doos gazette · 2017. 11. 22. · register doos gazette jaar 2004 nummer 20: p. 185 – 199 januari...
TRANSCRIPT
-
DOOS GAZETTE
Jaargang 2004
Van nr. 20 tot & met nr. 31
Index
-
RegisterDoos gazette Jaar 2004Nummer 20: P. 185 – 199 januari 2004 – Annonce avond Leyn Weckx - Hoppebellen – August Snieders
- L’Opinion - Varkens onder de trein te Vlamertinge en dansleraar te Poperinge 1863 – 1864
- Anti-Geuzenliederen uit Sint-Truiden- Den ‘VRIJE BURGERS’ van Maeseyck opgedragen. - De keteniers 2 – De hoppekoopmans van Poperinge
Nummer 21: P. 200 – 212 februari 2004 – Annonces – Voordracht Leyn Weckx – boek AnneMie Declerck - Boek Reulens – reactie Jef Smeesters - Peter Witters van Hechtel – teut in 1634
- Een lied in het kader van de schoolstrijd – 1879- De Keteniers 3 - Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen –
Sigrid Dehaeck- L’Opinion: Het jaar 1865 – de invoertaks en de hop en de klerikalen
Nummer 22: P. 213 – 236 maart 2004 - Wie was Drick Drickx? + foto- De Wielrijdersbond in de Kempen – 1900- De keteniers 4 - De hopcijfers van de landbouwtelling 1880 - Slaap wel liefste - Ol ist daje ol jaoren in’t vrimde tjoolt- De nacht van de geschiedenis - Annonce voordracht Leyn Weckx- Tekst Leyn Weckx – 1ste deel
Nummer 23: P. 237 – 258 april 2004 - Het landbouwblad van Limburg – Een visie op de Kempen- Uit de krant ‘De Kempen’ van 16 november 1889 - ‘Mijn Kempenland’ - De Keteniers 5 – De openbare verkoop van brouwer Bafcop van
Vlamertinge- Tekst - Leyn Weckx – 2de deel - Annonce – toneel
Nummer 24: P. 259 – 284 mei 2004 – twee jaar rond – hip hip hoera- Annonce site - Belgische herdershonden- De Kromme secretaris – Jacky Meuwis (Exel) - De Keteniers - De Bende Pollet – Boerin Petit – Mislukte overval bij
Lemahieu - Overval op Veys en Liedje bende van Pollet. – o.a. van Mark Adriaen
- Hommelbeerie van Henri Vandenberghe- Van de schandpaal van Poperinghe – Adriaen - Tekst – Leyn Weckx – 3de deel
Nummer 25: P. 285 – 309 juni 2004 - Reclame voor de site ‘grootvader’s oorlog’
-
- De Batenhoeve – Jacky Meuwis- Reacties op Leyn Weckx- De grenspaal Overpelt –Exel- De geest van de Sint-Janskerk – Henri Vandenberghe (Poperinge)- De Keteniers - E.H. De Jaegher gestorven - de lijkreden - 1930
Nummer 26: P. 310 – 336 juli 2004 - Reclame studiedag en expo – hop- Site – Ons volk ontwaakt - De Keteniers - Van het wapen der proostdij van Poperinghe – Adriaen - De Beir Jacques geridderd- De Mechelaars - De verkoop van kloostergoed te Ieper – 13 mei 1860- De sappeurs van Poperinge rukken uit naar Ieper- 29 augustus 1859- De Exel-lenties – Leyn Weckx – Toch wel een heks zeker!- Annonce voordracht Leyn Weckx, de brandstokerse heks- Het bier in Limburg (deel 1)
Nummer 27: P. 337 – P. 363 augustus 2004- Kort berichtje over het schoon kasteel van baron Dewaha – bij Sint-Truiden- Reclame studiedag en expo – hop - De Keteniers – De hoppe – in de akkerbouw 1849- De hoppepluk – lied van Theophiel Bouve - De Gazettiers – het bier in Limburg – deel 2- De Exel-lenties – de kapelaan van Hechtel- Het Caracter van een toveresse - 1735
Nummer 28: P. 364 – P. 388 september 2004- Briefje Paul Vermeulen ivm Bouve - Site – de hagemunterij van Reckheim- De Exel-lenties - Verslag historische fietstocht – Luc Vanduffel - Annonce voordracht Leyn Weckx- Annonce site Het Vlaamse platteland- Het caracter van een brouwer - 1735- De gazettiers – het bier in Limburg – Regeling Sint-Truiden – 1551 - Het karakter van een dronkaard - 1735- De es - Humulus Lupulus – Latijnse capita selecta over de hop – Tom Deneire- Broederliefde – L. Van Acker – 1 Oogst 1867
Nummer 29: P. 389 – P. 410 oktober 2004 - Annonce voordracht Leyn Weckx- Site – Schoolmeesters Remery- De Gazettiers - Bier – Uit de Loonse Kempen en uit Hasselt – deel 4- De Exel-lenties - Op zoek naar de blauwe koe- De Keteniers – Een moordhistorie uit 1866- Annick Clabau clabettert: Annonce Musée de la vie frontalière’ - Het
leven van Djoos Utendoale - Hommelmaend – Jean-Noël Ternynck
-
- De spraak der zee - smartlapgedicht
Nummer 30: P. 411 – P. 435 november 2004 - De Gazettiers – Bier – Rederijkers – Kannekijkers - deel 5- Site - Project Laurens Jz coster - 3 Marktliederen van Louis Boeren over het einde van de tweede
wereldoorlog- De Exel-lenties - De aanleg van de ijzeren weg Hasselt –Eindhoven - Op Sint-Martensdag – smartlapgedicht - Annick Clabau klabettert – Jacques Brel en den hommel
Nummer 31: P. 436 – P. 464 - december 2004 - In Memoriam – M. Vandenbosch – Ria Lemmens - Internet: site Van Coillie – Coilge & site Cees van Popering- De Gazettiers – Bier – deel 6 – De regels voor de waard te Bree- Annick Clabau clabettert: Albert Warlop en zijn verhaal - De Kluppel – - Aan de rijken – Leopold Van Acker - Het Caracter van een tabakroker- De Exel-lenties: De Lochterschans
-
185
Nummer 20 Doos Gazette Januari 2004
GuiDo Vandermarliere
Beste Abonnee
Hopelijk zijn de kaviaar en de champagne bevallen en kunnen we weer een nieuw jaar aan.
’t Is just, ’t is è nieuw jaar
‘k goan joen ’t beste wensen
je zy gy nog zo slichte nieje
gy zyt één van myn hartelykste mensen
Nu al wil ik aankondigen dat ik op 23 maart 2004 ’s avonds, in het kader van ‘De nacht van
de Geschiedenis’ – Davidfonds - in Eksel een voordracht ga houden over onze Leyn Weckx,
de ‘brandstokerse’ heks van Eksel die in 1725 veroordeeld werd.
Hou die avond al maar vrij!
Speciaal voor de Poperingenaars heb ik hier een paar berichten uit de jaren 1863 – 1864 –
over een varken en over een dansleraar - en voor iedereen haal ik …
Uit ‘De Belgische illustratie’ van de 28ste
juli 1877 – een fantazie door August Snieders.
H O P P E B E L L E N
I – De zon schijnt helder op het rivierke, dat door het elzenhout slingert, als een zilveren lint
door een groenen krans, nadat het ginder het rad van den ouden planken watermolen met
rieten dak heeft doen draaien.
Het wentelende rad met zijne gesprenkelde waterdroppels en sneeuwwit schuim, door de zon
grillig gezevenkleurd, is een namaaksel van diezelfde prachtige zon, zoo dichterlijk als ons
arm menschenvernuft die nabootsen kan.
Of neen, dat rad is als de baldadige schooljongen, die, met zwaaiende armen, glinsterende
oogen en juichende sstem in het vreedzame landschap gevallen is.
Een, die het slapende en droomende rivierke plaagt, roert, zweept, opwerpt, rondsprenkelt,
schuimen doet van ongenoegen, omdat de rakker het zoo wild in zijn zalig niets-doen gestoord
heeft.
Zie, het ontvlucht veel sneller, ja, met rimpels op het voorhoofd, met gemurmel en gemor
tegen den onvermoeiden plaagstok, de plek, waar het zoo ongenadig verontrust werd, om
ginder onder bram, tak en stronk weer in slaap te vallen en droomend te verdwijnen.
Eerst dezen avond zal de woelige deugniet zijne beweging staken, inslapen met de voeten in
het water, en de maan zal de droppels verzilveren, die van hoofd en lidmaten lekken.
Ik ben niet boos op het rustverstoorend rad; ik hou niet van slapers zooals het luie rivierke!
En dan, wat was het landschap levendig, geestig, toen de woelgeest tuimelde, draaide, water
sprenkelde en zich zelven een aureool maakte.
II – Op den boord van het voetpad, zoo smal alsof het voor kabouters gemaakt werd, en dat
de kronkels van het rivierke volgt, staat een bosch van elzenstruiken.
Uit het midden schiet de hoppeplant op en slingert en kronkelt door het groene elzenloof naar
boven.
Hoe harmonieus mengt zich het lichte groen der hoppeblaêren met het donker groen der
elzen! Het eerste is de lichte vlam op het donkere marmer; de zijden bloemen op donker
-
186
fluweeelen weefsel, op den wijden mantel eener schoone. En boven op den top van eht
elzenhout, rust de rkoon der klimplant met hare hoekige blaêren in den vorm van die des
wijngaards, als getuigde zij daardoor, dat zij van het edele geslacht der druif was.
Hare bellen, heerlijk van vorm, heerlijk van groen, loopen boven op de kruin van en
elzenstruik, tot een lichtkleurig kapsel of kroon samen.
Of wilt ge liever dat het een korf met bloemen zij, op het hoofd eener deerne gedragen?
Of liever nog dat het aan het schuim denken doet, dat eens het heerlijke bier bekroonen zal?
Rees nu is er iets frisch, iets juichends, iets overspannends; iets overmeodigs in die hoog
klimmende hoppe.
III – De bieën drijven gonzend over den bloeienden top, over de ranke bellen, de meerle zingt
in de schaduw, de bloemen geuren. De kinderen, die hunne bloote voetjes in het rivierke
gebaad hebben, staan nu onder en hoogen elzenstruik, -- voor hen een reus – en zij zien, de
hand boven de oogen hoduende, naar de hop, die op den top der elzen rust.
Indien zij de hoppekroon eens konden machtig worden!
Er heen klimmen? Neen, de takken zijn te zwak en te broos. Den struik afsnijden? De
veldwachter heeft zijne twee ogen open en de deur van de kelder onder het raadhuis gaapt als
de hel op het prentje de Vier Uitersten.
De ranken afrukken? O neen, dan zijn ze geschonden!
De bloeiende hoppekroon wordt op dit oogenblik door den knaap betracht, als en prinsje dat
naar een blinkende troon tracht: - een en ander is speelgoed.
IV – ziet, een halfnaakte knaap, met bloote voeten, vorstelig haar, glimmende oogen en eene
enkele bretel dwars over de borst geslagen om de gescheurde broek op te houden – ziet, hij is
een hopperank machti geworden.
De rakker heeft er zich mee omwonden; met de bellen omrkranst hij zich den stijven
haarborstel en stapt nu lallend, juichend en tierend over het voetpad. Een gekke King Lear in
miniatuur; eene verkorte schaduw van toen de waanzinnige vorst over de heide liep, zeggede:
‘Ja, ik ben altijd een koning!’
Nu laat hij zich met dezelfde ranken de handen binden en de dievenleiders slepen hem voort,
ofwel hij maakt er een toom van en de koning van zoo even wordt een Nebukadnezar.
Hopperanken, hopperanken, wat zijt ge een rijke schat voor die kleine Robison Crusoë’s!
Doch ik heb tot de jeugd gezegd: laat de ranken groeien, laat de bellen bloeien en eens zal er
uit die lieve klokjes een regen van versterkende volkswijn droppelen.
V – Dat ook stemt de flinke jongen in, die de hand gevend aan een jong en blozend meisje, met
haar en naast haar over het smalle voetpad gaan wil – het padje dat echter maar voor een
enkel paar voetjes gemaakt is. ’t Is een heerlijke dag. Wat zoete schaduw werpt het frische
elzenloof op beider gepurperde wangen!
De vogelen zingen, de insekten gonsen, duizende mysterieuse stemmen rijzen uit weide, water
en hout op, maar oneindig meer zingt het in de harten van het jonge paar, dat van zijn
bruiloftsdag droomt.
‘Zie, zie, “ zegt de jongeling, het zwartlokkige hoofd oplichtende, ‘zie wat overschoone
hoppebellen! Ik wil ze bemachtigen en er u, liefste mijne, eenen krans van om de blonde
lokken slingeren!”
‘Neen, ‘ antwoordt ze, ‘Neen, laat de hop groeien en bloeien, en dankbaar zal zij ons
schuimend bier geven voor onzen bruiloftsdag.”
‘Gij hebt gelijk! Alles, alles voor dien bruiloftsdag!” juichte de krachtige jonge man.
Waarom werd de bruid op dat oogenblik bleek en klopte haar hart zoo angstig? Waarom
klemde zij de hand van en verloofde vaster in de hare?
-
187
‘nu waarom?” vroeg hij voorlijk.
“Och niets! Daar kwam mij een denkbeeld door den geest gevlogen….”
‘En welk denkbeeld?”
“Toen ik zeide: op den bruiloftsdag, “ voegde er eene geheimzinnige stem bij: “of op eene
uitvaart!”
“Feestbier of lijkbier!” mompelde de jongeling; doch hij schudde die wonderlijke gedachten
af, gelijk de herdershond, uit de rivier springend, de waterdroppels van zijnen pels schudt.
“Dwaasheid!” roept hij luchtig uit, “Waarom aan lijkkleed en doodklok denken, wanneer
men zijn bruiloftskleed weeft en de klok weldra ‘hoezee’ zal bengelen?”
“Geen swaaheid!” mompelde het meisje. “Huizen er in waarheid niet twee geesten in de
hoppebellen?”
“Och, niet in de bellen, maar hier – hier in ons boos hoofd!” zei de jongeling glimlachend.
VI – Toch is het der bruid bang aan het hart en als de arme weduwe, met een grauw linnen
zak over de schouder geslagen, haar voorbij gaat, reikt zij haar eene aalmoes toe, om dat
bange denkbeeld aan het lijkbier te verbidden.
VII –Wat al verwoeting! De hopperanken zijn met geweld neergetrokken, liggen over den
grond verspeid en de lieve ranke bellen zijn geplukt en verdwenen.
De takken van het elzenhout zijn vescheurd, de blaêren deels verplukt, het effen grastapeet is
vertrappeld.
Heeft de booze wind over de weide gestormd en den elzenstam gebroken? Heeft de roodbonte
stier met vlammend oog, scherpe hoorens en staalharden kop, in eene vlaag van razernij, die
verwoesting aangericht?
Ofwel zijn de booze jongens de schuldigen? Mij dunkt dat de elzentak wraak roept en tot den
schoolmeester zeg: “Snijdt me af, o wrekende monarch, en geef die kleine bengels van den
knoet.”
Doch neen, ’t zijn de schooljongens met flikkerende oogen, borstelige haren en besmeurde
aangezichten niet; het is evenmin de storm of de roodbonte stier. Neen, ’t was de weduwe die
de hop oogstte; haar kleine jongen trok de ranken naar beneden of klouterde op de bloote
voetjes, op welke bloed biggelde, tegen den elzenstruik op.
De weduwe dacht onder het oogsten aan God die een deeltje van den overvloed, aan de aarde
gegeven, in den schoot er arme weduwe vallen liet, om te antwoorden op de bede: ‘Geef ons
heden ons dagelijksch brood;’
VIII – Toen de weduwe de hop, naar den brouwerbracht, lachte deze wel tevreden, want de
bellen waren groot en als hij eene malsche handgreep daarvan aan den neus bracht, riep hij
uit: ‘Geurig, geurig!’
Geurige hop hier; gerst als zuiver goud ginder op het veld, water, helder en puur, daar in de
bron. Draai vroolijk het rad, o molenaar! En gij jongen, stook de oven als eene hel zoo heet!
Hopheisa! Zingt de brouwer en werpt de drooge en geurige hop in den grooten koperen ketel
met kokend water gevuld, en dat water rimpelt zich, golft, schuimt, bruist en kwabbert tegen
de koperen boorden des ketels.
Hopheisa! Stook het vuur op met den droogen elzenstruik! Onder de marteling wordt het
stompe ijzer snijdend staal, wordt de ruwe steen met een prisma van regenboog-kleuren
verrijkt, wordt het water schuimend en peerlend bier, worden de Belials kinderen witgewiekte
engelen.
Zoo, zoo, komt de levenkracht in en droppel, doch met de levenskracht sluipt er ook de dood
binnen. Zal het feestbier of lijkbier wezen?
-
188
IX – Het arme bruidje had gisteren nacht een vreesselijken droom, het zag een geraamte, het
zag de dood met hopperanken omwonden en den kokkeligen kop met bellen omkransd, en de
dood danste – zoo dwaas als een kermisgast. Hoe vroolijk en gek de dood toch zijn kan!
Soms wierp zij hare beenen en armen weg en de vingers kronkelden en grabbelden als in het
donker naar de andere lidmaten, terwijl de kop, altijd omkroond door de hoppebellen, alleen
danste, even als in die marionnettenkast, welke zij eens op de kermis zag.
Dan wipten al die verspreide lidmaten weer bij elkaar en de dood danste in de lucht. Aan de
hoppebellen biggelden roode perels – neen, heldere bloeddroppels.
Die droom deed haar hartje onstuimig jagen, toen zij het witte linnen zoomde, dat hare oude
moeder in haren bruidskorf gelegd had.
Die droom benauwde haar nog, toen zij telkens te vergeefs het hoofdje oplichtte en door het
kleene venster zag of hij, of hij niet kwam.
Die droom kwelde haar nog, toen zij met gebogen hoofdje langs den elzenstronk en over het
smalle pad ging – dat zeker, ja zeker maar voor een enkel paar voetjes gemaakt was!
X – Morgen, morgen is het feest! Groene kransen sieren de gevels der huizen, maar het zijn
veelal kransen met stekelige hulstenblaeren want de herfst loop ten einde. Ook de
binnenkamers zijn voorlijk opgesierd met groene takken, slinges van uitgeblazen eierdoppen,
driekantige vaantjes met het beeld der Moeder-maagd.
Zwart is de zoldering, frisch rood de steenen vloer, melkwit de muur. De kreupele speelman
besnaart de viool en de dikke, lachende brouwer houdt den gestenwijn, in het glas getapt,
tegen het licht, helder donkerbruin, peerlend en met sneeuw bekroond.
Een hoerah voor den gerstenwijn!
Reeds wordt het eene glas na het andere geledigd; de stemmen klinken luidruchtiger en in
stede van in de ton, gist het geestrijke en verraderlijke nat in het hoofd – en maakt niet zelden
een boos hoofd!
De brouwer leunt aan het venster en ziet, met een spottenden glimlach rond de lippen, de
waggelende drinkers, die hem doen zien dat er pit in de geurige en fluweelzachte hoppebellen
en in die lange en ruw omstoppelde gerstenaren zit – stoppels gelijk aan de kin der heksen
van Macbeth…
XI – Maar op den toren waait de vlag niet en een toren, weduwnaar van de wuivende en
wapperende driekleur, is een treurder, een droomer een slaper! Wat slaan zijne klokken traag
en somber op den avond voor den feestdag!
Hopheia! Den ouden reus wakker geschud, hem den vlaggestok tusschen den rand van den
blauwen spitsen hoed gestoken, opdat hij het uitzicht hebbe vroolijk te zijn met de vroolijken!
Wie zal het stoute stuk waten – wie?… Wie?
Wie anders dan hij, de flinke bruidegom, die den koning op zee diende en zoo vaak bij het
stormen, in de top van den mast zat, zoo rustig als een vlieg tegen den gouden blinkenden
torenhaan.
Wee, wee! Roepen de ouden van dagen en schudden heengaande eht hoofd.
Hoezee, hoezee! Roepen de jongeren en hitsen den stouten jongen man aan.
Op den top van den toren wil hij den vlaggestok planten; op de spits, van den blauwen
punthoed moet de driekleur wapperen, gelijk een wuivende pluim op den helm eens
vliegenden ruiters. De toren moet gek woren gelijk allen gek zijn: als hadde hij, even als de
vroolijke jongens, den lekkeren gerstenwijn gedronken!
XII – Hoezee! Daar kloutert de vurige knaap naar boven ven wuift omstuimig met de vlag; ’t
is alsof hij naar de wolken klimmen wil.
-
189
De vrowuen wenden het hoofd om, de harten der drinkers beginnen angstig te kloppen, alleen
de onbarmhartige straatjongens zien opwaarts en juichen. Arme bruid! Mompelt men
beneden.
Zij zal des te fierder op u zijn! Fluistert een booze geest, boven op de toren, den jongen toe.
Wat moest gij dien vlaggestok zoo hoog steken! Zal het bruidje mokkend en verwijtend
zeggen. Om over de boomtoppen en daken heen, in uw vesnterke te kunnen zien! Vleit de
booze geest de roekelooze ten antwoord toe.
Vermetele spotter! Mag het bruidje zeggen. Ik wilde zien of het blanke linnen dat uwe moeder
in uwen bruidskorf legde, reeds gezoomd was voor onzen bruiloftsdag! Zal hij lachend
antwoorden.
Of gereed om in uwe enge kist gespreid en over uw bleek en bewegingsloos aangezicht
toegeslagen te woren! Mompelen gesard de vrouwen beneden. Dwaasheid! Hooger, hooger!
Straks was hij nog een volwassen man, nu is hij een dwerg, die tegen de blauwe leien zit,
hooger gekomen is hij niet grooter dan een vogel, en voor de ouden van dagen is hij reeds een
vlieg geworden.
XIII – Ginds, verre op het voetpad, staat de bruid stil en ziet naar den toren, en eene koude
akelige rilling loopt over hare ledematen; want nu zij die beweegbare zwarte stippel ziet, die
langs den toren opkloutert, denktz ij aan hem!…
Zij denkt aan haar droom, aan de dood, aan de hoppebellen. Met ingehouden adem, met
brandend oog, met kloppend hart staart ze naar den torentop en het wordt haar duizelig, ’t
schemert haar voor de oogen.
‘Onze Vader, die in de hemelen zijt!’ bidt zij en bevend, als stond zij in haar nachtgewaad in
en ijzeigen noordenwind, bedekt zij de oogen met de beide handen.
Heeft zich geen zwart punt van het donkerblauw torenspits losgemaakt en is het niet
bliksemsnel van afdak tot afdak neerschuivend, achter de donkere boomtoppen, die de toren
omringen, verdwenen?
Was het wellicht de torenhaan of het kruis?
Onze Vader, die in de hemelen zijt! En rillend ziet het bruidje schuchter tusschen de vingers
door. God, mijn God! Haan en kruis schitteren nog in het avondlicht; doch de
beweeglijkezwarte stippel is aan de torentop niet meer zichtbaar.
De bruid waggelt voort en ’t is nu of de dood, met de bloeddroppels aan de hoppekroon om
den knokkeligen kop, naast haar over ht smalle voetpadje gaat.
XIV – De feestkransen zijn binnen gehaald, de bemorste driekleurvlag is verdwenen, de viool
is geborgen, de gerstenwijn is verlaten, de toejuichers zijn emt stommen schrik geslagen of
weenen. Zwijgend, bleek en als in een marmerbeeld verander, staat de bruid stil op de plek,
waar eht gras onder den slag geborken, vertrappeld en met bloed bezoedeld werd…
Hare bleeke handen zijn gevouwen als bidde zij: doch haar oog staat strak en hare lippen
blijven zonder beweging.
De doodklok klept, de graver maakt een kuil, de timmerman klopt eene kist ineen, de buren
bidden voor de rust der ziele en het huis van den ongelukigen vader is gesloten, als was het
zelf een graf, door de hooge linden beschaduwd.
In den hoek van den kouden haard zit de oude man met sneeuwwitte haren, het hoofd gebogen
en de bevende, magere handen moedeloos op de knieën gevouwen. Aan het venster ligt, onder
het witte laken het verminkt en onkennlijk overschot van zijnen eenige, van zijnen lieveling,
van de klopping zijns harten!
Het gewijde waslicht brandt naast den doode, op de plaats waar een uur geleden nog zoo
vroolijk het hart klopte, ligt een kruis en de palmtak, en de hond, die heen en weer gaat
-
190
tusschen den vader en het lijk, heeft den bloeddroppel van de vloer en de hand gelekt, die
onder het doodslaken uithangt.
En de arme bruid? Zij is naar huis gegaan; stom als een beeld heeft zij zich aan het vensterke
gezet en bij het maanlicht en zelfs in het donker, zoomt ze voort aan het witte linnen.
En als de begrafenis van den dierbare plaats heeft, als de doodklok bromt en de priester in
gouden gewaad voor het altaar staat, verschijnt zij met het omzoomde laken onder den arm.
Zij wil met hem wonen, met hem in hetzelfde graf.
XV – De klok zwijgt, de grafheuvel is gemaakt, het snikken rondom het graf heeft opgehouden
en het vaderhuis onder den lindenboom is weer geopend.
Familie en vrienden hebben de rowumantels afgelegd, komen in eht vaderhuis bijeen, stoppen
de pijpen op en zullen, rond de tafel gezeten het lijkbier drinken.
De oude vader is te oud om te schenken maar als allen gezeten zijn, komt zij, de bruid de niet
verwachte binnen, gewikkeld in het omzoomde laken, dat voor haren bruidskorf gestemd was
en zich neerzettend aan het hoofdeneinde, nam zij de plaats in, die zij als dochter had moeten
innemen.
’t Was of de dood daar neerzaat. Zij, zij schonk het lijkbier…
booze, boorze hoppebellen, wat al smarten hebt gij doen ontstaan! O, ’t ware beter geweest
dat de jongens u verplukt, de storm u vernield, de roobonte stier u verwoest had!
Och, niet de bellen, die de goede God zoo mild gegeven heeft, zijn plichtig, neen, o neen!
Maar zooals bruidegom eens zeide: ons boos, ons door en door boos hoofd!
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Varkens en dansleraar te Poperinge – 1863 - 1864
In de 19de
eeuw verscheen er in Ieper de Franstalige Liberale zondagskrant ‘L’Opinion’ van
de drukker-uitgever Felix Lambin die in de Diksmuidestraat 55 woonde. De krant had als
ondertitel: ‘Journal d’Ypres et de l’arrondissement’ en publiceerde dan ook geregeld artikels
die met Poperinge te maken hadden.
Het eerste artikeltje dat we ‘letterlijk' vertalen komt uit de krant van de 13de
september 1863.
Dinsdag laatst, verliet het convooi dat uit Poperinghe om 1 uur en 10 minuten vertrokken was,
het station van Vlamertinghe, toen het opeens, midden op de sporen twee uit hun weide
weggevluchte varkens, tegenkwam. De reizigers kregen wel een heel harde schok en
misschien ook wel enkele lichte verwondingen. De laatste wagon derailleerde en werd naast
het spoor geworpen. De varkens zelf werden tot saucissen gemaald.
Dergelijke accidenten kunnen grote ‘malheurs’ – ongelukken - teweeg brengen en wij zijn
overtuigd dat men zal kunnen achterhalen wie hier de schuldige is. Indien dit feit voort komt
uit onvoorzichtigheid, is het nodig dat de schuldige zich dient te verantwoorden voor het
gerecht.
We geven hieronder de ‘vrij letterlijke’ vertaling van een artikel uit de krant van de 30ste
Octobre 1864.
Men schrijft ons uit Poperinghe:
In het midden van de stad Poperinghe, rijst majestieuselijk het klooster van de Benedictijnen.
De gasten van dit klooster leiden een leven van contemplatie en, zegt men van penitentie. Ze
-
191
slapen weinig, bidden veel, ze sparen zich geen enkele moeite om hun hemel te verdienen en
leven een stil – peisvol - leven, met uitzondering van wat tribulaties die van buiten komen.
In het midden van de nacht, zingen de devote religeuzen de lof van de Heer en voor dat de
haan kraait, wekken zij de ganse buurt met hun monotoom en streng gezang en storen zo de
rust van de vreedzame bewoners uit de Boeschepestraat.
Nooit heeft de stedelijke overheid geprobeerd om deze religieuzen te laten ophouden met hun
nachtelijk kabaal.
Naast het hierboven aangehaald klooster, staat de ‘cabaret’ ‘ de ‘Violon’ - of de viool. De meester van dit etablissement, een eerste klasse choreograaf, initieert zijn medestadsgenoten
in de kunst van Terpsichore. Daarbij weerstaat hij met het nodige lef, de preken en de bevelen
van de pastoor.
Alle zondagen geeft hij aan 10 centiemen per keer, dansles en tot aan het sluitingsuur
amuseert zich de opgetogen jonkheid zich in de zalen van de ‘Violon’.
De religieuzen gaan vroeg slapen om ook vroeg hun religieus kabaal te kunnen beginnen.
Soms doordringt het geluid van het dansen de gordijnen rond hun bed en maakt bij hen de
spijt wakker dat ze alle vreugde en plezier achter zich gelaten hebben. Hun eenzaamheid
wordt dan zwaar en ze slapen moeilijk weer in.
De Poperingse politie, een vreesachtige politie, heeft onlangs gepoogd om de heer
Vandendriessche, cabaretier en dansmeester, te doen ophouden. Hij voerde zijn beroep uit
zonder de toelating van de heer burgemeester. Zij wilden hem met het geven van dansles doen
stoppen.
De ongelukkige professer in de choreografie werd aangeklaagd voor het gerecht, omdat hij,
zonder toelating van de burgemeester, viool gespeeld had, voor de jongeren, die in zijn
cabaret dansten.
Het gerecht, deze goede godin, heeft Vandendriessche vrijgesproken. Zij gaf hem gelijk tegen
de pretenties van de Poperingse politie.
Ziehier het verdict dat door de Vrederechter van Poperinge, uitgesproken werd.
Jugement van de 27ste
september 1864.
Het openbaar ministerie tegen C. Vandendriessche
Geattendeerd, het proces-verbaal en de verklaring van de politie-agent Valcke, dat hij zich op
de 4de
september 1864, omstreeks 7 uur en omtreeks 9 uur ’s avonds, begeven heeft, naar het
‘estaminet’ van de beklaagde, waar hij hem op de viool hoorde spelen en waar hij vier
koppels aan het dansen zag.
Gezien het artikel 9 van het politie-reglement van Poperinge van de 20ste
mei 1806 heeft hij
daarover een proces-verbaal opgesteld. De beklaagde heeft hem daarbij gezegd dat hij het
dansen zou laten stoppen op het vastgesteld sluitingsuur voor de herbergen.
Gezien, van de andere kant, dat de beklaagde met een kwijting, bewijst dat hij voor het
lopende jaar gepatenteerd is als dansmeester en dat de getuigen – de dansers - op die bepaalde
dag verklaarden, dat zij hun gewoonlijke werk hadden gelaten om dansles aan 10 centiemen
per keer te volgen.
Gezien dan ook dat er dient onderzocht te worden of de beklaagde onderhevig is aan het
aangehaalde artikel.
Geconsidereerd in de eerste plaats dat de constitutie van de 3de
september 1791 art. 17 en titel
1, de vrijheid van professie en beroep verleend wordt, behalve wanneer de noodzakelijke
voorzieningen tot uitoefening hiervan, nadelig voor de gemeenschap zijn. Alle andere verbod
schaadt de vrijheid en de gelijkheid van recht.
-
192
Geconsidereerd dat de grondwet van de Nederlanden en de Belgische Constitutie, bij de
erkenning van de individuele vrijheid van de burges, deze vrijheid van beroepsuitvoering,
behouden hebben.
Geconsidereerd in derde instantie, dat het artikel 155 L.F. hetzelfde verklaart als het artikel 78
L. com.; ‘Dat de reglementen en de ordonnanties van de gemeenteadministratie niet
tegenstaand mogen zijn aan de wet, noch aan de algemene en provinciale administratieve
reglementen.
Dat de titel XIL, 16de
augustus 1790, art. 3, nr° 30, niet tegengesteld is aan het vrijheid van
beroepsuitvoering, omdat deze aan de gemeentelijke politie en corpsen opdragen de openbare
orde alleen te behouden bij spektakels, spelen, herbergen, kerken en andere publieke plaatsen.
Dat de artikels 96 en 97 van de gemeentewet, het college van burgemeesters en schepenen
alleen het recht geven maatregelen te treffen om de publieke veiligheid, moraliteit en rust te
bewaren in relatie met losbandige personen en/of plaatsen.
Art. 21 – van de wet van de 21ste
mei 1819 bepaalt verder dat de verleende patenten het recht
geven om gedurende de vermelde tijd waarvoor deze zijn afgeleverd, zijn beroep te mogen
uitoefenen.
Gezien dat het vioolspelen, hoort bij het uitoefenen van het beroep van dansmeester, en dat de
uitoefening van dergelijke beroep door de gemeentelijke overheid niet mag belemmerd
worden;
Gezien dat hij zich aanpast aan de politiereglementen omtrent de herbergen van deze stad;
En ten laatste, dat we niet zien dat de viool, meer nog dan de tuba, de trombone, de grosse-
caisse, de cymbalen en andere meer luidruchtige instrumenten, onderhevig zou zijn aan
bepaalde restricties.
Gezien uiteindelijk dat men hier alle wetten naast zich neerlegde en deze interpreteerde in het
kader van een soort artikel 9 van een reglement, dat zonder te moeten worden ingetrokken,
echter niet van toepassing is, en dat luidde als volgt:
‘Het is verboden om bal te geven, of spektakel te houden, viool te spelen en te dansen in
herbergen en op andere publieke plaatsen, op het grondgebied van de stad Poperinghe, zonder
de schriftelijke toelating van de burgemeester van de stad.’
Gezien alle voorgaande, dat de beklaage Vandendriessche, gepatenteerd was als dansmeester,
heeft hij ook het recht viool te spelen, om zijn leerlingen te laten dansen, zelfs op zondag, tot
aan het sluitingsduur van de herbergen, waarmee hij zich houdt aan alle artikels van het
reglement, waaraan hij ondeworpen is, en dat hij, gezien artikel 159 inst. Crimineel, om alle
aanklachten terug te sturen.
-
193
En dan nog hieronder de
Anti-geuzenliederen uit Sint-Truiden
In het Rijskarchief te Hasselt, in het archief van de abdij van Sint-Truiden, zit onder nummer
35 een register met heel veel latijnse oorkonden, maar ook met twee anti-geuzenliederen.
We hebben gepoogd ze hieronder te ‘ont-letteren’; wat niet volledig gelukt is. Wanneer het
woord in het vet getypt staat, betekent dit dat ik niet zeker ben van de letters die er staan.
‘Een nieuw liedeken van de geuzen’ wordt gedateerd in 1566, maar blijkbaar hadden de feiten
plaats in het jaar 1565.
Voor dit jaar immers staat er in de ‘Kroniek van de abdij van Sint-Truiden’ van Dr. E.
Lavigne het volgende:
1565 Tijdens de maand juli stuurden de kopstukken van het verbond der Geuzen de heer van
Villers naar de abt met de bede dat deze hen zou toestaan te Sint-Truiden te vergaderen; de
abt wendde voor gebonden te zijn door keizerlijke voorschriften die dergelijke bijeenkomsten
in de steden van het Rijk verboden en lichtte met een geheim verslag Margareta onmiddellijk
in. Tevens gaf hij de opdracht aan de magistraat van Sint-Trudien hen buiten de stad te
houden in geval ze kwmaen. Zij rukten toch aan met zo’n zevenhonderd man. Door hun
aanval en door hun bedreigingen verontrustten ze de inwoners, die vreesden dat ze de velden
in de omgeving van de stad zouden plunderen, zozeer dat men ze in de stad toeliet, waar ze fel
tekeer gingen. Meer dan eens hielden de leiders van de samenzwering bijeenkomsten in de
heilige crypte van de Trudo-abdij, odner het koor van de kerk. Het is daar dat het door de
rebellen gesloten verbond met applaus werd goedgekeurd en dat voor het eerst de kreet
weerklink: ‘Leve de Geuzen’ of ‘Vive les geux!’
En hierover gaat het volgende liedje.
Een nieu lideken van den guezen RAHasselt – Archief Abdij van Sint-Truiden – register Nr.35
1 Wy wilt hooren een nieu liedt
Vive le guex
In dat Sintruden es gheschiet
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
2 Het viel op eene maendach, hoort
Vive le guex
Die guesen stonden al voer dy poort
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
3 Die poort was toe; zy en mochten niet in
Vive le guex
Dies creghe sy eene quaden sin
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
4 Sy clopten met eene grammen moet
Vive le guex
Hoe compt datmen dy poort niet open doet
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
5 Doen quam myn heer al van Duras 6 Sy seyden: wy syn al van Nassouwen
-
194
Vive le guex
En vraechde wy hun heere was
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
Vive le guex
Wy willen hier ons ronselen houwen
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
7 Sy seyden: wy syn al van Nassouwen
Vive le guex
Wy willen hier ons ronselen houwen
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
8 Die van Sintruden hebben tot die stonden
Vive le guex
Hun bode totten bischop gesonden
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
9 Die bischop sprack met woorden dat
Vive le guex
Sintruden es een ryxsche stadt
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
10 Die guesen hadden quaden moet
Vive le guex
Sy reden na Leuwert al metter spoet
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
11 Sanderdaechs quam sy loven tonser baten
Vive le guex
Sy dede die guesen binnen laten
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
12 Sy swoer by hun eedelheyt koen
Vive le guex
Dater nimant en souwe mesdoen
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
13 Doen riepen die renaelge metter macht
Vive le guex
Dits de dach daer wy hebben na ghewacht
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
14 Tsy loven riep; wy weten onderstant
Vive le guex
Dy coninc compt al in ons lant
Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa
15 En compt den coninc ommers niet
Vive le gue
Soo blijven die cloosterkens int verdriet
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
16 Sy trocken int clooster binnen den crocht
Vive le gue
Daer hebben sy loosen raet ghesocht
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
17 Haren raet sachmen corts openbaren
Vive le gue
Men bracker bilden en altaren Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
18 Haren raet sachmen corts openbaren
Vive le gue
Men bracker bilden en altaren
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
19 Haer ghelooften hebben sy macht
ghegheven
Vive le gue
Sy en hebben Sintruden niet bedreven
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
20 Laet ons bidden heer des heeren
Vive le gue
Dat hen die guesen mochten bekeeren
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
21 En dy dit liedeken heefft ghedicht
Vive le gue
Het was een vrouwken van herten licht
Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa
Datum des jaers alsmen riep ‘vive le guex’ duer alle landen;
doen wast dat wy saghen kerck en cluysen verbranden – Int jaer 1566
Het jaar 1568 wordt in de Kroniek als één van de meest rampzalige jaren sedert Karel de
Stoute, een eeuw vroeger, beschreven. In dat jaar was het ook dat Lodewijk van Nassau en
Willem van Lummen, zonder slag of stoot Sint-Truiden konden innemen. De sympathisanten
van de verdachte godsdienst brachten hen immers de sleutels.
-
195
‘Om te ontsnappen aan de op buit beluste rover had de abt zich een tijdlang in een schuiloord
verborgen gehouden, maar de muffe lucht en de ondraaglijke stank, ook de bedreiging dat de
monniken aan nagels in de balken van de zoldering zouden worden gehangen zo hij zich niet
overgaf, dwongen hem zijn schuilplaats te verlaten, waarop hij gevangen werd genomen. …
Klooster en kerk werden geplunderd.
Op 15 oktober 1568 zo schrijft men in de kroniek – werden onder het volk liedjes verspreid
die het onthaal van die rovers in de stad in herinnering riepen en waarin de onbetrouwbare
burgers werden aangeklaagd vanwege het verraad jegens hun abt en gelijkgesteld met ‘de
verrader’ – Judas - en met Achitophel, - Architophel pleegde verraad tegen David, heulde met Absalon en
verhing zich na diens dood - mensen die met hun mond genegenheid belijden, maar in hun hart
tegen hun heer de vuigste plannen beramen.
Het tweede lied uit dezelfde register heeft geen echte titel maar er is één vers dat telkens terug
komt en daarom kunnen we dit lied als titel meegeven:
Laet varre die guesen met hunne luesen
1 Aenhoort ghij christen, alle ghemeyn
Een nieuwe liet sal ic u singhen reyn
Willet doch wel doergronden
Al van die guesen met hunne luesen en al hun loese vonden
2 Ghy siet die guesen alle ghelijck
Suecken om te rooven alle pracktijk
maer die boeren beghinnet te mercken
Laet varre die guesen met hunne luesen want duvels zijn haer wercken
3 Sy suecken practijck met al hunne sin
om te krijgen der papen ghewin
met preecken en sermoenen
Laet varre die guesen met hunne luesen
al zegghe: syt u soe schoenen
4 Men siet hun soecken soe menighen list
Om te comen inder papen kist
Ende aen dy offeranden
Laet varre die guesen met hunne luesen
En segt tssy thaeder schanden
5 Sy en suecken niet anders dan discort
Jae, cloosters en kercken soemen hoort
Te schenden in alle kanten
Laet varre die guesen met hunne luesen
en schoudt hun predicanten
6 Sy segghe: het es Goedts woerdt
Datmen die beelden aldus versmoert
En werpense utter kercken
Laet varre die guesen met hunne luesen Ick zegge tzijn duvels wercken
7 Want die beelden sijn leeckeboecken
Ghelyck men vint op alle hoecken
Claerlycke bescreven
Laet varre die guesen met hunne luesen
En wilt Godts woordt aencleven
8 Hadde sy der papen ghelt
Soo soude cesseren alle ghewelt
Daer na dat zy hun poeghen
Laet varre die guesen met hunne luesen
Want hun dinghe niet en doeghen
9 Al hebben syt niet soe weyt ghespreyt
Daer toe soo menighen list gheleyt
Om der papen ghelt te kryghen
Laet varre die guesen met hunne luesen
Den voghel wert hun ontvlieghen
10 Die heijlighe scrifture doet ons vermaen
Datter valsche profheten sullen opstaen
Al in die leste tyden
Laet varre die guesen met hunne luesen
Haer leeringhe wilt doch myden
11 Der een dat es een swinghaen
Der ander dat es een Ariaen
Die derde zyn Adamyten
Laet varre die guesen met hunne luesen
Soo sult ghy Godts ryck ghenieten
12 Dy vierde dat es een annabaptist
Die vijfde es een Calvinist
Die seste dat es een Luyter
Laet varre die guesen met hunne luesen
Als een goet Christen ruyter
13 Die sevende es een oudt schoenlepper
Die uyt es een dobbel clepper
Sy leerde die scrifturen
14 Daer om aenmerckt ghy christen al
Dat die secten zijn zonder ghetal
Alsoe ghy nu moecht aenmercken
-
196
Laet varre die guesen met hunne luesen
Ten sal altoes niet duren
Laet varre die guesen met hunne luesen
Godt sal u menichde stercken
15 Nu sietse, nu preecken int openbaer
En oeck int duyster hier en daer
Al om des vlees wellusten
Laet varre die guesen met hunne luesen
Soo sult ghy leven en rusten
16 Sy bringhen soo menige int verdriet
Met ghiften en gaven soomen ziet
Soo leggehese al hun stricken
Laet varre die guesen met hunne luesen
Want tsal hun quaelyck schicken
17 Al hun goetken es by ghesadt
Soo meynen sy kryghen der papen schat
Maert spel brinkt aen calaengien
Laet varre die guesen met hunne luesen
Die coninck compt ut spaengien
18 Dan sal hyse straven alle ghelyck
Die groot en cleyn, arm en ryck
En al tot hunder schande
Laet varre die guesen met hunne luesen
Godt bringhe die coninck te lande
19 Nu laet ons bidden alle ghelyck
Godt van hier boven in themelryck
Dat hun die guesen bekeeren
En dencken die guesen met hunne luesen
Salmen haest anders leeven
20 Orlof princen op het termyn
En dunckt het moet ghescheijden syn
O Heere laaet my ghewinnen
Op dat die guesen met hunnen luesen
Die waerheyt mogen bekinnen
21 Die dit liedeken heeft ghedicht
Was een ruyter van herten licht
Hy hevet wel ghesonghen
Hy was onder die guesen met hunnen leusen
Maer Godt danckt, hy es ontspronghen
De strijd tussen de geuzen en de roomse papen hebben de mensen steeds gefascineerd. Als
afsluiter voor deze ‘Doos Gazette’ citeren we nog een gedicht uit de liberale krant ‘DE
DEMER’. Het juister nummer ken ik niet meer maar het is waarschijnlijk een krant van begin
september 1882. Het gedicht is immers gedagtekend ‘Oogstmaand, 1882’ de auteur
handtekent met een ‘X’ – toch schrik om herkend te worden?
Den VRIJE BURGERS van Maeseyck opgedragen
Wij zijn Maeseyckerzonen
Den naam van Belgen waard
Die moedig al bestrijden
Wat fanatisme baart
Wij dulden geen verdrukking
Geen valsche heerschappij
Nog minder roomsche wetten
Of priestren dwingelandij
Vooruit dus, vrije zonen
Vooruit ons edel doel
Om Limburg te verlossen
Van al dat roomsch gewoel
Voor vrijheid, land en Koning
-
197
Ziedaar de schoone leus
Van ons, Limburgsche zonen
Van elken waren geus.
Het was de spreuk der vadren,
Die moedig op ’t schavot
Voor haar hun bloed vergoten
Door ’t staal van ’t spaansche rot
Vooruit dus, vrije zonen,
Vooruit ons edel doel
Om Limburg te verlossen
van al dat roomsch gewoel
wij vreezen geene machten
van ’t roomsche vatikaan,
of zwichten voor geen drukken
van deszelfs onderdaan.
Maar lijk eens d’Eburonen
Verdelgden ’t roomsche heer,
Zoo vellen wij de dompers
Manhaftiglijk terneer
Vooruit dus, vrije zonen
Vooruit ons edel doel
Om Limburg te verlossen
Van al dat roomsch gewoel.
De Keteniers 2
Allee, het is alleszins nu definitief beslist. Er komt een tweede editie van de tentoonstelling
rond de geschiedenis van de hop.
2° groten expositie
over en rond
de historie van den hommel
van voor’n grooten oorloge
totten dag van gisteren
1880 – 1980
van zaterdag 21 augustus tot en met zondag 29 augustus 2004
in de Gasthuiskapel te Poperinge
Deze expositie loopt onder auspiciën van de stad waarbij Bart Wemare de contactpersoon
zal zijn en waarbij ik zoveel als mogelijk zal coördineren. De week na onze ‘Expo’ zijn er in
Asse Hopduvelfeesten.
Dit jaar – 2004 – is er ook nog in Poperinge geen hoppestoet zodat ook -
hoogstwaarschijnlijk - weer op de 21ste
september de dag ‘Van de hoppebel tot in de pint’ zal
doorgaan op ’n Abele. Indien gewenst zullen we ook meewerken aan deze dag.
Voor ‘Den Grooten Expo’ zoals we onze tentoonstelling zullen noemen, hebben we meer
ruimte zodat we ook meer zullen kunnen laten kijken.
-
198
Momenteel hebben reeds een aantal personen hun medewerking toegezegd.
Johan en Mark Adriaen werken alleszins mee met hun materiaal.
Luc Ameel zal een deel van zijn schilderijen laten kijken.
Marc Decorte zal instaan voor een paar ‘hommelbeelden’ en een aantal oude tractors en
hopelijk ook een hommelkooi en –kar.
Daarbij komt nu ook dat Jozef Deman – gezien het betere tijdstip – zal kunnen zorgen voor
een aantal foto’s en fotoboeken.
En het ‘hopduvelcomité’ van Asse – met als contactpersoon Joris Vanderveken zal ook voor
een stand zorgen.
Ook een aantal ‘individuelen’ zijn reeds bereid om een stuk af te staan om tentoon te stellen.
Zo zal mevrouw Myram Denys een authentieke foto van de Engelse keet van Lebbe laten
kijken en Sabine Allemeersch een oude affiche van Boudry. Stijn Boeraeve zal voor ons een
videofilm rond de ‘moderne’ gang van zaken in ‘den teelt en den plok’ zorgen.
We willen alleszins nog een aantal mensen om hun medewerking vragen en eigenlijk zou het
prlezierig zijn moesten we ook een ‘buitenlands’ museum of organisatie of ‘mens’ er bij
kunnen betrekken. We houden u via deze weg op de hoogte.
Voor ‘Den Grooten Expo’ willen we klemtoon leggen op de periode 1880 tot 1980. Dat neemt
echter niet weg dat we ook een aantal ‘nieuwe ontdekkingen’ zouden willen voorstellen. We
zien wel wat er nog uit de bus komt.
Wat zeker al uit de bus gekomen is, zijn de volgende onderzoeksresultaten.
‘De Provincialen Wegwyzer van Westvlaenderen en byzonderlyk der stad Brugge’ is
een jaarlijkse publicatie die blijkbaar in het jaar 1835 begon. In het Stadsarchief van Ieper is
het oudste exemplaar echter van het jaar 1854.
Daarin staat er onder ‘Poperinge’ het volgende lijstje ‘Koopmans in Hoppe’:
Bauden – groote markt
Coevoet - kleine markt
De Grendele – groote markt
De Gryse – Schaelstraet
Frambout – Overdam
Lava – Gasthuisstraet
Lebbe – Gasthuisstraet
Rommers – Grootemarkt
Vercaemer – Noordstraet
In het jaar 1857 zijn Frambout en Lava verdwenen.
In het jaar 1869 vinden we:
Coevoet – De Grendele – De Gryze – Lebbe – Rommens – en dan Valcke-Vercaemer in de
Noordstraet, Vanden Bogaerde in de Vlamingstraet en Van Dooren in de Yperstraet.
In het jaar 1875 is er een nieuwe rubriek bijgekomen; de Hoppe-keurders. Voor dit jaar
vinden we: voorzitter: P. Polley.
Leden: C. De Vos – Vandenbussche – H Ryckewaert – A. Schabaillie – De Vos-De Baene
Beëdigden Weger: A. De Baecker.
De Hoppe-koopmans blijven dezelfde als in het jaar 1869 maar Vanden Bogaerde wordt niet
meer vermeld.
In het jaar 1880 is de voorzitter van de Hoppe-keurders C. De Vos-Vandenbussche
-
199
Leden: H. Ryckewaert; A. Schabaillie – C DeVos-De Baene en als nieuweling C. Delbaere.
De beëdigde weger is nog steeds A. De Baecker.
Onze Hoppe-koopmans zijn dan: Nog steeds Coevoet – De Gryse-Schaloigne uit de
Ijperstraet – Lebbe en Rommens en dan komt Scherrier-Coucke uit de Casselstraet; waarna
Valcke-Vercamer en dan nog Van Dooren.
In het jaar 1885 blijft de situatie omzeggens dezelfde. Allen bij de keurders is de beëdigde
weger A. De Baecker weggevallen en vervangen door C. Delbaere.
In het jaar 1888 is Ryckewaert voorzitter van de keurders geworden en blijven er nog 3
keurders over; Schabaillie, De Vos-De Baene en Delbare.
We vinden 9 hoppe-koopmans:
Carton A – Ijperstraat
Cnapelynck Raoul – Ijperstraat
Coevoet – kleine markt
De Gryse-Schaloigne – Ijperstraat
Lebbe – Gasthuisstraat
Delfosse en Sansen – Ijperstraat
Rommens – Grootemarkt
Van Dooren – Ijperstraat
Valcke-Vercamer – Noordstraat
In het jaar 1892 heeft zich H De Cadt bij de hoppekeurders gevoegd. Bij de hoppe-koopmans
zijn Cnapelynck Raoul en Valcke-Vercamer verdwenen.
In het jaar 1896 wordt Carton, Carton-Coche genoemd. Coevoet wordt Coevoet – Christiaens,
De Gryse-Schaloigne blijft, Delfosse Ch. In de ‘statiestraat’ wordt nu apart vernoemd zonder
Sansen. Rommens blijft gewoon Rommens. Vandepitte H – Boescheepstraat komt erbij en we
krijgen Van Doorens voornaam te zien: Charlet.
Uit het lijstje van het jaar 1902 blijkt dat Lebbe verhuisd is naar de Pottestraat en Sansen duikt
weer op in de Veurnestraat. Vandepitte blijkt ook verhuisd te zijn van de Boescheepstraat naar
de Duinkerkstraat.
Gezocht Voor onze dokumentatie en materialen-depot, zoeken we nog o.a.
- Zo’n ijzeren pot waarin met voor 1950 cokes brandde in de ast - Alle nummers van de ‘hoppeboer’ – wie weet er zitten? - En natuurlijk alle mogelijke foto’s die te maken hebben met de hoppeteelt!
Met mijn
Hartelijkste
Groeten
GuiDo
-
200
Nummer 21 DOOS GAZETTE Februari 2004
GuiDo Vandermarliere
Beste Abonnee
In dit nummer zit er iets Limburgs en iets Westvlaams. Maar voor we aan dat Limburgs stukje
beginnen eerst even dit.
Neem al maar jouw agenda.
Op de 23ste
maart 2004 – ’s avonds – waarschijnlijk in het Parochiecentrum van Eksel – zal ik in het kader van ‘De nacht van de Geschiedenis’ – een organisatie van het Davidsfonds
– een voordracht houden met als titel:
Leyn Weckx;
de brandstokerse heks van Exel De echte, waar gebeurde historie van een arm wicht, dat als heks verbrand werd in 1725.
De laatste – verbrande - heks van Vlaanderen.
… Sedertdien worden de heksen in Eksel niet meer verbrand.
ZEGGE HET VOORT
Ik ben niet gewoon om ‘boekbesprekingen’ hier op te nemen maar wat mijn jeugdvriendin
Annemie Declerck – voor mij altijd Mie Klerk – gepresteerd heeft, is toch wel een
bespreking waard. Ze heeft een wel heel bijzonder boek afgeleverd. Ze schreef – of moeten
we zeggen – ‘redigeerde’ onder de titel
Oud-Provenaar – Vlaming in Spanje –
André Viane
door Annemie Declerck
het levensverhaal van die man en het is wel een heel bijzonder boek geworden.
Het minste wat je kan zeggen is dat André een ‘avontuurlijk’ leven had. Het verhaal is op
zich dus al bijzonder en zelfs spannend. Het wordt verteld in de ik-vorm, gewoon omwille van
het feit dat Annemie zich baseerde op een stapel door André neergeschreven notities, en
hierdoor straalt het een autenticiteit uit die anders niet mogelijk was geweest.
Dit levensverhaal – 1939 tot heden - krijgt des te meer waarde omdat er op zich al heel weinig
boeken geschreven worden door ‘ongeschoolde’ boerenjongens uit de Westhoek.
Wel heel speciaal is de taal. André Viane schreef zijn notities in een soort ‘gebroken
Westvlaams’ en Annemie heeft er voor geopteerd om deze ‘taal’ zoveel mogelijk te bewaren.
Zo wordt bijvoorbeeld in plaats van ‘kon’ steeds ‘kost’ gebruikt. Zij noemt deze taal zelf haar
‘Viane-taaltje’ en ze slaagt er in om dit consequent vol te houden. Het is verrassend en de
lezer moet eerst even wennen, maar ’t is een immens goede vondst.
‘Mie Klerk’ is te bereiken op [email protected]
Voor mensen die gewoon geïnteresseerd zijn in een goede ‘hopsite’ verwijs ik nog eens graag
naar de site van Stijn Boeraeve ‘hopinfo.be’ – die deze onlangs nog een update gaf - onder
het URL; http://users.skynet.be./olo3000/frames2.htm
Van Mathieu Kunnen kregen we het volgende bericht:
Eerdaags verschijnt het nieuwste genealogische werk van Mathieu Daemen…
mailto:[email protected]://users.skynet.be./olo3000/frames2.htm
-
201
« De Stam Reulens » Rond het jaareinde verschijnt andermaal een genealogisch werk van Mathieu Daemen, oud-bibliothecaris van Maaseik en thans wonende te Hasselt. « De Stam Reulens » is het resultaat van ruim zes jaren speurwerk in rijks- en gemeentearchieven waarbij de akten van de burgerlijke stand, parochieregisters, schepenbankarchieven en notariëel archief grondig werden doorgenomen. Ofschoon de naam Reulens (en varianten) reeds vroeg voorkomt te Opoeteren konden niet alle oudste gegevens vanaf de 16de eeuw gelinkt worden. De publicatie behandelt dan ook hoofdzakelijk de periode 1700-2003. Er werden twee bokkenrijders en één moordenaar genoteerd maar gelukkig waren de overige stamgenoten Reulens eerbiedwaardige burgers. Het boek « De Stam Reulens » wordt uitgegeven op A4-formaat, telt ca. 150 bladzijden en is rijkelijk geïllustreerd met ruim 150 foto’s, kopieën van archiefstukken, gedachtenisprentjes, enz. Het boek heeft een geplastificeerde omslag en een uitgebreid namenregister vergemakkelijkt het opzoeken. Bestellen kan door overmaking van 30 euro op rekening 458-6557591-85 t.n.v. Mathieu Daemen, Peter Benoitstraat 1/1 te 3500 Hasselt met vermelding « Stam Reulens ». (Telefoon : 011/22.70.52). Geïnteresseerden van Belgisch Limburg betalen geen verzendingskosten ; de boeken worden gratis aan huis geleverd door de auteur. Voor bestellingen van buiten de provincie Limburg dient 4 euro extra overgemaakt te maken voor verpakkings- en portokosten. Opgelet ! Overschrijvingen uit Europese landen naar de genoemde belgische bankrekening worden uitgevoerd zonder transfer- en provisiekosten MITS vermelding van het IBAN-nummer : BE89 4586 5575 9185 én het BIC-nummer : KRED BEBB (vraag desnoods bijkomende inlichtingen bij uw bankinstelling !) Indien toezending per post dient het bedrag van 30 euro verhoogt te worden met 12 euro voor verpakkings- en portokosten. Om deze kosten te besparen kunnen afspraken gemaakt worden om de boeken af te halen bij ondergetekende. Laat dit dan a.u.b. ook weten aan de auteur Mathieu Daemen. Geïnteresseerden bestellen liefst onmiddellijk omdat de oplage beperkt is ! Met vriendelijke groeten, mede namens de auteur (die niet beschikt over internet), Mathieu Kunnen, B-3640 Kinrooi [email protected]
En ik wil er ook nog eens op attenderen, indien je nog geïnteresseerden kent, die het op prijs
zouden stellen dat zij deze ‘Doos Gazette’ zouden krijgen, geef hun e-mailadres maar door en
ik zorg er voor.
En hierbij nog een reactie van de heer Jef Smeesters op de ‘geuzenliederen’ uit het vorig
nummer:
Dag Guido,
Je Gazette nr. 20 heb ik met meer dan gewone belangstelling gelezen omdat het o.m. ging
over de Geuzen te Sint-Truiden.
Ik ben voor het ogenblik iets aan het schrijven over de crypte van de abdijkerk en je hebt in de
kroniek gelezen dat de Geuzen daar vergaderden.
Ik schrijf je i.v.m. de teksten die je publiceert. Ik denk dat de datering 1566 juist is.
mailto:[email protected]
-
202
De auteur van de kroniek, Servais Foullon, zit er met zijn 1565 een jaar naast, en de vertaler
heeft dit blijkbaar niet opgemerkt.
Ik heb de voornaamste vroege historici over de opstand tegen Spanje nagekeken (Bor, Hooft,
Strada, ook Daris en de inventaris van het Sint-Truidens stadsarchief door Straven) en ze zijn
eensgezind: de vergaderingen te Sint-Truiden hadden plaats in 1566.
Vriendelijke groeten,
Jef
Witters, een wel heel oude teutenfamilie van Hechtel
In de rollen van het archief van de schepenbank van Exel (RAH) vinden we op de 10de
mei
1634 de onderstaande tekst.
Thonis Witters exponeert voir recht alwije hij heeft gehadt eenen wettigen sone genoempt
Peter Witters den welcken in zijnen leven heeft comenscap gedreven in Hollandt
ende aldaer seecker penningen vervuert ende aldaer gestorven zijnde achtergelaeten,
dewelcke naer vuytwijzen van seecker missyve – brief - duer Peteren Teggers aen hem
Thonissen gescreven ende gesonden heeft,
ontfangen totter somme van ijc – 200 - gulden ende daer mede belooft de selve alhyer aen
hem exponent over ende goet te maken
ende soe den zelven Peter Teggers alhyer binnen den dorpe van Hechtel heeft vercocht
seekere erffelickheijt aen Henriken Berben waer van de cooppenningen noch onbetaelt zijn
ten aenzien dat de voirscreven Peter Teggers personelijck dezer justitie niet en is onderworpen
als in Hollandt residerende
heeft laeten arresteren die cooppenningen voorscreven in handen van Heynen Berben
voirgenoemt
ende dat als vader ende alsoe naeste erfgenaem vande vercregen ende geconquieseerde
guederen van zijnen zoon voirscreven gelijck Jan van Duffel, bode attesteert;
is daerom hij exponent in dyer qualiteijten clagende op het geinterponeerde arrest
ende verzueckt dat den voirschreven Heyn Berben onder solemnelen eede sal verclaeren hoe
veel hij aenden voirschreven Peteren Teggers schuldich is geweest ten tijde des arrests
ende dat gedaen sijnde verzueckt dat die selve penningen hem toe geadjundiceert sullen
worden per rata der ijc gulden voirschreven ende costen
ende Jan van Dufvel attesteert die conde gedaen te hebben aen Peter Teggers
Hieruit leren we dat AnThonis Witters een zoon had Peter, die voor de 10de
mei 1634 in
Holland handel dreef. We zijn hier met Peter Witters een ‘teut’ op het spoor. Peter is
overleden in Holland.
Peter Teggers, die van Hechtel naar Holland emigreerde en daar nu ‘resideert’, heeft Thonis
Witters een ‘schuldbrief’ bezorgd waarin hij stelt dat Anthonis nog 200 gulden van hem moet
krijgen, geld dat zijn zoon toebehoorde.
-
203
We mogen veronderstellen dat de twee Hechtelaren; Peter Teggers en Peter Witters, in
Holland samenwerkten. Ook hier vinden we dus het ‘patroon’ terug dat er iemand van het
dorp ‘emigreerde’ naar Holland en aldaar de ‘teutenhandel’ mee ‘regelde’.
Aangezien Peter Teggers net zijn ‘erfelijkheid’ te Hechtel aan Hendrik Berben verkocht heeft,
laat Anthonis dan ook beslag op deze som leggen.
De vondst van deze akte bewijst alleszins dat Jan Witters, waarvan sprake in ‘Veelderhande
geneuglijke verhalen over de teuten…’ niet de enige Witters was die als teut handel dreef.
Berben Henricus overleedt op de 03 januari 1650 in Hechtel. Hij was gehuwd met een zekere
Cunegunda – of Keun. Ze hadden een kind Anna dat in Hechtel gedoopt was op de 14de
februari 1614.
Bij dit ‘teuten’-stukje wil ik hier toch eens letterlijk aanhalen wat het ‘Idioticon’ van Deken
De Bo uit 1880 vermeldt omtrent het woord ‘teute’ en aanverwanten. TEUTE, v Hetzelfde als Tote. Zie TOOT.
TEUTELIJK, TEUTERLIJK (wvl. –LIK)
Adj. Lastig, moeielijk, misselijk, gemelijk, morrig, fr. chagrin, de mauvaise humeur, difficile.
Meest gezeid van kinderen en van ziekelijke menschen. Een teutelijk kind, teutelijk zijn.
- Licht geraakt, bij Halme tettig, fr. susceptible, de mauvaise humeur. Dat is een teuterlijke jongen, gemoogt hem niet genaken of hij neemt het kwalijk.
- Afl. Teutelijkheid, teuterlijkheid. - TEUTEN, z. Uit- TEUTERAAR, TUTTERARE, m. Iemand die veel teuters, met kleenigheden zich bezig
houdt. Is dat een tutteraar! Hij werkt en blijft werken, en ’t is nooit gedaan. Een tutteraar
hangt al zijn zorgen an onbeduidende bezonderheden, zonder het werk in zijn geheel of in
zijne grootheid ga te slaan.
TEUTEREN, teuterde, heb geteuterd, o.w. Prutsen, kleenigheden verrichten, peuteren, fr.
schipoter, vétiller. Waaraan teutert hij daar zoo lang? Hij houdt zich bezig met het teuteren in
den bloemhof. Al dat teuteren maakt geen voorgang aan het werk. – Ook Tutteren.
TEUTERIJ, v. Teuterwerk, beuzelarij, prulle.
C. Hazart zegt Taterij: ‘Een stier schiet in furie door rood couleur, een serpent springt op een
schaduwe, de leeuwen en beeren worden furieus door een stuk lijnwaard, alle de beesten die
van nature wreed en razende zijn, worden gram om tateryen; ’t zelve geschied aan ongeruste
ende domme verstanden, zy ontstellen jhaar ook om iedele suspicien.’
TEUTERWERK, TUTTERWERK, o. Prutswerk, puntewerk. Zich met teuterwerk bezig
houden. Dat is een teuterwerk dat veel geduld en moeite vraagt. Het gebouw staat er, er blijft
maar wat teuterwerk meer over.
En iemand die teuterwerk verricht, is een TEUT.
(Zie hier ook mijn uitgebreide ‘teuten-site’ op URL http://web.wanadoo.be/teuten – met als titel
‘Veelderhande geneuglijke verhalen over de teuten van de heerlijkheid Ecel in de 17de
eeuw’ - Ook te
bereiken via de externe links van ‘Oud Limburg’.)
http://web.wanadoo.be/teuten
-
204
Een lied in het kader van de schoolstrijd - 1879
Uit ‘DE EENDRACHT’ (RAH Kranten K51) van Zaterdag 15 februari 1879
Ze zullen onze kinderen niet hebben Air van den vlaamschen leeuw
Refrein
Zij zullen haar niet hebben
De schoone ziel van ’t kind
Zoolang men nog in Vlaand’ren
Een enk’len Vlaming vindt
1
Zij zullen haar niet hebben
De schoone ziel van ’t kind
Ondanks de helsche listen
Van ’t geusche schrikbewind
Zoolang Gods lieve zonne
Op Vlaandren nederblinkt
Zolang er in ons gordel
Een kop’ren penning klinkt
2
De hel is uitgesproker
De school is’t worstelperk
Zij wil de ziel der kleinen
Ontrukken aan Gods kerk!
Wij katholieke vlamen
Wij dulden nooit dien roof
Wij zijn nog ’t kroost der helden
Die stierven voor’t geloof
3
Laat ’t geusebroed maar komen
Wij staan ten strijd gegord
Wij willen niet dat Vlaandren
Een nest van roovers wordt
Wij willen dat ons kindren
Getrouw aan kerk en God
Geen nagels van ons doodkist
Geen aas zijn van’t schavot
4
Wij willen ’t leven derven
Maar staan ’t geloof niet af
Wij roepen nog bij ’t sterven
en op den boord van ’t graf
Ons kind’ren in geen scholen
waar ’t kruis niet meer en blinkt!
-
205
Ons kindren in geen moordkuil
Waar Gods woord nooit en klinkt!
De keteniers 3
‘Den Grooten Expo’ is meer en meer vorm aan het krijgen.
Via Bart Wemare is nu de ‘officiële’ medewerking gevraagd van het Provinciebestuur van
West-Vlaanderen in casus, Johan Vansteenkiste, i.v.m. de geschiedenis van de ‘hommelketen’.
De heer Eric Lagache leent ons weer zijn ‘plokstoelen’ en staat in voor de verse hopranken.
De Heer Raoul Thevelin heeft nu ook zijn medewerking beloofd voor het thema over de
ontwikkeling van de ‘plukmachines’ en de hopduvels van Asse zullen aanwezig zijn met hun
heel grote panelen over hun duivel in de vier seizoenen.
Ook de studienamiddag over de geschiedenis van de hop – op de startzaterdagnamiddag – is
vastere vorm aan het krijgen.
De opening zal gebeuren door schepen Christophe Dejaegher
Kristof Papin zal het over de hop-handel in de 14de
en 15de
eeuw hebben.
Henri Vandenberghe zal het relaas vertellen van enkele 17de
eeuwse ‘Poperingse’ processen
die iets te maken hebben met den ‘hommel’.
En Mark en Johan Adriaen zullen één en ander komen uitleggen over het oude
hopmateriaal dat men gebruikte bij de werking in de ‘stakevelden’.
En de heer Marc Vercruysse zal zijn home-made - 8 mm – film – over de activiteiten in het
hoppeveld – het jaar rond – uit 1978 komen draaien!
Het wordt dus erg interessant! Hou deze datum dan ook al vrij.
2° groten expositie
over en rond
de historie van den hommel
van voor’n grooten oorloge
totten dag van gisteren
1880 – 1980
van zaterdag 21 augustus tot en met zondag 29 augustus 2004
in de Gasthuiskapel te Poperinge
Hier nog enige ‘middeleeuwse’ opzoekingsresultaten die we haalden bij Sigrid Dehaeck
Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470)
Sigrid Dehaeck
Op ‘internet’ is er toch heden ten dage van alles te vinden. Zo is er een site ‘E-thesis’ van de
Gentse universiteit waarop een aantal licentiaatsverhandelingen ‘on line’ geplaatst zijn. En
op deze site staat ook de thesis van Sigrid Dehaeck.
Over de aankoop van het bier in het Sint-Janhospitaal en in de Potterie schrijft ze het volgende:
-
206
Er werden verschillende soorten bier aangekocht in Sint-Jan en in de Potterie, namelijk:
‘cleens biers’, ‘oosterbiers’, ‘Hambuergher biers’en ‘Brucgschen biere’. We kunnen enkele
bedenkingen maken bij al deze soorten.
‘Brucgschen biere’ werd waarschijnlijk in Brugge of in de omgeving van Brugge gebrouwen,
vermoedelijk door verschillende kleine brouwerijen.
‘Hambuergher biers’ werd geproduceerd in Hamburg. ‘Oosterbiers’ zal waarschijnlijk net
zoals het Hamburgs bier afkomstig geweest zijn uit Duitsland, ingevoerd door de Hanze.
Omstreeks 1300 namelijk kwam aan de Noord-Duitse kust de brouwerij tot bloei in steden,
zoals Lübeck, Rostock, Hamburg, Bremen. Het ‘oosterbiers’ was net zoals het Hamburgs bier
gehopt en met toegevoegde gist gegist. Het‘oosterbiers’ en ‘hambuergher biers’ werden in
1406 en 1411 steeds samen geleverd door dezelfde handelaar. In 1406 door een zekere
Mathijs Eenbout, in 1411 door Thomaes Van Thielt.
‘Cleens biers’ was mogelijk een weinig alcoholhoudende biersoort. Meer informatie over dit
bier was echter niet te vinden. Het is wel opmerkelijk dat in het Onze-Lieve- Vrouwehospitaal
van Oudenaarde ook ‘cleens bier’ werd aangekocht.
In de rekeningen van Sint-Jan werd vaak echter enkel ‘biere’ genoteerd waardoor we niet
weten om welke soort bier het gaat.
Er waren grote prijsverschillen tussen deze biersoorten. Waarschijnlijk waren transportkosten
van de ingevoerde bieren daarvoor verantwoordelijk. ‘Hambuergher biers’ en ‘Oosterbiers’
kostten in het begin van de 15de
eeuw rond de 45 groten Vlaams per ton. ‘Cleens biers’ en
‘Brucgschen biere’ kostten rond de 16 groten Vlaams per ton.
Wat Sigrid schrijft over de eigen bierproductie is voor ons nog interessanter:
De uitgaven aan bier kunnen aangevuld worden met uitgaven van het Sint-Janshospitaal aan
ingrediënten om zelf bier te brouwen. … Verschillende granen kwamen in de Middeleeuwen
namelijk in aanmerking: gerst, rogge, tarwe en haver. Soms werd het bier zelfs van
peulvruchten gemaakt. Het is een feit dat al deze granen door het hospitaal aangekocht
werden.
Tarwe en rogge werden reeds uitgebreid behandeld, over gerst en haver (evene) daarentegen
werd nog niets vermeld. Evene werd door het Sint-Janshospitaal jaarlijks aangekocht. We
kunnen echter niet garanderen dat het altijd voor de bierproductie gebruikt werd: driemaal
werd ‘evene ten brouhuse’ in de rekeningen genoteerd, maar éénmaal werd in de rekeningen
ook‘evene omme onse perden genoteerd’. Gerst werd in de jaren 1340, 1382, 1406, 1411 in
de rekeningen vermeld.
In de jaren 1402, 1406, 1416, 1421 kocht Sint-Jan respectievelijk 26, 56, 15 en 19 hoet
‘brauwkoren’. Mogelijk werd met brouwkoren gerst bedoeld.
Om bier te brouwen had Sint-Jan naast granen ook nog andere ingrediënten nodig, namelijk
gruut of hommel.
En dan geeft Sigrid een aankoopgrafiek van het gruut en van den ‘hommel’. In 1325 heeft ze blijkbaar geen gegevens gevonden van ‘hommel’-aankoop.
In 1332 echter vind ze wel een aankoop van hommel voor ongeveer 35 Vlaamse Groten
maar geen voor gruut.
In 1340 wordt er voor ongeveer 60 Vlaamse groten gruut gekocht en voor 40 VG hommel.
In 1345 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
In 1355 wordt er voor 10 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.
In 1359 wordt er voor 25 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.
In 1360 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 40 VG hommel.
In 1365 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
-
207
In 1370 wordt er voor 50 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
In 1375 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 115 VG hommel.
In 1382 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 15 VG hommel.
In 1385 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 15 VG hommel.
In 1391 wordt er voor 70 VG gruut gekocht en voor 70 VG hommel
In 1395 wordt e voor 55 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
In 1402 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.
In 1406 wordt er voor 30 VG gruut gekocht en voor 30 VG hommel.
In 1411 wordt er voor 20 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
In 1416 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 100 VG hommel.
In 1421 wordt er voor 20 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.
In 1426 wordt er voor 0 VG gruut gekocht en voor 210 VG hommel.
Deze opzoekingsresultaten bevestigen alleszins dat het woord ‘hommel’ in de 14de
eeuw – nog
algemeen gangbaar was of toch gekend was in West-Vlaanderen. Het woord hop werd pas
later in de rekeningen van Brugge genoteerd.
Toen ik Sigrid belde om te vragen of ze wist van waar die ‘hommel’ kwam; was ze heel
vriendelijk, maar ze had spijtig genoeg geen enkel gegeven over de leverancier van de
hommel. Ze is nog speciaal in haar aantekeningen gaan kijken maar enkele dagen later kreeg
ik – via e-mail - bericht dat ze niets meer gevonden had.
Dat de abdij van Sint-Truiden in Limburg heel lang zelf een hoppeveld heeft gehad, blijkt uit de volgende – beperkte – gegevens.
In het jaar 1730 wordt er in het register 446 vermeld dat ‘den ouden hoppenhoff – groot dry
bonders thien roeden 14 cortroeden – nu met alderhande bomen beplant’ is.
Uit de register 335 vernemen we dat in eht jaar 1791 op de 21ste
september de pluk gedaan
was, want de hoppeplukkers werden toen uitbetaald. Aan de ‘hoeppluckers’ werd er voor 3
dagen werk 86 gulden en 15 stuivers betaald.
Hieronder geven we een vertaling van verschillende artikels uit L’Opinion, een liberale
Ieperse krant uit de 19de
eeuw. Een aantal jaargangen van deze krant bevinden zich in de
Koninklijke Bibliotheek te Brussel en een aantal – andere – jaargangen in de
universiteitsbibliotheek te Leuven.
De jaargang 1865 heb ik in Leuven geraadpleegd.
Hondenspannen en L’Opinion - 1865
In ‘Het Laatste Nieuws’ van 15 december 2003 stond er een artikeltje onder de titel
‘Hondenkweker laat uitgestorven Mastiff herleven. En het vertelt het volgende:
Brussel/Duffel – Topprestatie van de 81-jarige hondenkweker Fons Bertels uit het
Antwerpse Duffel. De man slaagde erin om de mastiff, de typisch Belgische trekhond, te laten
herleven, dik vijftig jaar na zijn uitsterven. Het bewijs?
Bacon: 73 centimeter schouderhoogte, 55 kilo zwaar. “En voor 98 procent identiek aan de
vroegere mastiff” aldus Bertels.
-
208
Op foto’s uit de oude doos duikt de mastiff voortdurend op terwijl hij met zijn granieten lijf
een kar voorttrekt. ‘Op de boerderij van mijn ouders, vlak voor de Tweede Wereldoorlog, heb
ik er zelf nog mee gewerkt’, vertelt Fons. ‘Onze mastiff werd voor de kar gespannen om de
koeienmelk te vervoeren. Andere boeren gebruikten hun mastiff zelfs om er de ploeg met te
trekken. Zo’n beest heeft an ook een trekkracht van 300 kilo, hé”
Het begin van de oorlog luidde meteen het einde van het hondenras in: ‘Zo’n beest at zeker
twee kilo vlees per dag. De mensen, die tijdens de oorlog zelf amper te eten hadden, konden
niet anders dan eht ras laten uitsterven. En de weinige exemplaren die de oorlog overleefden,
werden overbodig toen de overheid in 1948 het gebruik van de hondenkar verbood.’
Zo’n 10 jaar geleden begon Fons Bertels dan aan een haast onmogelijke opgave: ‘Door enkele
rassen – waar telkens zo’n 15 procent mastiff genen in zat – met mekaar te kruisen, is het met
gelukt een hond te kweken die voor 98 procent identiek is aan de uitgestroven mastiff.
Voldoende voor de koninklijke Hondenvereniging Sint-Hubertus om Bacon als stamvader
voor de nieuwe generatie mastiffs te erkennen. Al zal eht nog minstens twee jaar duren voor
particulieren nakomelingen van Bacon in huis kunnen halen. Eerst gaan we het ras verder
perfectioneren.
Voor het geval dat de hondenspannen weer een rage worden – geven we hier uit de L’Opinion
- jaargang 1865 – een voorstel van reglementering dat men toen deed. Het stukje begint met te stellen dat het aantal hondenspannen zich in in de streek van Ieper,
vermenigvuldigt, ‘terwijl toch iedereen weet voor welke gevaren deze spannen de
voorbijgangers stellen. Om in de mate van het mogelijke de publieke veiligheid te verzekeren
zonder de rechten van de hondenbezitters aan banden te leggen, brengt het gemeentebestuur
van Oudenaarde de volgende wijze regels in voege, die ook wij aanbevelen aan alle
besturen.
Ziehier de tekst van het nieuwe reglement:
Art. 1 – De gespanhonden dienen in alle seizoenen gemuilkorfd te zijn.
Art. 2 – De gespannen mogen maximaal bestaan uit twee of drie honden en mogen nooit door
de begeleiders verlaten worden, niet in de straten, noch in de publieke plaatsen.
Art. 3 – De begeleiders van de hondenspannen dienen de honden steeds aan de leiband te
houden, ze mogen ze niet in de karren zetten. Noch mogen ze aan hun gespan een grotere
snelheid geven dan de snelheid van een gewone voetganger.
Art. 4 – De inbreuken tegen dit huidige reglement, zullen bestraft worden met een boete van
één tot 15 franken, voor de eerste keer en in geval van herhaling, met een boete van 6 tot 15
franken of een opsluiting van één tot 15 dagen indien de rechter dit nodig acht.
1 juli 1865 betekent voor de hopproblematiek alleszins een zwarte dag. Hoewel we anders in deze Liberale zondagskrant – buiten de marktprijzen van de hop – omzeggens nooit iets
vinden over de hoppeteelt in de streek – is dit op de 2de
juli 1865 anders.
L’Opinion – 2 juli 1865
Het Poperingse manifest en de krant le Progres
Le Progres kondigt in zijn nummer van donderdag laatst aan dat er een pamflet in Poperinge
verspreid wordt waarbij de bilaterale handelsovereenkomst tussen België en
Pruisen als een ramp voor Poperinge wordt voorgesteld. De dubieuze vorm echter waarin
-
209
deze krant zich uitdrukt, laat vermoeden dat zij simpel op geruchten voortgaat. Vandaar dat
deze krant ook stelt dat ze volgende week dieper op deze materie zal ingaan.
Wij, die het pamflet wel onder ogen hebben gezien, kunnen meteen de nieuwsgierigheid van
onze collega bevredigen. De circulaire is wel degelijk zondag en maandagochtend laatst
verspreid geworden. Het is een drukwerk van een half blad, met twee kolommen en met als
kop: Hommelkweekers, leest en oordeelt!
Hierin wordt wel degelijk over het handelsakkoord met Pruisen gesproken, waardoor men,
een invoerrecht op Belgische hop, van 20 frank per 100 kilogram gelegd heeft. Dit akkoord
werd, vertelt men ons, toen er in de kamer van volksvertegenwoordigers over gediscussieerd
werd, door de heeren Alph. Vandenpeereboom en Deflorisonne gesteund, terwijl de heer
Van Renynghe zich er met woord en gebaar tegen verzette. Waarschijnlijk meer met het
gebaar, dan met het woord, wees hij op de desastreuze gevolgen van dit akkoord voor de
hopproductie in België.
We willen ons vandaag niet bezig houden met dit pamflet, noch de voorwaarden of de
gevolgen onderzoeken van dit nieuwe handelsakkoord voor ons arrondissement. We wachten
eerst op de beschouwingen die Le Progres ons beloofd heeft in hun volgende nummer.
Het hoort immers niet aan ons om hen het gras voor de voeten weg te maaien. Het is ten
andere beter om deze gevoelige materie met een diepgaande visie, met kalmte, eerbied en met
de nodige afstand, te onderzoeken, die de schrijver meester maakt van zijn onderwerp en van
zichzelf.
De week daarop krijgen we het volgende te lezen:
De discussie in de senaat, over het handelsverdrag met Pruisen, heeft aan de senator, baron
Mazeman, de kans gegeven om de verdediging van de olieindustrie en van de hoppeteelt, die
in ons arrondissement zo belangrijk is, op zich te nemen. De eerbiedwaardige senator,
strijdend voor zijn opdrachtgevers, heeft in een gedetailleerde rede alle redenen ontwikkeld
waarom hij tegen dit handelsakkoord met Pruisen is. Hij heeft de precaire situatie van de
Belgische graanoliën en van de hop binnen de internationale handel aangetoond. De vreemde
hop kan België vrij binnengebracht worden, terwijl andere landen; waarbij onze buurlanden,
zich houden aan bepaalde invoerrechten.
Deze rede en de stem van de heer Mazeman de Couthove, tonen aan het arrondissement Ieper
dat hun senator zich op de 28ste
juni 1865, eerbiedwaardig gehouden heeft aan zijn plicht als
afgevaardigde voor deze streek.
Hij heeft deze handelsovereenkomst – zo desastreus voor onze streek - niet zonder protest –
willen laten voorbijgaan. Hij heeft met zijn contra-stem willen laten merken dat hij deze
ongelukkige overeenkomst afkeurde.
Het heeft ons verheugd om deze voordracht te horen en we feliciteren ter zelvertijd ook onze
volksvertegenwoordigers de heren Vandepeereboom en Deflorissonne.
In de zondagskrant van de 9de
juli 1865 krijgen we twee uitgebreidere artikels over deze
kwestie.
De nieuwe handelsovereenkomt, tussen België en Pruisen gesloten, legt de regels vast voor de
hoppe- en de olieteelten, die zo belangrijk voor ons arrondissement zijn.
Zullen de gevolgen die deze overeenkomst voor onze internationale handel meebrengen, al
dan niet positief zijn voor onze industriëlen en boeren? Zullen zij de handel doen
verminderen? Zullen zij onze handelsbetrekkingen veranderen?
Deze vragen, en andere gelijkaardige, worden gesteld sedert onze afgevaardigden deze
handelsovereenkomst goedkeurden.
-
210
In deze streek is de appreciatie volledig negatief en is men tegen dit handelsverdrag wat de
hoppekwekers demotiveert en deze waren al ontgoocheld door de bijzonder langdurige
droogte van dit jaar. Daarnaast brengt dit verdrag veel ongerustheid bij de oliefabrikanten, die
zo talrijk zijn in Vlaanderen.
Vandaar dat we bij deze gelegenheid, de gevolgen wensen te schetsen dat dit handelsverdrag
met Pruisen en met de andere Duitse landen, kan hebben.
We zetten ons met plezier aan deze taak die voor ons onze plicht is.
En eerst willen we kijken hoe de situatie was voor dit verdrag, t’is te zeggen voor de 1ste
juli
1865. Enerzijds voor de vreemde hop en de oliën bij hun invoer in België en anderzijds voor
de Belgische hop en de oliën bij hun uitvoer naar de andere landen.
A. Bij hun invoer in België De hop viel onder een invoerrecht van 1fr. 50c per honderd kilo.
Het recht op de graanoliën was 6 frank per 100 kilo bruto of 7 fr 50 per 100 kilogram netto.
B. In de naburige landen Voor de hop dienden we een invoerrecht te betalen:
1° In Pruisen, van 18 fr 75 centiemen per 100 kilogram, zonder de onkosten van 20 fr per 100
kilogram.
2° In Frankrijk een invoerrecht van 20 fr per 100 kilogram.
Voor de Belgische graanoliën was er een invoerrecht:
1° In Pruisen van 10 frank per 100 kilo bruto
2° In Frankrijk van 6 frank per 100 kilo bruto
3° In Holland, van 1 frank 45 c voor hetzelfde gewicht.
Vandaag, door het nieuwe verdrag, komt de hop vrij van rechten in België binnen, net zoals
de graanoliën, maar deze vrije invoer is niet wederzijds gezien het feit dat de Belgische hop
en oliën, bij hun invoer in Duitsland respectievelijk onderworpen zijn aan een recht van 18 fr
75 c en van 3 fr 75 c.
Er is meer: door het bestaan van een dergelijke clausule in het handelsverdrag met Pruisen,
wordt de invoer van hop en van graanoliën uit Holland en/of Frankrijk ook vrij.
Daar tegenover staat dan weer dat Holland zijn invoerrecht van 1fr 45 c per 100 kilo op de
graanoliën houdt en Frankrijk zijn recht van 6 frank op dit artikel en het recht van 20 fr op de
hop.
België opent dus vandaag zijn barelen voor alle landen door het vrijmaken van de hop en van
de oliën. Maar deze vrijheid , zo gul aan de naburige naties aangeboden, is niet wederzijds.
In dezelfde krant nog, komt er een tweede – gelijkluidend - artikel waaruit we enkel het
voorbeeld dat aangehaald wordt, vertalen.
… Zie de kweker uit de omgeving van Belle. Hij plant zijn hop in een zelfde soort grond als
de telers van Poperinge. Zijn inspanningen, zijn werk en de meststoffen die hij gebruikt zijn
gelijkaardig aan die van onze Belgische telers. Hij kweekt op dezelfde manier als de boeren in
ons arrondissement en zijn producten zijn kwalitatief niet beter dan de onze.
Hoewel wanneer zijn hop klaar is, en hij zoekt om deze te verkopen, heeft hij de keuze tussen
Frankrijk of België, waar hij de prijs het hoogste vindt. Hij verkoopt steeds in Frankrijk, dat is
juist, maar waarom? Omdat Frankrijk, voorzichtig als het is, een invoerrecht heft van 20 frank
voor de vreemde hop; onze hop. Daarmee zouden onze boeren die bijvoorbeeld op de
-
211
hopmarkt van Boeschepe hun hop willen aanbieden, hun prijs 20 frank lager moeten laten
zakken, indien ze met hun Franse collega’s willen wedijveren….
Er is geen gelijkheid op de Franse markt, waarom moet er dan gelijkheid op de Belgische
markten gecreëerd worden? Zijn wij daarmee dan niet de dupe? …
Hoewel het de eerste jaren nog niet meteen opviel, zouden deze schrijvers met de tijd gelijk
krijgen. Deze ongelijke concurrentie werd nefast voor de hoppeteelt in ons land, maar eerst
zou deze teelt nog 3 jaar in Poperinge en nog 15 jaar in het ganse land, uitbreiding nemen
tot in 1880, om dan sensationeel te dalen.
Naast de voorgaande ontrustende artikels vonden we op de 10de
september van deze jaargang
1865 nog het onderstaande ‘eigenaardige’ artikel.
Om de onderstaande tekst goed te kunnen situeren, citeer ik eens uit eigen werk – Deel II - De hoplochting – hop in de 19
de eeuw –
‘De oogst van het jaar 1864 is zwakker. Ondanks het feit dat er te Poperinge weer 100 gemet
land in hoppeveld is gelegd, perst men 72 balen minder dan het jaar voordien. Gezien de
zwakke oogsten over heel Europa, houden de prijzen echter stand. In Poperinge komt men op
een gemiddelde van 125 frank en in Asse op 126,4 frank.
Het jaar daarop – 1865 – klimt het hopareaal van Poperinge tot 1124 gemet. Dit zou nog
enkel jaren blijven stijgen om in het jaar 1868 het record te bereiken van 1388 gemet.
Uit L’Opinion – 10 september 1865
De hop en de klerikalen De klerikale partij houdt van de industrie en de handel.
Zij gebruikt middelen en al haar macht om de rijkdom en de welvaart van de lagere klassen te
bevorderen. Iedereen is daarvan overtuigd. En trouwens, zie hier een nieuw bewijs tussen
duizenden.
Nooit heeft de hoppepluk meer haast gevraagd als dit jaar en nooit heeft de smaakmaker voor
het brouwsel meer winst beloofd. Met moeite komen we dit jaar toe met onze gewoonlijke
vreemde plukkers. Er zijn landbouwbedrijven waar men behoefte heeft aan 80 tot 100
personen maar waar men er vandaag slechts 20 treft.
Eén van de voornaamste redenen voor deze toestand is dat de Vereniging van Sint Vincent-
de- Paul van Moorslede en van de gemeenten in het omliggende, alle hulp weigeren aan de
‘zondaars’ die de pluk komen doen in onze contreiën.
Dat de lezer opmerkzaam wil zijn; he