ten opzichte van de binnenvaart.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 2
Roos 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Zuurstof voor de industrie, in: Maritiem Journaal 1996, pag.87-9l
Roos A.N.
1996
5
3
In dit artikel wordt de verwachting uitgesproken dat liberalisering van de binnenvaart zal leiden tot het ontstaan van een klantgerichte en moderne bedrijfstak die tegen concurrerende tarieven kan opereren. Verder wordt de verwachting uitgesproken dat het vervoerde volume massagoederen zal groeien. Het artikel biedt verder echter weinig (nieuwe) aanknopingspunten.
2
Nederland Maritiem Land - 309-
De Nederlandse Maritieme Cluster
STIGOWA 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Projectplan STIGOW A
STIGOWA
1995
3,4
Het project STIGOWA (Stimulering Goederenvervoer over Water) is een landelijke samenwerking tussen het SVV, het NMP (Nationaal Milieu Beleidsplan) en het Meerjarenprogramma van het IPO (Internationaal Provinciaal Overleg). Doel is te komen tot een systeem voor de regionale en nationale uitwerking van het milieuvriendelijke vervoersbeleid. Het Rijksbeleid, gericht op de bevordering van het milieuvriendelijke vervoer heeft wat betreft vervoer over water onder meer betrekking op: . de aanleg en verbetering van de achterlandverbindingen aan hoofdvaarwegen; . de opzet van eerste- en tweedelijnsknooppunten voor het intermodaal vervoer. Een integrale aanpak van het stimuleren van goederenvervoer over water ontbreekt echter. Stimulering zal bijgevolg van onderop moeten komen en vereist de samenwerking van lokale partijen (gemeenten, plaatselijke verladers en vervoerders). Het STIGOWA-project heeft tot doel dergelijk integraal beleid uit te werken.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
- 310- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
STIGOWA 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Stimuleren goederenvervoer over water. Projectplan IPO-project STIGOW A
STlGOWA
1995
19
4
Projectvoorstel van het STIGOWA-project gericht op de stimulering van lokale partijen na het aangeven van de top-down richting door de overheid. Het project is een landelijke samenwerking tussen het SVV, het NMP en het Meerjarenprogramma van het IPO met als doel het opzetten van een systeem voor de regionale en nationale uitwerking van het milieuvriendelijk vervoersbeleid. Het Rijksbeleid gericht op het milieuvriendelijk vervoer heeft wat betreft vervoer over water onder meer betrekking op de aanleg en verbetering van de achterlandverbindingen enerzijds en de opzet van eerste en tweedelijnsknooppunten voor het intermodaal vervoer anderzijds. In dit beleid ontbreekt een integrale aanpak van het goederenvervoer over water en spelen de regionale vaarwegen en overige overslagpunten een ondergeschikte rol.
4
Nederland Maritiem Land -311-
De Nederlandse Maritieme Cluster
STIGOW A 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 312-
"Nat overslaan!". Concept Beleidsvisie. Stimuleren Goederenvervoer over water
STIGOWA
1997
35
3,4
Het STIGOW A-project heeft tot doel het binnenvaart vervoer effectief te stimuleren. Derhalve moet een tweesporen-beleid worden gevolgd dat enerzijds de achterlandverbindingen optimaliseert om de positie van Rotterdam als mainport te waarborgen en dat anderzijds de concurrentiekracht van het vervoer over water verbetert door onder meer zorg te dragen voor een regio ontsluitend vaarwegennet. Dit sluit aan bij de verplichting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (vastgelegd in Nota Transport in Balans) tot het vergroten van het marktaandeel van het vervoer per spoor, binnenvaart, kustvaart of pijpleiding. Specifiek voor de binnenvaart zullen de volgende maatregelen worden genomen om de concurrentiepositie te verbeteren: · tijdelijke beleidsregeling Bijdragen Vaarwegaansluitingen die verladers een subsidie biedt voor de aanleg van infrastructuur en overslag-voorzieningen; · een haalbaarheidsonderzoek naar automatisch laden en lossen van binnenschepen; · een (financiële) stimulans voor opoerationele samenwerkingsverbanden in de binnenvaart; · een (financiële) stimulans voor telematicaprojecten in de binnenvaart; · infrastructuurverbeteringen, zowel van de hoofdvaarwegen als van het onderliggend vaarwegennet.
4
Nederland Maritiem Land
van Ham 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Intermodhaalbaar; een verkennend onderzoek naar de haalbaarheid van gecombineerd weg-watervervoer voor maritieme containers binnen de Randstad
Van Ham J.C., drs
Faculteit der Technische Bestuurskunde
1995
19
2,3
Startpunt voor deze verkennende studie is het door de Randstedelijke overheden opgezette GOVERA-project om de aanzetten die in SVV II zijn gegeven op het gebied van goederenvervoer verder uit te werken. Binnen het GOVERA-project heeft de Provincie Utrecht de verantwoordelijkheid over gecombineerd vervoer en terminals. In de studie wordt de economische haalbaarheid van een gecombineerd weg-watervervoerssysteem voor maritieme containers aangegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen carrier haulage (zeerederij die totale regie voert of deze in totaliteit uitbesteed) en merchant haulage (verlader of expediteur voert regie over achterlandtransport waardoor verschillende schakels in keten apart worden aangestuurd). De conclusie van het rapport is weinigzeggend: de haalbaarheid dient te worden getoetst aan de hand van de kritische succesfactoren.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land -313 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
-314 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havens algemeen
ATKearney 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Samenwerking verbetert de concurrentiepositie van havens en wordt met name door bedrijven reeds ingevuld - eindpresentatie
ATKearney
DGSM, Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1995
63
3,4
Deze presentatie gaat in op de voor- en nadelen van samenwerking tussen bedrijven in havens en havenbedrijven in het algemeen. Daarbij zijn ook enquêtes gehouden onder de bedrijven en havenautoriteiten. Het blijkt dat bedrijven reeds zeer actief zijn over de havens heen. Dit geldt vooral voor aanpalende mainports en andere havens binnen de corridor, maar ook voor achterlandknooppunten en satelliethavens. De voordelen voor de bedrijven zijn eenvoudig aan te tonen. De voordelen voor havenautoriteiten om samen te werken zijn het duidelijkst bij de achterlandverbindingen en de terreinuitgifte, het minst duidelijk bij marketing en R&D en telematica. De samenwerking situeert zich echter juist op deze laatste punten. De reden is dat de eerste twee aspecten van zeer groot belang zijn voor de lokale activiteit en werkgelegenheid. Een win-win-situatie voor deze aspecten is moeilijk te realiseren. Internationaal gezien is het zelfs onmogelijk. Deze presentatie is vooral interessant voor de strategische analyse van de havens en het overheidsbeleid. Alles blijft daarbij wel zeer indicatief, omdat geen onderbouwing wordt gegeven van de beweringen.
3
ATKearney 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Samenwerking verbetert de concurrentiepositie van havens en wordt met name door bedrijven reeds ingevuld - samenvatting
ATKearney
DGSM, Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1995
16
3,4
Deze samenvatting is een meer uitgeschreven tekst van de presentatie met dezelfde titel.
3
Nederland Maritiem Land -315 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Buck Consultants 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Samenwerking tussen zeehavens in Nederland
Buck Consultants International BV
Nationale Havenraad
1996
65
3,4
Doel van dit project is het identificeren van zinvolle samenwerkingsprojecten tusssen Rotterdam/Amsterdam enerzijds en de kleinere havens anderzijds. Samen met de havens werd een aantal, meestal reeds lopende, projecten geïdentificeerd.
Minpunt: zonder goede incentive kan de overheid niet veel doen aan de samenwerking. Er een rapport over schrijven alleen en een aantal gesprekken voeren is onvoldoende. De waarde voor de EIS® is zeer beperkt.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
de Jong 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 316-
Expansie na consolidatie, in: Maritiem Journaal 1993, pag.126-135
de Jong M.
1993
6
1,3,4
Dit artikel schetst kort de ontwikkelingen in 1993 in de haven van Rotterdam (met focus op de fusies van enkele container- en stukgoed bedrijven, het ontwerp havenplan 20 I 0 en het Delta 2000-8 project), Amsterdam, de Eemsmondhavens, Harlingen, Vlissingen en Terneuzen. Het artikel is te oud en te summier om echt bruikbaar te zijn voor verdere studies.
2
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Dill & Seignette 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
De Nederlandse zeehavens
Dill Hugo & Seignette Raymond
Schip&Werf de Zee
1996
8
1,2,3
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting Het gaat om een overzichtsartikel van de Nederlandse havens Rotterdam, NZKG (Amsterdam), Vlissingen, Terneuzen, Dordrecht, Moerdijk, Eemshaven en Delfzijl. In een eerste deel wordt van elke haven een soort technische fiche opgesteld: belangrijkste deelmarkten, soort haven, oppervlakte, toegankelijkheid, sleutelfiguren, etc. Het tweede deel behandelt de ontwikkelingsplannen in elk van de havens. Tenslotte wordt ook kort aandacht besteed aan de nationale ontwikkelingsplannen. Als inleiding is dit artikel waardevol, maar volstaat niet voor een gedetailleerde analyse.
Kwalitatief
Kwantitatief
3
2
Frederic R. Harris 1993
Titel Havenontwikkelingen van Nationaal Belang
Auteur Frederic R. Harris en NEl
Opdrachtgever Nationale Havenraad
Jaar 1993
Aantal pagina's 25
Type informatie 3,4
Samenvatting Dit rapport heeft tot doel een rangorde op te stellen voor de infrastructuurprojecten die door de verschillende Nederlandse havens zijn voorgesteld. Daartoe worden een aantal criteria gewogen in een multicriteriaanalyse.Het rapport is niet meer echt bruikbaar voor de EIS® omdat het om oude projecten gaat. Pluspunt is dat de methode goed wordt uitgelegd.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land - 317-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Frederic R. Harris/NHR 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Fasering projecten havenontwikkelingen van nationaal belang
Frederic R. Harris en Nationale Havenraad
Nationale Havenraad
1994
16
4
Dit rapport gaat verder op het rapport van F.R. Harris en het NEl over het relatieve belang van de door de havens voorgestelde projecten. De bedoeling is een planning op te stellen voor de uitvoering en financiering van de IS meest interessante projectclusters. De uitleg bij de methode is zeer summier. Het betreft een eerder financieel-technisch rapport, dat vooral nuttig is om de financieringsbehoefte in te schatten. De uitgaande investeringen kunnen eventueel wel gebruikt worden om de uitgaven van de overheid ten aanzien van de havens te ramen. Het minpunt is dat het een plan betreft over lange termijn (1995-20 I 0), waarin bijvoorbeeld geen rekening kan worden gehouden met toekomstige veranderingen in de strategische keuzes die de overheid maakt: bv. Sluis bij Ijmuiden.
4
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 318-
Marktaandelen Le Havre - Hamburg
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
1997
16
2
Dit rapport geeft op een zeer overzichtelijke manier het marktaandeel weer van de verschillende havens in de Hamburg-Le Havrerange in de overslag van 10 goederensoorten. De toelichting erbij is zeer kort, maar het is een interessant naslagwerk.
3
Nederland Maritiem Land
Kuipers
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Startnotitie zeehavenbeleid : bijlage
Kuipers B.
Adviesdienst Verkeer & Vervoer
1994
23
3,4
In deze bijlage worden de ontwikkelingen opgesomd en verduidelijkt die voor de Nederlandse zeehavens van belang zijn. De kansen en bedreigingen die hieruit volgen voor de havens komen ook aan bod. Tenslotte wordt ook aangegeven welke de 17 pijlers zijn waarop een haven rust. Dit rapport is vooral interessant om een SWOT-analyse te maken van de havens.
4
Kuipers, Landkroon, van Raalten & Stam 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Startnotitie zeehavenbeleid op een kruispunt
Kuipers B. & Landkroon R. & van Raalten C. & Stam W.
Adviesdienst Verkeer & Vervoer
1994
23
4
In deze nota wordt door verschillende afdelingen van V & Waangegeven welke ontwikkelingen opgetreden zijn sinds het Tweede Structuurschema Zeehavens (SZH) en Verkeer en Vervoer (SVV-U). Rekening houdend met deze ontwikkelingen worden vijf alternatieven ontwikkeld voor het toekomstige havenbeleid. In zeer algemene termen worden deze alternatieven uitgewerkt: maatregelen, gevolgen op concurrentiepositie en toegevoegde waarde, enz. De studie is interessant om ideeën op te doen voor een toekomstig beleid.
4
Nederland Maritiem Land - 319-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse zeehavens. Wat brengt de toekomst. Verslag discussiedag 21 nov. 1995
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1995
44
3,4
Het gaat hier over een discussie in zeer grote groep, met als gevolg dat zeer weinig nieuws werd verteld en geen echte discussie tot stand is gekomen. Bovendien blijft de bespreking vaak zeer algemeen. Niet echt bruikbaar voor de EIS®.
3
Ministerie van V & W 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Voortgangsnota zeehavenbeleid
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
1995
47
4
In deze nota wordt de stand van zaken weergegeven van het zeevaartbeleid. De positie van de Nederlandse zeehavens wordt beschreven op basis van andere rapporten. Tevens wordt een tussentijdse evaluatie gemaakt van het Structuurplan Verkeer en Vervoer Ir.
Minpunt: er worden niet echt nieuwe dingen aangegeven of aangekondigd. Het gaat om een stand van zaken ten behoeve van het Parlement. Het nut is vooral dat duidelijk wordt welke aspecten in het beleid worden benadrukt.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
-320- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1994a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Jaarverslag 1993
Nationale Havenraad
1994
85
1,2,3,4
Het jaarverslag van de Nationale Havenraad geeft een overzicht van de ontwikkelingen die voor elk van de individuele havens van belang zijn. In eerste instantie ligt de nadruk op de strategische ontwikkelingen en de activiteiten van de Havenraad. Zo komen ook verschillende onderzoeken die de Havenraad liet uitvoeren, aan bod. De cijfers die gegeven worden hebben betrekking op de aanen afvoer, over zee, het ruimtebeslag, de binnengekomen zeeschepen en de werkzame personen.
Pluspunt is dat er een compleet overzicht wordt gegeven, inclusief gegevens over de bedrijven in de havens, over de recente ontwikkelingen. Ook wordt verwezen naar uitgevoerde studies die dan aangevraagd kunnen worden. De meest bruikbare informatie is kwalitatief.
Minpunt is dat de kwantitatieve informatie over werkgelegenheid in vier, nogal onlogisch samengestelde sectoren is opgedeeld. De cijfers zijn vooral in hun totaal bruikbaar en per haven (niet per sector).
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land -321-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-322-
Bedreigingen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens
Nationale Havenraad
1994
24
3,4
Dit rapport geeft een overzicht van de aspecten die een bedreiging kunnen inhouden of reeds zijn voor de Nederlandse zeehavens: overheidsparticipatie, infrastructuurinvesteringen, milieu, grenscontrole, arbeidskosten, loodsen, interpretatie en handhaving van regelgeving.
Pluspunt: op deze manier wordt een overzicht bekomen van alle beleidsaspecten die volgens de Nederlandse havens van belang zijn in het havenbeleid. Het is eigenlijk een verlanglijstje voor de overheid.
Minpunt: de meeste punten zijn indicatief en weinig kwantitatief uitgewerkt.
4
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens. 1985-1994
Nationale Havenraad
1995
45
1,2
Dit rapport presenteert en bespreekt cijfers over de werkgelegenheid in de verschillende Nederlandse zeehavens. Daarbij zijn dezelfde definities gehanteerd als in de NEl-studie over de toegevoegde waarde. Totaalcijfers worden gegeven, cijfers per sector (logistiek, vervoer, industrie en groothandel; waarbij wel moet gezegd worden dat deze indeling niet erg logisch in elkaar zit), per havengebied (Eemsmondgebied, NZKG, Rijn- en Maasmond, Scheldebekken en Overige zeehavens), binnen de sector, relatie met overslag en zeeschepen en detailcijfers met subsectoren.De cijfers gelden voor de periode 1985-1995. Het minpunt is dat wordt uitgegaan van een geografisch criterium (gelegen binnen een zeehavengemeente) en een functioneel criterium (SBIindeling). Er zijn geen correcties toegepast voor bedrijven die toch havengebonden zijn, maar per toeval er niet bij horen. Het is een rechte telling, zonder maatwerk. Het voordeel is dan wel dat ze makkelijk (en goedkoop) te herhalen is. Het nadeel is dat de info minder accuraat is en dus moeilijker om een beleid op te bouwen. Verder wordt geen detail gegeven over de deelsectoren als scheepsbouw, offshore, visserij,,,.
2
3
Nationale Havenraad 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Modelverordening Binnenhavengeld
Nationale Havenraad
1995
27
4
Het betreft een model voor de bepaling door de gemeenten van de binnenhavengelden. Het gaat eerder om een technisch-juridisch document, bruikbaar bij het vastleggen van de beleidsimplementatie.
3
Nederland Maritiem Land -323 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1995c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1994
Nationale Havenraad
1995
93
1,2,3,4
In het jaarverslag zijn vooral volgende onderwerpen interessant in het kader van de EIS: ontwikkelingen in de zeehavens en het zeehavenbeleid: infrastructuur, op- en overslagbedrijven, industrie (waaronder offshore-industrie en scheepsbouw- en reparatie), havenbeheer en milieubeheer (waaronder 'onderhoudsbaggeren') en overige ontwikkelingen. Het jaarverslag bevat ook interessante statistische gegevens, ondermeer een overzicht van de overslagactiviteiten in alle Nederlandse havens, ook opgespl itst naar goederensoort en verschijningsvorm (interessant voor de karakterisering van de verschillende havens), ruimtebeslag zeehaventerreinen, binnengekomen zeeschepen en (op basis van de studie uitgevoerd door de Nationale Havenraad) werkgelegenheidcijfers. Er worden evenwel geen cijfers over toegevoegde waarde, omzet of dergelijke gepubliceerd. De kwalitatieve informatie is vrij uitgebreid en geeft een compleet overzicht van de ontwikkelingen. Verder gelden dezelfde opmerkingen als bij het verslag voor 1993.
4
3
Nationale Havenraad 1995d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-324 -
Modelverordening Zeehavengeld
Nationale Havenraad
1995
34
4
Het betreft een model voor de bepaling door de gemeenten van de zeehavengelden. Het gaat eerder om een technisch-juridisch document, bruikbaar bij het vastleggen van de beleidsimplementatie.
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens. 1985-1995
Nationale Havenraad
Jaar 1996
Aantal pagina's 49
Type informatie 1 ,2
Samenvatting Dit rapport presenteert en bespreekt cijfers over de werkgelegenheid in de verschillende Nederlandse zeehavens. Daarbij zijn dezelfde definities gehanteerd als in de NEl-studie over de toegevoegde waarde. Totaalcijfers worden gegeven, cijfers per sector (logistiek, vervoer, industrie en groothandel; waarbij wel moet gezegd dat deze indeling niet erg logisch in elkaar zit), per havengebied (Eemsmondgebied, NZKG, Rijn- en Maasmond, Scheldebekken en Overige zeehavens), binnen de sector, relatie met overslag en zeeschepen en detailcijfers met subsectoren.De cijfers gelden voor de periode 1985-1995. Het minpunt is dat wordt uitgegaan van een geografisch criterium (gelegen binnen een zeehavengemeente) en een functioneel criterium (SBI-indeling). Er zijn geen correcties toegepast voor bedrijven die toch havengebonden zijn, maar per toeval er niet bij horen. Het is een rechte telling, zonder maatwerk. Het voordeel is dan wel dat ze makkelijk (en goedkoop) te herhalen is. Het nadeel is dat de info minder accuraat is en dus moeilijker om een beleid op te bouwen. Verder wordt geen detail gegeven over de deelsectoren als scheepsbouw, offshore, visserij, ...
Kwalitatief 2
Kwantitatief 4
Nationale Havenraad 1996c
Titel
Auteur
Opdrach tgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1995
Nationale Havenraad
1996
89
1,2,3,4
Het rapport is weerom interessant om een overzicht te krijgen van de beleids- en andere ontwikkelingen die een rol spelen voor de Nederlandse havens. Verder gelden dezelfde conclusies als voor het verslag van 1993.
4
3
Nederland Maritiem Land -325 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1996d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Hamburg-Le Havre Range, ontwikkelingsplannen in infrastructurele projecten in de belangrijkste Duitse, Belgische en Franse havens
Nationale Havenraad
1996
62
3,4
Dit rapport geeft een overzicht van alle in uitvoering zijnde en geplande investeringen in haven infrastructuur in de betrokken landen. Pluspunten: er wordt veel detail geboden en een goed overzicht. Op die manier kan de toekomstige ontwikkeling van de capaciteit worden ingeschat en de positie van de Nederlandse havens daarin. Het rapport is vooral nuttig voor de Nederlandse overheid en havens om het eigen infrastructuurbeleid op afte stemmen. Het dan voor de EIS® ook interessant zijn voor aanbevelingen ten aanzien van het infrastructuurbeleid.
4
2
Nationale Havenraad 1996e
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-326-
Aan- en afvoer van goederen over zee in de Nederlandse zeehavens, 4e kwartaal 1996
Nationale Havenraad
1996
58
2
Dir rapport bespreekt de trafiekevoluties in de Nederlandse havens en de Europese havens in de omgeving (België, Duitsland, Frankrijk, UK). Daarnaast worden ook de belangrijkste goederenstromen wereldwijd kort besproken, evenwel zonder verklaringen te geven. Tenslotte zijn ook werkgelegenheidscijfers voor 1995 opgenomen, berekend volgens een rechte telling via de SBI-indeling in combinatie met expertgegevens. Deze cijfers moeten een goede benadering zijn, doch zijn zeer algemeen. Het pluspunt van dit rapport is de uitgebreide verzameling aan cijfers. Het minpunt is dat geen interpretatie of verklaring wordt gegeven. Voor de werkgelegenheid wordt weinig gezegd over de methode en wordt ook weinig detail gegeven. Het gaat dan ook vooral op een indicatie.
3
Nederland Maritiem Land
NEl 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Toegevoegde waarde van maritieme activiteiten in Nederlandse zeehavens. Hoofdrapport
Nederlands Economisch Instituut
Nationale Havenraad
1993
56
1,2
Dit is het veel besproken NEl-rapport, dat de toegevoegde waarde bepaalt van maritieme activiteiten in de verschillende Nederlanse zeehavens. Er wordt een volledig hoofdstuk (hfdst 2, 6 bladzijden) gewijd aan de definities en onderzoekmethode. Vervolgens worden de resultaten gepresenteerd en besproken. Ook indirecte effecten worden bepaald en dus ook de toeleveringsmultiplicator. De cijfers gelden voor 1990. In het laatste hoofdstuk worden ook enkele tijdreeksen uitgewerkt, maar deze zijn ondermaats.
De pluspunten aan het rapport zijn de relatieve duidelijkheid over de methode. Het grootste minpunt is dat door de top-down benadering er zeer veel veronderstellingen moeten gemaakt worden: er moet maar verondersteld worden dat de SBI-indeling en de geografische indeling geen belangrijke tekortkomingen heeft en geen maritieme bedrijven achterwege laat; er wordt gebruik gemaakt van nationale gemiddelden voor de toegevoegde waarde per werknemer per sector, waarvoor een aantal verdeelsleutels nodig zijn en deze worden arbitrair bepaald; het gebruikte bestand (USA) voor de werkgelegenheid per bedrijfssubgroep is evenmin volledig, zodat ook hiervoor bijschattingen gemaakt moeten worden; de gehanteerde input-outputmethode voor de indirecte toegevoegde waarde is niet duidelijk. Ook wordt te weinig detail gepresenteerd, alhoewel dat wel beschikbaar is.
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land - 327-
NEI1995a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-328-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ontwikkeling havengebonden bedrijvigheid in zeehavengebieden tot 20 I 0
Nederlands Economisch Instituut
DGSM, Verkeer & Waterstaat
1995
SI
2,4
Dit rapport maakt een raming van de toegevoegde waarde, werkgelegenheid en ruimtebeslag in de Nederlandse havens tot 20 I O. Daarbij wordt uitgegaan van drie basisscenario's die door het Centraal Planbureau zijn ontwikkeld. Het gevolg daarvan is dat vertrokken wordt van een erg klein aantal sectoren (10 voor toegevoegde waarde, 24 voor werkgelegenheid) en de prognoses dus zeer algemeen zijn. Het is dan ook niet te verwonderen dat de verschillen tussen de havens minimaal zijn. Het betreft dus weer een top-down berekening. De opsplitsing in de vier havengebieden levert weinig extra informatie op, tenzij voor het ruimtebeslag en in mindere mate voor de werkgelegenheid. Het rapport schept wel een algemeen kader van de mogelijke evoluties in de toekomst. De waarde is dan eerder kwalitatief dan kwantitatief.
3
3
Nederland Maritiem Land
NEl 1997d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
De economische betekenis van de Nederlandse zeehavens. Eindrapport
Nederlands Economisch Instituut
DGSM en Nationale Havenraad
1997
125
2
In dit rapport berekent het NEl de directe en indirecte maritieme toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de Nederlandse (5) zeehavengebieden. Daarbij werd aangesloten bij de methodiek zoals die door het NEl is ontwikkeld voor het gelijkaardige onderzoek in 1993. Een onderscheid wordt daarin gemaakt tussen locatiegebonden en niet-locatiegebonden activiteiten. De methodiek is in het rapport beknopt beschreven; in het bijlagerapport wordt de methodiek uitgebreid beschreven en toegelicht.
In hoofdstuk 3,4 en 5 worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd en toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de omvang van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid in 1995. Hoofdstuk 4 analyseert de verschillen tussen de resultaten uit deze studie en de reeds genoemde studie uit 1993 (waarvan de cijfers betrekking hebben op 1990). In hoofdstuk 5 wordt een indicatieve update voor 1996 gegeven. Het rapport wordt afgesloten met een omvangrijke bijlage. Daarin zijn behalve de definitie van zeehavengebieden en maritieme sectoren per zeehavengemeente de voornaamste onderzoeksresultaten weergegeven. Het detailniveau is vrij groot: zo zijn per zeehavengemeente en per bedrijfssubgroep gegevens opgenomen over de directe maritieme toegevoegde waarde en werkgelegenheid.
Pluspunten: recente gegevens (1995-1996), zowel directe als indirecte effecten, zowel toegevoegde waarde als werkgelegenheid; methodologie wordt goed uitgelegd.
De minpunten zijn weerom verbonden met de top-down benadering: het gebonden zijn aan de SBI-indelingen; het gebruik van nationale gemiddelden voor de toegevoegde waarde per werknemer per sector, waarvoor een aantal verdeelsleutels nodig zijn en deze worden arbitrair bepaald; het gebruikte bestand (USA) voor de werkgelegenheid per bedrijfssubgroep is evenmin volledig, zodat ook hiervoor bijschattingen gemaakt moeten worden; de gehanteerde input-outputmethode voor de indirecte toegevoegde waarde is niet duidelijk.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 4
Nederland Maritiem Land - 329-
De Nederlandse Maritieme Cluster
-330- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Het Rijn- en Maasmondgebied
Bomhoff 1997
Titel
Auteur
Het Centraal Planbureau en de infrastructuur, in: ESB, 4-1997, pag.449-453
Bomhoff
Opdrachtgever
Jaar 1997
Aantal pagina's 4
Type informatie 3
Samenvatting In dit artikel kijkt de auteur met een kritische blik naar de gehanteerde methode van het CPB voor de berekening van de economsiche effecten van nieuwe infrastructuur. Aanleiding hiervoor is de conclusie van het CPB op grond van economische berekeningen dat de ontwikkeling van de Maasvlakte 2 geen al te grote prioriteit heeft. De kern van de boodschap is als volgt: het CPB behandelt in zijn modellen de economische effecten van grote infrastructuurprojecten als een toename van de export van diensten. Het gevolg daarvan is dat de werkgelegenheid slechts tijdelijk toeneemt en het bedrijfsleven buiten de transportsector slechts nadelen ondervindt omdat de loonkosten stijgen. Infrastructuur kan echter leiden tot een kostenverlaging voor alle sectoren. Als het CPB infrastructuur zou modelleren als een kostenverlaging, dan zouden de positieve effecten (net als in het geval van loonmatiging) veel groter zijn.
Kwalitatief 4
Kwantitatief
Cass 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Adding value, in: Bulk Systems, december 1996, pag.19-21
Cass, Sidney
Jaar 1996
Aantal pagina's 3
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Hoewel de titel anders doet vermoeden, is dit artikel niet echt interessant in de context van de uit de voeren EIS®. Het is een bespreking van de drie belangrijkste overslagbedrijven voor droge massagoederen in de haven van Rotterdam.
2
2
Nederland Maritiem Land - 331-
CPB 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Economische en ruimtelijke versterking van mainport Rotterdam (Werkdocument no.92)
Centraal Planbureau
Projectorganisatie Maasvlakte II
1997
134
2,3,4
Op verzoek van de projectorganisatie Maasvlakte II heeft het CPB als adviserend lid geparticipeerd in het kernteam Voorbereiding Inventarisatie Economische Effecten. Dit werkdocument vormt de neerslag van de werkzaamheden die het CPB in dit kader heeft verricht. Het CPB heeft de resultaten van meerdere sectorstudies die door derden zijn uitgevoerd, in dit werkdocument geïntegreerd. Het werkdocument bevat naast een analyse van de aard, omvang en urgentie van mogelijke ruimtelijke tekorten in de Rotterdamse haven in de periode 1995-2020, een inschatting van de economische effecten hiervan. Vervolgens wordt aandacht gegeven aan de argumenten voor en tegen van een tweetal oplossingsrichtingen.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 3
Gem.HavenbedrijfRotterdam 1991
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 332-
Ontwerp Havenplan 20 I 0 - 'Toekomstbeeld van Mainport Rotterdam'
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1991
60
2,3,4
Dit plan bevat een aantal strategische keuzes voor de ontwikkeling van de haven van Rotterdam tot het jaar 2010. In het havenplan zijn de gevolgen van deze keuzes in kaart gebracht voor het ruimtegebruik, de bedrijvigheid, de bereikbaarheid en het milieu. De kernboodschap van het havenplan is dat in de Rotterdamse haven relatief gezien te weinig toegevoegde waarde wordt gerealiseerd. Het havenplan wil daar verandering in brengen, door meer ruimte vrij te maken voor industrie, handel en distributie. Het havenplan gaat uit van de in 1990 gepresenteerde prognoses uit het GoederenStroomModel 6 (GSM 6). Het havenplan bevat interessant cijfermateriaal, dat echter te oud is om echt bruikbaar te zijn voor verder studiewerk.
3
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1992
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1992
48
3
In dit jaarverslag wordt een kort overzicht gegeven van de belangrijkste actuele onderwerpen in de haven van Rotterdam en van de in 1992 gezette stappen. Cijfers betreffen vooral de financiële resultaten van het Havenbedrijf. Het rapport is niet erg bruikbaar omdat het reeds meer dan 4 jaar oud is en er ondertussen al 3 andere verslagen zijn geweest.
2
2
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Annual report 1997
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1997
44
2,3,4
Dit jaarverslag geeft een overzicht van alle activiteiten van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam. De lijnen van het nieuwe business plan 1997-2000 worden uit de doeken gedaan. Het beleid van het GHR kan in zes puntjes worden samengevat: strategische acquisitie, marktgeoriënteerde faciliteiten, de ontwikkeling van nieuwe producten en concepten, netwerking, financiële innovatie en een ondersteunend beleid, dat de externe factoren tracht te beïnvloeden. Verder worden ook de acht markten waar de haven zich meer op wil richten alsook de acties die daarop gericht zijn, kort behandeld. Tenslotte worden de acties verbonden met de waterkant (nautische infrastructuur, veiligheid, e.d.) behandeld. Op slechts I pagina wordt de financiële balans van 1996 weergegeven.
4
2
Nederland Maritiem Land -333 -
Gras 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Groter, sneller en intelligenter. Masterplan Incomaas schetst toekomstvisie containeroverslag Maasvlakte, in: Uit Europapoortkringen, 4-96, pag.35-37.
Gras C.
1996
3
3
Dit artikel bespreekt de opzet van het lncomaas Project in de haven van Rotterdam. Dit Masterplan zet een lange-termijnvisie uit voor de containeroverslag op de Maasvlakte.
3
Havennieuws 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 334-
Rotterdamse haven voor Nederlandse economie veel belangrijker dan gedacht
Havennieuws
1994
3
2
Dit artikel vat de resultaten van de NEl-studie (VEEM) samen.
3
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kosterman 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Haven aan zet. De rijksoverheid steunt de Rotterdamse haven in haar streven naar meer toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Het bedrijfsleven moet het nu doen.
Kosterman, Ron
1994
3
2,3
Dit artikel bespreekt het Havenplan 2010 (met als onderdelen: Delta 2000-8, het sociaal akkoord, ROM-project Rijnmond, verbetering hinterlandconnecties en het RIL-project). Voornaamste doelstelling van het plan: meer toegevoegde waarde en werkgelegenheid creëren in de streek rond de haven van Rotterdam. Op het einde wordt enige kritiek geleverd op het plan; het zou namelijk een aantal groeimarkten (zoals klassiek stukgoed en neobulk) verwaarlozen, terwijl deze toch veel toegevoegde waarde creëren; teveel wordt gerekend op die ene groeimarkt: containers.
3
2
Maritiem Nederland 1995b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Rotterdam mainport
Maritiem Nederland - 2
1995
3
2
Samenvattend artikel van het gelijknamig NEl-rapport, waarin de directe en indirecte economische betekenis van de haven van Rotterdam wordt bepaald ten opzichte van de regio en ten opzichte van de totale Nederlandse economie. De studie onderbouwt het Havenplan 2010.
2
4
Nederland Maritiem Land - 335-
NEl 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-336-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Rotterdam Mainport: Voorwaartse Economische Effect Meting (VEEM)
Nederlands Economisch Instituut
1994
99
2
De voorwaartse economische-effectenmeting heeft tot doel die economische effecten te bepalen die niet 'zichtbaar' zijn, met andere woorden de restfractie, naast de directe en indirecte economische effecten. De gebruikte methode verdient veel aandacht in dit rapport. Kern van de methode zijn de enquêteresultaten, bij ongeveer 200 exporterende bedrijven. De enquêteformulieren zijn in bijlage opgenomen. De eigenlijke resultaten beperken zich tot een tweetal tabelletjes en de analyse van de resultaten is erg summier. De vooruitblik naar 2010 (in het kader van het Havenplan 2010) is louter kwalitatief. In de tabellen worden ook de totale economische effecten weergegeven: de directe economische effecten zijn afkomstig van het GHR en de indirecte effecten zijn bepaald aan de hand van input-outputtabellen.
Pluspunten: bottom-up methode is gehanteerd, de gebruikte methodologie is goed uitgelegd. Minpunten: voorwaartse effecten zijn toch iets anders dan indirecte effecten; de resultaten worden niet echt besproken en er worden geen gegronde conclusies getrokken met betrekking tot de toekomstige ontwikkelingen of het noodzakelijke beleid.
3
3
Nederland Maritiem Land
NEl 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
VEEM 11: Het voorwaarts economisch belang van de Rotterdamse haven in Europees perspectief: samenvatting
Nederlands Economisch Instituut
Gemeentel ijk Havenbedrijf Rotterdam
1997
6
2
In deze studie zijn de voorwaarste effecten van de haven van Rotterdam op de rest van Europa berekend. Daartoe is aan 64 bedrijven gevraagd wat het zou betekenen indien de haven van Rotterdam plots zou verdwijnen. Activiteit die zou verhuizen naar andere havens leidt tot hogere transportkosten; activiteit die verdwijnt leidt tot productieverlies; het geheel is de economische betekenis van de haven van Rotterdam. De voorwaartse effecten worden berekend door de directe en achterwaartse effecten ervan af te trekken.
Minpunten: de gebruikte begrippen zijn niet duidelijk gedefinieerd; er is een technisch probleem met het aftrekken van de achterwaartse effecten van de totale; door een betere uitwerking van het begrip 'economisch belang' zou de benadering krachtiger zijn.
Pluspunt: de studie heeft een innovatieve waarde en opent de discussie over de berekening van het 'economisch belang' van een haven.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 3
NEl 1997b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VEEM IJ: Het voorwaarts economisch belang van de Rotterdamse haven in Europees perspectief: eindrapportage
Nederlands Economisch Instituut
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1997
122
2
Zie Hoofdrapport
3
3
Nederland Maritiem Land - 337-
NEl 1997c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-338-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Het Rotterdamse haven- en industriecomplex in de Hamburg-Le Havrerange. Eindrapport fase 11
Nederlands Economisch Instituut
GHR, EZ, Provincie Zuid-Holland, DGSM
1997
50
2
Dit rapport tracht een vergelijking te maken tussen de toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de havens van Rotterdam, Antwerpen, Hamburg en Le Havre. De benadering is top-down, omdat het de bedoeling is de exercitie regelmatig te herhalen zonder teveel kosten. Deze benadering heeft het nadeel dat volledig vertrouwd wordt op het feit dat de statistieken in alle vier de landen op dezelfde manier zijn opgesteld. Door het gebruik van de top-down benadering is men ook verplicht een aantal belangrijke haven gebonden sectoren buiten de analyse te laten. Niettemin levert deze studie een aantal interessante vergelijkende cijfers over de toegevoegde waarde, werkgelegenheid, toegevoegde waarde per ton, enz.
2
4
Nederland Maritiem Land
NEl 1997e
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Toegevoegde Waarde Rotterdamse haven Update 1997
Nederlands Economisch Instituut
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1997
14
2
In deze studie worden de directe en indirecte toegevoegde waarde bepaald van maritieme activiteiten gebonden aan de haven. Doordat over de Rotterdamse haven meer gegevens beschikbaar zijn, kan voor sommige sectoren de directe toegevoegde waarde in deze studie bepaald worden buiten de nationale rekeningen om (in tegenstelling tot de algemene studie van het NEl voor alle havens). Toch wordt nog steeds gebruik gemaakt van een top-down benadering via de gemiddelde toegevoegde waarde per werknemer en per bedrijfsgroep. Voor deze top-downbenadering zijn weerom verschillende veronderstellingen nodig. Voor de indirecte toegevoegde waarde wordt gewerkt met nationale gegevens, alhoewel er soms belangrijke verschillen kunnen zijn tussen regio's. De accuraatheid van de gegevens zou veel hoger zijn indien geen omweg wordt gemaakt via de nationale gegevens, maar rechtstreeks in de haven gegevens zouden verzameld worden.
Kwantitatief 3
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 1996a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Trendbericht Rotterdam 1996. Sociaal-economische rapportage
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam
1996
47
2
Het trend bericht bevat veel interessante macro-economische cijfers. zoals werkgelegenheid, werkloosheid, bedrijfsterreinen, bedrijfsmigratie, toerisme, mobiliteit enz. De cijfers hebben meestal betrekking op de volledige regio rond Rotterdam en zijn, waar mogelijk, vergeleken met de nationale indicatoren. De cijfers betreffen meestal de periode] 994-1995. In sommige gevallen wordt de evolutie 1990-1995 weergegeven. De bronnen van de cijfers worden telkens vermeld; de bronnen zijn erg uiteenlopend (weinig CBS-gegevens). Tekst en layout is opgemaakt door het NEL
3
4
Nederland Maritiem Land - 339-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Naar een nieuw economisch klimaat. Innovatiekracht en ondernemerschap als sleutelfactoren voor succes van de Rotterdamse regio in de 21e eeuw.
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam en Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
Jaar 1996
Aantal pagina's 30
Type informatie 4
Samenvatting Deze beleidsnota stelt het economisch actieprogramma voor met de bedoeling een gunstiger economisch klimaat te scheppen voor Rotterdam en Rijnmond. De dertien punten van het actieprogramma zijn: ondernemerschap centraal, onderwijs en kennis als motor, netwerken met bedrijven, overheid in een andere jas, mainportmanager, telecomstad, flexibele arbeidsmarkt, ruimte voor bedrijven, mobiel in stad en regio, stad en regio aan de rivier, kloppend hart van de regio, wonen met kwaliteit, regionale marketing. Er worden geen cijfers vermeld (zelfs geen streefcijfers).
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Programma DTO 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 340-
Mainport Rotterdam: Een bloeiend havengebied in 2040 (Verslag van het symposium van 2/1 1194 te Delft) - Programma-bureau DTO
Programma-bureau Duurzame Technologische Ontwikkeling
1994
63
3
Tijdens het symposium over duurzame ontwikkeling van de haven van Rotterdam werd vooral stilgestaan bij technologische concepten die kunnen bijdragen aan een reductie van het milieubeslag van de activiteiten in de haven en daarbuiten. Het is enkel nuttig in zeer algemene termen om een aantal belangrijke ontwikkelingen in te schatten voor de haven van Rotterdam.
3
Nederland Maritiem Land
Saitua 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
De havenindustrie in een veranderende wereld, in: Tijdschrift Vervoerswetenschappen, april 1994, pag.3 05-318
Saitua Rafael
1994
13
1,3
Theoretisch artikel gebaseerd op ervaringen in de haven van Rotterdam. Het bevat een interessante uiteenzetting (inc!. definitie) van het begrip 'cluster'. De auteur (lid van de directie haveninnovatie van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam) concludeert uiteindelijk dat volgende strategische opties dienen gekozen te worden om meer toegevoegde waarde en werkgelegenheid in de regio te genereren: het uitbreiden van de bestaande clusters en het ontwikkelen van nieuwe clusters op basis van de basisvaardigheden van de regio. Het artikel bevat één interessante tabel, met aantal arbeidsplaatsen voor de belangrijkste clusters in de haven van Rotterdam.
3
2
Nederland Maritiem Land - 341-
De Nederlandse Maritieme Cluster
SCEPS/VSB 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-342-
Strategische Visies op het Rotterdamse Ontwerp Havenplan 2010
SCEPS, Vereniging voor Strategische Beleidsvorming
1992
73
3
Deze publicatie bundelt een aantal teksten naar aanleiding van een bijeenkomst op het RUCA op 14 mei 1992. Het bevat vooraleerst het welkomswoord van de dagvoorzitter, prof.dr.ir.N.Wijnolst. Vervolgens wordt een samenvatting gegeven van het havenplan 2010. In de paper 'Vlaamse Haven Strategie en de overeenkomsten en verschillen met de Rotterdamse plannen' neemt prof. dr. Winkelmans de gelegenheid te baat om de lange-termijnvisie van de Vlaamse Havenraad uit de doeken te doen. In 'Een persoonlijke visie op de Rotterdamse Havenstrategie' gaat prof.em.Suykens in op vier punten met betrekking tot het havenplan 2010: de prognose voor de goederenstromen, het gebruik van de term 'Mainport', de plannen voor een tweede Maasvlakte, de berekening van de achterwaartse bindingen. In 'Het havenplan 2010 vanuit een conceptueel strategisch perspectief tracht prof.dr.Verbeke een antwoord te formuleren op twee vragen: hoe verhoudt het ontwerp havenplan 2010 zich tot een aantal concepten uit de theorie van het strategisch management en wat volgt impliciet of expliciet uit het ontwerp havenplan inzake de optimale projectevaluatie voor zeehaven- en gerelateerde investeringen. Met zijn paper 'A European Community approach to ports', tenslotte, presenteerde F.A.Morales de visie van de Europese Commissie.
Vooral de samenvatting van het havenplan is interessant voor de uit te voeren EIS®.
3
2
Nederland Maritiem Land
Seatrade 1994b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Seignette 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
De Nederlandse Maritieme Cluster
Looking to increase value added, in: Seatrade Review, maart 1994, pag. 59-61
Seatrade Review
1994
2
2,3
[n dit artikel worden de haven van Rotterdam en de haven van Amsterdam besproken. Het deel over Rotterdam begint met een (heel korte) bespreking van het Havenplan 2010 en gaat dan verder met technische details over de ECTterminal (niet relevant voor de uit te voeren EIS). Vervolgens worden de belangrijkste deelmarkten in Amsterdam besproken: olieproducten en dry bulk (vooral kolen). Het artikel bevat geen belangrijke figuren of tabellen. Interessant is wel het bijhorende (korte) artikel over scheepsleveranciers in de haven van Rotterdam.
2
2
Gereed voor de sprong voorwaarts, in: Maritiem Journaal 1995, pag. 145-155
Seignette R.W.P.
Jaar 1995
Aantal pagina's 11
Type informatie 2,3,4
Samenvatting Dit artikel bespreekt enkele recente ontwikkelingen en ontwikkelingsplannen in de haven van Rotterdam en dit per type lading. Zo worden eerst de containers behandeld, waarbij de aandacht uitgaat naar het Deltea 2000-8 project en het havenplan 20 I O.Vervolgens komen de distributieactiviteiten aan bod. De daarop volgende thema's zijn Rotterdam Foodport en Rotterdam Chemicals Mainport. Vervolgens wordt het plan 2000 short besproken en de ontwikkelingen met betrekking tot massagoed (zowel droge als vloeibare bulk). Tenslotte wordt er teruggekomen op het havenplan 2010, ditmaal in het kader van werkgelegenheid en toegevoegde waarde in de haven. Met betrekking tot de werkgelegenheid in de haven worden ook enkele interessante cijfers gepubliceerd voor het jaar 1989, 1991 en 1992. AI bij al een interessant overzichtsartikel, dat echter geen nieuwe elementen aanbrengt.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -343 -
TNO 1990
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
De betekenis van de kwaliteit van logistieke dienstverlening voor de concurrentiepositie van de zeehaven Rotterdam
TNO Institute of Spatial Organization
1990
52
3
Toestemming van de auteur nodig voor gebruik; niet zo interessant voor de voorstudie (misschien wel voor de hoofdstudie).
3
Twijnstra Gudde 1993a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-344 -
Mainport Rotterdam in 2040: Een duurzame haven en schakel in duurzame goederenketens! - Interdepartementaal onderzoekprogramma - DTO, Delft (Werkdocument Deel I, Hoofdrapport)
Twijnstra Gudde
1993
60
3
Dit rapport is een voorbereiding op een symposium dat in 1994 werd gehouden met betrekking tot de duurzame ontwikkeling van de haven van Rotterdam. De haven wordt gedefinieerd en trends en ontwikkelingen die in de toekomst van belang zijn worden geïdentificeerd. Daaruit wordt de economische evolutie van de haven en de milieueffecten daarvan in 2040 afgeleid. Vervolgens wordt gesteld dat de milieueffecten met een factor 20 moeten afnemen. Tijdens het symposium zullen de deelnemers vanuit de ideale situatie in 2040 moeten 'backcasten' naar 1994. In het rapport worden reeds een aantal oplossingsrichtingen aangegeven.
3
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Twijnstra Gudde 1993b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Mainport Rotterdam in 2040: Een duurzame haven en schakel in duurzame goederenketens! - Interdepartementaal onderzoekprogramma - DTO, Delft (Werkdocument Deel II, Achtergrondinformatie)
Twijnstra Gudde
1993
44
3
Dit rapport is een voorbereiding op een symposium dat in 1994 werd gehouden met betrekking tot de duurzame ontwikkeling van de haven van Rotterdam. De haven wordt gedefinieerd en trends en ontwikkelingen die in de toekomst van belang zijn worden geïdentificeerd. Daaruit wordt de economische evolutie van de haven en de milieueffecten daarvan in 2040 afgeleid. Vervolgens wordt gesteld dat de milieueffecten met een factor 20 moeten afnemen. Tijdens het symposium zullen de deelnemers vanuit de ideale situatie in 2040 moeten 'backcasten' naar 1994. In het rapport worden reeds een aantal oplossingsrichtingen aangegeven.
3
van der Steenhoven 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De mainport staat of valt met de kwaliteit van de achterlandverbindingen
van der Steenhoven, Koos
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam
1993
5
2
Het betreft handouts van de presentatie die dhr. van der Steenhoven heeft gehouden op het Euroforum 'De Betuwelijn: schakel in het Europese net' op 16 december 1993 te Arnhem. Daar wordt op kernachtige wijze en met cijfers aangetoond wat de gevolgen zijn als de Betuwelijn er wel of niet komt. Het project niet uitvoeren zou 11400 minder arbeidsplaatsen minder betekenen en 2.1 miljard NLG minder toegevoegde waarde. Deze cijfers zijn nog opgesplitst naar de deelsectoren 'containers', 'chemie' en 'distributie'. De alombekende cijfers met betrekking tot het economisch belang van de haven (in 1990) in termen van directe en indirecte toegevoegde waarde en werkgelegenheid worden nogmaals gepresenteerd. Ook de modal split wordt bekeken, in functie van de andere grote havens in de Hamburg-LeHavrerange.
Kwantitatief 3
Nederland Maritiem Land -345 -
Van Dijk 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
van Hoek 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-346-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Background to Rotterdam's Port Plan 2010, in: PIANC Bulletin n080
Van Dijk R., Rotterdam Municipal Port Management
1993
7
2,3,4
Dit artikel is een zeer goede samenvatting van het Havenplan 2010 voor de Rotterdamse haven. Volgende thema's komen aan bod: trafiekprognoses, werkgelegenheid (cijfers voor 1990 en prognoses voor 20 I 0, zowel direct als indirect), toegevoegde waarde (cijfers voor 1990 en prognoses voor 20 10, zowel direct als indirect), noodzakelijke ruimte, modal split (cijfers voor 1986 en prognose voor 2010), investeringen. Het artikel bevat een aantal heel interessante tabellen en de bijhorende tekst is bevattelijk en compleet.
4
4
Maasvlakte 11: baat het niet, dan schaadt het wel, in: ESB, 4/6/1997, pag.444-448
van Hoek T.H.
1997
4
2,4
De auteur is hoofd van de afdeling Diensten van het CPB. In dit artikel geeft hij een analyse van de toekomstige ruimtebehoefte en de daarmee gepaard gaande economische effecten. Deze analyse is gebaseerd op het in 1997 uitgegeven werkdocument: economische en ruimtelijke versterking van mainport Rotterdam. De conclusie is dat een grootschalige uitbreiding zelfs bij zeer gunstige economische ontwikkelingen niet nodig is. Het artikel is een goede samenvatting van eerdergenoemd rapport en is in die zin ook interessant voor de nog uit te voeren EIS®.
3
3
Nederland Maritiem Land
VERM 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VERM 1997b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Deel A: open planproces
Projectgroep VERM
1997
56
3,4
Het open-planproces van het project VERM kent twee trajecten: de dialoog met de samenleving en het onderzoekstraject. In dit deel worden de organisatorische aspecten van beide trajecten uitvoerig beschreven, zonder reeds in te gaan op de resultaten. Deze worden behandeld in deel B. De inhoud van deel A lijkt sterk op die van het boekje 'over havens gesproken' van Hetteke Vide Ier. Evenals als dit boekje wordt deel A weinig relevant geacht voor de uit te voeren EIS®.
2
2
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Deel B: samenvatting en analyse resultaten verkenningsfase
Projectgroep VERM
1997
70
3,4
Deel B vat de resultaten van de verkenning samen en analyseert ze. Daarom is deel B het meest bruikbaar voor verdere studiewerk. Bovendien wordt in deel B nog eens kort een overzicht gegeven van de probleemstelling en de manier waarop het onderzoek is aangepakt, zodat dit deel gelezen en begrepen kan worden zonder de andere delen gelezen te hebben.
De verkenning is vooral een kwalitatieve studie, al worden in het eindrapport (deel B) ook cijfers gepubliceerd met betrekking tot de kostprijs van de verschillende oplossingsvarianten en met betrekking tot de verwachte modal split. De conclusies van de verkenningsfase zijn betrekkelijk vaag. De onenigheid over de dringendheid van het ruimtetekort blijft, al wordt uiteindelijk toch gezegd dat 'op grond van de analyse van de economische argumenten uit de verkenningsfase voor de sector containers de aanleg van een Maasvlakte 2 (met eigen haveningang) van ongeveer 1 000 hectare de beste oplossing lijkt'. In het rapport is echter weinig terug te vinden met betrekking tot een zogeheten economische analyse.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -347-
VERM 1997c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
VideIer 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 348-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Bij lage boek van deel A
Projectgroep VERM
1997
257
3,4
Het bij lage boek bevat de integrale verslagen van alle bijeenkomsten die zijn gehouden en zo mogelijk samenvattingen van de onderzoeken die zijn gedaan.
2
2
Over havens gesproken: verslag van de verkenningsfase ruimteprobleem mainport Rotterdam
Videier Hetteke
1997
104
3,4
Dit boek beschrijft stap voor stap de eerste landelijke nut- en noodzaaksdiscussie. De verkenningsfase ruimtetekort mainport Rotterdam was een maatschappelijke dialoog met verschillende partijen: bestuurders, belangengroeperingen, wetenschappers en burgers. De verkenningsfase ging eind april 1996 van start en duurde één jaar. Het bevatte ondermeer een groots opgezette telefonische en schriftelijke enquête bij de Nederlandse burgers. Het boek legt het accent op het verloop van het proces en gaat nauwelijk in op de inhoudelijke discussie of besluiten. In die zin is het boek weinig relevant voor de uit te voeren EIS®.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Het Noordzeekanaalgebied
Andriessen 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Samen werken aan ruimte voor economische groei, Eindrapportage
Adviescollege Andriessen
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
23
3,4
In dit rapport wordt het Masterplan voor het Noordzeekanaalgebied verder ingevuld. Er worden aanbevelingen gedaan, die vooral gericht zijn op het vermijden van de verwachte economische groei zonder werkgelegenheidsgroei. De schaarse ruimte moet daarom werkgelegenheidsintensief ingevuld worden, de beschikbaarheid van bedrijfsterreinen moet verhogen, het opleidingsniveau moet verhoogd worden, de zee- en achterlandtoegankelijkheid moeten verbeteren, een krachtige organisatie moet opgezet worden voor de promotie van de regio.
Minpunt: het rapport levert weinig extra informatie in vergelijking met eerdere rapporten (onder andere het Masterplan). Het is eerder een inventarisatie van wat er allemaal zou moeten gebeuren. Het is slechts beperkt bruikbaar voor de EIS.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaarverslag 1993. Investeren in de toekomst
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
Jaar 1994
Aantal pagina's 31
Type informatie 1,2,3
Samenvatting In de tekst worden ruwe cijfers gegeven over directe en indirecte toegevoegde waarde, werkgelegenheid en zelfs terugvloei naar de staatskas. Daarbij wordt verwezen naar een door NEl uitgevoerde studie. Verder wordt ook aandacht besteed aan de samenwerking tussen de havens in het NZKG en de geplande investeringen. Ook de trafiekcijfers worden kort behandeld. Tenslotte wordt de jaarrekening van het gemeentelijk havenbedrijf gegeven.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -349-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Facts and figures, Amsterdam Ports, 1995
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
1995
29
2
Deze kleine statistische publicatie geeft een cijfermatig overzicht van de belangrijkste karakteristieken van de regio Amsterdam: de haven, economie, transport, werkgelegenheid, ... Het is eventueel bruikbaar om een aantal parameters uit te distilleren over de lokale economie.
Kwantitatief 3
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaarverslag 1994. De Amsterdamse haven werkt
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
Jaar 1995
Aantal pagina's 32
Type informatie 1,2,3
Samenvatting De cijfers die her en der in de tekst worden gegeven met betrekking tot toegevoegde waarde en werkgelegenheid zijn dezelfde als in jaarverslag 1993. Andere thema's zijn investeringen, het Me Kinsey masterplan, trafiekcijfers en jaarreken ing.
Kwalitatief 3
Kwantitatief 2
- 350 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1995. Zeehaven Amsterdam werkt
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
1996
44
1,2,3
Het jaarverslag heeft dezelfde structuur als de overige jaren en bespreekt dezelfde onderwerpen: havenontwikkeling, versterken havenstructuur, bedrijvigheid in de haven en de jaarrekening. Een dergelijk overzicht is in beperkte mate bruikbaar bij het identificeren van de speerpunten voor beleidsaanbevelingen.
3
2
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1997b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Haven bedrijfsplan 1997
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
1997
35
3,4
In het havenbedrijfsplan wordt de strategie van het Havenbedrijf Amsterdam weergegeven. Dit rapport is bruikbaar om te identificeren welke volgens het havenbedrijf de pijnpunten voor de toekomst zijn. Er is evenwel wel geen ondersteunende analyse; het is eerder een mededeling.
3
Nederland Maritiem Land - 351-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1997c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1996 - Zeehaven Amsterdam werkt
Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam
1997
48
1,2,3
Het jaarverslag behandelt de volgende onderwerpen: ontwikkelingen in infrastructuur en organisatie, het optimaal vestigingsklimaat, onderzoek, bescherming van lucht, water en bodem, bedrijvigheid in de haven, nautische ontwikkelingen, het havenbedrijf en zijn medewerkers en de jaarrekening. Het is enigszins bruikbaar bij de bepaling van de speerpunten voor het beleid.
3
2
Knight Wendling 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Amsterdam Regio Interne Logistiek
Knight Wendling
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1994
18
3,4
Dit is één van de negen vervolgrapporten op het masterplan voor de haven van Amsterdam, opgesteld in 1992. De studie bekijkt de ontwikkelingen op het gebied van haven en industrie vanuit het perspectief van logistiek en goederenvervoer. Er wordt een goederenstroomanalyse uitgevoerd op basis waarvan de knelpunten worden geïdentificeerd. Vervolgens worden aanbevelingen gedaan in verband met diensten, suprastructuur, infrastructuur en organisatie.
Pluspunt: het probleem wordt goed afgelijnd en met cijfers onderbouwd. Minpunten: - er wordt weinig detail gegeven; - de aanbevelingen zijn gericht op het Havenbedrijf, doch de acties zelf zouden eerder door het bedrijfsleven moeten opgepakt worden.
Het rapport is bruikbaar in het formuleren van beleidsaanbevelingen.
Kwalitatief 3
Kwantitatief
- 352- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Mc Kinsey en Adviescollege 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Versterking Economische Structuur Noordzeekanaalgebied. Een visie voor het Benutten van Kracht en Kansen van de Regio.
Mc Kinsey & Company, Adviescollege Masterplan
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1992
55
2,3,4
In dit rapport wordt nagegaan wat de unieke concurrentievoordelen zijn voor het Noordzeekanaalgebied, of deze voordelen kunnen benut worden met positieve effecten op toegevoegde waarde en tewerkstelling en tenslotte welke acties daarvoor nodig zijn. Er wordt besloten dat er wel degelijk krachten en kansen zijn voor de regio. De haven is daar één van, naast infrastructuur, achterlandverbindingen, de nabijheid van Schiphol, de kwaliteit van het wonen, enz. Belangrijk is dat niet moet getracht worden de haven te promoten (het is geen doorvoorhaven), maar wel de regio. De haventrafiek volgt dan vanzelf. Acties die moeten ondernomen worden zijn de uitbreiding van de beschikbare ruimte, verbetering van de infrastructuur zoals gepland), gerichte marktbewerking en een nieuwe organisatorische opzet.
Pluspunt: - op een overzichtelijk manier worden alle relevante aspecten besproken; - beweringen worden met cijfers (soms indicatief en geschat) onderbouwd.
Minpunten: - de cijfermatige onderbouwing is indicatief; de gehanteerde methode wordt niet toegelicht; - de aanbevelingen staan niet helemaal in lijn met de analyse. Er worden aanbevelingen gedaan over de haveninfrastructuur terwijl beweerd wordt dat de haven zelf geen speerpunt moet zijn.
Het rapport is bruikbaar bij het formuleren van beleidsalternatieven.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 2
Nederland Maritiem Land -353 -
NEl 1995b
Titel
Auteur
Opdrach tgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, Eindrapport
Nederlands Economisch Instituut
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
32
2,3,4
Dit rapport is onderdeel van het uitwerkingsproject 9 van het Masterplan. De economische betekenis van de havengebonden en havengerelateerde bedrijfscIusters wordt berekend voor de basisscenario's van het CPB. Verder worden ook berekeningen gemaakt voor het Impulsscenario waarin de aanbevelingen van de Commissie Andriessen worden gevolgd. De tweede taak van dit rapport is na te gaan welke de gevolgen zijn voor de zeebereikbaarheid van de haven in vergelijking met de concurrerende havens.
Pluspunt: - de prognoses zijn voorzichtig opgesteld; - de structuur van het onderzoek zit logisch in elkaar en is goed beschreven.
Minpunten: - de verschillende resultaten worden niet altijd even duidelijk voorgesteld, zodat verwarring ontstaat; - er wordt weinig aandacht besteed aan de beleidsimplicaties.
Kwalitatief 2
Kwantitatief 4
NEl 1995c
Titel Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, Taak I en 2, regionaal-economische analyse
Auteur Nederlands Economisch Instituut
Opdrachtgever Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
Jaar 1995
Aantal pagina's 16
Type informatie 2
Samenvatting Dit is het eerste deel van de studie: er wordt aandacht besteed aan de economische scenario's voor de regio. De resultaten worden daarbij vergeleken met de resultaten van Mc Kinsey, die duidelijk veel optimistischer zijn.
Kwalitatief
Kwantitatief
-354 -
4
Nederland Maritiem Land
NEl 1995d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
NEl 1995e
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, taak 3: havenconcurrentie
Nederlands Economisch Instituut
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
51
3
Dit derde deel van de studie beschrijft de concurrentiepositie van het NZKG in de Hamburg-Le Havrerange. Het stuk is eerder beschrijvend en erg mechanistisch. Er wordt geen analyse gemaakt of een besluit geformuleerd.
2
2
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, taak 4: logistieke concepten
Nederlands Economisch Instituut
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
28
3
In dit vierde deel worden de belangrijkste logistieke concepten beschreven die van belang zijn voor de haven van het NZKG. Het is vooral een beschrijving van de trends. Slechts in beperkte mate wordt aandacht besteed aan de gevolgen daarvan voor het NZKG.
4
Nederland Maritiem Land -355 -
NEl 1995f
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, taak 5: vervoerseconomische analyse
Nederlands Economisch Instituut
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
15
2,3
In dit vijfde deel, de 'vervoerseconomische analyse', wordt een model berekend welke de goederenstromen zijn in verschillende toekomstige scenario's. Het is in beperkte mate bruikbaar voor de EIS.
Kwantitatief 3
NEl 1995g
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-356-
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transporteconomische analyse, taak 7: economische impuls maritieme sectoren
Nederlands Economisch Instituut
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
8
2,4
In dit zevende deel worden de economische effecten gemeten van het Impulsscenario. Deze effecten blijken slechts klein te zijn in vergelijking met de autonome groei. De resultaten zijn slechts beperkt bruikbaar voor de EIS®.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research 1996b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Maatschappelijke KostenBatenanalyse
Policy Research Corporation N.V.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dir. N-Holland
1996
130
2,3,4
Dit rapport bevat een maatschappelijke kosten-batenanalyse en EIS® voor verschillende alternatieven voor het verbeteren van de toegang tot het NZKG. Het is een zeer projectgebonden rapport, zodat het op zich niet veel informatie oplevert voor de EIS. Doordat de studie door Policy Research werd uitgevoerd is daar niettemin heel wat informatie en kennis beschikbaar over dit havengebied.
2
4
Policy Research 1996c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Kritische evaluatie en actualisering van bestaande prognoses inzake goederenstromen en scheepvaartbewegingen in het Noordzeekanaalgebied, Eindrapport
Policy Research Corporation N.V.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dir. N-Holland
1996
30
2
Dit rapport evalueert de bestaande prognoses voor het scheepvaartverkeer in de havens van het NZKG en stelt een nieuwe prognose op rekening houdend met de gewijzigde marktsituatie.
2
3
Nederland Maritiem Land - 357-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Policy Research 1996d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Simulatie van het scheepvaartverkeer, Eindrapport
Policy Research Corporation N.V.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dir. N-Holland
1996
108
2,3
Dit rapport bevat een presentatie van het simulatiemodel voor de sluizen bij IJmuiden, alsook de resultaten van de simulatieoefening in verschillende scenario's. Het is op zich niet echt bruikbaar voor de uit te voeren EIS®.
Kwantitatief 2
Projectgroep Uitwerking Masterplan 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-358-
Plan van aanpak masterplan Noordzeekanaalgebied. Een gemeenschappelijke visie op de regio
Projektgroep Uitwerking Masterplan
Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied
1995
89
3,4
Dit rapport is wederom een verdere stap tussen het Masterplan en de effectieve uitvoering van de daarin aanbevolen maatregelen. In vergelijking met vorige rapporten, wordt er vooral aandacht besteed aan de relatie tussen de verwachte economische en infrastructurele ontwikkelingen en overige maatschappelijke aspecten als milieu, logistiek, verkeer en vervoer, wonen, ruimtelijke ordening, enz. In dit kader wordt vooral aandacht besteed aan de manier waarop de vereiste bedrijfsterreinen (1480 tot 2250 ha bruto) kunnen gevonden worden en ter beschikking gesteld. De aanbevelingen zijn vooral daarop gericht.
Pluspunten: er wordt rekening gehouden met het ruimer kader rond de economische activiteit; alle belangrijke onderdelen worden cijfermatig onderbouwd. Het rapport is slechts in beperkte mate bruikbaar bij de formulering van beleidsaanbevelingen.
3
2
Nederland Maritiem Land
SEO 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Amsterdamse Economische Verkenningen, voorjaar 1995
Stichting voor Economisch Onderzoek
1995
40
2
In deze publicatie worden de economische ontwikkelingen in de regio Amsterdam weergegeven. De cijfers kunnen bruikbaar zijn bij het uitvoeren van de EIS® voor de afzonderlijke havenregio's.
Kwantitatief 4
Zandvoort Kappelhof 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Betekenis van de cruisevaart voor de stad Amsterdam
Zandvoort Kappelhof Advies
KvK, SVN, Gem. Havenbedrijf Amsterdam
1993
35
2,3,4
In dit rapport wordt de economische betekenis van de cruisevaart voor de stad Amsterdam berekend, door eenvoudig de bestedingen van passagiers en rederijen op te tellen. Tevens wordt de mogelijke toekomstige ontwikkeling bestudeerd en worden aanbevelingen gedaan. Pluspunt: het rapport is kort en bondig. Minpunt: de gehanteerde methode is erg vereenvoudigd, zodat niet alle aspecten in rekening worden gebracht.
3
2
Nederland Maritiem Land - 359-
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 360- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Het Scheldebekken
Bode 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Bruinoge
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Kanaalzone, gebied met ambities, in: Uit Europapoortkringen, 15-96, pag.67-72
Bode M.
1996
5
3,4
Dit artikel legt het accent op de wisselwerking tussen de haven van Gent en de haven van Terneuzen. Het plan van aanpak, alsook het ontwikkelingsplan Axelse Vlakte (F.R. Harris) worden kort behandeld. Tenslotte worden enkele concrete acties voortvloeiend uit deze onderzoeken besproken.
4
Province of Zeeland
D.l.P. Bruinooge
Aantal pagina's 16
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Promotiebrochure voor de provincie Zeeland, waarvan de haven van Terneuzen en Vlissingen een deel uitmaken.
Nederland Maritiem Land -361-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Buck Consultants 1992a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 362-
Toekomstplan Zeeuwse havens - Eindrapportage
Buck Consultants International
Havenschap Vlissingen, Havenschap Terneuzen
1992
47
1,2,3,4
In dit rapport presenteert Buck Consultants een toekomstvisie voor de havens van Terneuzen en Vlissingen. De analyse start met een profielschets van de twee havencomplexen. Daarbij wordt ook kort ingegaan op het economisch belang van de havens. Dit gebeurt hoofdzakelijk op basis van vervoers- en overslagstatistieken, alhoewel in de tekst vermeld staat dat het belang van beide havens vooral op het gebied van toegevoegde waarde en werkgelegenheid moet uitgedrukt worden. Vervolgens wordt gekeken naar de internationale ontwikkelingen: de veranderingen in economische omgeving en productieprocessen. Dit hoofdstuk is in mindere mate relevant voor de uit te voeren EIS®. Tenslotte wordt de strategische visie weergegeven, gevolgd door een concreet actieprogramma. Het rapport is vooral op het vlak van kwalitatieve informatie interessant, al is veel van de informatie ietwat verouderd.
3
2
Nederland Maritiem Land
de Jong 1996a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
DHV 1992a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nieuwe havenklanten zijn welkom, in: Maritiem Journaal 1996
de Jong M.
1996
8
1,3,4
Dit interessant overzichtsartikel behandelt een aantal vaak besproken thema's in de context van de Zeeuwse havens: het samengaan van de havenschappen, de samenwerking tussen de haven van Rotterdam en Vlissingen (Flushing Port Scaldia), de uitbreiding van de Axelse Vlakte in Terneuzen, een aantal infrastructuurprojecten ten behoeve van de haven van Terneuzen, de samenwerking met de haven van Gent. Een apart hoofdstuk wordt gewijd aan de goederenoverslag in beide havens. Cijfers worden gegeven en de belangrijkste overslagbedrijven worden besproken. Tenslotte worden de andere relevante partijen in beide havens kort opgesomd. De grote kracht van dit artikel ligt in het feit dat op beperkte ruimte heel veel informatie wordt gegeven over beide havens. Het artikel is echter karig met cijfermateriaal: omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid komen niet ter sprake.
4
2
Axelse vlakte en Autrichepolder: operationeel plan - eindadvies
DHV Milieu en Infrastructuur BV
Havenschap Terneuzen
1992
17
3,4
Deze nota vormt de afsluiting van een reeks van zes rapporten met betrekking tot de structuurvisie Axelse Vlakte en Autrichepolder. In het operationeel plan wordt aangegeven welke samenhangende handelingen moeten worden verricht om tot daadwerkelijke uitgifte te komen in een eerste fase.
2
2
Nederland Maritiem Land - 363-
DHV 1992b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
DHV 1992c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 364-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Axelse vlakte en Autrichepolder: Structuurvisie
DHV Milieu en Infrastructuur BV
Havenschap Terneuzen
1992
35
3,4
Onderdeel in een reeks van zes rapporten met betrekking tot de structuurvisie Axelse Vlakte en Autrichepolder. Doel van de nota is om de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het gebied vast te leggen. De structuurvisie is een beleidsstrategisch document, waarin de ruimtelijke en functionele ontwikkelingsmogelijkheden en potenties van het gebied zijn weergegeven. Daarbij zijn verschillende actiegebieden onderscheiden en is aangegeven welke stappen, technisch en procedureel, genomen moeten worden om tot daadwerkelijke uitgifte van de terreinen te komen.
3
2
Axelse vlakte en Autrichepolder: Structuurvisie - Nota van uitgangspunten
DHV Milieu en Infrastructuur BV
Havenschap Terneuzen
1992
25
3,4
Onderdeel in een reeks van zes rapporten met betrekking tot de structuurvisie Axelse Vlakte en Autrichepolder. De inventarisatie richt zich op de elementen die bepalend zijn voor het realiseren van het haven- en bedrijfsterrein Axelse Vlakte en Autrichepolder. De mogelijkheden en beperkingen van de huidige omgeving worden aangegeven. Ook wordt aangegeven welke potentie het gebied heeft en welke gevolgen de geplande ontwikkeling kan hebben.
3
Nederland Maritiem Land
DHV 1992d
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
DHV 1992f
Titel
Auteur
Opdrach tgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Axelse vlakte en Autrichepolder: structuurvisie - Inventarisatie
DHV Milieu en Infrastructuur BV
Havenschap Terneuzen
1992
35
3,4
Onderdeel in een reeks van zes rapporten met betrekking tot de structuurvisie Axelse Vlakte en Autrichepolder. Doel van de nota is om de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het gebied vast te leggen. De uitgangspunten hebben betrekking op verkeersaspecten, capaciteit van sluis, kanaal en haven, ruimtelijke aspecten, milieuaspecten, leidingen, fasering en financiële aspecten.
3
Axelse vlakte en Autrichepolder: Structuurvisie Toekomstig Haven- en Bedrijfsterrein - Startnotitie
DHV Milieu en Infrastructuur BV
Havenschap Terneuzen
1992
9
3,4
Eerste deel in een reeks van zes rapporten met betrekking tot de structuurvisie Axelse Vlakte en Autrichepolder. In de startnota wordt de achtergrond van het project beschreven en worden de organisatiestructuur en tijdsplanning behandeld.
2
Nederland Maritiem Land - 365-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Frederic R.Harris/NEI/AVECO 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Ontwikkelingsplan Axelse vlakte - eindrapport
Frederic R. Harris/NEIIAVECO
1995
175
3,4
Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit vier delen: het vaststellen van kansrijke markt(sub)sectoren voor vestiging op de Axelse Vlakte, het vaststellen van de best renderende ruimtelijke inpassing van het bedrijventerrein, het vaststellen van de uitstralingseffecten van de verwachte ontwikkelingen richting hogere overheden en het bepalen van de hoofdlijn van een acquisitiestrategie. In het kader van de nog uit te voeren studie is vooral het derde deel van belang. Daar worden de directe en indirecte effecten van de Axelse Vlakte bepaald, zowel in termen van omzet, toegevoegde waarde en werkgelegenheid als in termen van terugvloei naar de overheid.
3
3
GHRJHavenschap Vlissingen 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 366-
Bedrijfsplan voor de exploitatiemaatschappij Schelde Maas
Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam/Havenschap Vlissingen
1995
38
3,4
Het bedrijfsplan voor ESM is opgesteld als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst tussen het Havenschap Vlissingen en de Gemeente Rotterdam. ESM zal instaan voor de uitbating van Port Scaldia, het nieuwe te ontwikkelen haventerrein in de haven van Vlissingen. Het bedrijfsplan start met een analyse van de markt voor haveninfrastructuur in Rotterdam, Vlissingen en Noord-Europa. Daarna volgen de bedrijfsdoelstellingen en de commerciële strategie van ESM, gevolgd door het inrichtingsplan annex investeringsbegroting. In het vierde hoofdstuk wordt de exploitatie en het beheer van ESM behandeld. Tenslotte worden prognoses gemaakt voor de exploitatie en de balans van ESM. Deze laatste zijn meer in detail uitgewerkt in de bijlagen.
3
3
Nederland Maritiem Land
Grontmij 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Grontmij 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
De Nederlandse Maritieme Cluster
Startnotitie Milieu-effectrapportage haventerrein Axelse vlakte/autrichepolder
Grontmij Advies & Techniek bv
Havenschap Terneuzen
1993
28
3,4
In de startnotitie wordt nader ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling van de Axelse Vlakte/Autrichepolder, de randvoorwaarden die daaraan zijn gesteld en de alternatieven welke in de MER zullen worden beschreven. In het rapport wordt ook de lokatie en de nabije omgeving beschreven. Er wordt ook kort ingegaan op de milieueffecten welke in principe te verwachten zijn. Tenslotte wordt kort ingegaan op de verder te volgen procedure.
2
Samenvatting eindconcept: MER Axelse vlaktel Autrichepolder
Grontmij Advies & Techniek bv
Havenschap Terneuzen
1994
10
3,4
Dit rapport is een bondige samenvatting van de MER Axelse Vlakte/Autrichepolder. De 5 verschillende alternatieven worden opgesomd en in enkele regels wordt voor elk van de alternatieven de verwachte effecten weergegeven. Het rapport is een beslissingsdocument; naar verdere studies toe is het niet echt bruikbaar.
Nederland Maritiem Land - 367-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Terneuzen
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Terneuzen Port Authority
Havenschap Terneuzen
Aantal pagina's 6
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Informatiebrochure.
Havenschap Terneuzen 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Havenschap Terneuzen Handbook 1993 - 94
Havenschap Terneuzen
1993
56
1,3
In dit handboek stelt de haven van Terneuzen zichzelf voor: de beschikbare infrastructuur, de verschillende diensten en de hinteriandverbindingen. Het handboek geeft ook een goed overzicht van de verschillende partijen binnen de haven, doch voor recentere gegevens hieromtrent kan beter het handboek 1996-1997 geraadpleegd worden.
Kwalitatief 2
Kwantitatief
-368- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Terneuzen 1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1993
Havenschap Terneuzen
1994
40
2
Het jaarverslag van de haven van Terneuzen bestaat uit twee delen: het bestuursverslag en het financieel verslag. In het eerste deel wordt de samenstelling van de raad van bestuur e.d. weergegeven (verouderd!) en worden de gronduitgifte, de infrastructuur, de goederenoverslag van de verschillende vervoersmodi en het bedrijfsleven kort besproken aan de hand van enkele globale cijfers. In het tweede deel wordt de balans weergegeven en besproken.
2
3
International Bulk Journal1994
Titel
Auteur
Opdrachtgever
River Scheldt bulk ports and terminals, in: International Bulk Journal, oct 1994, pag.38-45
International Bulk Journal
Jaar 1994
Aantal pagina's 4
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Dit artikel bespreekt kort het samengaan van de haven van Terneuzen en de haven van Vlissingen. Vervolgens worden alle industriële vestigingen in de haven van Terneuzen opgenoemd. Tenslotte volgt een bespreking van de twee belangrijkste stevedoring en terminaloperating companies: Olvet en Verbrugge. Dit laatste is vrij technisch en bijgevolg minder relevant voor de studie.
4
Nederland Maritiem Land - 369-
De Nederlandse Maritieme Cluster
KVK voor Zeeuws-Vlaanderen 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Zeeuwsch-Vlaanderen in cijfers
Kamer v Kooph en Fabrieken voor Z-VI & Kring v Werkgevers i/d Kanaalzone Z-VI & Havenschap Terneuzen
1992
72
2
Deze uitgave bevat statistische gegevens met betrekking tot oppervlakte en bodemgebruik, bevolking, arbeidsmarkte en werkgelegenheid, bedrijvigheid, recreatie en toerisme en vervoer. De bedoeling is een actueel beeld te schetsen van Zeeuws-Vlaanderen en haar bedrijfseconomische ontwikkeling. Waar mogelijk wordt vergeleken met Zeeland en/ofNederland. Het cijfermateriaal betreft meestal het jaar 1991 en is daarom niet echt bruikbaar voor de uit te voeren studie.
2
4
Land & Marine Publications Ltd. 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-370-
Flushing Ports handbook 1993
Land & Marine Publications Ltd.
1992
52
1,3
In dit handboek stelt de haven van Vlissingen zichzelf voor: de beschikbare infrastructuur, de verschillende diensten en de hinterlandverbindingen. Het handboek geeft ook een goed overzicht van de verschillende partijen binnen de haven, doch voor recentere gegevens hieromtrent kan beter het handboek 1996-1997 geraadpleegd worden.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nooteboom 1996
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Vlissingen een groeiende haven, in: Maritiem Nederland, nov 1996, pag.5-7
Nooteboom S.G.
Jaar 1996
Aantal pagina's 3
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Dit artikel geeft een volledig overzicht van alle belangrijke sleutelfiguren in de haven van Vlissingen. (het artikel beperkt zich ook daartoe)
4
Polderman 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Zeeland Seaports in perspectief: feiten, meningen en visies vanuit de Rijn/Schelde Delta
Polderman Rogier
Zeeland Seaports
1997
51
3,4
Het rapport is er gekomen naar aanleiding van een aantal werkateliers rond het ruimtetekort probleem in Rotterdam en naar aanleiding van het samenwerkingsverband tussen Rotterdam en Vlissingen. Om inzicht te krijgen in de vestingsfactoren zijn interviews georganiseerd met bedrijven binnen en buiten de haven (Antwerpen, Gent en Rotterdam) en met andere belangrijke keyplayers. In totaal werden 7 bedrijven in Antwerpen, 5 bedrijven in Gent, 6 bedrijven in Rotterdam en 11 bedrijven in Vlissingen en Terneuzen geïnterviewd, voornamelijk op- en overslagbedrijven. Het rapport bevat enkele interessante strategische elementen en beleidsvisies. Minpunt is het beperkte aantal gesprekken en het feit dat de conclusies zich beperken tot een vaag antwoord op de vraag: hoeveel bedrijven overwegen de vestiging in de Zeeland Zeehavens. Het rapport geeft een indicatie, maar de onderbouwing is onvoldoende om er beleid op te bouwen.
3
Nederland Maritiem Land - 371-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Polderman 1997b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Zeeland Seaports in perspectief: bijlagen
Polderman Rogier
Zeeland Seaports
1997
78
3,4
De bijlagen bestaan hoofdzakelijk uit samenvattingen van de verschillende bijgewoonde vergaderingen en de vragenlijsten en antwoorden.
2
Stuurgroep Kanaalzone 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 372-
Plan van aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen - eindrapport
Stuurgroep gebiedsgerichte benadering Kanaalzone
1992
118
3,4
Vanuit de dreiging van toenemende ruimtelijke en milieuconflicten heeft de provincie Zeeuws-Vlaanderen een aantal overheden, het bedrijfsleven en de Zeeuwse Milieufederatie benaderd om gezamenlijk een koers voor de ontwikkeling van het gebied uit te zetten. Het project resulteerde in dit eindrapport. Daarin wordt een toekomstvisie beschreven en wordt aangegeven welke acties nodig zijn om deze visie te ontwikkelen. Een uitgebreide analyse van de problematiek in de kanaalzone is weergegeven in bijlage. Hoewel het plan dateert van 1992, zijn de toen opgestelde regels tot op heden geldig. Bewijs daarvan is de vermelding in het havenhandboek van 1996-1997. Om die reden is dit plan van aanpak bijzonder nuttig bij verder onderzoek en beleidsontwerpen met betrekking tot de haven van Vlissingen en Terneuzen.
4
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Zeeland Seaports 1997b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Vlissingen Flushing. Ports handbook 1997-1998
Zeeland Seaports
1997
92
1,3
In dit havenhandboek stelt de haven van Vlissingen zichzelf en de haven van Vlissingen voor. Het handboek is vooral interessant als recente informatiebron voor de verschillende partijen binnen de haven. Uitgebreid cijfermateriaal wordt echter niet gegeven. Ook de strategische informatie is te promotiegericht om echt bruikbaar te zijn.
3
Nederland Maritiem Land -373 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
- 374- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Eemsmondhavens
Buck Consultants 1992b
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Ontwerp Toekomstvisie Eemsmondhavens
Buck Consultants International
Havenschap DelfzijllEemshaven
1992
71
1,3
Buck Consultants International heeft een toekomstvisie ontwikkeld voor de Eemsmondhavens. De studie bestaat uit vier delen: positionering van de haven van Delfzijl en de Eemshaven (technische infrastructuur + sterktezwakteanalyse per haven), analyse van de externe omgeving (trends en ontwikkelingen die de concurrentiepositie van de Eemsmondhavens kunnen beïnvloeden), strategische visie en actieplan (met inbegrip van fasering, schatting kostprijs, prioriteitswaarde en dergelijke). Een gehaaste lezer heeft voldoende aan de samenvatting, die het eigenlijke rapport voorafgaat.
Kwalitatief 4
Kwantitatief 3
Delfzijl/Eemshaven
Titel The Groningen seaports of Delfzijl/Eemshaven: "Top Dutch" - "Top quality" offers water, space and energy
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Ports of DelfzijllEemshaven
16
3
Dit is een promotiebrochure, waarin aan de hand van foto's de haven van Delfzijl en Eemshaven worden voorgesteld.
2
Nederland Maritiem Land -375 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Delfzijl/Eemshaven 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Delfzijl-Eemshaven: The dynamic northern ports ofthe Netherlands!
Port Authority of Delfzijl/Eemshaven
1993
78
1,3
Dit document bevat allerhande nuttige informatie voor gebruikers van de haven: adressen, informatie met betrekking tot de getijden, loodsen, overslag, afstanden en tarieven. Nuttig voor de EIS® zijn voornamelijk de beschrijving van beide Eemsmondhavens en hun industriële ontwikkeling, en de adressen (ten behoeve van de enquêtering) - al dient hierbij de opmerking gemaakt te worden dat de informatie dateert van 1993.
3
2
Groningen Seaports 1997
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 376-
The Spirit of Groningen Seaports - ondernemingsplan
Groningen Seaports
1997
23
3,4
Dit onderneminsplan heeft de vorm van een promotiebrochure. In 'one-liners' worden de sterktes en de mogelijkheden van de haven naar potentiële klanten gecommuniceerd.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Delfzijl/Eemshaven
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Zicht op een nieuwe haven bij Delfzijl
Havenschap Delfzijl/Eemshaven
o 5
3
Deze brochure geeft informatie over de bodemdaling en alle hieruit voortvloeiende projecten voor de nieuwe Handelshaven te Delfzijl. Dit is interessante strategische informatie, doch enige economische berekeningen bij dit project ontbreken, zodat deze bron slechts in beperkte mate nuttig is voor de EIS®.
2
Havenschap DelfzijllEemshaven 1993
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Toekomstvisie Eemsmondhaven
Havenschap Delfzijl/Eemshaven
1993
72
1,3
De tekst voor deze publicatie is haast letterlijk overgenomen van het rapport 'ontwerp toekomstvisie Eemsmondhavens' van Buck Consultants International. Er wordt gewerkt rond vier thema's: positionering van de haven van Delfzijl en de Eemshaven (technische infrastructuur + sterkte-zwakteanalyse per haven), analyse van de externe omgeving (trends en ontwikkelingen die de concurrentiepositie van de Eemsmondhavens kunnen beïnvloeden), strategische visie en actieplan (met inbegrip van fasering, schatting kostprijs, prioriteitswaarde en dergelijke). Een gehaaste lezer heeft voldoende aan de samenvatting, die het eigenlijke rapport voorafgaat.
4
3
Nederland Maritiem Land -377 -
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Delfzijl/Eemshaven 1997a
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Jaarverslag 1996 Groninger Zeehavens
Havenschap Delfzijl/Eemshaven
1997
35
2,3,4
Het jaarverslag bevat, naast de jaarrekening, ook statistische gegevens. Deze hebben hoofdzakelijk betrekking op de scheepvaart en de overslag. Ook de bedrijfsvoering wordt behandeld.
3
3
Havenschap Delfzijl/Eemshaven 1997b
Titel Tariffs and adresses
Auteur Havenschap Delfzijl/Eemshaven
Opdrachtgever
Jaar 1997
Aantal pagina's 32
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
- 378-
Deze bron bevat zowel tarieven als adressen. De tarieven zijn voor de EIS® niet echt bruikbaar. De adressen zijn wel interessant met betrekking tot de uit te voeren enquêtes, temeer omdat de lijst volledig en up-to-date is.
2
Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Delfzijl/Eemshaven 1997c
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Roorda 1995
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
Delfzijl & Eemshaven: port handbook 1996-1997
Havenschap Delfzijl/Eemshaven
1997
52
1,3
Het havenhandboek is samengesteld uit een aantal artikels, waarin telkens een bepaald facet van de haven wordt belicht, bv. transport, industrie,,,. Een reeks artikels zijn ook gewijd aan een specifieke klant in de haven, bv. Akzo Nobel, Pattje Shipyard,,,. Achteraan is er een lijst opgenomen met alle leden van de havengemeenschap. Deze recente gegevens kunnen nuttig zijn voor de EIS®, meer bepaald voor de enquêtes.
4
The Top of Holland
Roorda International Publishing House
1995
176
1,3
Dit boek geeft een overzicht van de verschillende activiteiten in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Vooral de hoofdstukken met betrekking tot de economie, het transport, de havens en mindere mate ook de industriële plaatsen zijn het meest relevant voor de EIS (vooral de bedrijfsprofielen en de adressen). Kwalitatieve data wordt nauwelijks gegeven.
3
2
Nederland Maritiem Land - 379-
Trip 1992
Titel
Auteur
Opdrachtgever
Jaar
Aantal pagina's
Type informatie
Samenvatting
Kwalitatief
Kwantitatief
-380-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Concurrentie door samenwerking: aanzet tot een strategie op maat voor de Eemsmondhavens, in: Tijdschrift Vervoerswetenschap, febr. 97, pag. 133-145
Trip, Jan Jacob, Drs.
1997
13
1,3
Vrij theoretisch artikel, dat de specifieke problemen van de kleine havens nader verduidelijkt aan de hand van de situatie van de Nederlandse Eemsmondhavens. In de inleiding worden kort de problemen van de Nederlandse Eemsmondhavens geschetst. Daarna wordt meer algemeen besproken welke problemen kenmerkend zijn voor regionale havens. Vervolgens wordt onderzocht wat in het geval van de Eemsmondhavens de oplossing zou kunnen zijn. De twee voornaamste strategieën die vooruit worden geschoven is het ontwikkelen van de MERA-cluster (milieu, energie, recycling en afvalverwerking) en samenwerking tussen de vijf Eemsmondhavens (2 Nederlandse en 3 Duitse).
3
Nederland Maritiem Land
Nederland Maritiem Land.
English summary
ENGLISH SUMMARY
Since the introduction of the new Dutch shipping policy in January
1996, the shipping sector has experienced a strong revival.
In order to broaden the success of this shipping policy to other
maritime sectors a new organisation, Nederland Maritiem Land, was
established in June 1997. This organisation which has been
constructed as a foundation will act as a network for all Dutch
maritime sectors, including shipping, ports, shipbuilding, offshore,
dredging, in land shipping, maritime research and education. One of
the initiatives of Nederland Maritiem Land is the commissioning of
an Economic Impact Study (EIS®) for a number of maritime sectors.
The EIS® methodology developed by Policy Research Corporation
N V was used successfully before, among others for the development
of the new shipping policy. Although its ability to measure the
economic impact of a sector or cluster in great detail is an important
as set, this is not its only strength. Perhaps the most important
characteristic of the methodology is that it enables policy makers to
evaluate the fut ure effects ofpolicy altematives a priori. The initiated
process of analysis and development is an important first step in the
implementation process of a new policy.
This book presents the results of an intensive survey by Policy
Research which serves as a first step towards an Economic Impact
Study (EIS®) for the Maritime Cluster. As such it covers the sectors
shipbuilding, offshore, dredging, inland shipping and ports. The main
objective of the survey was to determine the relevance of existing
studies and reports for the EIS®. Special attention has been paid to
the clustering effects between sectors as shipbuilding and offshore,
dredging and inland shipping.
- 381-
- 382-
De Nederlandse Maritieme Cluster
The book furthermore contains a detailed description of the different
steps to be taken in order to conduct an EIS® for the selected
maritime sectors. Consequently the book consists ofthree parts:
determination ofthe required input for the EIS®;
collection, analysis and evaluation of existing sources which
might be relevant for the EIS®;
determination of the information needed and the identification of
possible means to collect and analyse this data; setting up a
project plan to conduct an EIS®.
The required input is analysed in more detail in Chapter J. This
Chapter also presents the methodology that will be followed in the
Economic Impact Study (EIS®) for the maritime cluster.
The collection, analysis and evaluation of the existing sources of
infarmation, being the care of this survey, is subject of Chapter IJ.
About 300 reports, articles and books on the different sectors have
been analysed and evaluated in detail on their relevance for the
Economic Impact Study (EIS®). Therefore the information has been
subdivided into the following four categories of information:
- the definition of (sub)sector(s);
the economic impact ofthe sector;
the cost structure and the competitive position of firms 111 the
sector;
- the government policy related to the sector.
A complete description of the collected and screened literature, i.e.
including a short summary, is presented in Annex.
Finally, in Chapter III the project plan and timing for the EIS® for
the Maritime Cluster is presented in more detail.
Because of the strong dependencies between the different maritime
sectors, the focus of the study will be on the who Ie cluster of
maritime sectors. Whereas so far many studies in this field have been
purely conceptual and qualitatively, the EIS® wil! provide a tooI to
quantify the consequences of strategic decisions by policy makers.
The additional insights into the relations between sectors, gathered
from the study of a cluster of sectors, wil! enable the formulation of
an effective and efficient pol icy for the maritime cluster.
Nederland Maritiem Land
Literatuurlijst
LITERATUURLIJST
Nederland Maritiem Land - 383-
De Nederlandse Maritieme Cluster
-384 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Andriessen 1995
Samen werken aan ruimte voor economische groei, Eindrapportage
ATKearney 1995a
Samenwerking verbetert de concurrentiepositie van havens en wordt met name door bedrijven reeds ingevuld - eindpresentatie
ATKearney 1995b
Samenwerking verbetert de concurrentiepositie van havens en wordt met name door bedrijven reeds ingevuld - samenvatting
AWES 1993
Review on Global Shipbuilding Requirements to 2005
AWES 1995a
Annual Report 1995-1996
AWES 1995b
Review on world merchant shipbuilding capacity
AWES 1997
Annual Report 1996-1997
Battersby 1994
Netherlands activity in 1993, in: Euroil, dec 1993/jan 1994, pag.34-35
Bode 1996
Kanaalzone, gebied met ambities, in: Uit Europapoortkringen, 15-96, pag.67-72
Boer 1995
Nederlandse scheepsbouw investeert in de toekomst; Nederlandse werven handhaven hun positie op wereldmarkt, in: De Blauwe Wimpel, nr.5, mei 1995, pag.155-158
Bomhoff 1997
Het Centraal Planbureau en de infrastructuur, in: ESB, 4-1997, pag.449-453
Brolsma 1997
Investeringen in natte infrastructuur, in: Maritiem Nederland, juni/juli 1997, pag.32-34
Nederland Maritiem Land - 385-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Bruinoge
Province of Zeeland
Buck Consultants 1992a
Toekomstplan Zeeuwse havens - Eindrapportage
Buck Consultants 1992b
Ontwerp Toekomstvisie Eemsmondhavens
Buck Consultants 1996
Samenwerking tussen zeehavens in Nederland
Cass 1996
Adding value, in: Bulk Systems, december 1996, pag.19-21
CBRB 1992
Regelingen betreffende de structurele sanering van de binnenvaart
CBRB 1992b
Algemene voorwaarden, aansprakelijkheidsregels en verzekeringsmogelijkheden in de binnenvaart
CBRB 1996
CBRB Jaarverslag 1996
ClG 1995
AllIlUal Report 1994
CMO 1993
Behoeftenverkennend Onderzoek naar Economische Research
CMO 1994
Jaarverslag 1993
CPB 1997
Economische en ruimtelijke versterking van mainport Rotterdam (Werkdocument no.92)
- 386- Nederland Maritiem Lamt
De Nederlandse Maritieme Cluster
de Jong 1993
Expansie na consolidatie, in: Maritiem Journaal 1993, pag.126-135
de Jong 1995a
Offshore moddert door, in: Maritieme recensies n° 1 06
de Jong 1995b
Offshoreconstructie en -bevoorrading, in: maritieme recensies n° 1 06
de Jong 1996a
Nieuwe havenklanten zijn welkom, in: Maritiem Journaal 1996
de Lange 1994
Van stiefkind tot middelgrote ster, in: Maritiem Journaal 1994, pag.21-27
de Lange 1996
De bouw van zeeschepen in Nederland sedert de Tweede Wereldoorlog; een halve eeuw terug- en (nog) een half decennium vooruitzien, in: Maritiem Nederland, juni 1996, pag.14-19
de Lange 1997
In gesprek met de grootste gereedschappenmaker van Maritiem Nederland, in: Maritiem Nederland, juni/juli 1997, pag.5-1O.
de Voogd 1993
De neergang van de scheepsbouw en andere industriële bedrijfstakken
de Vries Lentsch 1993a
Naar een nieuw maritiem beleid, in: Maritiem Journaal 1993, pag.9-20
de Vries Lentsch 1993b
Opnieuw een wijkend perspectief, in: Maritiem Journaal 1993, pag.9-21
Dekker en Knol 1996
Uitzendbureau voor de specialistische zeevaart. Uitzendkrachten zijn geen wegwerpartikel
DelfzijllEemshaven
The Groningen seaports of Delfzijl/Eemshaven: "Top Dutch" - "Top quality" offers water, space and energy
Nederland Maritiem Land - J1J7-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Delftijl/Eemshaven 1993
Delfzijl-Eemshaven: The dynamie northern ports ofthe Netherlands!
Departement of Energy and the Environment 1993
Investment in the Wadden Sea and in marginal fields on the Duteh Continental Shelf: economie significance for Dutch suppliers in the oil and gas industry
DHV 1992a
Axelse vlakte en Autrichepolder: operationeel plan - eindadvies
DHV 1992b
Axelse vlakte en Autrichepolder: Structuurvisie
DHV 1992c
Axelse vlakte en Autrichepolder: Strllctullrvisie - Nota van uitgangspunten
DHV 1992d
Axelse vlakte en Autrichepolder: structuurvisie - Inventarisatie
DHV 1992f
Axelse vlakte en Alitrichepolder: Structuurvisie Toekomstig Haven- en Bedrijfsterrein -Startnotitie
Dil! & Seignette 1996
De Nederlandse zeehavens
Donker 1991
Toekomstverwachtingen
Drewry 1994
The global shiprepair and conversion markets - on the brink of an era of prosperity?
EBN 1995
Marginale-veldenstudie 4 juli 1995
EC 1993b
Over de stand van de scheepsbouw in de gemeenschap (Situatie in 1992)
- 388- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
EUROIL 1994
Dutch downturn, in: Euroil, aug 1994, pag.55-56
Europakringen 1997
Zit de binnenvaart te snurken?, in: Uit Europakringen, juni 1997, pag.14-18
Europese Schippersorganisatie Brussel 1992
Memorandum over vrijwillige toerbeurt
Fernhout 1992
Ongekende mogelijkheden
Fernhout 1994
Binnenvaart eenzijdig in beeld, in: Maritiem Journaal 1994, pag. I 05-116
Fernhout 1995
Oude toerbeurt in nieuwe jas, in: Maritiem Journaal 1995, pag.123-132
Frederic R. Harris 1993
Havenontwikkelingen van Nationaal Belang
Frederic R. Harris/NHR 1994
Fasering projecten havenontwikkelingen van nationaal belang
Frederic R.Harris/NEI/AVECO 1995
Ontwikkelingsplan Axelse vlakte - eindrapport
Geelen 1992
Maritieme toeleveranciers willen erkenning, in: Maritiem Platform Nederland, pagAO-42
Geelen 1993
Er komt zand in, er gaat zand uit, in: Maritiem Platform Nederland, pag.60-63
Gem. Havenbedrijf Amsterdam 1994
Jaarverslag 1993. Investeren in de toekomst
Nederland Maritiem Land - 389-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Gem. Havenbedrijf Amsterdam 1995
Jaarverslag 1994. De Amsterdamse haven werkt
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1995
Facts and figures. Amsterdam Ports. 1995
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1996
Jaarverslag 1995. Zeehaven Amsterdam werkt
Gem. Havenbedrijf Amsterdam 1997a
Marktaandelen Le Havre - Hamburg
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1997b
Haven bedrijfsplan 1997
Gem.Havenbedrijf Amsterdam 1997c
Jaarverslag 1996 - Zeehaven Amsterdam werkt
Gem. Havenbedrijf Rotterdam 1991
Ontwerp Havenplan 20 I 0 - 'Toekomstbeeld van Mainport Rotterdam'
Gem. Havenbedrijf Rotterdam 1992
Jaarverslag 1992
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1994b
Maritieme industrie in Rotterdam en omstreken
Gem. Havenbedrijf Rotterdam 1995
Overslag van containers - Vanuit en naar binnenschepen in de Haven van Rotterdam in 1993
Gem.Havenbedrijf Rotterdam 1997 a
Annual report 1997
GHRlHavenschap Vlissingen 1995
Bedrijfsplan voor de exploitatiemaatschappij Schelde Maas
- 390- Nederland Maritiem Lm,tl
De Nederlandse Maritieme Cluster
Go/dan 1995
The Netherlands' Shipbuilding Industry: Own Solutions to Competitiveness, in: Journalof Ship Production, voLll, nr.4, nov 1995, pag.269-274
Gras 1996
Groter, sneller en intelligenter. Masterplan Incomaas schetst toekomstvisie containeroverslag Maasvlakte, in: Uit Europapoortkringen, 4-96, pag.35-37.
Groningen Seaports 1997
The Spirit of Groningen Seaports - ondernemingsplan
Grontmij 1993
Startnotitie Milieu-effectrapportage haventerrein Axelse vlakte!autrichepolder
Grontmij 1994
Samenvatting eindconcept: MER Axelse vlakte! Autrichepolder
Hageman 1994
Een vertekend beeld, in: Maritiem Journaal 1994, pag.9-20
Hageman 1995
Naar normale concurrentievoorwaarden ... ?, in: Maritiem Journaal 1995, pag9-20
Hageman 1996
Scheepsbouw scoort, toch naderend onweer?, in: Maritiem Journaal 1996, pag.9-20
Hakker! 1995
Achtertuin of districentrum, in Maritiem Nederland - 2, 1995, pag. 13-17
HANSA 1995a
Maritime industry in the Netherlands (Europort '95), in: HANSA, 1995, nr.l 0, pag.90-93
HANSA 1995b
Netherlands' Shipbuilding Industry (VNSI Report 1994), in: HANSA, 1995, nr. I 0, pag.87-88
Havennieuws 1994
Rotterdamse haven voor Nederlandse econom ie veel belangrijker dan gedacht
Nederland Maritiem Land - 391-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Havenschap Delftijl/Eemshaven
Zicht op een nieuwe haven bij Delfzijl
Havenschap Delftijl/Eemshaven 1993
Toekomstvisie Eemsmondhaven
Havenschap Delftijl/Eemshaven 1997a
Jaarverslag 1996 Groninger Zeehavens
Havenschap Delftijl/Eemshaven 1997b
Tariffs and adresses
Havenschap Delftijl/Eemshaven 1997c
Delfzijl & Eemshaven: port handbook 1996-1997
Havenschap Terneuzen
Terneuzen Port Authority
Havenschap Terneuzen 1993
Havenschap Terneuzen Handbook 1993 - 94
Havenschap Terneuzen 1994
Jaarverslag 1993
Hengst & Koppies 1996
Analysis of Competitiveness in Commercial Shipbuilding, in: Journalof Ship Production, vol.l2, nr.2, may 1996, pag.73-84
Hengst & Kortenhorst 1993
De toekomst van de Nederlandse scheepsbouw in Europa, in: Maritiem Journaal 1993
Hengst 1995a
Scheepsbouw in de lift, in: Maritiem Journaal 1995, pag.21-32
Hengst 1995b
Binnenvaart in beeld
-392- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Houweling 1992
Offshore plukt vruchten van nieuwe technologie, in:Maritiem Journaal 1992, pag.139-149
Houweling 1993
Nieuwe concurrentie voor Nederlands offshore, in: Maritiem Journaal 1993
Houweling 1994
Kleine offshorevelden baren grote zorgen, in: Maritiem Journaal 1994, pag. 125-134
Houweling 1995a
Offshorewerven afhankelijk van export, in: Maritiem Journaal 1995, pag.141-144
Houweling 1995b
Grote oliemaatschappijen keren Noorzee de rug toe, in: Maritiem Journaal 1995, pag.133-140
Houweling 1996
Offshore staat voor grote schoonmaak, in: Maritiem Journaal 1996, pag.114-121
HSB Int'! 1994a
Dutch Shipbuilding Industry. A review of shipbuilding & repair yards in the Netherlands. Part 2: in: HSB International, april 1994, pag.61-68
HSB Int'! 1994b
Dutch Shipbuilding Industry. A review of shipbuilding & repair yards in the Netherlands. Part 1, in: HSB International, march 1994, pag.67-80
IKC Natuurbeheer 1995
Nederland en wetlands in het buitenland - werkdocument IKC Natuurbeheer nr.78
Inland Shipping 1993b
Binnenvaart: van personeelsgebrek tot werktijdverkorting, in: Inland Shipping, nov 1993, pag. J3-17
Inland Shipping 1994a
Binnentankvaart moet afslanken, in: Inland Shipping, nov 1994, pag.20-23
Inland Shipping 1994b
Combivaart voor de lange termijn-visie van de binnenvaart, in: Inland Shipping, april 1994, pagA-6
Nederland Maritiem Land - 393-
De Nederlandse Maritieme Cluster
International Bulk Journal 1994
River Scheldt bulk ports and terminals, in: International Bulk Journal, oct 1994, pag.38-45
IRO 1993
Al1IlUal report 1992 & membership directory 1993
IRO 1994
Annual report 1993 & membership directory 1994
IRO 1994b
Netherlands Offshore Catalogue 1994
IRO 1995
Annual report 1994 & membership directory 1995
IRO 1996
Annual report 1995 & membership directory 1996
IRO 1996b
Netherlands Offshore Catalogue 1996. Catalogue ofthe Netherlands service industry
IRO 1997
Netherlands Offshore Catalogue 1997
IVR 1995
Haftungsvorschriften ftjr die Binnenschiffahrt
IVR 1996
Statistieken van de Internationale Rijn-en Binnenvloten
Jorritsma 1994
Inland Container Shipping Rotterdam
Knight Wendling 1993
Vaart in de keten - Actieplan ter bevordering van internationaal goederenvervoer via de binnenvaart - eindrapport commissie van Duursen
-394 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Knight Wendling 1994
Amsterdam Regio Interne Logistiek
Kosterman 1994a
Bagger genoeg: in: Financieel Economisch Magazine, 5 febr. 1994, pag.16-18
Kosterman 1994b
Haven aan zet. De rijksoverheid steunt de Rotterdamse haven in haar streven naar meer toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Het bedrijfsleven moet het nu doen.
KPMG Peat Marwiek 1992
Report of a study into the competitiveness of European Community shipyards
Krekel, Van de Woerd & Wouterse 1994
Nederlandse energieclusters: een verkennende studie naar de Nederlandse toeleveranciers aan de energiesector
Kuijper & Limpens 1995
The dredging industry in the benelux countries, in: Port Engineering Management, jan/feb 1995, pag.12-19
Kuipers
Startnotitie zeehavenbeleid : bijlage
Kuipers, Landkroon, van Raalten & Stam 1994
Startnotitie zeehavenbeleid op een kruispunt
KVK voor Zeeuws- Vlaanderen 1992
Zeeuwsch-Vlaanderen in cijfers
Land & Marine Publications Ltd. 1992
Flushing Ports handbook 1993
Lloyd's List 1994
Barge sector floats towards liberalisation, in:Lloyd's List, june 1994, pag.6-9
Lloyd's List 1996
Shipbuilding, in: Lloyd's List, sept 1996, pag.20-23
Nederland Maritiem Land - 395-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Maritiem Nederland 1995a
Containerbinnenvaart overtreft prognoses, in: Maritiem Nederland, mei 1995, pag.13-16
Maritiem Nederland 1995b
Rotterdam mainport
Mc Kinsey en Adviescollege 1992
Versterking Economische Structuur Noordzeekanaalgebied. Een visie voor het Benutten van Kracht en Kansen van de Regio.
MERC/Barry Rogliano Salles 1994b
EU Shipbuilding CostlPrice Gap Study
MIC 1994
Orderbooks grow despite limited subsidies, in: The Motor Ship, july 1994, pag.49-52
Ministerie van EZ 1993
Evaluatie Rapport Subsidieregeling Zeescheepsnieuwbouw 1991
Ministerie van EZ 1996
Olie en gas in Nederland - opsporing en winning 1996
Ministerie van V&W 1992a
Dutch waterways
Ministerie van V&W 1992b
De binnenscheepvaart
Ministerie van V&W 1993
De binnenscheepvaart
Ministerie van V&W 1993
Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1994-1998
Ministerie van V&W 1995
Meerjarenprogramma infrastructuur en transport 1996-2000. Verkeer en vervoer in een duurzame samenleving.
-396- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Ministerie van V&W 1995a
De Nederlandse zeehavens. Wat brengt de toekomst. Verslag discussiedag 21 nov. 1995
Ministerie van V&W 1995b
Voortgangsnota zeehaven be leid
Ministerie van V & W 1996b
Goederenvervoer editie 1996
Ministerie van V&W 1997
Vervoer-Economische Verkenningen 1997-2002
MPN 1993
Werkgroeprapporten: Economische analyse Maritieme politiek & overheidsbeleid, Research & development, Voorlichting & onderwijs.
Nationale Havenraad 1994a
Jaarverslag 1993
Nationale Havenraad 1994b
Bedreigingen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens
Nationale Havenraad 1995a
Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens. 1985-1994
Nationale Havenraad 1995b
Modelverordening Binnenhavengeld
Nationale Havenraad 1995c
Jaarverslag 1994
Nationale Havenraad 1995d
Modelverordening Zeehavengeld
Nationale Havenraad 1996b
Werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens. 1985-1995
Nederland Maritiem Land - 397-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Nationale Havenraad 1996c
Jaarverslag 1995
Nationale Havenraad 1996d
Hamburg-Le Havre Range, ontwikkelingsplannen in infrastructurele projecten in de belangrijkste Duitse, Belgische en Franse havens
Nationale Havenraad 1996e
Aan- en afvoer van goederen over zee in de Nederlandse zeehavens, 4e kwartaal 1996
NEA 1992
Bedrijfsuitkomsten van motorvrachtschepen in de particultiere binnenvaart (1989-1990)
NEA 1995a
Market observation system in land navigation - cost, price and waiting time
NEA 1995b
Economisch onderzoek toeleveranciers upstream olie- en gasindustrie: economische kerngegevens
NEA 1995c
Economisch onderzoek toeleveranciers upstream olie- en gasindustrie: exportmogelijkheden en concurrentiepositie
NEA 1995d
Koers op kansen - een onderzoek naar het toekomstperspectief van de binnenvaart -hoofdrapport
NEA 1995e
Koers op kansen - een onderzoek naar het toekomstperspectief van de binnenvaart -achtergrondrapport
NEA 19951
Economic Study Suppliers Upstream Oil and Gas Industry: management summary
NEA 1996
Geniaal of marginaal: concurrentiepositie van Nederlandse upstream toeleveranciers in de olie- en gasindustrie
NEA/CBRB 1995
Vaart in containers - Positieschets van de containerbinnenvaart als volwaardig intermodaal alternatief
- 398- Nederlmul Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
NEl 1989
Concurrentiepositie Nederlandse Scheepsbouw 1986
NEl 1992
The supply industry in the upstream oil and gas industry
NEl 1993
Toegevoegde waarde van maritieme activiteiten in Nederlandse zeehavens. Hoofdrapport
NEl 1994
Rotterdam Mainport: Voorwaartse Economische Effect Meting (VEEM)
NEl 1995a
Ontwikkeling havengebonden bedrijvigheid in zeehavengebieden tot 20 I 0
NEl 1995b
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, Eindrapport
NEl 1995c
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, Taak I en 2, regionaal-economische analyse
NEl 1995d
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, taak 3: havenconcurrentie
NEl 1995e
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, taak 4: logistieke concepten
NEl 1995f
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, taak 5: vervoerseconomische analyse
NEl 1995g
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Regionale en transport-economische analyse, taak 7: economische impuls maritieme sectoren
NEl 1997a
VEEM 11: Het voorwaarts economisch belang van de Rotterdamse haven in Europees perspectief: samenvatting
Nederland Maritiem Lamt - 399-
De Nederlandse Maritieme Cluster
NEl 1997b
VEEM IJ: Het voorwaarts economisch belang van de Rotterdamse haven in Europees perspectief: eindrapportage
NEl 1997c
Het Rotterdamse haven- en industriecomplex in de Hamburg-Le Havrerange. Eindrapport fase Il
NEl 1997d
De economische betekenis van de Nederlandse zeehavens. Eindrapport
NEl 1997e
Toegevoegde Waarde Rotterdamse haven Update 1997
NIM 1995
Nederlands Instituut voor Maritiem Onderzoek
NIM 1996
Nieuw elan in de maritieme sector, NIM-visie op maritiem onderzoek
NIM 1997
The Brussels Connection
NOGEPA 1993
Exploration and Development of Marginal Fields in the Netherlands and on the Dutch Continental Shelf
Nooteboom 1996
Vlissingen een groeiende haven, in: Maritiem Nederland, nov 1996, pag.5-7
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 1996a
Trendbericht Rotterdam 1996. Sociaal-economische rapportage
Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam 1996b
Naar een nieuw economisch klimaat. Innovatiekracht en ondernemerschap als sleutelfactoren voor succes van de Rotterdamse regio in de 21 e eeuw.
Polderman 1997a
Zeeland Seaports in perspectief: feiten, meningen en visies vanuit de Rijn/Schelde Delta
- 400- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Polderman 1997b
Zeeland Seaports in perspectief: bijlagen
Policy Research & Price Waterhouse 1995
Vergelijkend onderzoek van de concurrentiepositie van de Vlaamse binnenvaartondernemers ten opzichte van de Nederlandse binnenvaartondernemers
Policy Research 1994
De economische impact van en de noodzakelijke beleidsmaatregelen voor de Nederlandse zeescheepvaart
Policy Research 1996a
Nederland Maritiem Land: versterken van de Nederlandse maritieme cluster en aantrekken van buitenlandse bedrijven
Policy Research 1996b
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse
Policy Research 1996c
Kritische evaluatie en actualisering van bestaande prognoses inzake goederenstromen en scheepvaartbewegingen in het Noordzeekanaalgebied, Eindrapport
Policy Research 1996d
Kwaliteit Zeetoegangsweg Noordzeekanaalgebied, Simulatie van het scheepvaartverkeer, Eindrapport
Popken & Hoogenraad 1994
Het roer moet om; een toekomstvisie voor de Nederlandse binnenvaart
Programma DTO 1994
Mainport Rotterdam: Een bloeiend havengebied in 2040 (Verslag van het symposium van 2/11/94 te Delft) - Programma-bureau DTO
Projectgroep Uitwerking Masterplan 1995
Plan van aanpak masterplan Noordzeekanaalgebied. Een gemeenschappelijke visie op de regio
Robijns 1994
Opvallende opbloei, in: Financieel Economisch Magazine, 8 jan. 1994, pag.26-27
Roorda 1995
The Top of Holland
Nederland Maritiem Land - 401-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Roos 1996
Zuurstof voor de industrie, in: Maritiem Journaal 1996, pag.87-91
Ryle 1993
Yards seek extension of government support, in: The Motor Ship, dec 1993, pag.25-29
Saitua 1994
De havenindustrie in een veranderende wereld, in: Tijdschrift Vervoerswetenschappen, april 1994, pag.305-318
SCEPS/VSB 1992
Strategische Visies op het Rotterdamse Ontwerp Havenplan 2010
Schaap 1991
The offshore fleet ofthe Netherlands (Europort '91), in: IRO-Focus on Holland, octl99I, pag.12-17
Schalte 1990
De scheepsbouw en Nederland: Terugblik en perspectief
Seatrade 1994a
Two different stories, in: Seatrade Review, march 1994
Seatrade 1994b
Looking to increase val ue added, in: Seatrade Review, maart 1994, pag. 59-61
Seignette 1995
Gereed voor de sprong voorwaarts, in: Maritiem Journaal 1995, pag. 145-155
SEO 1995
Amsterdamse Economische Verkenningen, voorjaar 1995
Snijders M 1992
Olie heeft niet echt de politieke aandacht, in: Maritiem Platform Nederland
Snijders T 1992
De kunst om kleine velden rendabel te exploiteren, in: Maritiem Platform Nederland
- 402- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
Spoor & Partners 1994
IRO-Focus on Holland: official cataIogue
STIGOWA 1995a
Projectplan STlGOWA
STIGOWA 1995b
Stimuleren goederenvervoer over water. Projectplan IPO-project STIGOWA
STIGOWA 1997
"Nat overslaan!". Concept 8eleidsvisie. Stimuleren Goederenvervoer over water
Stuurgroep Kanaalzone 1992
Plan van aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen - eindrapport
Tienpont 1992
De Cono Industriegroep. Hoe vertaalt CIG haar verwachtingen naar beleid?, in: Schip en Werf de Zee, juni 1992, pag.268-272
Tinsley 1993
Yard profile: Economic designs from acquisitive Dutch group
TNO 1990
De betekenis van de kwaliteit van logistieke dienstverlening voor de concurrentiepositie van de zeehaven Rotterdam
TNO 1992
Maritieme toeleveranciers uit de schaduw?
TNO 1993
De economische kracht van de baggerindustrie: clusterstudie met behulp van de methode 'Porter'
Trip 1992
Concurrentie door samenwerking: aanzet tot een strategie op maat voor de Eemsmondhavens, in: Tijdschrift Vervoerswetenschap, febr. 97, pag. 133-145
Twijnstra Gudde 1993a
Mainport Rotterdam in 2040: Een duurzame haven en schakel in duurzame goederenketens! - Interdepartementaal onderzoekprogramma - DTO, Delft (Werkdocument Deel I, Hoofdrapport)
Nederland Maritiem Land - 403-
De Nederlandse Maritieme Cluster
Twijnstra Gudde 1993b
Mainport Rotterdam in 2040: Een duurzame haven en schakel in duurzame goederenketens! - Interdepartementaal onderzoekprogramma - DTO, Delft (Werkdocument Deel 11, Achtergrondinformatie)
Twijnstra Gudde 1995
Maritiem vestigingsbeleid scheepvaart (gerelateerde) bedrijven 'Op projectbasis samenwerken aan werving, begeleiding en nazorg' - samenvatting eindrapportage
van der Steenhoven 1993
De mainport staat of valt met de kwaliteit van de achterlandverbindingen
van der Weijde, Vellinga & van de Ridder 1992
Dredging in the port of Rotterdam now and in the future, in: Proceedings ofthe XlIIth World Dredging Congress 'Dredging for development', Bombay, 7-10 april 1992.
Van Dijk 1993
Background to Rotterdam's Port Plan 2010, in: PIANC Bulletin n080
van Dooremaalen 1995
The necessity for a healthy European Shipbuilding lndustry, in: World Dredging Mining & Construction, nov. 1995, pag.IO-11
van Ham 1995
lntermodhaalbaar; een verkennend onderzoek naar de haalbaarheid van gecombineerd wegwatervervoer voor maritieme containers binnen de Randstad
van Hoek 1997
Maasvlakte 11: baat het niet, dan schaadt het wel, in: ESB, 4/6/1997, pag.444-448
Van Holst & Koppies 1993b
Concurrentiepositie Nederlandse Scheepsbouw 1984-1992
Van Holst & Koppies 1994
Maritiem Nederland
Van Holst & Koppies/MERC/IMCA 1995
European Union Shiprepair Sector and its International Competitiveness
VBKO 1995
Jaarverslag 1995
-404 - Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
VBKO 1997
Jaarverslag 1996
veB 1991
Het baggerbedrijf: basis van de Nederlandse samenleving
veB 1992
Jaarverslag 1991
veB 1993
Jaarverslag 1992
veB 1994
Jaarverslag 1993
veB 1995
Jaarverslag 1994
Veenstra 1993
Met maritieme groeten uit het noorden. Scheepsbouwers hebben (nog) voldoende werk, in: Zeewezen, sept 1993, pag.24-39
VERM 1997a
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Deel A: open planproces
VERM 1997b
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Deel B: samenvatting en analyse resultaten verkenningsfase
VERM 1997c
Verkenning Ruimtetekort Mainport Rotterdam - Bijlageboek van deel A
Videler 1997
Over havens gesproken: verslag van de verkenningsfase ruimteprobleem mainport Rotterdam
VNSI1992
Werven & werk 1992
Nederland Maritiem Lalld - 405-
De Nederlandse Maritieme Cluster
VNSl1993a
Jaarverslag 1993
VNSl1993b
Werven & werk 1993
VNSl1994a
Werven & werk I 994
VNS! 1994b
Het OESO-akkoord in relatie tot de positie van de Nederlandse scheepsbouwindustrie
VNS! 1994c
8 lijnen plan (van plan tot clustering)
VNSl1995
Werven & werk 1995
VNS! 1996a
Nederlands zeegaand baggermaterieel op 1 januari 1996, in: Maritiem Journaal 1996, pag.214-215
VNS! 1996b
Werven & werk 1996
VNS! 1997
Rapport enquête scheepsreparatie
VSB 1995
Scenario's voor de Nederlandse Maritieme Sector
Wilde 1996
Notitie topfinancieringen in met ons concurrerende landen
WMO/MERC 1996
Produkt-marktcombinaties (ei ndrapport)
- 406- Nederland Maritiem Land
De Nederlandse Maritieme Cluster
World Port Construction & Gcean Technology 1990
Dredge contractors: more optimism about? in: World Port Construction & Qcean Technology,juli 1990, pag.9-12
Zandvoort Kappelhof 1993
Betekenis van de cruisevaart voor de stad Amsterdam
Zeeland Seaports 1997b
Vlissingen Flushing. Ports handbook 1997-1998
Zeelenberg 1994
IRQ en de upstream olie- en gassector in het perspectief van beleid van sturing
Nederland Maritiem Land - 407-
I" " I 9 789040 715570