doos gazette · 2017. 11. 22. · register doos gazette jaar 2004 nummer 20: p. 185 – 199 januari...

285
DOOS GAZETTE Jaargang 2004 Van nr. 20 tot & met nr. 31 Index

Upload: others

Post on 16-Feb-2021

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • DOOS GAZETTE

    Jaargang 2004

    Van nr. 20 tot & met nr. 31

    Index

  • RegisterDoos gazette Jaar 2004Nummer 20: P. 185 – 199 januari 2004 – Annonce avond Leyn Weckx - Hoppebellen – August Snieders

    - L’Opinion - Varkens onder de trein te Vlamertinge en dansleraar te Poperinge 1863 – 1864

    - Anti-Geuzenliederen uit Sint-Truiden- Den ‘VRIJE BURGERS’ van Maeseyck opgedragen. - De keteniers 2 – De hoppekoopmans van Poperinge

    Nummer 21: P. 200 – 212 februari 2004 – Annonces – Voordracht Leyn Weckx – boek AnneMie Declerck - Boek Reulens – reactie Jef Smeesters - Peter Witters van Hechtel – teut in 1634

    - Een lied in het kader van de schoolstrijd – 1879- De Keteniers 3 - Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen –

    Sigrid Dehaeck- L’Opinion: Het jaar 1865 – de invoertaks en de hop en de klerikalen

    Nummer 22: P. 213 – 236 maart 2004 - Wie was Drick Drickx? + foto- De Wielrijdersbond in de Kempen – 1900- De keteniers 4 - De hopcijfers van de landbouwtelling 1880 - Slaap wel liefste - Ol ist daje ol jaoren in’t vrimde tjoolt- De nacht van de geschiedenis - Annonce voordracht Leyn Weckx- Tekst Leyn Weckx – 1ste deel

    Nummer 23: P. 237 – 258 april 2004 - Het landbouwblad van Limburg – Een visie op de Kempen- Uit de krant ‘De Kempen’ van 16 november 1889 - ‘Mijn Kempenland’ - De Keteniers 5 – De openbare verkoop van brouwer Bafcop van

    Vlamertinge- Tekst - Leyn Weckx – 2de deel - Annonce – toneel

    Nummer 24: P. 259 – 284 mei 2004 – twee jaar rond – hip hip hoera- Annonce site - Belgische herdershonden- De Kromme secretaris – Jacky Meuwis (Exel) - De Keteniers - De Bende Pollet – Boerin Petit – Mislukte overval bij

    Lemahieu - Overval op Veys en Liedje bende van Pollet. – o.a. van Mark Adriaen

    - Hommelbeerie van Henri Vandenberghe- Van de schandpaal van Poperinghe – Adriaen - Tekst – Leyn Weckx – 3de deel

    Nummer 25: P. 285 – 309 juni 2004 - Reclame voor de site ‘grootvader’s oorlog’

  • - De Batenhoeve – Jacky Meuwis- Reacties op Leyn Weckx- De grenspaal Overpelt –Exel- De geest van de Sint-Janskerk – Henri Vandenberghe (Poperinge)- De Keteniers - E.H. De Jaegher gestorven - de lijkreden - 1930

    Nummer 26: P. 310 – 336 juli 2004 - Reclame studiedag en expo – hop- Site – Ons volk ontwaakt - De Keteniers - Van het wapen der proostdij van Poperinghe – Adriaen - De Beir Jacques geridderd- De Mechelaars - De verkoop van kloostergoed te Ieper – 13 mei 1860- De sappeurs van Poperinge rukken uit naar Ieper- 29 augustus 1859- De Exel-lenties – Leyn Weckx – Toch wel een heks zeker!- Annonce voordracht Leyn Weckx, de brandstokerse heks- Het bier in Limburg (deel 1)

    Nummer 27: P. 337 – P. 363 augustus 2004- Kort berichtje over het schoon kasteel van baron Dewaha – bij Sint-Truiden- Reclame studiedag en expo – hop - De Keteniers – De hoppe – in de akkerbouw 1849- De hoppepluk – lied van Theophiel Bouve - De Gazettiers – het bier in Limburg – deel 2- De Exel-lenties – de kapelaan van Hechtel- Het Caracter van een toveresse - 1735

    Nummer 28: P. 364 – P. 388 september 2004- Briefje Paul Vermeulen ivm Bouve - Site – de hagemunterij van Reckheim- De Exel-lenties - Verslag historische fietstocht – Luc Vanduffel - Annonce voordracht Leyn Weckx- Annonce site Het Vlaamse platteland- Het caracter van een brouwer - 1735- De gazettiers – het bier in Limburg – Regeling Sint-Truiden – 1551 - Het karakter van een dronkaard - 1735- De es - Humulus Lupulus – Latijnse capita selecta over de hop – Tom Deneire- Broederliefde – L. Van Acker – 1 Oogst 1867

    Nummer 29: P. 389 – P. 410 oktober 2004 - Annonce voordracht Leyn Weckx- Site – Schoolmeesters Remery- De Gazettiers - Bier – Uit de Loonse Kempen en uit Hasselt – deel 4- De Exel-lenties - Op zoek naar de blauwe koe- De Keteniers – Een moordhistorie uit 1866- Annick Clabau clabettert: Annonce Musée de la vie frontalière’ - Het

    leven van Djoos Utendoale - Hommelmaend – Jean-Noël Ternynck

  • - De spraak der zee - smartlapgedicht

    Nummer 30: P. 411 – P. 435 november 2004 - De Gazettiers – Bier – Rederijkers – Kannekijkers - deel 5- Site - Project Laurens Jz coster - 3 Marktliederen van Louis Boeren over het einde van de tweede

    wereldoorlog- De Exel-lenties - De aanleg van de ijzeren weg Hasselt –Eindhoven - Op Sint-Martensdag – smartlapgedicht - Annick Clabau klabettert – Jacques Brel en den hommel

    Nummer 31: P. 436 – P. 464 - december 2004 - In Memoriam – M. Vandenbosch – Ria Lemmens - Internet: site Van Coillie – Coilge & site Cees van Popering- De Gazettiers – Bier – deel 6 – De regels voor de waard te Bree- Annick Clabau clabettert: Albert Warlop en zijn verhaal - De Kluppel – - Aan de rijken – Leopold Van Acker - Het Caracter van een tabakroker- De Exel-lenties: De Lochterschans

  • 185

    Nummer 20 Doos Gazette Januari 2004

    GuiDo Vandermarliere

    Beste Abonnee

    Hopelijk zijn de kaviaar en de champagne bevallen en kunnen we weer een nieuw jaar aan.

    ’t Is just, ’t is è nieuw jaar

    ‘k goan joen ’t beste wensen

    je zy gy nog zo slichte nieje

    gy zyt één van myn hartelykste mensen

    Nu al wil ik aankondigen dat ik op 23 maart 2004 ’s avonds, in het kader van ‘De nacht van

    de Geschiedenis’ – Davidfonds - in Eksel een voordracht ga houden over onze Leyn Weckx,

    de ‘brandstokerse’ heks van Eksel die in 1725 veroordeeld werd.

    Hou die avond al maar vrij!

    Speciaal voor de Poperingenaars heb ik hier een paar berichten uit de jaren 1863 – 1864 –

    over een varken en over een dansleraar - en voor iedereen haal ik …

    Uit ‘De Belgische illustratie’ van de 28ste

    juli 1877 – een fantazie door August Snieders.

    H O P P E B E L L E N

    I – De zon schijnt helder op het rivierke, dat door het elzenhout slingert, als een zilveren lint

    door een groenen krans, nadat het ginder het rad van den ouden planken watermolen met

    rieten dak heeft doen draaien.

    Het wentelende rad met zijne gesprenkelde waterdroppels en sneeuwwit schuim, door de zon

    grillig gezevenkleurd, is een namaaksel van diezelfde prachtige zon, zoo dichterlijk als ons

    arm menschenvernuft die nabootsen kan.

    Of neen, dat rad is als de baldadige schooljongen, die, met zwaaiende armen, glinsterende

    oogen en juichende sstem in het vreedzame landschap gevallen is.

    Een, die het slapende en droomende rivierke plaagt, roert, zweept, opwerpt, rondsprenkelt,

    schuimen doet van ongenoegen, omdat de rakker het zoo wild in zijn zalig niets-doen gestoord

    heeft.

    Zie, het ontvlucht veel sneller, ja, met rimpels op het voorhoofd, met gemurmel en gemor

    tegen den onvermoeiden plaagstok, de plek, waar het zoo ongenadig verontrust werd, om

    ginder onder bram, tak en stronk weer in slaap te vallen en droomend te verdwijnen.

    Eerst dezen avond zal de woelige deugniet zijne beweging staken, inslapen met de voeten in

    het water, en de maan zal de droppels verzilveren, die van hoofd en lidmaten lekken.

    Ik ben niet boos op het rustverstoorend rad; ik hou niet van slapers zooals het luie rivierke!

    En dan, wat was het landschap levendig, geestig, toen de woelgeest tuimelde, draaide, water

    sprenkelde en zich zelven een aureool maakte.

    II – Op den boord van het voetpad, zoo smal alsof het voor kabouters gemaakt werd, en dat

    de kronkels van het rivierke volgt, staat een bosch van elzenstruiken.

    Uit het midden schiet de hoppeplant op en slingert en kronkelt door het groene elzenloof naar

    boven.

    Hoe harmonieus mengt zich het lichte groen der hoppeblaêren met het donker groen der

    elzen! Het eerste is de lichte vlam op het donkere marmer; de zijden bloemen op donker

  • 186

    fluweeelen weefsel, op den wijden mantel eener schoone. En boven op den top van eht

    elzenhout, rust de rkoon der klimplant met hare hoekige blaêren in den vorm van die des

    wijngaards, als getuigde zij daardoor, dat zij van het edele geslacht der druif was.

    Hare bellen, heerlijk van vorm, heerlijk van groen, loopen boven op de kruin van en

    elzenstruik, tot een lichtkleurig kapsel of kroon samen.

    Of wilt ge liever dat het een korf met bloemen zij, op het hoofd eener deerne gedragen?

    Of liever nog dat het aan het schuim denken doet, dat eens het heerlijke bier bekroonen zal?

    Rees nu is er iets frisch, iets juichends, iets overspannends; iets overmeodigs in die hoog

    klimmende hoppe.

    III – De bieën drijven gonzend over den bloeienden top, over de ranke bellen, de meerle zingt

    in de schaduw, de bloemen geuren. De kinderen, die hunne bloote voetjes in het rivierke

    gebaad hebben, staan nu onder en hoogen elzenstruik, -- voor hen een reus – en zij zien, de

    hand boven de oogen hoduende, naar de hop, die op den top der elzen rust.

    Indien zij de hoppekroon eens konden machtig worden!

    Er heen klimmen? Neen, de takken zijn te zwak en te broos. Den struik afsnijden? De

    veldwachter heeft zijne twee ogen open en de deur van de kelder onder het raadhuis gaapt als

    de hel op het prentje de Vier Uitersten.

    De ranken afrukken? O neen, dan zijn ze geschonden!

    De bloeiende hoppekroon wordt op dit oogenblik door den knaap betracht, als en prinsje dat

    naar een blinkende troon tracht: - een en ander is speelgoed.

    IV – ziet, een halfnaakte knaap, met bloote voeten, vorstelig haar, glimmende oogen en eene

    enkele bretel dwars over de borst geslagen om de gescheurde broek op te houden – ziet, hij is

    een hopperank machti geworden.

    De rakker heeft er zich mee omwonden; met de bellen omrkranst hij zich den stijven

    haarborstel en stapt nu lallend, juichend en tierend over het voetpad. Een gekke King Lear in

    miniatuur; eene verkorte schaduw van toen de waanzinnige vorst over de heide liep, zeggede:

    ‘Ja, ik ben altijd een koning!’

    Nu laat hij zich met dezelfde ranken de handen binden en de dievenleiders slepen hem voort,

    ofwel hij maakt er een toom van en de koning van zoo even wordt een Nebukadnezar.

    Hopperanken, hopperanken, wat zijt ge een rijke schat voor die kleine Robison Crusoë’s!

    Doch ik heb tot de jeugd gezegd: laat de ranken groeien, laat de bellen bloeien en eens zal er

    uit die lieve klokjes een regen van versterkende volkswijn droppelen.

    V – Dat ook stemt de flinke jongen in, die de hand gevend aan een jong en blozend meisje, met

    haar en naast haar over het smalle voetpad gaan wil – het padje dat echter maar voor een

    enkel paar voetjes gemaakt is. ’t Is een heerlijke dag. Wat zoete schaduw werpt het frische

    elzenloof op beider gepurperde wangen!

    De vogelen zingen, de insekten gonsen, duizende mysterieuse stemmen rijzen uit weide, water

    en hout op, maar oneindig meer zingt het in de harten van het jonge paar, dat van zijn

    bruiloftsdag droomt.

    ‘Zie, zie, “ zegt de jongeling, het zwartlokkige hoofd oplichtende, ‘zie wat overschoone

    hoppebellen! Ik wil ze bemachtigen en er u, liefste mijne, eenen krans van om de blonde

    lokken slingeren!”

    ‘Neen, ‘ antwoordt ze, ‘Neen, laat de hop groeien en bloeien, en dankbaar zal zij ons

    schuimend bier geven voor onzen bruiloftsdag.”

    ‘Gij hebt gelijk! Alles, alles voor dien bruiloftsdag!” juichte de krachtige jonge man.

    Waarom werd de bruid op dat oogenblik bleek en klopte haar hart zoo angstig? Waarom

    klemde zij de hand van en verloofde vaster in de hare?

  • 187

    ‘nu waarom?” vroeg hij voorlijk.

    “Och niets! Daar kwam mij een denkbeeld door den geest gevlogen….”

    ‘En welk denkbeeld?”

    “Toen ik zeide: op den bruiloftsdag, “ voegde er eene geheimzinnige stem bij: “of op eene

    uitvaart!”

    “Feestbier of lijkbier!” mompelde de jongeling; doch hij schudde die wonderlijke gedachten

    af, gelijk de herdershond, uit de rivier springend, de waterdroppels van zijnen pels schudt.

    “Dwaasheid!” roept hij luchtig uit, “Waarom aan lijkkleed en doodklok denken, wanneer

    men zijn bruiloftskleed weeft en de klok weldra ‘hoezee’ zal bengelen?”

    “Geen swaaheid!” mompelde het meisje. “Huizen er in waarheid niet twee geesten in de

    hoppebellen?”

    “Och, niet in de bellen, maar hier – hier in ons boos hoofd!” zei de jongeling glimlachend.

    VI – Toch is het der bruid bang aan het hart en als de arme weduwe, met een grauw linnen

    zak over de schouder geslagen, haar voorbij gaat, reikt zij haar eene aalmoes toe, om dat

    bange denkbeeld aan het lijkbier te verbidden.

    VII –Wat al verwoeting! De hopperanken zijn met geweld neergetrokken, liggen over den

    grond verspeid en de lieve ranke bellen zijn geplukt en verdwenen.

    De takken van het elzenhout zijn vescheurd, de blaêren deels verplukt, het effen grastapeet is

    vertrappeld.

    Heeft de booze wind over de weide gestormd en den elzenstam gebroken? Heeft de roodbonte

    stier met vlammend oog, scherpe hoorens en staalharden kop, in eene vlaag van razernij, die

    verwoesting aangericht?

    Ofwel zijn de booze jongens de schuldigen? Mij dunkt dat de elzentak wraak roept en tot den

    schoolmeester zeg: “Snijdt me af, o wrekende monarch, en geef die kleine bengels van den

    knoet.”

    Doch neen, ’t zijn de schooljongens met flikkerende oogen, borstelige haren en besmeurde

    aangezichten niet; het is evenmin de storm of de roodbonte stier. Neen, ’t was de weduwe die

    de hop oogstte; haar kleine jongen trok de ranken naar beneden of klouterde op de bloote

    voetjes, op welke bloed biggelde, tegen den elzenstruik op.

    De weduwe dacht onder het oogsten aan God die een deeltje van den overvloed, aan de aarde

    gegeven, in den schoot er arme weduwe vallen liet, om te antwoorden op de bede: ‘Geef ons

    heden ons dagelijksch brood;’

    VIII – Toen de weduwe de hop, naar den brouwerbracht, lachte deze wel tevreden, want de

    bellen waren groot en als hij eene malsche handgreep daarvan aan den neus bracht, riep hij

    uit: ‘Geurig, geurig!’

    Geurige hop hier; gerst als zuiver goud ginder op het veld, water, helder en puur, daar in de

    bron. Draai vroolijk het rad, o molenaar! En gij jongen, stook de oven als eene hel zoo heet!

    Hopheisa! Zingt de brouwer en werpt de drooge en geurige hop in den grooten koperen ketel

    met kokend water gevuld, en dat water rimpelt zich, golft, schuimt, bruist en kwabbert tegen

    de koperen boorden des ketels.

    Hopheisa! Stook het vuur op met den droogen elzenstruik! Onder de marteling wordt het

    stompe ijzer snijdend staal, wordt de ruwe steen met een prisma van regenboog-kleuren

    verrijkt, wordt het water schuimend en peerlend bier, worden de Belials kinderen witgewiekte

    engelen.

    Zoo, zoo, komt de levenkracht in en droppel, doch met de levenskracht sluipt er ook de dood

    binnen. Zal het feestbier of lijkbier wezen?

  • 188

    IX – Het arme bruidje had gisteren nacht een vreesselijken droom, het zag een geraamte, het

    zag de dood met hopperanken omwonden en den kokkeligen kop met bellen omkransd, en de

    dood danste – zoo dwaas als een kermisgast. Hoe vroolijk en gek de dood toch zijn kan!

    Soms wierp zij hare beenen en armen weg en de vingers kronkelden en grabbelden als in het

    donker naar de andere lidmaten, terwijl de kop, altijd omkroond door de hoppebellen, alleen

    danste, even als in die marionnettenkast, welke zij eens op de kermis zag.

    Dan wipten al die verspreide lidmaten weer bij elkaar en de dood danste in de lucht. Aan de

    hoppebellen biggelden roode perels – neen, heldere bloeddroppels.

    Die droom deed haar hartje onstuimig jagen, toen zij het witte linnen zoomde, dat hare oude

    moeder in haren bruidskorf gelegd had.

    Die droom benauwde haar nog, toen zij telkens te vergeefs het hoofdje oplichtte en door het

    kleene venster zag of hij, of hij niet kwam.

    Die droom kwelde haar nog, toen zij met gebogen hoofdje langs den elzenstronk en over het

    smalle pad ging – dat zeker, ja zeker maar voor een enkel paar voetjes gemaakt was!

    X – Morgen, morgen is het feest! Groene kransen sieren de gevels der huizen, maar het zijn

    veelal kransen met stekelige hulstenblaeren want de herfst loop ten einde. Ook de

    binnenkamers zijn voorlijk opgesierd met groene takken, slinges van uitgeblazen eierdoppen,

    driekantige vaantjes met het beeld der Moeder-maagd.

    Zwart is de zoldering, frisch rood de steenen vloer, melkwit de muur. De kreupele speelman

    besnaart de viool en de dikke, lachende brouwer houdt den gestenwijn, in het glas getapt,

    tegen het licht, helder donkerbruin, peerlend en met sneeuw bekroond.

    Een hoerah voor den gerstenwijn!

    Reeds wordt het eene glas na het andere geledigd; de stemmen klinken luidruchtiger en in

    stede van in de ton, gist het geestrijke en verraderlijke nat in het hoofd – en maakt niet zelden

    een boos hoofd!

    De brouwer leunt aan het venster en ziet, met een spottenden glimlach rond de lippen, de

    waggelende drinkers, die hem doen zien dat er pit in de geurige en fluweelzachte hoppebellen

    en in die lange en ruw omstoppelde gerstenaren zit – stoppels gelijk aan de kin der heksen

    van Macbeth…

    XI – Maar op den toren waait de vlag niet en een toren, weduwnaar van de wuivende en

    wapperende driekleur, is een treurder, een droomer een slaper! Wat slaan zijne klokken traag

    en somber op den avond voor den feestdag!

    Hopheia! Den ouden reus wakker geschud, hem den vlaggestok tusschen den rand van den

    blauwen spitsen hoed gestoken, opdat hij het uitzicht hebbe vroolijk te zijn met de vroolijken!

    Wie zal het stoute stuk waten – wie?… Wie?

    Wie anders dan hij, de flinke bruidegom, die den koning op zee diende en zoo vaak bij het

    stormen, in de top van den mast zat, zoo rustig als een vlieg tegen den gouden blinkenden

    torenhaan.

    Wee, wee! Roepen de ouden van dagen en schudden heengaande eht hoofd.

    Hoezee, hoezee! Roepen de jongeren en hitsen den stouten jongen man aan.

    Op den top van den toren wil hij den vlaggestok planten; op de spits, van den blauwen

    punthoed moet de driekleur wapperen, gelijk een wuivende pluim op den helm eens

    vliegenden ruiters. De toren moet gek woren gelijk allen gek zijn: als hadde hij, even als de

    vroolijke jongens, den lekkeren gerstenwijn gedronken!

    XII – Hoezee! Daar kloutert de vurige knaap naar boven ven wuift omstuimig met de vlag; ’t

    is alsof hij naar de wolken klimmen wil.

  • 189

    De vrowuen wenden het hoofd om, de harten der drinkers beginnen angstig te kloppen, alleen

    de onbarmhartige straatjongens zien opwaarts en juichen. Arme bruid! Mompelt men

    beneden.

    Zij zal des te fierder op u zijn! Fluistert een booze geest, boven op de toren, den jongen toe.

    Wat moest gij dien vlaggestok zoo hoog steken! Zal het bruidje mokkend en verwijtend

    zeggen. Om over de boomtoppen en daken heen, in uw vesnterke te kunnen zien! Vleit de

    booze geest de roekelooze ten antwoord toe.

    Vermetele spotter! Mag het bruidje zeggen. Ik wilde zien of het blanke linnen dat uwe moeder

    in uwen bruidskorf legde, reeds gezoomd was voor onzen bruiloftsdag! Zal hij lachend

    antwoorden.

    Of gereed om in uwe enge kist gespreid en over uw bleek en bewegingsloos aangezicht

    toegeslagen te woren! Mompelen gesard de vrouwen beneden. Dwaasheid! Hooger, hooger!

    Straks was hij nog een volwassen man, nu is hij een dwerg, die tegen de blauwe leien zit,

    hooger gekomen is hij niet grooter dan een vogel, en voor de ouden van dagen is hij reeds een

    vlieg geworden.

    XIII – Ginds, verre op het voetpad, staat de bruid stil en ziet naar den toren, en eene koude

    akelige rilling loopt over hare ledematen; want nu zij die beweegbare zwarte stippel ziet, die

    langs den toren opkloutert, denktz ij aan hem!…

    Zij denkt aan haar droom, aan de dood, aan de hoppebellen. Met ingehouden adem, met

    brandend oog, met kloppend hart staart ze naar den torentop en het wordt haar duizelig, ’t

    schemert haar voor de oogen.

    ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt!’ bidt zij en bevend, als stond zij in haar nachtgewaad in

    en ijzeigen noordenwind, bedekt zij de oogen met de beide handen.

    Heeft zich geen zwart punt van het donkerblauw torenspits losgemaakt en is het niet

    bliksemsnel van afdak tot afdak neerschuivend, achter de donkere boomtoppen, die de toren

    omringen, verdwenen?

    Was het wellicht de torenhaan of het kruis?

    Onze Vader, die in de hemelen zijt! En rillend ziet het bruidje schuchter tusschen de vingers

    door. God, mijn God! Haan en kruis schitteren nog in het avondlicht; doch de

    beweeglijkezwarte stippel is aan de torentop niet meer zichtbaar.

    De bruid waggelt voort en ’t is nu of de dood, met de bloeddroppels aan de hoppekroon om

    den knokkeligen kop, naast haar over ht smalle voetpadje gaat.

    XIV – De feestkransen zijn binnen gehaald, de bemorste driekleurvlag is verdwenen, de viool

    is geborgen, de gerstenwijn is verlaten, de toejuichers zijn emt stommen schrik geslagen of

    weenen. Zwijgend, bleek en als in een marmerbeeld verander, staat de bruid stil op de plek,

    waar eht gras onder den slag geborken, vertrappeld en met bloed bezoedeld werd…

    Hare bleeke handen zijn gevouwen als bidde zij: doch haar oog staat strak en hare lippen

    blijven zonder beweging.

    De doodklok klept, de graver maakt een kuil, de timmerman klopt eene kist ineen, de buren

    bidden voor de rust der ziele en het huis van den ongelukigen vader is gesloten, als was het

    zelf een graf, door de hooge linden beschaduwd.

    In den hoek van den kouden haard zit de oude man met sneeuwwitte haren, het hoofd gebogen

    en de bevende, magere handen moedeloos op de knieën gevouwen. Aan het venster ligt, onder

    het witte laken het verminkt en onkennlijk overschot van zijnen eenige, van zijnen lieveling,

    van de klopping zijns harten!

    Het gewijde waslicht brandt naast den doode, op de plaats waar een uur geleden nog zoo

    vroolijk het hart klopte, ligt een kruis en de palmtak, en de hond, die heen en weer gaat

  • 190

    tusschen den vader en het lijk, heeft den bloeddroppel van de vloer en de hand gelekt, die

    onder het doodslaken uithangt.

    En de arme bruid? Zij is naar huis gegaan; stom als een beeld heeft zij zich aan het vensterke

    gezet en bij het maanlicht en zelfs in het donker, zoomt ze voort aan het witte linnen.

    En als de begrafenis van den dierbare plaats heeft, als de doodklok bromt en de priester in

    gouden gewaad voor het altaar staat, verschijnt zij met het omzoomde laken onder den arm.

    Zij wil met hem wonen, met hem in hetzelfde graf.

    XV – De klok zwijgt, de grafheuvel is gemaakt, het snikken rondom het graf heeft opgehouden

    en het vaderhuis onder den lindenboom is weer geopend.

    Familie en vrienden hebben de rowumantels afgelegd, komen in eht vaderhuis bijeen, stoppen

    de pijpen op en zullen, rond de tafel gezeten het lijkbier drinken.

    De oude vader is te oud om te schenken maar als allen gezeten zijn, komt zij, de bruid de niet

    verwachte binnen, gewikkeld in het omzoomde laken, dat voor haren bruidskorf gestemd was

    en zich neerzettend aan het hoofdeneinde, nam zij de plaats in, die zij als dochter had moeten

    innemen.

    ’t Was of de dood daar neerzaat. Zij, zij schonk het lijkbier…

    booze, boorze hoppebellen, wat al smarten hebt gij doen ontstaan! O, ’t ware beter geweest

    dat de jongens u verplukt, de storm u vernield, de roobonte stier u verwoest had!

    Och, niet de bellen, die de goede God zoo mild gegeven heeft, zijn plichtig, neen, o neen!

    Maar zooals bruidegom eens zeide: ons boos, ons door en door boos hoofd!

    ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------

    Varkens en dansleraar te Poperinge – 1863 - 1864

    In de 19de

    eeuw verscheen er in Ieper de Franstalige Liberale zondagskrant ‘L’Opinion’ van

    de drukker-uitgever Felix Lambin die in de Diksmuidestraat 55 woonde. De krant had als

    ondertitel: ‘Journal d’Ypres et de l’arrondissement’ en publiceerde dan ook geregeld artikels

    die met Poperinge te maken hadden.

    Het eerste artikeltje dat we ‘letterlijk' vertalen komt uit de krant van de 13de

    september 1863.

    Dinsdag laatst, verliet het convooi dat uit Poperinghe om 1 uur en 10 minuten vertrokken was,

    het station van Vlamertinghe, toen het opeens, midden op de sporen twee uit hun weide

    weggevluchte varkens, tegenkwam. De reizigers kregen wel een heel harde schok en

    misschien ook wel enkele lichte verwondingen. De laatste wagon derailleerde en werd naast

    het spoor geworpen. De varkens zelf werden tot saucissen gemaald.

    Dergelijke accidenten kunnen grote ‘malheurs’ – ongelukken - teweeg brengen en wij zijn

    overtuigd dat men zal kunnen achterhalen wie hier de schuldige is. Indien dit feit voort komt

    uit onvoorzichtigheid, is het nodig dat de schuldige zich dient te verantwoorden voor het

    gerecht.

    We geven hieronder de ‘vrij letterlijke’ vertaling van een artikel uit de krant van de 30ste

    Octobre 1864.

    Men schrijft ons uit Poperinghe:

    In het midden van de stad Poperinghe, rijst majestieuselijk het klooster van de Benedictijnen.

    De gasten van dit klooster leiden een leven van contemplatie en, zegt men van penitentie. Ze

  • 191

    slapen weinig, bidden veel, ze sparen zich geen enkele moeite om hun hemel te verdienen en

    leven een stil – peisvol - leven, met uitzondering van wat tribulaties die van buiten komen.

    In het midden van de nacht, zingen de devote religeuzen de lof van de Heer en voor dat de

    haan kraait, wekken zij de ganse buurt met hun monotoom en streng gezang en storen zo de

    rust van de vreedzame bewoners uit de Boeschepestraat.

    Nooit heeft de stedelijke overheid geprobeerd om deze religieuzen te laten ophouden met hun

    nachtelijk kabaal.

    Naast het hierboven aangehaald klooster, staat de ‘cabaret’ ‘ de ‘Violon’ - of de viool. De meester van dit etablissement, een eerste klasse choreograaf, initieert zijn medestadsgenoten

    in de kunst van Terpsichore. Daarbij weerstaat hij met het nodige lef, de preken en de bevelen

    van de pastoor.

    Alle zondagen geeft hij aan 10 centiemen per keer, dansles en tot aan het sluitingsuur

    amuseert zich de opgetogen jonkheid zich in de zalen van de ‘Violon’.

    De religieuzen gaan vroeg slapen om ook vroeg hun religieus kabaal te kunnen beginnen.

    Soms doordringt het geluid van het dansen de gordijnen rond hun bed en maakt bij hen de

    spijt wakker dat ze alle vreugde en plezier achter zich gelaten hebben. Hun eenzaamheid

    wordt dan zwaar en ze slapen moeilijk weer in.

    De Poperingse politie, een vreesachtige politie, heeft onlangs gepoogd om de heer

    Vandendriessche, cabaretier en dansmeester, te doen ophouden. Hij voerde zijn beroep uit

    zonder de toelating van de heer burgemeester. Zij wilden hem met het geven van dansles doen

    stoppen.

    De ongelukkige professer in de choreografie werd aangeklaagd voor het gerecht, omdat hij,

    zonder toelating van de burgemeester, viool gespeeld had, voor de jongeren, die in zijn

    cabaret dansten.

    Het gerecht, deze goede godin, heeft Vandendriessche vrijgesproken. Zij gaf hem gelijk tegen

    de pretenties van de Poperingse politie.

    Ziehier het verdict dat door de Vrederechter van Poperinge, uitgesproken werd.

    Jugement van de 27ste

    september 1864.

    Het openbaar ministerie tegen C. Vandendriessche

    Geattendeerd, het proces-verbaal en de verklaring van de politie-agent Valcke, dat hij zich op

    de 4de

    september 1864, omstreeks 7 uur en omtreeks 9 uur ’s avonds, begeven heeft, naar het

    ‘estaminet’ van de beklaagde, waar hij hem op de viool hoorde spelen en waar hij vier

    koppels aan het dansen zag.

    Gezien het artikel 9 van het politie-reglement van Poperinge van de 20ste

    mei 1806 heeft hij

    daarover een proces-verbaal opgesteld. De beklaagde heeft hem daarbij gezegd dat hij het

    dansen zou laten stoppen op het vastgesteld sluitingsuur voor de herbergen.

    Gezien, van de andere kant, dat de beklaagde met een kwijting, bewijst dat hij voor het

    lopende jaar gepatenteerd is als dansmeester en dat de getuigen – de dansers - op die bepaalde

    dag verklaarden, dat zij hun gewoonlijke werk hadden gelaten om dansles aan 10 centiemen

    per keer te volgen.

    Gezien dan ook dat er dient onderzocht te worden of de beklaagde onderhevig is aan het

    aangehaalde artikel.

    Geconsidereerd in de eerste plaats dat de constitutie van de 3de

    september 1791 art. 17 en titel

    1, de vrijheid van professie en beroep verleend wordt, behalve wanneer de noodzakelijke

    voorzieningen tot uitoefening hiervan, nadelig voor de gemeenschap zijn. Alle andere verbod

    schaadt de vrijheid en de gelijkheid van recht.

  • 192

    Geconsidereerd dat de grondwet van de Nederlanden en de Belgische Constitutie, bij de

    erkenning van de individuele vrijheid van de burges, deze vrijheid van beroepsuitvoering,

    behouden hebben.

    Geconsidereerd in derde instantie, dat het artikel 155 L.F. hetzelfde verklaart als het artikel 78

    L. com.; ‘Dat de reglementen en de ordonnanties van de gemeenteadministratie niet

    tegenstaand mogen zijn aan de wet, noch aan de algemene en provinciale administratieve

    reglementen.

    Dat de titel XIL, 16de

    augustus 1790, art. 3, nr° 30, niet tegengesteld is aan het vrijheid van

    beroepsuitvoering, omdat deze aan de gemeentelijke politie en corpsen opdragen de openbare

    orde alleen te behouden bij spektakels, spelen, herbergen, kerken en andere publieke plaatsen.

    Dat de artikels 96 en 97 van de gemeentewet, het college van burgemeesters en schepenen

    alleen het recht geven maatregelen te treffen om de publieke veiligheid, moraliteit en rust te

    bewaren in relatie met losbandige personen en/of plaatsen.

    Art. 21 – van de wet van de 21ste

    mei 1819 bepaalt verder dat de verleende patenten het recht

    geven om gedurende de vermelde tijd waarvoor deze zijn afgeleverd, zijn beroep te mogen

    uitoefenen.

    Gezien dat het vioolspelen, hoort bij het uitoefenen van het beroep van dansmeester, en dat de

    uitoefening van dergelijke beroep door de gemeentelijke overheid niet mag belemmerd

    worden;

    Gezien dat hij zich aanpast aan de politiereglementen omtrent de herbergen van deze stad;

    En ten laatste, dat we niet zien dat de viool, meer nog dan de tuba, de trombone, de grosse-

    caisse, de cymbalen en andere meer luidruchtige instrumenten, onderhevig zou zijn aan

    bepaalde restricties.

    Gezien uiteindelijk dat men hier alle wetten naast zich neerlegde en deze interpreteerde in het

    kader van een soort artikel 9 van een reglement, dat zonder te moeten worden ingetrokken,

    echter niet van toepassing is, en dat luidde als volgt:

    ‘Het is verboden om bal te geven, of spektakel te houden, viool te spelen en te dansen in

    herbergen en op andere publieke plaatsen, op het grondgebied van de stad Poperinghe, zonder

    de schriftelijke toelating van de burgemeester van de stad.’

    Gezien alle voorgaande, dat de beklaage Vandendriessche, gepatenteerd was als dansmeester,

    heeft hij ook het recht viool te spelen, om zijn leerlingen te laten dansen, zelfs op zondag, tot

    aan het sluitingsduur van de herbergen, waarmee hij zich houdt aan alle artikels van het

    reglement, waaraan hij ondeworpen is, en dat hij, gezien artikel 159 inst. Crimineel, om alle

    aanklachten terug te sturen.

  • 193

    En dan nog hieronder de

    Anti-geuzenliederen uit Sint-Truiden

    In het Rijskarchief te Hasselt, in het archief van de abdij van Sint-Truiden, zit onder nummer

    35 een register met heel veel latijnse oorkonden, maar ook met twee anti-geuzenliederen.

    We hebben gepoogd ze hieronder te ‘ont-letteren’; wat niet volledig gelukt is. Wanneer het

    woord in het vet getypt staat, betekent dit dat ik niet zeker ben van de letters die er staan.

    ‘Een nieuw liedeken van de geuzen’ wordt gedateerd in 1566, maar blijkbaar hadden de feiten

    plaats in het jaar 1565.

    Voor dit jaar immers staat er in de ‘Kroniek van de abdij van Sint-Truiden’ van Dr. E.

    Lavigne het volgende:

    1565 Tijdens de maand juli stuurden de kopstukken van het verbond der Geuzen de heer van

    Villers naar de abt met de bede dat deze hen zou toestaan te Sint-Truiden te vergaderen; de

    abt wendde voor gebonden te zijn door keizerlijke voorschriften die dergelijke bijeenkomsten

    in de steden van het Rijk verboden en lichtte met een geheim verslag Margareta onmiddellijk

    in. Tevens gaf hij de opdracht aan de magistraat van Sint-Trudien hen buiten de stad te

    houden in geval ze kwmaen. Zij rukten toch aan met zo’n zevenhonderd man. Door hun

    aanval en door hun bedreigingen verontrustten ze de inwoners, die vreesden dat ze de velden

    in de omgeving van de stad zouden plunderen, zozeer dat men ze in de stad toeliet, waar ze fel

    tekeer gingen. Meer dan eens hielden de leiders van de samenzwering bijeenkomsten in de

    heilige crypte van de Trudo-abdij, odner het koor van de kerk. Het is daar dat het door de

    rebellen gesloten verbond met applaus werd goedgekeurd en dat voor het eerst de kreet

    weerklink: ‘Leve de Geuzen’ of ‘Vive les geux!’

    En hierover gaat het volgende liedje.

    Een nieu lideken van den guezen RAHasselt – Archief Abdij van Sint-Truiden – register Nr.35

    1 Wy wilt hooren een nieu liedt

    Vive le guex

    In dat Sintruden es gheschiet

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    2 Het viel op eene maendach, hoort

    Vive le guex

    Die guesen stonden al voer dy poort

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    3 Die poort was toe; zy en mochten niet in

    Vive le guex

    Dies creghe sy eene quaden sin

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    4 Sy clopten met eene grammen moet

    Vive le guex

    Hoe compt datmen dy poort niet open doet

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    5 Doen quam myn heer al van Duras 6 Sy seyden: wy syn al van Nassouwen

  • 194

    Vive le guex

    En vraechde wy hun heere was

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    Vive le guex

    Wy willen hier ons ronselen houwen

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    7 Sy seyden: wy syn al van Nassouwen

    Vive le guex

    Wy willen hier ons ronselen houwen

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    8 Die van Sintruden hebben tot die stonden

    Vive le guex

    Hun bode totten bischop gesonden

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    9 Die bischop sprack met woorden dat

    Vive le guex

    Sintruden es een ryxsche stadt

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    10 Die guesen hadden quaden moet

    Vive le guex

    Sy reden na Leuwert al metter spoet

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    11 Sanderdaechs quam sy loven tonser baten

    Vive le guex

    Sy dede die guesen binnen laten

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    12 Sy swoer by hun eedelheyt koen

    Vive le guex

    Dater nimant en souwe mesdoen

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    13 Doen riepen die renaelge metter macht

    Vive le guex

    Dits de dach daer wy hebben na ghewacht

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    14 Tsy loven riep; wy weten onderstant

    Vive le guex

    Dy coninc compt al in ons lant

    Vive le guex; dobbe dobbe dop se lire fa

    15 En compt den coninc ommers niet

    Vive le gue

    Soo blijven die cloosterkens int verdriet

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    16 Sy trocken int clooster binnen den crocht

    Vive le gue

    Daer hebben sy loosen raet ghesocht

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    17 Haren raet sachmen corts openbaren

    Vive le gue

    Men bracker bilden en altaren Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    18 Haren raet sachmen corts openbaren

    Vive le gue

    Men bracker bilden en altaren

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    19 Haer ghelooften hebben sy macht

    ghegheven

    Vive le gue

    Sy en hebben Sintruden niet bedreven

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    20 Laet ons bidden heer des heeren

    Vive le gue

    Dat hen die guesen mochten bekeeren

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    21 En dy dit liedeken heefft ghedicht

    Vive le gue

    Het was een vrouwken van herten licht

    Vive le gue; dobbe dobbe dop se lire fa

    Datum des jaers alsmen riep ‘vive le guex’ duer alle landen;

    doen wast dat wy saghen kerck en cluysen verbranden – Int jaer 1566

    Het jaar 1568 wordt in de Kroniek als één van de meest rampzalige jaren sedert Karel de

    Stoute, een eeuw vroeger, beschreven. In dat jaar was het ook dat Lodewijk van Nassau en

    Willem van Lummen, zonder slag of stoot Sint-Truiden konden innemen. De sympathisanten

    van de verdachte godsdienst brachten hen immers de sleutels.

  • 195

    ‘Om te ontsnappen aan de op buit beluste rover had de abt zich een tijdlang in een schuiloord

    verborgen gehouden, maar de muffe lucht en de ondraaglijke stank, ook de bedreiging dat de

    monniken aan nagels in de balken van de zoldering zouden worden gehangen zo hij zich niet

    overgaf, dwongen hem zijn schuilplaats te verlaten, waarop hij gevangen werd genomen. …

    Klooster en kerk werden geplunderd.

    Op 15 oktober 1568 zo schrijft men in de kroniek – werden onder het volk liedjes verspreid

    die het onthaal van die rovers in de stad in herinnering riepen en waarin de onbetrouwbare

    burgers werden aangeklaagd vanwege het verraad jegens hun abt en gelijkgesteld met ‘de

    verrader’ – Judas - en met Achitophel, - Architophel pleegde verraad tegen David, heulde met Absalon en

    verhing zich na diens dood - mensen die met hun mond genegenheid belijden, maar in hun hart

    tegen hun heer de vuigste plannen beramen.

    Het tweede lied uit dezelfde register heeft geen echte titel maar er is één vers dat telkens terug

    komt en daarom kunnen we dit lied als titel meegeven:

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    1 Aenhoort ghij christen, alle ghemeyn

    Een nieuwe liet sal ic u singhen reyn

    Willet doch wel doergronden

    Al van die guesen met hunne luesen en al hun loese vonden

    2 Ghy siet die guesen alle ghelijck

    Suecken om te rooven alle pracktijk

    maer die boeren beghinnet te mercken

    Laet varre die guesen met hunne luesen want duvels zijn haer wercken

    3 Sy suecken practijck met al hunne sin

    om te krijgen der papen ghewin

    met preecken en sermoenen

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    al zegghe: syt u soe schoenen

    4 Men siet hun soecken soe menighen list

    Om te comen inder papen kist

    Ende aen dy offeranden

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    En segt tssy thaeder schanden

    5 Sy en suecken niet anders dan discort

    Jae, cloosters en kercken soemen hoort

    Te schenden in alle kanten

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    en schoudt hun predicanten

    6 Sy segghe: het es Goedts woerdt

    Datmen die beelden aldus versmoert

    En werpense utter kercken

    Laet varre die guesen met hunne luesen Ick zegge tzijn duvels wercken

    7 Want die beelden sijn leeckeboecken

    Ghelyck men vint op alle hoecken

    Claerlycke bescreven

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    En wilt Godts woordt aencleven

    8 Hadde sy der papen ghelt

    Soo soude cesseren alle ghewelt

    Daer na dat zy hun poeghen

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Want hun dinghe niet en doeghen

    9 Al hebben syt niet soe weyt ghespreyt

    Daer toe soo menighen list gheleyt

    Om der papen ghelt te kryghen

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Den voghel wert hun ontvlieghen

    10 Die heijlighe scrifture doet ons vermaen

    Datter valsche profheten sullen opstaen

    Al in die leste tyden

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Haer leeringhe wilt doch myden

    11 Der een dat es een swinghaen

    Der ander dat es een Ariaen

    Die derde zyn Adamyten

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Soo sult ghy Godts ryck ghenieten

    12 Dy vierde dat es een annabaptist

    Die vijfde es een Calvinist

    Die seste dat es een Luyter

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Als een goet Christen ruyter

    13 Die sevende es een oudt schoenlepper

    Die uyt es een dobbel clepper

    Sy leerde die scrifturen

    14 Daer om aenmerckt ghy christen al

    Dat die secten zijn zonder ghetal

    Alsoe ghy nu moecht aenmercken

  • 196

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Ten sal altoes niet duren

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Godt sal u menichde stercken

    15 Nu sietse, nu preecken int openbaer

    En oeck int duyster hier en daer

    Al om des vlees wellusten

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Soo sult ghy leven en rusten

    16 Sy bringhen soo menige int verdriet

    Met ghiften en gaven soomen ziet

    Soo leggehese al hun stricken

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Want tsal hun quaelyck schicken

    17 Al hun goetken es by ghesadt

    Soo meynen sy kryghen der papen schat

    Maert spel brinkt aen calaengien

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Die coninck compt ut spaengien

    18 Dan sal hyse straven alle ghelyck

    Die groot en cleyn, arm en ryck

    En al tot hunder schande

    Laet varre die guesen met hunne luesen

    Godt bringhe die coninck te lande

    19 Nu laet ons bidden alle ghelyck

    Godt van hier boven in themelryck

    Dat hun die guesen bekeeren

    En dencken die guesen met hunne luesen

    Salmen haest anders leeven

    20 Orlof princen op het termyn

    En dunckt het moet ghescheijden syn

    O Heere laaet my ghewinnen

    Op dat die guesen met hunnen luesen

    Die waerheyt mogen bekinnen

    21 Die dit liedeken heeft ghedicht

    Was een ruyter van herten licht

    Hy hevet wel ghesonghen

    Hy was onder die guesen met hunnen leusen

    Maer Godt danckt, hy es ontspronghen

    De strijd tussen de geuzen en de roomse papen hebben de mensen steeds gefascineerd. Als

    afsluiter voor deze ‘Doos Gazette’ citeren we nog een gedicht uit de liberale krant ‘DE

    DEMER’. Het juister nummer ken ik niet meer maar het is waarschijnlijk een krant van begin

    september 1882. Het gedicht is immers gedagtekend ‘Oogstmaand, 1882’ de auteur

    handtekent met een ‘X’ – toch schrik om herkend te worden?

    Den VRIJE BURGERS van Maeseyck opgedragen

    Wij zijn Maeseyckerzonen

    Den naam van Belgen waard

    Die moedig al bestrijden

    Wat fanatisme baart

    Wij dulden geen verdrukking

    Geen valsche heerschappij

    Nog minder roomsche wetten

    Of priestren dwingelandij

    Vooruit dus, vrije zonen

    Vooruit ons edel doel

    Om Limburg te verlossen

    Van al dat roomsch gewoel

    Voor vrijheid, land en Koning

  • 197

    Ziedaar de schoone leus

    Van ons, Limburgsche zonen

    Van elken waren geus.

    Het was de spreuk der vadren,

    Die moedig op ’t schavot

    Voor haar hun bloed vergoten

    Door ’t staal van ’t spaansche rot

    Vooruit dus, vrije zonen,

    Vooruit ons edel doel

    Om Limburg te verlossen

    van al dat roomsch gewoel

    wij vreezen geene machten

    van ’t roomsche vatikaan,

    of zwichten voor geen drukken

    van deszelfs onderdaan.

    Maar lijk eens d’Eburonen

    Verdelgden ’t roomsche heer,

    Zoo vellen wij de dompers

    Manhaftiglijk terneer

    Vooruit dus, vrije zonen

    Vooruit ons edel doel

    Om Limburg te verlossen

    Van al dat roomsch gewoel.

    De Keteniers 2

    Allee, het is alleszins nu definitief beslist. Er komt een tweede editie van de tentoonstelling

    rond de geschiedenis van de hop.

    2° groten expositie

    over en rond

    de historie van den hommel

    van voor’n grooten oorloge

    totten dag van gisteren

    1880 – 1980

    van zaterdag 21 augustus tot en met zondag 29 augustus 2004

    in de Gasthuiskapel te Poperinge

    Deze expositie loopt onder auspiciën van de stad waarbij Bart Wemare de contactpersoon

    zal zijn en waarbij ik zoveel als mogelijk zal coördineren. De week na onze ‘Expo’ zijn er in

    Asse Hopduvelfeesten.

    Dit jaar – 2004 – is er ook nog in Poperinge geen hoppestoet zodat ook -

    hoogstwaarschijnlijk - weer op de 21ste

    september de dag ‘Van de hoppebel tot in de pint’ zal

    doorgaan op ’n Abele. Indien gewenst zullen we ook meewerken aan deze dag.

    Voor ‘Den Grooten Expo’ zoals we onze tentoonstelling zullen noemen, hebben we meer

    ruimte zodat we ook meer zullen kunnen laten kijken.

  • 198

    Momenteel hebben reeds een aantal personen hun medewerking toegezegd.

    Johan en Mark Adriaen werken alleszins mee met hun materiaal.

    Luc Ameel zal een deel van zijn schilderijen laten kijken.

    Marc Decorte zal instaan voor een paar ‘hommelbeelden’ en een aantal oude tractors en

    hopelijk ook een hommelkooi en –kar.

    Daarbij komt nu ook dat Jozef Deman – gezien het betere tijdstip – zal kunnen zorgen voor

    een aantal foto’s en fotoboeken.

    En het ‘hopduvelcomité’ van Asse – met als contactpersoon Joris Vanderveken zal ook voor

    een stand zorgen.

    Ook een aantal ‘individuelen’ zijn reeds bereid om een stuk af te staan om tentoon te stellen.

    Zo zal mevrouw Myram Denys een authentieke foto van de Engelse keet van Lebbe laten

    kijken en Sabine Allemeersch een oude affiche van Boudry. Stijn Boeraeve zal voor ons een

    videofilm rond de ‘moderne’ gang van zaken in ‘den teelt en den plok’ zorgen.

    We willen alleszins nog een aantal mensen om hun medewerking vragen en eigenlijk zou het

    prlezierig zijn moesten we ook een ‘buitenlands’ museum of organisatie of ‘mens’ er bij

    kunnen betrekken. We houden u via deze weg op de hoogte.

    Voor ‘Den Grooten Expo’ willen we klemtoon leggen op de periode 1880 tot 1980. Dat neemt

    echter niet weg dat we ook een aantal ‘nieuwe ontdekkingen’ zouden willen voorstellen. We

    zien wel wat er nog uit de bus komt.

    Wat zeker al uit de bus gekomen is, zijn de volgende onderzoeksresultaten.

    ‘De Provincialen Wegwyzer van Westvlaenderen en byzonderlyk der stad Brugge’ is

    een jaarlijkse publicatie die blijkbaar in het jaar 1835 begon. In het Stadsarchief van Ieper is

    het oudste exemplaar echter van het jaar 1854.

    Daarin staat er onder ‘Poperinge’ het volgende lijstje ‘Koopmans in Hoppe’:

    Bauden – groote markt

    Coevoet - kleine markt

    De Grendele – groote markt

    De Gryse – Schaelstraet

    Frambout – Overdam

    Lava – Gasthuisstraet

    Lebbe – Gasthuisstraet

    Rommers – Grootemarkt

    Vercaemer – Noordstraet

    In het jaar 1857 zijn Frambout en Lava verdwenen.

    In het jaar 1869 vinden we:

    Coevoet – De Grendele – De Gryze – Lebbe – Rommens – en dan Valcke-Vercaemer in de

    Noordstraet, Vanden Bogaerde in de Vlamingstraet en Van Dooren in de Yperstraet.

    In het jaar 1875 is er een nieuwe rubriek bijgekomen; de Hoppe-keurders. Voor dit jaar

    vinden we: voorzitter: P. Polley.

    Leden: C. De Vos – Vandenbussche – H Ryckewaert – A. Schabaillie – De Vos-De Baene

    Beëdigden Weger: A. De Baecker.

    De Hoppe-koopmans blijven dezelfde als in het jaar 1869 maar Vanden Bogaerde wordt niet

    meer vermeld.

    In het jaar 1880 is de voorzitter van de Hoppe-keurders C. De Vos-Vandenbussche

  • 199

    Leden: H. Ryckewaert; A. Schabaillie – C DeVos-De Baene en als nieuweling C. Delbaere.

    De beëdigde weger is nog steeds A. De Baecker.

    Onze Hoppe-koopmans zijn dan: Nog steeds Coevoet – De Gryse-Schaloigne uit de

    Ijperstraet – Lebbe en Rommens en dan komt Scherrier-Coucke uit de Casselstraet; waarna

    Valcke-Vercamer en dan nog Van Dooren.

    In het jaar 1885 blijft de situatie omzeggens dezelfde. Allen bij de keurders is de beëdigde

    weger A. De Baecker weggevallen en vervangen door C. Delbaere.

    In het jaar 1888 is Ryckewaert voorzitter van de keurders geworden en blijven er nog 3

    keurders over; Schabaillie, De Vos-De Baene en Delbare.

    We vinden 9 hoppe-koopmans:

    Carton A – Ijperstraat

    Cnapelynck Raoul – Ijperstraat

    Coevoet – kleine markt

    De Gryse-Schaloigne – Ijperstraat

    Lebbe – Gasthuisstraat

    Delfosse en Sansen – Ijperstraat

    Rommens – Grootemarkt

    Van Dooren – Ijperstraat

    Valcke-Vercamer – Noordstraat

    In het jaar 1892 heeft zich H De Cadt bij de hoppekeurders gevoegd. Bij de hoppe-koopmans

    zijn Cnapelynck Raoul en Valcke-Vercamer verdwenen.

    In het jaar 1896 wordt Carton, Carton-Coche genoemd. Coevoet wordt Coevoet – Christiaens,

    De Gryse-Schaloigne blijft, Delfosse Ch. In de ‘statiestraat’ wordt nu apart vernoemd zonder

    Sansen. Rommens blijft gewoon Rommens. Vandepitte H – Boescheepstraat komt erbij en we

    krijgen Van Doorens voornaam te zien: Charlet.

    Uit het lijstje van het jaar 1902 blijkt dat Lebbe verhuisd is naar de Pottestraat en Sansen duikt

    weer op in de Veurnestraat. Vandepitte blijkt ook verhuisd te zijn van de Boescheepstraat naar

    de Duinkerkstraat.

    Gezocht Voor onze dokumentatie en materialen-depot, zoeken we nog o.a.

    - Zo’n ijzeren pot waarin met voor 1950 cokes brandde in de ast - Alle nummers van de ‘hoppeboer’ – wie weet er zitten? - En natuurlijk alle mogelijke foto’s die te maken hebben met de hoppeteelt!

    Met mijn

    Hartelijkste

    Groeten

    GuiDo

  • 200

    Nummer 21 DOOS GAZETTE Februari 2004

    GuiDo Vandermarliere

    Beste Abonnee

    In dit nummer zit er iets Limburgs en iets Westvlaams. Maar voor we aan dat Limburgs stukje

    beginnen eerst even dit.

    Neem al maar jouw agenda.

    Op de 23ste

    maart 2004 – ’s avonds – waarschijnlijk in het Parochiecentrum van Eksel – zal ik in het kader van ‘De nacht van de Geschiedenis’ – een organisatie van het Davidsfonds

    – een voordracht houden met als titel:

    Leyn Weckx;

    de brandstokerse heks van Exel De echte, waar gebeurde historie van een arm wicht, dat als heks verbrand werd in 1725.

    De laatste – verbrande - heks van Vlaanderen.

    … Sedertdien worden de heksen in Eksel niet meer verbrand.

    ZEGGE HET VOORT

    Ik ben niet gewoon om ‘boekbesprekingen’ hier op te nemen maar wat mijn jeugdvriendin

    Annemie Declerck – voor mij altijd Mie Klerk – gepresteerd heeft, is toch wel een

    bespreking waard. Ze heeft een wel heel bijzonder boek afgeleverd. Ze schreef – of moeten

    we zeggen – ‘redigeerde’ onder de titel

    Oud-Provenaar – Vlaming in Spanje –

    André Viane

    door Annemie Declerck

    het levensverhaal van die man en het is wel een heel bijzonder boek geworden.

    Het minste wat je kan zeggen is dat André een ‘avontuurlijk’ leven had. Het verhaal is op

    zich dus al bijzonder en zelfs spannend. Het wordt verteld in de ik-vorm, gewoon omwille van

    het feit dat Annemie zich baseerde op een stapel door André neergeschreven notities, en

    hierdoor straalt het een autenticiteit uit die anders niet mogelijk was geweest.

    Dit levensverhaal – 1939 tot heden - krijgt des te meer waarde omdat er op zich al heel weinig

    boeken geschreven worden door ‘ongeschoolde’ boerenjongens uit de Westhoek.

    Wel heel speciaal is de taal. André Viane schreef zijn notities in een soort ‘gebroken

    Westvlaams’ en Annemie heeft er voor geopteerd om deze ‘taal’ zoveel mogelijk te bewaren.

    Zo wordt bijvoorbeeld in plaats van ‘kon’ steeds ‘kost’ gebruikt. Zij noemt deze taal zelf haar

    ‘Viane-taaltje’ en ze slaagt er in om dit consequent vol te houden. Het is verrassend en de

    lezer moet eerst even wennen, maar ’t is een immens goede vondst.

    ‘Mie Klerk’ is te bereiken op [email protected]

    Voor mensen die gewoon geïnteresseerd zijn in een goede ‘hopsite’ verwijs ik nog eens graag

    naar de site van Stijn Boeraeve ‘hopinfo.be’ – die deze onlangs nog een update gaf - onder

    het URL; http://users.skynet.be./olo3000/frames2.htm

    Van Mathieu Kunnen kregen we het volgende bericht:

    Eerdaags verschijnt het nieuwste genealogische werk van Mathieu Daemen…

    mailto:[email protected]://users.skynet.be./olo3000/frames2.htm

  • 201

    « De Stam Reulens » Rond het jaareinde verschijnt andermaal een genealogisch werk van Mathieu Daemen, oud-bibliothecaris van Maaseik en thans wonende te Hasselt. « De Stam Reulens » is het resultaat van ruim zes jaren speurwerk in rijks- en gemeentearchieven waarbij de akten van de burgerlijke stand, parochieregisters, schepenbankarchieven en notariëel archief grondig werden doorgenomen. Ofschoon de naam Reulens (en varianten) reeds vroeg voorkomt te Opoeteren konden niet alle oudste gegevens vanaf de 16de eeuw gelinkt worden. De publicatie behandelt dan ook hoofdzakelijk de periode 1700-2003. Er werden twee bokkenrijders en één moordenaar genoteerd maar gelukkig waren de overige stamgenoten Reulens eerbiedwaardige burgers. Het boek « De Stam Reulens » wordt uitgegeven op A4-formaat, telt ca. 150 bladzijden en is rijkelijk geïllustreerd met ruim 150 foto’s, kopieën van archiefstukken, gedachtenisprentjes, enz. Het boek heeft een geplastificeerde omslag en een uitgebreid namenregister vergemakkelijkt het opzoeken. Bestellen kan door overmaking van 30 euro op rekening 458-6557591-85 t.n.v. Mathieu Daemen, Peter Benoitstraat 1/1 te 3500 Hasselt met vermelding « Stam Reulens ». (Telefoon : 011/22.70.52). Geïnteresseerden van Belgisch Limburg betalen geen verzendingskosten ; de boeken worden gratis aan huis geleverd door de auteur. Voor bestellingen van buiten de provincie Limburg dient 4 euro extra overgemaakt te maken voor verpakkings- en portokosten. Opgelet ! Overschrijvingen uit Europese landen naar de genoemde belgische bankrekening worden uitgevoerd zonder transfer- en provisiekosten MITS vermelding van het IBAN-nummer : BE89 4586 5575 9185 én het BIC-nummer : KRED BEBB (vraag desnoods bijkomende inlichtingen bij uw bankinstelling !) Indien toezending per post dient het bedrag van 30 euro verhoogt te worden met 12 euro voor verpakkings- en portokosten. Om deze kosten te besparen kunnen afspraken gemaakt worden om de boeken af te halen bij ondergetekende. Laat dit dan a.u.b. ook weten aan de auteur Mathieu Daemen. Geïnteresseerden bestellen liefst onmiddellijk omdat de oplage beperkt is ! Met vriendelijke groeten, mede namens de auteur (die niet beschikt over internet), Mathieu Kunnen, B-3640 Kinrooi [email protected]

    En ik wil er ook nog eens op attenderen, indien je nog geïnteresseerden kent, die het op prijs

    zouden stellen dat zij deze ‘Doos Gazette’ zouden krijgen, geef hun e-mailadres maar door en

    ik zorg er voor.

    En hierbij nog een reactie van de heer Jef Smeesters op de ‘geuzenliederen’ uit het vorig

    nummer:

    Dag Guido,

    Je Gazette nr. 20 heb ik met meer dan gewone belangstelling gelezen omdat het o.m. ging

    over de Geuzen te Sint-Truiden.

    Ik ben voor het ogenblik iets aan het schrijven over de crypte van de abdijkerk en je hebt in de

    kroniek gelezen dat de Geuzen daar vergaderden.

    Ik schrijf je i.v.m. de teksten die je publiceert. Ik denk dat de datering 1566 juist is.

    mailto:[email protected]

  • 202

    De auteur van de kroniek, Servais Foullon, zit er met zijn 1565 een jaar naast, en de vertaler

    heeft dit blijkbaar niet opgemerkt.

    Ik heb de voornaamste vroege historici over de opstand tegen Spanje nagekeken (Bor, Hooft,

    Strada, ook Daris en de inventaris van het Sint-Truidens stadsarchief door Straven) en ze zijn

    eensgezind: de vergaderingen te Sint-Truiden hadden plaats in 1566.

    Vriendelijke groeten,

    Jef

    Witters, een wel heel oude teutenfamilie van Hechtel

    In de rollen van het archief van de schepenbank van Exel (RAH) vinden we op de 10de

    mei

    1634 de onderstaande tekst.

    Thonis Witters exponeert voir recht alwije hij heeft gehadt eenen wettigen sone genoempt

    Peter Witters den welcken in zijnen leven heeft comenscap gedreven in Hollandt

    ende aldaer seecker penningen vervuert ende aldaer gestorven zijnde achtergelaeten,

    dewelcke naer vuytwijzen van seecker missyve – brief - duer Peteren Teggers aen hem

    Thonissen gescreven ende gesonden heeft,

    ontfangen totter somme van ijc – 200 - gulden ende daer mede belooft de selve alhyer aen

    hem exponent over ende goet te maken

    ende soe den zelven Peter Teggers alhyer binnen den dorpe van Hechtel heeft vercocht

    seekere erffelickheijt aen Henriken Berben waer van de cooppenningen noch onbetaelt zijn

    ten aenzien dat de voirscreven Peter Teggers personelijck dezer justitie niet en is onderworpen

    als in Hollandt residerende

    heeft laeten arresteren die cooppenningen voorscreven in handen van Heynen Berben

    voirgenoemt

    ende dat als vader ende alsoe naeste erfgenaem vande vercregen ende geconquieseerde

    guederen van zijnen zoon voirscreven gelijck Jan van Duffel, bode attesteert;

    is daerom hij exponent in dyer qualiteijten clagende op het geinterponeerde arrest

    ende verzueckt dat den voirschreven Heyn Berben onder solemnelen eede sal verclaeren hoe

    veel hij aenden voirschreven Peteren Teggers schuldich is geweest ten tijde des arrests

    ende dat gedaen sijnde verzueckt dat die selve penningen hem toe geadjundiceert sullen

    worden per rata der ijc gulden voirschreven ende costen

    ende Jan van Dufvel attesteert die conde gedaen te hebben aen Peter Teggers

    Hieruit leren we dat AnThonis Witters een zoon had Peter, die voor de 10de

    mei 1634 in

    Holland handel dreef. We zijn hier met Peter Witters een ‘teut’ op het spoor. Peter is

    overleden in Holland.

    Peter Teggers, die van Hechtel naar Holland emigreerde en daar nu ‘resideert’, heeft Thonis

    Witters een ‘schuldbrief’ bezorgd waarin hij stelt dat Anthonis nog 200 gulden van hem moet

    krijgen, geld dat zijn zoon toebehoorde.

  • 203

    We mogen veronderstellen dat de twee Hechtelaren; Peter Teggers en Peter Witters, in

    Holland samenwerkten. Ook hier vinden we dus het ‘patroon’ terug dat er iemand van het

    dorp ‘emigreerde’ naar Holland en aldaar de ‘teutenhandel’ mee ‘regelde’.

    Aangezien Peter Teggers net zijn ‘erfelijkheid’ te Hechtel aan Hendrik Berben verkocht heeft,

    laat Anthonis dan ook beslag op deze som leggen.

    De vondst van deze akte bewijst alleszins dat Jan Witters, waarvan sprake in ‘Veelderhande

    geneuglijke verhalen over de teuten…’ niet de enige Witters was die als teut handel dreef.

    Berben Henricus overleedt op de 03 januari 1650 in Hechtel. Hij was gehuwd met een zekere

    Cunegunda – of Keun. Ze hadden een kind Anna dat in Hechtel gedoopt was op de 14de

    februari 1614.

    Bij dit ‘teuten’-stukje wil ik hier toch eens letterlijk aanhalen wat het ‘Idioticon’ van Deken

    De Bo uit 1880 vermeldt omtrent het woord ‘teute’ en aanverwanten. TEUTE, v Hetzelfde als Tote. Zie TOOT.

    TEUTELIJK, TEUTERLIJK (wvl. –LIK)

    Adj. Lastig, moeielijk, misselijk, gemelijk, morrig, fr. chagrin, de mauvaise humeur, difficile.

    Meest gezeid van kinderen en van ziekelijke menschen. Een teutelijk kind, teutelijk zijn.

    - Licht geraakt, bij Halme tettig, fr. susceptible, de mauvaise humeur. Dat is een teuterlijke jongen, gemoogt hem niet genaken of hij neemt het kwalijk.

    - Afl. Teutelijkheid, teuterlijkheid. - TEUTEN, z. Uit- TEUTERAAR, TUTTERARE, m. Iemand die veel teuters, met kleenigheden zich bezig

    houdt. Is dat een tutteraar! Hij werkt en blijft werken, en ’t is nooit gedaan. Een tutteraar

    hangt al zijn zorgen an onbeduidende bezonderheden, zonder het werk in zijn geheel of in

    zijne grootheid ga te slaan.

    TEUTEREN, teuterde, heb geteuterd, o.w. Prutsen, kleenigheden verrichten, peuteren, fr.

    schipoter, vétiller. Waaraan teutert hij daar zoo lang? Hij houdt zich bezig met het teuteren in

    den bloemhof. Al dat teuteren maakt geen voorgang aan het werk. – Ook Tutteren.

    TEUTERIJ, v. Teuterwerk, beuzelarij, prulle.

    C. Hazart zegt Taterij: ‘Een stier schiet in furie door rood couleur, een serpent springt op een

    schaduwe, de leeuwen en beeren worden furieus door een stuk lijnwaard, alle de beesten die

    van nature wreed en razende zijn, worden gram om tateryen; ’t zelve geschied aan ongeruste

    ende domme verstanden, zy ontstellen jhaar ook om iedele suspicien.’

    TEUTERWERK, TUTTERWERK, o. Prutswerk, puntewerk. Zich met teuterwerk bezig

    houden. Dat is een teuterwerk dat veel geduld en moeite vraagt. Het gebouw staat er, er blijft

    maar wat teuterwerk meer over.

    En iemand die teuterwerk verricht, is een TEUT.

    (Zie hier ook mijn uitgebreide ‘teuten-site’ op URL http://web.wanadoo.be/teuten – met als titel

    ‘Veelderhande geneuglijke verhalen over de teuten van de heerlijkheid Ecel in de 17de

    eeuw’ - Ook te

    bereiken via de externe links van ‘Oud Limburg’.)

    http://web.wanadoo.be/teuten

  • 204

    Een lied in het kader van de schoolstrijd - 1879

    Uit ‘DE EENDRACHT’ (RAH Kranten K51) van Zaterdag 15 februari 1879

    Ze zullen onze kinderen niet hebben Air van den vlaamschen leeuw

    Refrein

    Zij zullen haar niet hebben

    De schoone ziel van ’t kind

    Zoolang men nog in Vlaand’ren

    Een enk’len Vlaming vindt

    1

    Zij zullen haar niet hebben

    De schoone ziel van ’t kind

    Ondanks de helsche listen

    Van ’t geusche schrikbewind

    Zoolang Gods lieve zonne

    Op Vlaandren nederblinkt

    Zolang er in ons gordel

    Een kop’ren penning klinkt

    2

    De hel is uitgesproker

    De school is’t worstelperk

    Zij wil de ziel der kleinen

    Ontrukken aan Gods kerk!

    Wij katholieke vlamen

    Wij dulden nooit dien roof

    Wij zijn nog ’t kroost der helden

    Die stierven voor’t geloof

    3

    Laat ’t geusebroed maar komen

    Wij staan ten strijd gegord

    Wij willen niet dat Vlaandren

    Een nest van roovers wordt

    Wij willen dat ons kindren

    Getrouw aan kerk en God

    Geen nagels van ons doodkist

    Geen aas zijn van’t schavot

    4

    Wij willen ’t leven derven

    Maar staan ’t geloof niet af

    Wij roepen nog bij ’t sterven

    en op den boord van ’t graf

    Ons kind’ren in geen scholen

    waar ’t kruis niet meer en blinkt!

  • 205

    Ons kindren in geen moordkuil

    Waar Gods woord nooit en klinkt!

    De keteniers 3

    ‘Den Grooten Expo’ is meer en meer vorm aan het krijgen.

    Via Bart Wemare is nu de ‘officiële’ medewerking gevraagd van het Provinciebestuur van

    West-Vlaanderen in casus, Johan Vansteenkiste, i.v.m. de geschiedenis van de ‘hommelketen’.

    De heer Eric Lagache leent ons weer zijn ‘plokstoelen’ en staat in voor de verse hopranken.

    De Heer Raoul Thevelin heeft nu ook zijn medewerking beloofd voor het thema over de

    ontwikkeling van de ‘plukmachines’ en de hopduvels van Asse zullen aanwezig zijn met hun

    heel grote panelen over hun duivel in de vier seizoenen.

    Ook de studienamiddag over de geschiedenis van de hop – op de startzaterdagnamiddag – is

    vastere vorm aan het krijgen.

    De opening zal gebeuren door schepen Christophe Dejaegher

    Kristof Papin zal het over de hop-handel in de 14de

    en 15de

    eeuw hebben.

    Henri Vandenberghe zal het relaas vertellen van enkele 17de

    eeuwse ‘Poperingse’ processen

    die iets te maken hebben met den ‘hommel’.

    En Mark en Johan Adriaen zullen één en ander komen uitleggen over het oude

    hopmateriaal dat men gebruikte bij de werking in de ‘stakevelden’.

    En de heer Marc Vercruysse zal zijn home-made - 8 mm – film – over de activiteiten in het

    hoppeveld – het jaar rond – uit 1978 komen draaien!

    Het wordt dus erg interessant! Hou deze datum dan ook al vrij.

    2° groten expositie

    over en rond

    de historie van den hommel

    van voor’n grooten oorloge

    totten dag van gisteren

    1880 – 1980

    van zaterdag 21 augustus tot en met zondag 29 augustus 2004

    in de Gasthuiskapel te Poperinge

    Hier nog enige ‘middeleeuwse’ opzoekingsresultaten die we haalden bij Sigrid Dehaeck

    Voedselconsumptie te Brugge in de Middeleeuwen (1280-1470)

    Sigrid Dehaeck

    Op ‘internet’ is er toch heden ten dage van alles te vinden. Zo is er een site ‘E-thesis’ van de

    Gentse universiteit waarop een aantal licentiaatsverhandelingen ‘on line’ geplaatst zijn. En

    op deze site staat ook de thesis van Sigrid Dehaeck.

    Over de aankoop van het bier in het Sint-Janhospitaal en in de Potterie schrijft ze het volgende:

  • 206

    Er werden verschillende soorten bier aangekocht in Sint-Jan en in de Potterie, namelijk:

    ‘cleens biers’, ‘oosterbiers’, ‘Hambuergher biers’en ‘Brucgschen biere’. We kunnen enkele

    bedenkingen maken bij al deze soorten.

    ‘Brucgschen biere’ werd waarschijnlijk in Brugge of in de omgeving van Brugge gebrouwen,

    vermoedelijk door verschillende kleine brouwerijen.

    ‘Hambuergher biers’ werd geproduceerd in Hamburg. ‘Oosterbiers’ zal waarschijnlijk net

    zoals het Hamburgs bier afkomstig geweest zijn uit Duitsland, ingevoerd door de Hanze.

    Omstreeks 1300 namelijk kwam aan de Noord-Duitse kust de brouwerij tot bloei in steden,

    zoals Lübeck, Rostock, Hamburg, Bremen. Het ‘oosterbiers’ was net zoals het Hamburgs bier

    gehopt en met toegevoegde gist gegist. Het‘oosterbiers’ en ‘hambuergher biers’ werden in

    1406 en 1411 steeds samen geleverd door dezelfde handelaar. In 1406 door een zekere

    Mathijs Eenbout, in 1411 door Thomaes Van Thielt.

    ‘Cleens biers’ was mogelijk een weinig alcoholhoudende biersoort. Meer informatie over dit

    bier was echter niet te vinden. Het is wel opmerkelijk dat in het Onze-Lieve- Vrouwehospitaal

    van Oudenaarde ook ‘cleens bier’ werd aangekocht.

    In de rekeningen van Sint-Jan werd vaak echter enkel ‘biere’ genoteerd waardoor we niet

    weten om welke soort bier het gaat.

    Er waren grote prijsverschillen tussen deze biersoorten. Waarschijnlijk waren transportkosten

    van de ingevoerde bieren daarvoor verantwoordelijk. ‘Hambuergher biers’ en ‘Oosterbiers’

    kostten in het begin van de 15de

    eeuw rond de 45 groten Vlaams per ton. ‘Cleens biers’ en

    ‘Brucgschen biere’ kostten rond de 16 groten Vlaams per ton.

    Wat Sigrid schrijft over de eigen bierproductie is voor ons nog interessanter:

    De uitgaven aan bier kunnen aangevuld worden met uitgaven van het Sint-Janshospitaal aan

    ingrediënten om zelf bier te brouwen. … Verschillende granen kwamen in de Middeleeuwen

    namelijk in aanmerking: gerst, rogge, tarwe en haver. Soms werd het bier zelfs van

    peulvruchten gemaakt. Het is een feit dat al deze granen door het hospitaal aangekocht

    werden.

    Tarwe en rogge werden reeds uitgebreid behandeld, over gerst en haver (evene) daarentegen

    werd nog niets vermeld. Evene werd door het Sint-Janshospitaal jaarlijks aangekocht. We

    kunnen echter niet garanderen dat het altijd voor de bierproductie gebruikt werd: driemaal

    werd ‘evene ten brouhuse’ in de rekeningen genoteerd, maar éénmaal werd in de rekeningen

    ook‘evene omme onse perden genoteerd’. Gerst werd in de jaren 1340, 1382, 1406, 1411 in

    de rekeningen vermeld.

    In de jaren 1402, 1406, 1416, 1421 kocht Sint-Jan respectievelijk 26, 56, 15 en 19 hoet

    ‘brauwkoren’. Mogelijk werd met brouwkoren gerst bedoeld.

    Om bier te brouwen had Sint-Jan naast granen ook nog andere ingrediënten nodig, namelijk

    gruut of hommel.

    En dan geeft Sigrid een aankoopgrafiek van het gruut en van den ‘hommel’. In 1325 heeft ze blijkbaar geen gegevens gevonden van ‘hommel’-aankoop.

    In 1332 echter vind ze wel een aankoop van hommel voor ongeveer 35 Vlaamse Groten

    maar geen voor gruut.

    In 1340 wordt er voor ongeveer 60 Vlaamse groten gruut gekocht en voor 40 VG hommel.

    In 1345 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

    In 1355 wordt er voor 10 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.

    In 1359 wordt er voor 25 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.

    In 1360 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 40 VG hommel.

    In 1365 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

  • 207

    In 1370 wordt er voor 50 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

    In 1375 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 115 VG hommel.

    In 1382 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 15 VG hommel.

    In 1385 wordt er voor 105 VG gruut gekocht en voor 15 VG hommel.

    In 1391 wordt er voor 70 VG gruut gekocht en voor 70 VG hommel

    In 1395 wordt e voor 55 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

    In 1402 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 50 VG hommel.

    In 1406 wordt er voor 30 VG gruut gekocht en voor 30 VG hommel.

    In 1411 wordt er voor 20 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

    In 1416 wordt er voor 40 VG gruut gekocht en voor 100 VG hommel.

    In 1421 wordt er voor 20 VG gruut gekocht en voor 20 VG hommel.

    In 1426 wordt er voor 0 VG gruut gekocht en voor 210 VG hommel.

    Deze opzoekingsresultaten bevestigen alleszins dat het woord ‘hommel’ in de 14de

    eeuw – nog

    algemeen gangbaar was of toch gekend was in West-Vlaanderen. Het woord hop werd pas

    later in de rekeningen van Brugge genoteerd.

    Toen ik Sigrid belde om te vragen of ze wist van waar die ‘hommel’ kwam; was ze heel

    vriendelijk, maar ze had spijtig genoeg geen enkel gegeven over de leverancier van de

    hommel. Ze is nog speciaal in haar aantekeningen gaan kijken maar enkele dagen later kreeg

    ik – via e-mail - bericht dat ze niets meer gevonden had.

    Dat de abdij van Sint-Truiden in Limburg heel lang zelf een hoppeveld heeft gehad, blijkt uit de volgende – beperkte – gegevens.

    In het jaar 1730 wordt er in het register 446 vermeld dat ‘den ouden hoppenhoff – groot dry

    bonders thien roeden 14 cortroeden – nu met alderhande bomen beplant’ is.

    Uit de register 335 vernemen we dat in eht jaar 1791 op de 21ste

    september de pluk gedaan

    was, want de hoppeplukkers werden toen uitbetaald. Aan de ‘hoeppluckers’ werd er voor 3

    dagen werk 86 gulden en 15 stuivers betaald.

    Hieronder geven we een vertaling van verschillende artikels uit L’Opinion, een liberale

    Ieperse krant uit de 19de

    eeuw. Een aantal jaargangen van deze krant bevinden zich in de

    Koninklijke Bibliotheek te Brussel en een aantal – andere – jaargangen in de

    universiteitsbibliotheek te Leuven.

    De jaargang 1865 heb ik in Leuven geraadpleegd.

    Hondenspannen en L’Opinion - 1865

    In ‘Het Laatste Nieuws’ van 15 december 2003 stond er een artikeltje onder de titel

    ‘Hondenkweker laat uitgestorven Mastiff herleven. En het vertelt het volgende:

    Brussel/Duffel – Topprestatie van de 81-jarige hondenkweker Fons Bertels uit het

    Antwerpse Duffel. De man slaagde erin om de mastiff, de typisch Belgische trekhond, te laten

    herleven, dik vijftig jaar na zijn uitsterven. Het bewijs?

    Bacon: 73 centimeter schouderhoogte, 55 kilo zwaar. “En voor 98 procent identiek aan de

    vroegere mastiff” aldus Bertels.

  • 208

    Op foto’s uit de oude doos duikt de mastiff voortdurend op terwijl hij met zijn granieten lijf

    een kar voorttrekt. ‘Op de boerderij van mijn ouders, vlak voor de Tweede Wereldoorlog, heb

    ik er zelf nog mee gewerkt’, vertelt Fons. ‘Onze mastiff werd voor de kar gespannen om de

    koeienmelk te vervoeren. Andere boeren gebruikten hun mastiff zelfs om er de ploeg met te

    trekken. Zo’n beest heeft an ook een trekkracht van 300 kilo, hé”

    Het begin van de oorlog luidde meteen het einde van het hondenras in: ‘Zo’n beest at zeker

    twee kilo vlees per dag. De mensen, die tijdens de oorlog zelf amper te eten hadden, konden

    niet anders dan eht ras laten uitsterven. En de weinige exemplaren die de oorlog overleefden,

    werden overbodig toen de overheid in 1948 het gebruik van de hondenkar verbood.’

    Zo’n 10 jaar geleden begon Fons Bertels dan aan een haast onmogelijke opgave: ‘Door enkele

    rassen – waar telkens zo’n 15 procent mastiff genen in zat – met mekaar te kruisen, is het met

    gelukt een hond te kweken die voor 98 procent identiek is aan de uitgestroven mastiff.

    Voldoende voor de koninklijke Hondenvereniging Sint-Hubertus om Bacon als stamvader

    voor de nieuwe generatie mastiffs te erkennen. Al zal eht nog minstens twee jaar duren voor

    particulieren nakomelingen van Bacon in huis kunnen halen. Eerst gaan we het ras verder

    perfectioneren.

    Voor het geval dat de hondenspannen weer een rage worden – geven we hier uit de L’Opinion

    - jaargang 1865 – een voorstel van reglementering dat men toen deed. Het stukje begint met te stellen dat het aantal hondenspannen zich in in de streek van Ieper,

    vermenigvuldigt, ‘terwijl toch iedereen weet voor welke gevaren deze spannen de

    voorbijgangers stellen. Om in de mate van het mogelijke de publieke veiligheid te verzekeren

    zonder de rechten van de hondenbezitters aan banden te leggen, brengt het gemeentebestuur

    van Oudenaarde de volgende wijze regels in voege, die ook wij aanbevelen aan alle

    besturen.

    Ziehier de tekst van het nieuwe reglement:

    Art. 1 – De gespanhonden dienen in alle seizoenen gemuilkorfd te zijn.

    Art. 2 – De gespannen mogen maximaal bestaan uit twee of drie honden en mogen nooit door

    de begeleiders verlaten worden, niet in de straten, noch in de publieke plaatsen.

    Art. 3 – De begeleiders van de hondenspannen dienen de honden steeds aan de leiband te

    houden, ze mogen ze niet in de karren zetten. Noch mogen ze aan hun gespan een grotere

    snelheid geven dan de snelheid van een gewone voetganger.

    Art. 4 – De inbreuken tegen dit huidige reglement, zullen bestraft worden met een boete van

    één tot 15 franken, voor de eerste keer en in geval van herhaling, met een boete van 6 tot 15

    franken of een opsluiting van één tot 15 dagen indien de rechter dit nodig acht.

    1 juli 1865 betekent voor de hopproblematiek alleszins een zwarte dag. Hoewel we anders in deze Liberale zondagskrant – buiten de marktprijzen van de hop – omzeggens nooit iets

    vinden over de hoppeteelt in de streek – is dit op de 2de

    juli 1865 anders.

    L’Opinion – 2 juli 1865

    Het Poperingse manifest en de krant le Progres

    Le Progres kondigt in zijn nummer van donderdag laatst aan dat er een pamflet in Poperinge

    verspreid wordt waarbij de bilaterale handelsovereenkomst tussen België en

    Pruisen als een ramp voor Poperinge wordt voorgesteld. De dubieuze vorm echter waarin

  • 209

    deze krant zich uitdrukt, laat vermoeden dat zij simpel op geruchten voortgaat. Vandaar dat

    deze krant ook stelt dat ze volgende week dieper op deze materie zal ingaan.

    Wij, die het pamflet wel onder ogen hebben gezien, kunnen meteen de nieuwsgierigheid van

    onze collega bevredigen. De circulaire is wel degelijk zondag en maandagochtend laatst

    verspreid geworden. Het is een drukwerk van een half blad, met twee kolommen en met als

    kop: Hommelkweekers, leest en oordeelt!

    Hierin wordt wel degelijk over het handelsakkoord met Pruisen gesproken, waardoor men,

    een invoerrecht op Belgische hop, van 20 frank per 100 kilogram gelegd heeft. Dit akkoord

    werd, vertelt men ons, toen er in de kamer van volksvertegenwoordigers over gediscussieerd

    werd, door de heeren Alph. Vandenpeereboom en Deflorisonne gesteund, terwijl de heer

    Van Renynghe zich er met woord en gebaar tegen verzette. Waarschijnlijk meer met het

    gebaar, dan met het woord, wees hij op de desastreuze gevolgen van dit akkoord voor de

    hopproductie in België.

    We willen ons vandaag niet bezig houden met dit pamflet, noch de voorwaarden of de

    gevolgen onderzoeken van dit nieuwe handelsakkoord voor ons arrondissement. We wachten

    eerst op de beschouwingen die Le Progres ons beloofd heeft in hun volgende nummer.

    Het hoort immers niet aan ons om hen het gras voor de voeten weg te maaien. Het is ten

    andere beter om deze gevoelige materie met een diepgaande visie, met kalmte, eerbied en met

    de nodige afstand, te onderzoeken, die de schrijver meester maakt van zijn onderwerp en van

    zichzelf.

    De week daarop krijgen we het volgende te lezen:

    De discussie in de senaat, over het handelsverdrag met Pruisen, heeft aan de senator, baron

    Mazeman, de kans gegeven om de verdediging van de olieindustrie en van de hoppeteelt, die

    in ons arrondissement zo belangrijk is, op zich te nemen. De eerbiedwaardige senator,

    strijdend voor zijn opdrachtgevers, heeft in een gedetailleerde rede alle redenen ontwikkeld

    waarom hij tegen dit handelsakkoord met Pruisen is. Hij heeft de precaire situatie van de

    Belgische graanoliën en van de hop binnen de internationale handel aangetoond. De vreemde

    hop kan België vrij binnengebracht worden, terwijl andere landen; waarbij onze buurlanden,

    zich houden aan bepaalde invoerrechten.

    Deze rede en de stem van de heer Mazeman de Couthove, tonen aan het arrondissement Ieper

    dat hun senator zich op de 28ste

    juni 1865, eerbiedwaardig gehouden heeft aan zijn plicht als

    afgevaardigde voor deze streek.

    Hij heeft deze handelsovereenkomst – zo desastreus voor onze streek - niet zonder protest –

    willen laten voorbijgaan. Hij heeft met zijn contra-stem willen laten merken dat hij deze

    ongelukkige overeenkomst afkeurde.

    Het heeft ons verheugd om deze voordracht te horen en we feliciteren ter zelvertijd ook onze

    volksvertegenwoordigers de heren Vandepeereboom en Deflorissonne.

    In de zondagskrant van de 9de

    juli 1865 krijgen we twee uitgebreidere artikels over deze

    kwestie.

    De nieuwe handelsovereenkomt, tussen België en Pruisen gesloten, legt de regels vast voor de

    hoppe- en de olieteelten, die zo belangrijk voor ons arrondissement zijn.

    Zullen de gevolgen die deze overeenkomst voor onze internationale handel meebrengen, al

    dan niet positief zijn voor onze industriëlen en boeren? Zullen zij de handel doen

    verminderen? Zullen zij onze handelsbetrekkingen veranderen?

    Deze vragen, en andere gelijkaardige, worden gesteld sedert onze afgevaardigden deze

    handelsovereenkomst goedkeurden.

  • 210

    In deze streek is de appreciatie volledig negatief en is men tegen dit handelsverdrag wat de

    hoppekwekers demotiveert en deze waren al ontgoocheld door de bijzonder langdurige

    droogte van dit jaar. Daarnaast brengt dit verdrag veel ongerustheid bij de oliefabrikanten, die

    zo talrijk zijn in Vlaanderen.

    Vandaar dat we bij deze gelegenheid, de gevolgen wensen te schetsen dat dit handelsverdrag

    met Pruisen en met de andere Duitse landen, kan hebben.

    We zetten ons met plezier aan deze taak die voor ons onze plicht is.

    En eerst willen we kijken hoe de situatie was voor dit verdrag, t’is te zeggen voor de 1ste

    juli

    1865. Enerzijds voor de vreemde hop en de oliën bij hun invoer in België en anderzijds voor

    de Belgische hop en de oliën bij hun uitvoer naar de andere landen.

    A. Bij hun invoer in België De hop viel onder een invoerrecht van 1fr. 50c per honderd kilo.

    Het recht op de graanoliën was 6 frank per 100 kilo bruto of 7 fr 50 per 100 kilogram netto.

    B. In de naburige landen Voor de hop dienden we een invoerrecht te betalen:

    1° In Pruisen, van 18 fr 75 centiemen per 100 kilogram, zonder de onkosten van 20 fr per 100

    kilogram.

    2° In Frankrijk een invoerrecht van 20 fr per 100 kilogram.

    Voor de Belgische graanoliën was er een invoerrecht:

    1° In Pruisen van 10 frank per 100 kilo bruto

    2° In Frankrijk van 6 frank per 100 kilo bruto

    3° In Holland, van 1 frank 45 c voor hetzelfde gewicht.

    Vandaag, door het nieuwe verdrag, komt de hop vrij van rechten in België binnen, net zoals

    de graanoliën, maar deze vrije invoer is niet wederzijds gezien het feit dat de Belgische hop

    en oliën, bij hun invoer in Duitsland respectievelijk onderworpen zijn aan een recht van 18 fr

    75 c en van 3 fr 75 c.

    Er is meer: door het bestaan van een dergelijke clausule in het handelsverdrag met Pruisen,

    wordt de invoer van hop en van graanoliën uit Holland en/of Frankrijk ook vrij.

    Daar tegenover staat dan weer dat Holland zijn invoerrecht van 1fr 45 c per 100 kilo op de

    graanoliën houdt en Frankrijk zijn recht van 6 frank op dit artikel en het recht van 20 fr op de

    hop.

    België opent dus vandaag zijn barelen voor alle landen door het vrijmaken van de hop en van

    de oliën. Maar deze vrijheid , zo gul aan de naburige naties aangeboden, is niet wederzijds.

    In dezelfde krant nog, komt er een tweede – gelijkluidend - artikel waaruit we enkel het

    voorbeeld dat aangehaald wordt, vertalen.

    … Zie de kweker uit de omgeving van Belle. Hij plant zijn hop in een zelfde soort grond als

    de telers van Poperinge. Zijn inspanningen, zijn werk en de meststoffen die hij gebruikt zijn

    gelijkaardig aan die van onze Belgische telers. Hij kweekt op dezelfde manier als de boeren in

    ons arrondissement en zijn producten zijn kwalitatief niet beter dan de onze.

    Hoewel wanneer zijn hop klaar is, en hij zoekt om deze te verkopen, heeft hij de keuze tussen

    Frankrijk of België, waar hij de prijs het hoogste vindt. Hij verkoopt steeds in Frankrijk, dat is

    juist, maar waarom? Omdat Frankrijk, voorzichtig als het is, een invoerrecht heft van 20 frank

    voor de vreemde hop; onze hop. Daarmee zouden onze boeren die bijvoorbeeld op de

  • 211

    hopmarkt van Boeschepe hun hop willen aanbieden, hun prijs 20 frank lager moeten laten

    zakken, indien ze met hun Franse collega’s willen wedijveren….

    Er is geen gelijkheid op de Franse markt, waarom moet er dan gelijkheid op de Belgische

    markten gecreëerd worden? Zijn wij daarmee dan niet de dupe? …

    Hoewel het de eerste jaren nog niet meteen opviel, zouden deze schrijvers met de tijd gelijk

    krijgen. Deze ongelijke concurrentie werd nefast voor de hoppeteelt in ons land, maar eerst

    zou deze teelt nog 3 jaar in Poperinge en nog 15 jaar in het ganse land, uitbreiding nemen

    tot in 1880, om dan sensationeel te dalen.

    Naast de voorgaande ontrustende artikels vonden we op de 10de

    september van deze jaargang

    1865 nog het onderstaande ‘eigenaardige’ artikel.

    Om de onderstaande tekst goed te kunnen situeren, citeer ik eens uit eigen werk – Deel II - De hoplochting – hop in de 19

    de eeuw –

    ‘De oogst van het jaar 1864 is zwakker. Ondanks het feit dat er te Poperinge weer 100 gemet

    land in hoppeveld is gelegd, perst men 72 balen minder dan het jaar voordien. Gezien de

    zwakke oogsten over heel Europa, houden de prijzen echter stand. In Poperinge komt men op

    een gemiddelde van 125 frank en in Asse op 126,4 frank.

    Het jaar daarop – 1865 – klimt het hopareaal van Poperinge tot 1124 gemet. Dit zou nog

    enkel jaren blijven stijgen om in het jaar 1868 het record te bereiken van 1388 gemet.

    Uit L’Opinion – 10 september 1865

    De hop en de klerikalen De klerikale partij houdt van de industrie en de handel.

    Zij gebruikt middelen en al haar macht om de rijkdom en de welvaart van de lagere klassen te

    bevorderen. Iedereen is daarvan overtuigd. En trouwens, zie hier een nieuw bewijs tussen

    duizenden.

    Nooit heeft de hoppepluk meer haast gevraagd als dit jaar en nooit heeft de smaakmaker voor

    het brouwsel meer winst beloofd. Met moeite komen we dit jaar toe met onze gewoonlijke

    vreemde plukkers. Er zijn landbouwbedrijven waar men behoefte heeft aan 80 tot 100

    personen maar waar men er vandaag slechts 20 treft.

    Eén van de voornaamste redenen voor deze toestand is dat de Vereniging van Sint Vincent-

    de- Paul van Moorslede en van de gemeenten in het omliggende, alle hulp weigeren aan de

    ‘zondaars’ die de pluk komen doen in onze contreiën.

    Dat de lezer opmerkzaam wil zijn; he