6 degrees of separation - ifv.nl · knoppenmodel én het feit dat veel tactische en strategische...

103
6 DEGREES OF SEPARATION Hoe crisisteams, tijdens maatschappelijke onrust, gebruik kunnen maken van netwerkrelaties Masterthesis MCPm, André Melsen

Upload: trinhliem

Post on 27-Feb-2019

216 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

[Geef tekst op]

6 DEGREES OF

SEPARATION Hoe crisisteams, tijdens maatschappelijke onrust, gebruik kunnen maken

van netwerkrelaties

Masterthesis MCPm, André Melsen

Masterthesis MCPm2, André Melsen

1

(foto op titelpagina: “The Joy of Childhood”, Edwin s. Loyola.

http://www.stockvault.net/photo/101868/the-joy-of-childhood-bw)

“Coming together is a beginning, staying together is progress, working together is success”.

(Henry Ford)

Masterthesis MCPm2, André Melsen

2

Kernopgave: 5200511

Masterthesis MCPm

MCPM 2

Master of Crisis & Public Order Management

Opgesteld door: André Melsen BPm

Studentnummer: 109905

[email protected]

Politieacademie

School voor Gevaar- en Crisisbeheersing

Locatie Ossendrecht

Pannenhoef 19

4641 St Ossendrecht

Thesisbegeleider: Dr. O.M.J. Adang

Masterthesis MCPm2, André Melsen

3

Voorwoord

Contact is in feite het sleutelwoord in deze thesis. Zonder contact geen relatie. Het als

crisisbestrijdingsorganisatie kunnen beschikken en gebruiken van netwerkrelaties in relatie tot het

voorkomen of beperken van de ongewenste gevolgen van maatschappelijke onrust, is datgene

waarnaar ik in deze thesis onderzoek heb gedaan.

“Six degrees of separation” is een theorie die stelt dat alle individuen op onze planeet, via een

netwerk met zes tussenstappen, onderling met elkaar verbonden zijn. Deze intrigerende gedachte

werd al in 1929 geformuleerd door de Hongaarse schrijver/journalist Karinthy. Zijn verhaal is

gebaseerd op het idee dat het aantal kenniskringen exponentieel toeneemt met het aantal

schakels in de netwerkketen. In 2001 heeft de wetenschapper Duncan Watts1 een experiment

uitgevoerd waardoor hij tot de conclusie kwam dat deze gedachte inderdaad juist is. Toen was de

betekenis van sociale media nog slechts een fractie van de betekenis die ze nu hebben.

Het schrijven van deze thesis en eigenlijk mijn hele studieperiode, is één groot proces van netwerken

geweest. Ik heb veel nuttige contacten verworven, die mij later weer van pas kunnen komen.

Tijdens het onderzoek ten behoeve van deze thesis kwam ik verrassend eenvoudig in contact met

interessante mensen, die ik vervolgens kon interviewen. Dit had ik bijna altijd te danken aan het feit

dat ik, of iemand uit mijn netwerk, deze personen kende.

Dat deze thesis later via het internet vrij beschikbaar wordt, biedt vervolgens weer kansen voor het

aangaan van nieuwe netwerkrelaties.

Ik dank mijn werkgever voor de geboden ontwikkelkans en mijn collega’s voor hun steun en begrip.

Otto Adang wil ik bedanken voor de prettige begeleiding tijdens dit schrijfproces. Het was altijd

weer spannend of hetgeen ik inleverde zijn toets der kritiek kon doorstaan. Zijn op- en aanmerkingen

bezorgden mij meestal extra werk, maar waren altijd opbouwend en bleken een kwaliteitsimpuls

voor een beter eindresultaat. Paul Sturm bedankt voor de taalkundige coaching.

Uiteraard ook een dankwoord aan mijn vrouw en kinderen. Zonder jullie begrip en steun had ik deze

studie nooit succesvol af kunnen ronden. Vooral de laatste maanden was ik niet altijd

“beschikbaar”.

Mijn vrienden en kennissen mag ik zeker niet vergeten. Ik was wat minder vaak aanwezig tijdens

diverse sociale aangelegenheden. Dank voor jullie begrip en het feit dat ik vaak te horen kreeg dat

het zonder mij erg gezellig was geweest.

Tot slot; alle respondenten, meedenkers en de politiekorpsen Antwerpen en Haaglanden, bedankt

voor jullie medewerking! Zonder jullie inbreng, gastvrijheid, openheid, tips en meningen was deze

thesis nooit tot stand gekomen.

Halsteren, december 2012

André Melsen.

1 Duncan J. Watts (1971) werkt momenteel bij Microsoft Research. Voorheen was hij ondermeer

werkzaam als professor Sociologie aan de Columbia University.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

4

Samenvatting

Diverse voorbeelden tonen aan dat in onze maatschappij met enige regelmaat grootschalige

ordeverstoringen voorkomen. Vaak is het ontstaan hiervan de uitkomst van een (langdurig) proces.

Maatschappelijke Onrust ontstaat soms naar aanleiding van één of meer incidenten en gedijt op

een voedingsbodem van sociale spanningen en conflicten. Uiteindelijk kan deze maatschappelijke

onrust escaleren en uitgroeien tot grootschalige ordeverstoringen. Over het algemeen wordt het

uitbreken van grootschalige ordeverstoringen als negatief beoordeeld.

Eén van de mogelijkheden om te voorkomen dat grootschalige ordeverstoringen optreden of

escaleren is het benutten van de mogelijkheden die netwerken bieden. Twee grote voordelen van

het kunnen beschikken over goede netwerkrelaties, is het verkrijgen van een goede

informatiepositie en het waarborgen van de legitimiteit van de politie.

In Nederland investeert de politie al tientallen jaren in het aangaan en onderhouden van

netwerkrelaties. Dit heeft te maken met de noodzaak die beleidsmakers van de politie destijds

zagen, om te investeren in het aangaan van betere relaties. Een instrument dat de politie ter

beschikking heeft om onder andere grootschalige ordeverstoringen te managen is het

zogenaamde knoppenmodel. De laatste variant van dit (monodisciplinaire) knoppenmodel is

omschreven in het Referentiekader Regionaal Crisisplan 2009. In dit model is ook de knop

Handhaven Netwerken geïntegreerd. Het feit dat er binnen de Nederlandse politie nog geen

eenduidig beeld is over het nut en de noodzaak van deze functionaris binnen het monodisciplinaire

knoppenmodel én het feit dat veel tactische en strategische hoofden uit de crisisstaven van de

politie niet echt beeld hebben bij de kracht van goede netwerkrelaties, was aanleiding tot het

schrijven van deze thesis.

Uit het onderzoek blijkt dat het kunnen beschikken over goede netwerkrelaties een belangrijke

investering is, die zich ten tijden van of voorafgaande aan grootschalige ordeverstoringen snel

“terugverdient”. Dankzij een goede informatiepositie is de kans op het signaleren en juist

interpreteren van zogenaamde “early warnings” groter dan wanneer deze informatiepositie er niet

is. Investeren in de relatie, in netwerken levert (zoals vermeld) naast informatie ook legitimiteit op.

Dankzij deze legitimiteit kan de politie in potentieel gewelddadige situaties meer dan alleen maar

gewelddadig ingrijpen. Met andere woorden: dankzij netwerkrelaties kan ze proberen om

(mogelijke) grootschalige ordeverstoringen op andere dan repressieve wijze te voorkomen of te

bestrijden.

Nog te vaak wordt teruggegrepen op het bekende middel van Riotcontrol. Dit moet een laatste

redmiddel zijn, als andere interventiestrategieën geen afdoende resultaat hebben opgeleverd.

Ten behoeve van dit onderzoek werden twee recente gebeurtenissen onderzocht. Die betroffen de

gewelddadige dood van een jonge overvaller in een sociaal zwakke wijk in Antwerpen en de inzet

van de politie op en rond het Jonckbloetplein te Den Haag tijdens het EK 2012. Beide

gebeurtenissen hebben recent plaatsgevonden en waren situaties die uit hadden kunnen groeien

tot grootschalige ordeverstoringen. In beide gevallen is gebruik gemaakt van netwerkrelaties.

Een middel dat de laatste jaren een haast onstuitbare opmars maakt binnen ons sociale leven zijn

de sociale media. Tijdens het onderzoek is onderzocht of de social media, zoals twitter en

Facebook, kunnen helpen in het bouwen en onderhouden van netwerkrelaties.

Beide praktijkvoorbeelden tonen aan dat het nut heeft om vooraf te investeren in netwerkrelaties en

dat het gebruik van de mogelijkheden van sociale media kan helpen bij het voorkomen of

beheersen van (potentieel) grootschalige ordeverstoringen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

5

Eén van de doelstellingen van dit onderzoek is om te onderzoeken of en hoe crisisteams tijdens

rampen en crises gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die netwerkrelaties kunnen bieden.

Tijdens rampen en crises is de BOB-cyclus2 een beproefde methode die crisisteams gebruiken om op

een gestructureerde manier tot crisisbesluitvorming te komen. Ook op de politieacademie wordt de

BOB-cyclus aan studenten aangereikt. Een model dat de volledige BOB-cyclus in zich heeft en

crisisteams in staat stelt om op een gestructureerde wijze van risico-identificatie tot maatregelen te

komen, is het zogenaamde risico-analysemodel. Door middel van het cyclisch doorlopen van de

zes stappen uit dit model kunnen crisisbestrijdingsorganisaties grip krijgen op eventuele

bedreigingen. Ook kunnen de ongewenste effecten zoveel als mogelijk worden geminimaliseerd of

zelfs voorkomen. Uit dit onderzoek blijkt dat het kunnen beschikken over goede netwerkrelaties

tijdens alle stappen van het voornoemde risico-analysemodel voordelen biedt.

2 Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming. Deze stappen worden door bijna alle

crisisteams van de hulpdiensten gebruikt om te komen tot goede crisisbesluitvorming. Dit zowel

mono- als multidisciplinair. Deze “stappen” worden tijdens een inzet als een cyclisch proces telkens

opnieuw doorlopen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

6

Inhoud Voorwoord ....................................................................................................................................................... 3

Samenvatting .................................................................................................................................................. 4

Hoofdstuk 1 Inleiding ................................................................................................................................. 9

1.1 Aanleiding ........................................................................................................................................ 9

1.2 Probleemstelling ........................................................................................................................... 10

1.3 Doelstelling ..................................................................................................................................... 10

1.4 Onderzoeksvragen ...................................................................................................................... 10

1.5 Afbakening onderzoek ............................................................................................................... 11

1.6 Relevantie onderzoek ................................................................................................................. 11

1.7 Methodologie................................................................................................................................ 12

1.7.1 Deskresearch ......................................................................................................................... 12

1.7.2 Casestudies ............................................................................................................................ 13

1.7.3 Interviews ................................................................................................................................ 13

1.8 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 13

Hoofdstuk 2 Voorbeelden van grootschalige ordeverstoringen uit binnen- en

buitenland ………………………………………………………………………………………………………………………………………15

2.1 Franse banlieues-rellen ............................................................................................................... 15

2.2 London Riots................................................................................................................................... 15

2.3 Graafse wijk rellen ........................................................................................................................ 16

2.4 Rellen in Ondiep ........................................................................................................................... 17

Hoofdstuk 3 Theoretisch kader ......................................................................................................... 18

3.1 Drie typen openbare-ordeverstoringen ................................................................................ 18

3.2 Maatschappelijke onrust en grootschalige ordeverstoringen ........................................ 18

3.3 Voedingsbodem voor maatschappelijke onrust ................................................................ 20

3.4 Grootschalige ordeverstoringen zonder aantoonbare voedingsbodem ................... 21

3.5 Adang-Horowitz model .............................................................................................................. 22

3.6 Maslow als gids ............................................................................................................................. 24

3.7 Crisismakelaars/sleutelfiguren: netwerkpartners ................................................................. 25

3.8 Netwerken is samenwerking zoeken ...................................................................................... 26

3.9 Conclusie ........................................................................................................................................ 27

Masterthesis MCPm2, André Melsen

7

Hoofdstuk 4 Politie en Netwerken.................................................................................................... 28

4.1 Kort historisch perspectief .......................................................................................................... 28

4.2 “Daadwerkelijke handhaving” versus legitimiteit ............................................................... 29

4.3 Noodzakelijke samenwerking ................................................................................................... 29

4.4 Sociale media en hun bruikbaarheid voor het aangaan van netwerkrelaties ......... 30

4.4.1 Sociale media en wijkagenten ........................................................................................ 31

4.4.2 Gebruiksgemak verlaagt drempels ................................................................................ 31

4.4.3 Netwerkrelaties dankzij sociale media ........................................................................... 32

4.4 Conclusie ........................................................................................................................................ 33

Hoofdstuk 5 Het nut van netwerkrelaties in de praktijk ............................................................. 34

5.1 Casus Borgerhout ......................................................................................................................... 34

5.1.1 Context ........................................................................................................................................ 34

5.1.2 De wijk Borgerhout en openbare orde .......................................................................... 35

5.1.3 Het incident ............................................................................................................................ 35

5.1.4 Aanpak hulpdiensten en reactie burgers ..................................................................... 36

5.2 Casus Jonckbloetplein ............................................................................................................... 37

5.2.1 Context .................................................................................................................................... 37

5.2.2 Aanleiding .............................................................................................................................. 38

5.2.3 Reacties /werkwijze politie................................................................................................. 38

5.3 Bevindingen naar aanleiding van de twee onderzochte casussen ............................. 39

5.3.1 Het nut van de bestaande netwerkrelaties.................................................................. 39

5.3.1 Adang-Horowitz model ...................................................................................................... 40

5.3.2 De rol van social media ..................................................................................................... 40

5.3.3 Draagvlak voor netwerken ................................................................................................ 41

5.3.4 Empathie en handhaven ................................................................................................... 41

Hoofdstuk 6 Discussie .......................................................................................................................... 43

Hoofdstuk 7 Conclusies....................................................................................................................... 44

Hoofdvraag: Hoe kunnen netwerkrelaties door SGBO’s worden gebruikt voor het

beëindigen of beheersen van situaties waarin sprake is van maatschappelijke onrust? .. 44

7.1 Legitimiteit en informatie ............................................................................................................ 44

7.2 Het nut van netwerkrelaties voor crisismanagement ........................................................ 45

7.2.1 Risico identificatie .................................................................................................................... 46

7.2.2 Risico analyse ............................................................................................................................ 47

Masterthesis MCPm2, André Melsen

8

7.2.3. Inschatten waarschijnlijkheid ................................................................................................ 47

7.2.4 Risico prioriteren ........................................................................................................................ 47

7.2.5 Risico managen ........................................................................................................................ 48

7.2.6 Monitoren effect van gekozen maatregelen .................................................................. 48

7.3 Voorkomen Groupthink .............................................................................................................. 48

Hoofdstuk 8 Aanbevelingen ............................................................................................................. 50

8.1 Draagvlak ....................................................................................................................................... 50

8.2 Wederkerigheid ............................................................................................................................ 50

8.3 Investeer in een breed netwerk ............................................................................................... 50

8.4 Slimmer netwerkpartners kiezen ............................................................................................... 51

8.5 Gebruik de mogelijkheden die sociale media bieden ..................................................... 51

8.6 Gebruik tijdens crises en rampen geen afwijkende communicatiekanalen.............. 51

Tot slot .......................................................................................................................................................... 53

Bijlage 1: Literatuurlijst .............................................................................................................................. 54

Bijlage 2: Respondentenlijst .................................................................................................................. 58

Bijlage 3: Begrippenlijst ........................................................................................................................... 59

Bijlage 4: CIMIC ......................................................................................................................................... 61

Bijlage 5: Passantenonderzoek Jonckbloetplein ............................................................................. 64

Bijlage 6: Passantenonderzoek Borgerhout ...................................................................................... 78

Bijlage 7: Onderzoeksvoorstel ............................................................................................................... 93

Bijlage 8: Peelian prinicples ................................................................................................................. 101

Masterthesis MCPm2, André Melsen

9

Hoofdstuk 1 Inleiding

“Sociale spanningen dienen in de kiem gesmoord te worden. Te ver doorgeschoten spanningen

kunnen uitmonden in grootschalige incidenten die een bedreiging vormen voor de samenleving.

Het is daarom van essentieel belang om de eerste tekenen van sociale spanningen zo vroeg

mogelijk te signaleren en hier adequaat op te reageren. Zo zorg je ervoor dat spanningen geen

kans krijgen om zich tot incidenten te ontwikkelen.”

Gabriel van den Brink, lector Politieacademie (van Arum en Lub, 2007)

Maatschappelijke onrust kan een bedreiging vormen voor de openbare orde en een grote

maatschappelijke impact hebben. Groeiende onrust kan tot spanningen met confrontaties leiden.

Soms zelfs met grootschalige rellen tot gevolg. Bij het voorkomen en zo nodig bestrijden van

maatschappelijke onrust zouden veel partijen een rol kunnen, of beter: moeten spelen. De politie is

één van die actoren. Een actor die, vanwege het aan haar toegekende geweldsmonopolie, een

bijzondere positie inneemt.

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat de principes van community policing van invloed kunnen zijn

op het voorkomen of het beperken van maatschappelijke onrust. Daarom wordt er in ons land ook

geïnvesteerd in de relatie tussen “de overheid” en haar burgers. De Nederlandse politie past de

principes van community policing al tientallen jaren toe. Alle huidige politieregio’s hebben

zogenaamde wijkagenten of buurtregisseurs aangesteld ten behoeve van de gebiedsgebonden

politiezorg. Ook na de overgang naar Nationale Politie in januari 2013 is wijkgericht politiezorg één

van de beleidspeerpunten (Nationale politie, 2011).

Onze moderne maatschappij wordt regelmatig geconfronteerd met spanningen.

Grootschalige ordeverstoringen zijn echter niets nieuws. Ook in het verleden waren er regelmatig

onlusten. Meer dan in het verleden worden er tegenwoordig grootschalige publieks-evenementen

georganiseerd die, in combinatie met overmatig drank- en drugsgebruik, soms uit de hand lopen en

tot rellen leiden. Daarnaast spelen de ontzuiling en bijvoorbeeld de massale opkomst van nieuwe

media een rol in het ontstaan en verloop van maatschappelijke onrust. Dankzij de

ongeregeldheden naar aanleiding van een Project X-feest in Haren heeft Nederland afgelopen

september op onthutsende wijze kennis kunnen maken met de virale werking die sociale media kan

hebben (Vasterman, 2012).

1.1 Aanleiding

In het concept ontwerpplan Nationale Politie van 17 oktober 2011 (Nationale politie, 2011) staan

een aantal standpunten die betrekking hebben op gebiedsgebonden politiezorg.

Op pagina negen van het voornoemde plan staat bijvoorbeeld: “De politie weet wat er speelt

doordat zij actief deelneemt aan het maatschappelijk verkeer en intensief samenwerkt met burgers

en partners binnen en buiten het veiligheidsdomein”.

Alertheid, een goede informatiepositie en inzicht zijn voorwaarden voor tijdig en slagvaardig

optreden waar dat nodig is. Voor snelle, nauwkeurig passende interventies die variëren van advies

en preventie tot grootschalig crisismanagement. De politie beschikt voor het toepassen van

(grootschalig) crisismanagement over het zogenaamde knoppenmodel.

In het Referentiekader Regionaal Crisisplan (RRCP-2009) (Projectteam Regionaal Crisisplan, 2009, pp.

69-72) is een beschrijving te vinden over de vorm en werking van dit knoppenmodel. In het model is

Masterthesis MCPm2, André Melsen

10

ondermeer de functionaliteit Hoofd Handhaven Netwerken (Hhn) opgenomen. Deze “knop” is

relatief nieuw en in de praktijk is in de meeste politieregio’s relatief weinig ervaring met het inzetten

van deze functionaliteit. Op basis van enkele dreigende escalaties binnen onze maatschappij

(bijvoorbeeld de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en de film Fitna3 in maart 2008)

kwam vanuit de praktijk de roep om een Hhn binnen de crisisorganisatie van de Nederlandse politie

op te nemen. Met name het korps Amsterdam-Amstelland heeft hierin een voortrekkersrol vervuld.

Door de politieacademie is hierop gestart met de voorbereidingen om een opleiding voor deze

functionaris te ontwikkelen. Een vraag die regelmatig door (ervarings)-deskundigen werd gesteld

was: “Wat voor nut heeft een knop Hhn in “oorlogstijd”, terwijl netwerken juist in “vredestijd” moeten

worden opgebouwd?”.

1.2 Probleemstelling

De politie kan, dankzij het instrumentarium dat Public Order Management biedt, interventies plegen

tijdens openbare ordeverstoringen. Tijdens realistische praktijkoefeningen voor SGBO’s4 van de

politie, waarbij relsituaties als scenario worden ingebracht, blijkt telkens weer dat de focus van deze

crisisstaven zich voornamelijk richt op het inzetten van Riotcontrol. Vrijwel zonder uitzondering wordt

er vanaf het moment van dreiging of het ontstaan van (al dan niet grootschalige) relsituaties,

volledig gefocust op het toepassen van Riotcontrol in het brongebied. Ik heb vaak geconstateerd

dat er vanaf dat moment weinig of geen aandacht meer is voor het (blijven) toepassen van

Crowdmanagement of Crowdcontrol, zoals bijvoorbeeld het benutten van netwerkrelaties. Deze

observatie heb ik overigens ook diverse keren gedaan tijdens praktijkinzetten van SGBO’s.

Uit diverse oriënterende gesprekken met Algemeen Commandanten en Hoofden Orde Handhaving

bleek bovendien dat er nog geen eenduidig en helder beeld is, hoe het inzetten van netwerken

kan worden gebruikt binnen Public Order Management.

1.3 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is meer duidelijkheid te verkrijgen over hoe netwerkrelaties door

crisisbestrijdingsorganisaties (in dit geval: SGBO) kunnen worden benut om situaties waarin sprake is

van maatschappelijke onrust te beheersen of te beëindigen. Daarnaast is het de bedoeling dat de

lezer meer inzicht krijgt in het belang om hiertoe vooraf een netwerk op te bouwen en te

onderhouden.

1.4 Onderzoeksvragen

Uit deze aanleiding, probleemstelling en doelstelling komt de volgende centrale onderzoeksvraag:

Hoe kunnen netwerkrelaties door SGBO’s worden gebruikt voor het beëindigen of beheersen

van situaties waarin sprake is van maatschappelijke onrust?

3 Fitna is een korte Nederlandse film van de politicus Geert Wilders. In verband met de grote afkeer

die er tegen de film ontstond koos hij ervoor om op 27 maart 2008 de film slechts op het internet uit

te brengen. Binnen 3 uur na de release was de film ruim drie miljoen keer bekeken. De film bestaat

uit compilaties over de Koran, afgewisseld met archiefbeelden. 4 Staf Grootschalig Bijzonder Optreden, benaming voor de crisisstaven van de politie.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

11

Met behulp van de volgende deelvragen wordt de centrale onderzoeksvraag beantwoord:

1. Welke theoretische onderbouwingen zijn er over de toepasbaarheid van netwerkrelaties, die

in “vredestijd” worden opgebouwd, in extreem gespannen situaties?

2. Welke voorwaarden zijn er voor het creëren en onderhouden van een goed functionerend

netwerk?

3. Welke netwerken zijn relevant?

4. Hoe kun je als politieorganisatie sturen op het aangaan en vitaal houden van relevante

netwerkrelaties?

5. In hoeverre kunnen de mogelijkheden van de sociale media helpen in het opbouwen en

vitaal houden van netwerkrelaties?

6. Hoe kun je vooraf opgebouwde netwerkrelaties gebruiken om tijdens situaties van

maatschappelijke onrust of grootschalige ordeverstoringen de-escalerend te interveniëren?

1.5 Afbakening onderzoek

Dit onderzoek richt zich op het nut van bestaande netwerkrelaties in relatie tot crisisbeheersing. Om

precies te zijn: wat is het nut van bestaande netwerkrelaties voor een SGBO van de politie tijdens

situaties waarin sprake is van maatschappelijke onrust? Er zijn twee gebeurtenissen onderzocht op

het nut van het inzetten van netwerkrelaties. Alhoewel er meer gebeurtenissen zijn die onderzocht

hadden kunnen worden, is gekozen voor de casus Borgerhout en de casus Jonckbloetplein (zie

hoofdstuk 5). Hoewel het korps Amsterdam-Amstelland inmiddels kan bogen op enige jaren ervaring

met het inzetten van Hhn in hun crisisstaven zijn binnen deze regio geen cases onderzocht. Dit in

verband met een soortgelijk afstudeeronderzoek dat vrijwel gelijktijdig met dit onderzoek liep

(Ludwig, M., 2012).

Eén deelvraag behelst de vraag of het benutten van sociale media kan helpen in het opbouwen

en onderhouden van netwerkrelaties. Deze vraag wordt weliswaar beantwoord, maar de uitwerking

hiervan is bewust binnen de reikwijdte van de deelvraag gehouden. Er zijn zo ontzettend veel

ontwikkelingen op het gebied van sociale media in relatie tot crisisbeheersing, dat dit op zich al een

afzonderlijk onderzoek rechtvaardigt.

1.6 Relevantie onderzoek

Onze maatschappij wordt steeds kwetsbaarder voor grote ongelukken en crises. (Brochure MCPm,

NIFV/Politieacademie, 2010). Zo nu en dan ontstaan er naar aanleiding van een onverwachte

gebeurtenis relsituaties, die soms schijnbaar onbeheersbare vormen aannemen. Denk hierbij aan de

rellen in Franse voorsteden(2005), rellen in de Utrechtse wijk Ondiep (2007), rellen in Londen (2011) en

de recente “Facebook-rellen” in Haren (21 september 2012).

Dit soort gewelddadigheden wordt altijd breed uitgemeten in de media en ook de politiek is er

steeds sneller bij om dergelijke gewelddadige uitspattingen te veroordelen. De maatschappelijke

verontwaardiging na dergelijke rellen is zonder uitzondering groot. Kennelijk worden grootschalige

ordeverstoringen dus als ongewenst ervaren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

12

De kans op conflicten is de laatste tientallen jaren, door allerlei oorzaken toegenomen. Daarom is

het nóg belangrijker geworden om vroegtijdig zicht te krijgen op mogelijke spanningen en wellicht

ook invloed uit te kunnen oefenen op het verloop van dergelijke crises.

Met de invoering van de nationale politie moeten alle crisisstaven van de politie conform de

organisatiestructuur uit het RRCP-20095 (Projectteam Regionaal Crisisplan, 2009) worden ingericht.

Tijdens het ontwikkelen van de opleiding Hhn werden diverse inhouds- en ervaringsdeskundigen op

relevante vakgebieden geconsulteerd. Opvallend hierbij is dat er geen eenduidig beeld is over de

rol en mogelijkheden van deze nieuwe functionaliteit. Het korps Amsterdam-Amstelland is

vooralsnog het enige regiokorps waar het inzetten van deze knop inmiddels gestructureerd is

ingebed binnen crisisbeheersing. Waar alle ondervraagden het wel over eens waren is de noodzaak

om, voorafgaande aan rampen of crises, als overheid te investeren in het ontwikkelen en vitaal

houden van goede netwerkrelaties.

Een ander eensluidend inzicht is de noodzaak van het inzetten van netwerken op het moment dat

een crisis zich aandient. In het boek "Crisis” (Muller, red. et al., 2009) beschrijft Rosenthal in hoofdstuk

één het fenomeen “creeping crisis”. Op zich is het logisch dat overheden en crisisteams tijdens dit

soort crises gebruik willen maken van de mogelijkheden die netwerken bieden. Maar bieden

netwerken dit soort kansen ook tijdens rampen of crises die zich niet voortijdig aankondigen of

waarbij de vroegtijdig afgegeven signalen niet zijn opgemerkt of niet als bedreigend zijn

geïnterpreteerd?

Deze vragen uit het multidisciplinaire werkveld, gekoppeld aan de behoefte aan inzicht van de

politieacademie, vormen de aanleiding voor dit onderzoek.

1.7 Methodologie

In deze paragraaf licht ik de onderzoeksopzet toe en geef ik een verantwoording over de gekozen

onderzoeksmethodiek. De aanpak die is gehanteerd om de hoofdvraag en de daaruit afgeleide

deelvragen te kunnen beantwoorden, is kwalitatief van aard. Het onderzoek bestaat uit drie

componenten: deskresearch, twee casestudies en diverse interviews (met professionals, burgers en

deskundigen uit relevante vakgebieden).

Bewust is gekozen om geen kwantitatief onderzoek te verrichten. Ervaringen met betrekking tot de

te onderzoeken materie kunnen naar mijn mening lastig in enquêtevorm achterhaald worden. Met

kwalitatief onderzoek kunnen de inhoudelijke achtergronden van dit onderwerp beter in kaart

worden gebracht.

1.7.1 Deskresearch

Dit onderdeel bevat duiding van beschikbare rapporten, artikelen in vakliteratuur en boeken in

relatie tot het onderzoeksonderwerp en de koppeling hiervan aan diverse relevante theorieën. De

verschillende theorieën en conclusies uit de literatuur vormen de basis voor de theoretische

onderbouwing van dit onderzoek. Het bestuderen van deze literatuur heeft geholpen om de

kernbegrippen uit de doel- en vraagstelling te definiëren en te analyseren.

Naast een theoretische onderbouwing vormt de oriënterende literatuurstudie (inclusief analyse van

mediaberichten) de voorbereiding op de interviews met materie- en ervaringsdeskundigen en

burgers en op de casestudies.

5Referentiekader Regionaal Crisisplan 2009

Masterthesis MCPm2, André Melsen

13

1.7.2 Casestudies

Kenmerkend voor casestudies is het bestuderen van een fenomeen als geheel en in zijn context

(Baarda, De Goede en Teunissen, 2009, p. 13)

Voor dit onderzoek zijn twee openbare orde-gerelateerde situaties onderzocht, die in potentie uit

konden groeien tot grootschalige ordeverstoringen. Er is gekozen voor een incident in België: het

overlijden van een jonge Marokkaanse man tijdens een door hem gepleegde overval in de wijk

Borgerhout in Antwerpen (23 oktober 2011) en de openbare ordeproblematiek op en rondom het

Haagse Jonckbloetplein na wedstrijden van het Nederlands Elftal tijdens het EK 20126 (begin juni

2012). Alhoewel België en Nederland op veel gebieden lastig met elkaar te vergelijken zijn is op

basis van een aantal overeenkomsten toch gekozen voor de bestudering van juist deze twee

praktijkvoorbeelden. Kenmerkend voor beide cases is namelijk dat ze niet zijn geëscaleerd, relatief

kort van aard waren, relatief actueel zijn, veel media-aandacht kregen en het benutten van

netwerkrelaties een rol speelde in beide cases.

In verband met een bijzondere wijze van netwerkbenadering, waarover ik tijdens mijn onderzoek las,

is daarnaast een beperkt onderzoek gedaan naar de werkwijze van defensiemedewerkers tijdens

hun missie in Afghanistan. Aangezien het niet mogelijk bleek om net als in de twee voornoemde

gebeurtenissen ook burgers te interviewen, is de uitwerking hiervan in bijlage vier geplaatst. Een

aantal bevindingen met betrekking tot dit gedeelte van het onderzoek is terug te vinden in de tekst

van deze thesis.

1.7.3 Interviews

Om een algemeen beeld te krijgen is er bewust voor gekozen om ook buiten de politiekolom

respondenten te benaderen.

Omdat er uiteindelijk altijd een relatie is tussen strategie, tactiek en operatie, zijn er interviews

gehouden met mensen uit al deze niveaus. Voor de casestudies Den Haag en Antwerpen werden

daarom politiemensen uit alle lagen van de organisatie geïnterviewd.

Alle interviews waren semigestructureerde interviews, waarbij de basisvragen waren afgestemd op

de bevraagde doelgroep. Naast vragen over algemene ervaringen met de politie werd ook

gevraagd naar hun ervaringen met de politie tijdens de onderzochte incidenten. Deze vorm van

interviewen liet ruimte over voor de mogelijkheid tot doorvragen naar achterliggende informatie.

Tot slot werd een aantal dagdelen op locatie aan passanten korte interviews afgenomen. In totaal

werden in zowel in de Antwerpse wijk Borgerhout als in het Haagse Laakkwartier vijfendertig burgers

geïnterviewd. Hierbij werd gewerkt met een standaardvragenlijst; hetgeen uiteindelijk resulteerde in

zeventig korte semigestructureerde interviews. In bijlage vijf en zes is de uitwerking van deze

interviews te vinden.

1.8 Leeswijzer

Dit onderzoek beantwoordt de onderzoeksvraag: hoe SGBO’s gebruik kunnen maken van

netwerkrelaties voor het beëindigen of beheersen van situaties waarin sprake is van

maatschappelijke onrust. Het is opgebouwd uit een inleidend gedeelte, een theoretisch kader en

een gedeelte waarin het onderzoek en de uitkomsten hiervan naar twee praktijkvoorbeelden wordt

6 Europese kampioenschappen voetbal 2012. Dit eindtoernooi werd in de zomer van 2012

gehouden in de landen Polen en Oekraïne.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

14

beschreven. Tot slot worden de conclusies en aanbevelingen in de afsluitende hoofdstukken

beschreven.

Het inleidende gedeelte omschrijft de aanleiding voor het onderzoek. Verder wordt hierin ook de

verantwoording en afbakening van het onderzoek omschreven. Voorafgaand aan het theoretisch

kader worden een aantal spraakmakende voorbeelden van grootschalige ordeverstoringen in

binnen- en buitenland kort omschreven.

In het theoretisch kader wordt ondermeer uiteengezet waarom het voor de politie belangrijk is om

te investeren in het aangaan van netwerkrelaties. Ook wordt verklaard hoe maatschappelijke onrust

kan ontstaan en uiteindelijk kan leiden tot grootschalige ordeverstoringen.

In een kort historisch perspectief wordt geschetst hoe de politie vanaf 1977 is omgegaan met het

aangaan en onderhouden van netwerkrelaties.

In hoofdstuk vijf worden de bevindingen van het onderzoek naar twee praktijkvoorbeelden

beschreven. De conclusies naar aanleiding van deze onderzoeken zijn hier ook terug te vinden.

Hoofdstuk zeven en acht bevatten respectievelijk de conclusies en aanbevelingen die naar

aanleiding van dit onderzoek zijn getrokken.

De bijlagen bevatten naast de opbrengsten van de voornoemde interviews onder andere ook een

literatuurlijst, een lijst met respondenten en de voornoemde korte uitwerking over de

netwerkwerkzaamheden van defensiemedewerkers in Afghanistan.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

15

Hoofdstuk 2 Voorbeelden van grootschalige ordeverstoringen uit

binnen- en buitenland

De meeste mensen kunnen zich de verontrustende beelden van de rellen in de Parijse voorsteden in

2005 nog wel herinneren. Dit geldt ook voor de London Riots van augustus 2011. Helaas ken ook

Nederland diverse (meerdaagse) grootschalige ordeverstoringen. Voor de beeldvorming volgen

hier vier korte beschrijvingen van grootschalige ordeverstoringen uit binnen- en buitenland.

2.1 Franse banlieues-rellen

Nadat twee jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst in Clichy-sous-Bois, een randgemeente van

Parijs, tijdens een politie-achtervolging werden geëlektrocuteerd in een transformatorhuisje, werd

Frankrijk vanaf 27 oktober 1995 geteisterd door een golf van gewelddadigheden. Meteen nadat het

nieuws over deze gebeurtenis bekend werd braken er onlusten uit. Sommige jongeren

beschuldigden de politie van moord. Kort na het uitbreken van deze grootschalige ordeverstoringen

deed de toenmalige Franse minister van Binnenlandse Zaken7 een katalyserende uitspraak over

deze relschoppers. Hij noemde deze “racaille” (tuig) en stelde dat hij de buitenwijken met een

hogedrukreiniger zou zuiveren. Het gevolg van deze uitspraak was dat de rellen zich verhevigden en

uitbreidden.

Tussen 4 en 5 november sloegen de rellen over naar andere Franse steden. Zelfs buiten Frankrijk

ontstond maatschappelijke onrust die soms eindigde in relsituaties. Er waren ook incidenten in

België, Duitsland, Denemarken en Spanje.

Nadat de Franse autoriteiten op 8 november de noodtoestand hadden afgekondigd, werd het in

de onrustige gebieden mogelijk een avondklok in te stellen. Hierdoor werd het geweld beheersbaar.

In totaal zijn er in Frankrijk 9.193 voertuigen in brand gestoken tijdens de banlieues-rellen (Kokoreff,

2008), (Moran, 2011).

Uit deze korte samenvatting kunnen een aantal bijzonderheden worden onderscheiden: Er is een

moment of gebeurtenis waarop deze rellen beginnen. De bevolking zoekt na een schokkende

gebeurtenis (de dood van de twee jongens) een instantie (in dit geval: de politie) die men kan

beschuldigen. Door een prikkelende uitspraak van een politicus neemt de volkswoede toe. De rellen

konden overslaan naar andere steden (zelfs naar andere landen) en pas na het afkondigen van de

noodtoestand en het instellen van een avondklok kreeg de Franse politie weer grip op de openbare

orde. Adang beschrijft in “Zijn wij anders ?” (2010) op pagina 60 – 65 dat de slechte relatie van de

politie met de bevolking uit de zogenaamde banlieues onder andere te maken had met het feit dat

in de jaren daarvoor de Franse politie zich steeds verder had teruggetrokken uit de wijken. Hierdoor

was ondermeer een “communicatiekloof” ontstaan.

2.2 London Riots

Op 4 augustus 2011 wordt de 29-jarige Mark Duggan tijdens een poging tot aanhouding door de

politie in de Londense wijk Tottenham doodgeschoten. Duggan was een gekleurde inwoner van

deze volkswijk. Op 6 augustus 2011 houden familieleden van het slachtoffer, samen met

sympathiserende wijkbewoners, een demonstratie die eindigt bij het politiebureau van Tottenham.

Hier aangekomen eisen de demonstranten een verklaring over de omstandigheden rondom de

7 Nicolas Sarkozy

Masterthesis MCPm2, André Melsen

16

dood van Duggan. De menigte wordt te woord gestaan door een Chief Inspector van de

Metropolitan Police Service (MPS). De verontwaardigde menigte eist een politiewoordvoerder met

een hogere rang. Als tijdens deze protestbijeenkomst een 16 jarige meisje door de politie wordt

geslagen ontstaan rellen.

Deze rellen verplaatsen zich vervolgens naar andere wijken en steden, waaronder Birmingham,

Manchester, Liverpool, Nottingham, Bristol en Medway. Tijdens de rellen worden auto's, winkels en

huizen in brand gestoken. Ook worden winkels geplunderd. Op 9 augustus valt het eerste dodelijke

slachtoffer. Een dag later zijn er drie doden te betreuren.

Een 68-jarige man uit Londen die tijdens de ongeregeldheden wordt aangevallen tijdens het doven

van een vuurtje, overlijdt op 11 augustus in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.

In Londen werden tijdens de rellen 16.000 extra agenten ingezet. (Department, 2012), (Riot

Communities and Victims Panel, 2012), (Metropolitan Police Service, 2012).

Net als bij de banlieues-rellen van 1995 kunnen ook hier een aantal bijzonderheden worden

onderscheiden: Er is een incident of gebeurtenis waardoor rellen ontstaan, er is een gebeurtenis

waarbij de bevolking kennelijk ontevreden is over het overheidsoptreden (in dit geval: de

politieactie), de rellen konden overslaan naar andere steden en pas na het inzetten van grote

aantallen politiemensen en het toepassen van geweld kreeg de Engelse politie weer grip op het

beheersen van de openbare orde.

Alhoewel in Engeland de principes van community policing al lang worden toegepast had de

politiie kennelijk toch onvoldoende zicht of positie in de gemeenschappen waar de problemen

ontstonden. Dit is ook één van de bevindingen in het onderzoeksrapport “4 days in august” van de

MPS. Op pagina 98 van dit rapport staat het volgende: “No community intelligence was provided to

police regarding the possibility of imminent disorder arising out of levels of tension reaching a critical

state. This leads to the recognition that the reach of the MPS into communities was neither as far

reaching or current as it needed to be” (2012).

2.3 Graafse wijk rellen

De Graafse wijk in Den Bosch kreeg landelijke aandacht door de rellen die plaatsvonden in delen

van die wijk in 2000 en 2005.

In december 2000 waren de eerste grote rellen in de Graafsewijk. Aanleiding was de dood van

bewoner Pierre Bouleij die de politie bedreigd zou hebben met een mes. De politie zou toen uit

noodweer hebben geschoten. Bouleij, een fanatieke FC Den Bosch supporter, werd in zijn eigen huis

doodgeschoten. Direct na het bekend worden van zijn overlijden vormde zich een groeiende groep

vrienden en personen, die zich verbonden voelde met de overleden harde kern-supporter. Nog

diezelfde ochtend vielen twintig personen politieagenten aan. Aan het eind van de middag

werden vernielingen in het centrum van 's-Hertogenbosch aangericht en werden ruiten van het

stadhuis ingegooid. ’s Avonds werd brand gesticht in de Graafse wijk. Ook ontstonden er

ongeregeldheden tussen de relschoppers en de politie. De groep relschoppers was op dat moment

ongeveer 300 personen groot en bestond voor het merendeel uit jonge mannen. Aanvankelijk leek

er een verband te bestaan tussen deze woede en verontwaardiging over de dood van Pierre

Bouleij. In de dagen daarna leek het motief vooral een behoefte aan vermaak. De meeste

relschoppers kenden het slachtoffer niet eens. Later bleek dat velen van hen uit andere wijken of

zelfs uit de omgeving van ’s-Hertogenbosch kwamen. Pas na grootschalige inzet van politie, op de

vierde avond, keerde de rust in deze wijk terug (COT, 2001).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

17

In april 2005 ontstonden er opnieuw rellen in deze volkswijk. In die periode heerste er veel onvrede

over het feit dat een aantal gezinnen uit hun woning werd gezet. Dit gebeurde op last van de

gemeente en de woningcorporatie omdat daar illegale wietplantages waren aangetroffen. De

bewoners waren hierover zeer verbolgen. Na de uitzending van een televisieprogramma genaamd

"Probleemwijken", braken er relletjes uit. Een mannelijke buurtbewoner vertelde in dat

televisieprogramma dat hij ooit was veroordeeld wegens ontucht met zijn toen achtjarige

stiefdochter. Deze man werd door de bewoners “de wijk uitgezet”. Zijn huurwoning en inboedel

werden compleet vernield. Ook de volgende dag bleef het onrustig in de wijk. De wijk werd

opnieuw afgesloten door de ME. Net als in 2000 bleken veel relschoppers van elders afkomstig te

zijn. Behalve materiële schade liep het imago van de wijk opnieuw een deuk op. Direct

omwonenden ontkenden later iets met de vernielingen te maken te hebben (Elshout, 2006).

2.4 Rellen in Ondiep

Begin 2007 overleed een bewoner van de Utrechtse wijk Ondiep nadat hij getroffen werd door een

politiekogel. Dit incident was de aanleiding tot het uitbreken van ernstige ordeverstoringen. Deze

ordeverstoringen maakten het noodzakelijk dat de politie, in samenspraak met de gemeente en het

Openbaar Ministerie (OM), robuust moest ingrijpen om de rust in deze wijk weer te herstellen. Zo

werd de wijk tijdelijk afgesloten om inmenging van relschoppers van buiten wijk en stad te

voorkomen. (Brink van den, 2010). Uit een onderzoek van Jochoms en Bruinsma, gepubliceerd in

Cahiers Politiestudies 2001-1, nummer 18, bleek later dat bij de afhandeling van de ordeverstoringen

personen, die verbindingen konden leggen tussen verschillende actoren (die konden invoelen,

contacten hadden en wisten wat er speelde), cruciaal waren (2011, pp. 179-198).

Dit zijn spraakmakende voorbeelden van incidenten die uiteindelijk resulteerden in grootschalige

ordeverstoringen.

Een kanttekening die ik hierbij heel nadrukkelijk wil plaatsen is dat ik niet het beeld wil oproepen dat

grootschalige ordeverstoringen alleen maar vanwege het bestaan van of in achterstandswijken

plaatsvinden. Dit zou stigmatiserend zijn. Er zijn ook voorbeelden van grootschalige ordeverstoringen

die geen of nauwelijks aantoonbaar verband hebben met achterstandswijken. Denk hierbij

bijvoorbeeld aan sommige voetbal gerelateerde rellen en de rellen rondom de “Granaria-

transporten” eind jaren tachtig/begin jaren negentig van de vorige eeuw. Recent zijn er zelfs rellen

uitgebroken na een foutieve aankondiging van een Project X-feest in de gemeente Haren (21

september 2012).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

18

Hoofdstuk 3 Theoretisch kader

3.1 Drie typen openbare-ordeverstoringen

In de studie “Rellen om te rellen” (Van Leiden, Arts en Ferwerda, 2009, p. 42) wordt een drietal typen

ordeverstoringen beschreven. Deze typologie is in onderstaande tabel uitgewerkt:

Massagestuurde Afspraakgestuurde Incidentgestuurde

rellen rellen rellen

Locatie evenementen div. locaties wijken of buurten

Aanleiding mensenmassa rivaliteit/kick incident/gebeurtenis

Planmatigheid niet gepland gepland niet gepland

Gerichtheid personen en gezag personen gezag

Hevigheid kort en hevig kort en hevig langdurig en hevig

Voorspelbaarheid goed matig matig

(figuur 1)

Refererend aan de voornoemde voorbeelden kan worden vastgesteld dat de meeste rellen in

achterstandswijken, kunnen worden ondergebracht in de categorie incidentgestuurde rellen. De

meeste voetbal-gerelateerde openbare-ordeverstoringen kunnen worden ingedeeld in de

categorie massagestuurde rellen. Overigens wordt op pagina drieënveertig van dezelfde studie wel

de kanttekening geplaatst dat er sprake kan zijn van een overlap in de drie typen rellen.

Afspraakgestuurde rellen kunnen namelijk ontstaan binnen een massa, maar ook naar aanleiding

van een incident. Interessant aan deze indeling is verder dat, met betrekking tot de

voorspelbaarheid, bij geen enkel type de conclusie wordt getrokken dat het ontstaan ervan

onvoorspelbaar is. Deze varieert van goed tot matig. Dit biedt aanknopingspunten voor het

ondernemen van pogingen om rellen te voorkomen of de ongewenste effecten ervan te beperken.

3.2 Maatschappelijke onrust en grootschalige ordeverstoringen

Grootschalige ordeverstoringen krijgen doorgaans veel (media)aandacht. Vaak ook wordt er

onderzoek gedaan naar de relsituaties.

Een theorie die regelmatig wordt gebruikt in de verklaring voor relsituaties is de flashpoint-theorie

van Waddington & Critcher (Flashpoints: studies in public disorder, 1989). Soms wordt melding

gemaakt van zogenaamde “triggerevents”, “flashpoints” of “flitspunten”. Diverse onderzoeken

gebruiken deze of vergelijkbare terminologie voor gebeurtenissen die ogenschijnlijk de aanleiding

zijn voor het ontstaan van maatschappelijke onrust, die uiteindelijk kunnen leiden tot grootschalige

ordeverstoringen. Vaak wordt in relatie tot dit soort incidenten gesproken over “de druppel die de

emmer doet overlopen”. Enkele voorbeelden van dit soort flashpoints zijn in hoofdstuk twee al aan

de orde geweest. In het geval van de Franse Banlieues-rellen kan de dood van de twee jongens als

zodanig worden aangemerkt. In Londen zou het doodschieten van Mark Duggan of het feit dat

een 16-jarige meisje tijdens de demonstratie door agenten wordt geslagen het mogelijke

triggerevent kunnen zijn. Feit is echter wel dat er vaak dieperliggende oorzaken voor dit soort

grootschalige ordeverstoringen te duiden zijn. Alleen focussen op het fenomeen triggerevents is

onvoldoende om grootschalige ordeverstoringen te verklaren en zeker onvoldoende om deze te

voorkomen. In “Zijn wij anders?” betoogt Adang (2010) dat het wetenschappelijk gezien lastig is om

een bepaalde gebeurtenis als flashpoint/flitspunt te bestempelen: of een gebeurtenis (bijvoorbeeld

het overlijden van een burger als gevolg van politiegeweld) een flashpoint/flitspunt is, hangt

Masterthesis MCPm2, André Melsen

19

namelijk af van het feit of er grootschalige ongeregeldheden op volgen. Een vergelijkbare

gebeurtenis (bijvoorbeeld het doodschieten van een migrant door een politieagent) die niet

gevolgd wordt door rellen, is dan geen flashpoint/flitspunt. Dat maakt het gebruik van de term

“tautologisch”: hij gaat er volgens Adang alleen om of er daadwerkelijk een rel op volgt (2010, p.

15). In dit onderzoek zal ik daarom, waar van toepassing, de term “directe aanleiding” gebruiken.

Los van een directe aanleiding is het inmiddels duidelijk dat een rel bijna nooit op

zichzelf staat. Aan grootschalige ordeverstoringen gaan soms meerdere incidenten of

kleinere confrontaties vooraf. Voorafgaand aan het uitbreken van de Banlieues-rellen was al wel

het nodige aan negatieve interactie tussen jongeren met politie en justitie voorafgegaan. Bijna

ieder weekend werden er ook al vóór de Banlieues-rellen in Franse steden auto’s in brand gestoken

en vonden geïsoleerde confrontaties met de politie plaats. Daarnaast speelde onvrede over de

slechte sociaaleconomische omstandigheden in de wijken een rol. Er was ook onvrede over de rol

van de overheid.

Het onderzoeksrapport “4 days in August” van de Metropolitan Police Service maakt melding van

het feit dat de zogenaamde Stop and search-bevoegdheid door de politie vrijwel uitsluitend werd

toegepast op mensen met een herkenbaar allochtoon uiterlijk. Dit wordt gezien als één van de

redenen voor “a major source of discontent with the police” (2012, p. 7). Het feit dat de politie deze

bevoegdheid in de ogen van bepaalde bevolkingsgroepen selectief toepaste, zorgde voor veel

onvrede.

In het onderzoeksrapport “Wei Ji en de menselijke maat” dat de DSP-groep in 2007 publiceerde in

opdracht van het ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is een analysemodel

uitgewerkt dat deze visie onderbouwd. Hier wordt het ontstaan van maatschappelijke onrust

omschreven als een proces waarin verschillende fases zijn te herkennen (2007). Maatschappelijke

Onrust ontstaat volgens dit model naar aanleiding van één of meer incidenten en gedijt op een

voedingsbodem van sociale spanningen en conflicten.

Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:

(figuur 2)

Voedings-

bodem

Enkele kleine

incidenten

en/of

schokkend

incident

Maatschap-

pelijke onrust

Sociale

crisis

Masterthesis MCPm2, André Melsen

20

Verklaring figuur 2:

Een voedingsbodem kan bestaan uit diverse maatschappelijke problemen (werkeloosheid, laag

opleidingsniveau en slechte woonomstandigheden).

Als zich in een dergelijke situatie één of meerdere kleine incidenten voordoen kunnen deze de

opmaat zijn naar de volgende fase: maatschappelijke onrust. Ook kan een schokkend incident

zoals bijvoorbeeld de dood van een wijkbewoner een zodanige spanning veroorzaken dat

maatschappelijke onrust ontstaat.

Deze incidenten kunnen vervolgens heftige reacties uitlokken van burgers, politiek of media.

Het gevaar bestaat dan dat de maatschappelijke onrust overgaat in een fase waarin sprake is van

een sociale crisis. Een sociale crisis kan uitmonden in grootschalige ordeverstoringen.

Uit het voorgaande blijkt dat er tijdens het ontstaan van grootschalige ordeverstoringen vaak sprake

is van een directe aanleiding, maar dat de dieperliggende oorzaak al veel eerder in een

gemeenschap of wijk aanwezig is. Die oorzaak is vaak een lastig aan te pakken probleem, maar

biedt de overheid ook kansen voor interventies. Als de signalen die dit soort problemen

aankondigen tijdig worden opgevangen kan er namelijk worden gewerkt aan mogelijke

oplossingen. Zo kan latere escalatie worden voorkomen. Het instituut voor multiculturele ontwikkeling

Forum heeft samen met Cap Gemini het Handboek Sociaal Calamiteitenplan ontwikkeld en

omschrijft hoe gemeentes kunnen voorkomen om verrast te worden door maatschappelijke onrust.

Het toont tevens een aanpak die gericht is op preventie, juist omdat zij de noodzaak onderkennen

van proactief in plaats van reactief handelen.

Van der Torre en Stol (Waardevolle politieverhalen, 2001) beschrijven dat bij maatschappelijke

onrust de politiestrategie gericht moet zijn op empathie en repressie (handhaven). Goede

persoonlijke contacten van een aantal sleutelpersonen van politie en gemeente in de wijk zijn

daarvoor van grote waarde.

3.3 Voedingsbodem voor maatschappelijke onrust

Onderzoek leert dat maatschappelijke onrust en grootschalige ordeverstoringen geen nieuw

fenomeen zijn. “Quatorze Julliet” is ieder jaar een nationale feestdag in Frankrijk. Op deze dag wordt

de bestorming van de Bastille-gevangenis gevierd, waarmee in 1789 de Franse Revolutie begon. De

toenmalige machtshebbers in Frankrijk hebben bepaalde signalen te laat of onvoldoende

onderkend. Hierdoor ontstond uiteindelijk een sociale crisis. De bestorming van de Bastille-

gevangenis was de opmaat tot grootschalige openbare ordeverstoringen die uiteindelijk leidde tot

belangrijke hervormingen in de Franse samenleving. Het aanwenden van geweld wordt over het

algemeen als ongewenst ervaren, maar kan uiteindelijk dus ook leiden tot een positieve

verandering van een samenleving. In het boek “The Politics of Crisismanagement (Boin, ’t Hart, Stern

en Sundelius, 2005) wordt deze mogelijkheid in hoofdstuk zes beschreven. Men noemt dit Learning

and Reform. Vanwege de afbakening van dit onderzoek zal ik hier niet verder over uitweiden.

Voor de Nederlandse overheid en de politie als handhaver van de openbare orde is het uiteraard

belangrijk om te onderkennen hoe en wanneer een voedingsbodem voor maatschappelijke onrust

ontstaat.

Er zijn meerdere verklarende theorieën voor dit verschijnsel. Van den Brink verwijst in zijn onderzoek

naar aanleiding van de rellen in de Utrechts wijk Ondiep naar de visie van de Franse

wetenschapster Sophie Body-Gerdot, die in 1993 een vergelijkend onderzoek deed naar rellen in

Frankrijk, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Hij zet zijn bevindingen en conclusies vervolgens

af tegen de Nederlandse maatschappij.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

21

Ook noemt hij vier verklarende factoren die van invloed kunnen zijn voor het ontstaan van

grootschalige ordeverstoringen (2010, pp. 14-17):

1. Verschillende vormen van economische achterstand, zoals bijvoorbeeld: hoge

(jeugd)werkeloosheid en slechte woonomstandigheden.

2. Er is sprake van bestuurlijke of politieke onverschilligheid. De politie wordt vaak gezien als een

vertegenwoordiger van “het bestuur” of “de overheid”. De bestuurlijke onverschilligheid

manifesteert zich ook in het optreden van de politie. Uit diverse onderzoeken blijkt dat

gewelddadig, provocatief of vernederend gedrag van politiemensen (gezagsdragers) een

voorname factor is voor het ontstaan van onvrede of zelfs het aannemen van een vijandige

grondhouding jegens de overheid.

3. Er is te weinig aandacht voor de sociale organisatie van het wijkleven. Grootschalige

ordeverstoringen ontstaan bijna altijd in woongemeenschappen (wijken) waarin de

bewoners langs elkaar heen leven. In dit soort wijken is er vaak een gebrek aan sociale

cohesie.

4. Er is een verband met culturele of morele misstanden. De voornoemde Body-Gendrot

verwijst hier naar de erosie van het gezinsleven. Vooral de zogenaamde eenoudergezinnen

zijn hier gevoelig voor. Het is voor een dergelijke gezin veel lastiger om te ontsnappen aan

armoede dan voor een gewoon gezin. De erosie komt overigens ook op andere manieren

tot uitdrukking: toename van het aantal zwerfjongeren, de onverschilligheid van ouders over

het gedrag van hun kinderen, het alcohol- en drugsgebruik door kinderen en het stijgende

aantal voortijdige schoolverlaters.

Hoewel het lastig is om een direct verband te leggen tussen het ontstaan van grootschalige

ordeverstoringen en het bestaan van achterstandswijken is het wel verklaarbaar dat veel

grootschalige ordeverstoringen die we in Nederland hebben gehad, ontstonden en/of

plaatsvonden in juist dit soort wijken. Veel elementen uit de hierboven genoemde theorie komen

juist in dit soort wijken samen. Zoals Van den Brink et al. aangeven, is het niet altijd duidelijk welke

risicofactoren het belangrijkst zijn voor het ontstaan van grootschalige ordeverstoringen, noch welke

maatregelen een neerwaartse spiraal kunnen verhinderen of om doen buigen (Adang, Quint en

Van der Wal, 2010, p. 156).

3.4 Grootschalige ordeverstoringen zonder aantoonbare voedingsbodem

Naast grootschalige ordeverstoringen in achterstandswijken is Nederland in het verleden met enige

regelmaat geconfronteerd met voetbal gerelateerde openbare ordeverstoringen. Bij dit type

ordeverstoring is vaak geen sprake van een voedingsbodem, zoals bedoeld in het voornoemde

DSP-rapport. Steve Frosdick en Peter Marsh beschrijven in hoofdstuk één van Football Hooliganism

(2005) dat supportersgeweld tijdens sportevenementen een oud en hardnekkig probleem is dat zelfs

ten tijde van het Romeinse rijk al voorkwam. Tevens tonen ze aan dat het zich niet beperkt tot alleen

voetbal. Ook andere sporten hebben te kampen met dit ongewenste fenomeen. Een reden

waarom geweld in relatie tot voetbal wordt gezien als een belangrijk sociaal probleem, heeft

ondermeer te maken met het feit dat voetbal een sport is die zeer veel aandacht krijgt. Er zijn steeds

grotere commerciële belangen rondom het voetbal. Daardoor is er ook veel media-aandacht voor

deze sport en haar randverschijnselen. Ook voetbal gerelateerde openbare ordeverstoringen

krijgen om die reden helaas veel aandacht. Er zijn zelfs onderzoeken die aantonen dat de grote

Masterthesis MCPm2, André Melsen

22

media-aandacht voor voetbal gerelateerd geweld een reden kan zijn voor het ontstaan van dit

geweld. Sommige harde kernsupporters vinden het kennelijk interessant om zo de voorpagina’s te

halen. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar dit fenomeen. In hoofdstuk 2 van ditzelfde boek

motiveren ze dat het lastig is om dit soort ordeverstoringen te verklaren aan de hand van dezelfde

causale factoren. Zowel de omvang als de aard van het supportersgeweld wordt beïnvloed door

verschillende historische, sociale, economische, politieke en culturele factoren. Opvallend is de

tendens dat het voetbal gerelateerde geweld zich verplaatst naar de omgeving buiten het stadion

en soms zelf plaatsheeft op niet-wedstrijddagen. Dit maakt het voor de politie lastiger om dit geweld

te voorkomen en/of tijdig een passend antwoord te hebben op de momenten dat het zich

aandient. Eén van de instrumenten die de politie inzet tegen voetbal gerelateerd geweld is het

aangaan van netwerkrelaties met leden van de bekende harde kernen (Frosdick en Marsh, pp. 178-

188).

In het rapport “Relminuten bij het Maasgebouw” (2012) van het Auditteam Voetbal en Veiligheid,

wordt melding gemaakt van het feit dat de relschoppers, die tijdens dit incident werden

aangehouden, geen gekende hooligans zijn en ook geen (h)echte groep vormen (paragraaf 5.2,

bevinding 8). Er zijn recent meer soortgelijke incidenten geweest waarbij geweldplegers gebruik

maakten van plotselinge kansen om geweld toe te passen. Dit doen ze vooral op momenten

waarvan deze personen denken dat de kans op eventuele (strafrechtelijke) gevolgen zeer klein is. Er

is bij dit soort relschoppers kennelijk geen aantoonbare aanleiding of reden nodig om tot

gewelddadigheden over te gaan. Een voorbeeld hiervan is de geweldsexplosie tijdens het

Dancefestival Sunset Grooves in Hoek van Holland, waarbij op 22 augustus 2009 een man door de

politie werd doodgeschoten. Dit gebeurde tijdens grove gewelddadigheden, die vooral tegen de

politie gericht waren.

Overigens constateerde Adang al eerder (Jonge mannen in groepen. Een geweldige combinatie,

2000) dat er onder gewelddadige voetbalsupporters soms sprake is van een doelbewust en

opzettelijk aanzetten tot gewelddadigheden, waarbij geen sprake is van een aantoonbare reden of

voedingsbodem.

3.5 Adang-Horowitz model

In het boek “Zijn wij anders?” (2010) wordt het Adang-Horowitz model beschreven. Dit model

onderkend een viertal factoren die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van grootschalig

ordeverstoringen. Er zijn weliswaar meerdere theoretische modellen ontwikkeld naar aanleiding van

onderzoek aangaande grootschalige ordeverstoringen, maar dit model biedt eenvoudige

aanknopingspunten. Deze kunnen tijdens of voorafgaande aan mogelijke grootschalige

ordeverstoringen in acht worden genomen om grootschalig geweld te voorkomen of te bestrijden.

Het biedt ondermeer (korte termijn) aanbevelingen voor toepassing binnen public order

management8.

8 Public order management: het geheel van crowd management, crowd control en riot control.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

23

Het Adang/Horowitz-escalatiemodel voor grootschalig geweld

• Op relationeel niveau is er sprake van een tegenstelling, gespannen situatie

of vijandschap tussen verschillende groepen. Naast dagelijkse interacties hebben

structurele factoren invloed op de aard van de relatie tussen de betrokken

groepen.

• Er is sprake van een incident, misverstand of gebeurtenis die verontwaardiging

oproept bij ten minste één van de betrokken groepen. De verontwaardiging die

opgeroepen wordt, heeft niet zozeer te maken met de objectieve feiten van de

gebeurtenis, maar met de relationele component ervan.

• Deze verontwaardiging wordt breder gedeeld in ten minste één van de

betrokken groepen en komt tot uiting in vormen van geweld en het gevoel bij

sommigen dat geweld een legitieme reactie is.

• Er zijn gelegenheden om ongestraft geweld te plegen: er is sprake van een

inschatting van verminderde risico’s in combinatie met solidarisering en

onderlinge steunverlening via het proces van sociale identificatie.

Bovengenoemde factoren zijn noodzakelijk voor het ontstaan van grootschalig geweld.

Het zijn niet de enige factoren die de vorm, de schaal en de heftigheid van het geweld

verklaren, maar als één van deze factoren ontbreekt, komt het niet tot grootschalig

geweld. Dat gegeven biedt handvatten voor het voorkomen en de-escaleren van

grootschalig geweld.

Een aantal aandachtspunten op basis van dit model zijn:

• Besteed expliciet aandacht aan het relationele aspect en onderken gespannen/

vijandige relaties.

• Herken, signaleer en vermijd gebeurtenissen die heftige verontwaardiging op

kunnen roepen; onderken de vaak symbolische betekenis van gebeurtenissen

en onderken de gevoelens die opgeroepen kunnen worden.

• Geef ruimte om op een niet-gewelddadige wijze uiting te geven aan gevoelens

van verontwaardiging en zorg ervoor dat betrokkenen zich voldoende veilig

kunnen voelen, zodat zelfverdediging geen argument kan worden.

• Verminder gelegenheden om ongestraft geweld te plegen; doe dat met gevoel voor

het relationele aspect, dus gedifferentieerd (niet op basis van groepskenmerken,

maar op basis van gedrag) en voorkom dat verontwaardiging gevoed wordt; houd

nadrukkelijk rekening met de effecten van solidarisering en sociale identificatie;

benadruk gezamenlijke belangen en vermijd groepsetikettering.

Bron: (Adang, 2010, p. 159)

Uit bovenstaande blijkt onder andere dat het belangrijk is om op relationeel niveau goede

verstandhoudingen aan te gaan met je doelgroep. Bijvoorbeeld: de bevolking van een

achterstandswijk, een lastige jeugdgroep of een supporterskern. Adang dringt, voor wat betreft het

relationele niveau, aan op het vermijden van een “wij versus zij situatie”. De Social Identity theorie

van Henri Tajfel en John Turner (The social identity theory of inter-group behavior, 1986) onderschrijft

deze visie.

Op het operationele niveau is het vooral de politie die een cruciale rol speelt in het aangaan van

relationele bindingen met burgers. Vaak zijn het politiefunctionarissen die, door de aard van hun

Masterthesis MCPm2, André Melsen

24

dagelijkse werkzaamheden, regelmatig contacten onderhouden met de bevolking waar het

veiligheid en openbare orde betreft.

Uiteraard is de politie niet de enige organisatie die dit soort contacten heeft. Denk bijvoorbeeld aan

gemeenten, scholen, woningstichtingen, enzovoorts.

3.6 Maslow als gids

Uit voorgaande blijkt dat het voor de politie belangrijk is om verbinding te hebben met de

maatschappij. Er zijn twee zwaarwegende argumenten om relaties aan te gaan met de juiste

personen uit de maatschappij. Deze contacten leveren ten eerste informatie op waarmee je

bijvoorbeeld, zoals in paragraaf 1.6 is beschreven, vroegtijdig bepaalde ontwikkelingen kunt

signaleren. Dit stelt je in staat om hierop eerder te interveniëren. Ten tweede is het een belangrijke

voorwaarde om de legitimiteit van je functioneren te bewerkstelligen.

Waar kan de politie de verbinding in een samenleving vinden? Een gedegen oriëntatie op hoe die

maatschappij of samenleving in elkaar zit, kan hier een oplossing bieden. Eén van de respondenten

van dit onderzoek was, tijdens een militaire missie, commandant van een CIMIC-bataljon9. Voor een

succesvolle missie in dit onherbergzame oorlogsgebied, waar het bij hun komst al ruim 30 jaar oorlog

was, achtte de legerleiding het noodzakelijk om relaties aan te gaan met bepalende mensen,

sleutelfiguren, in dit gebied. Ondanks een analyse die men vooraf op basis van beschikbare

informatie kon maken bleek het niet mogelijk om een totaalbeeld te creëren. Om vanaf het begin

van de missie toch voortvarend te kunnen gaan bouwen aan een relatienetwerk, was het belangrijk

om snel met de juiste mensen in contact te komen. Hiertoe werd ondermeer gebruik gemaakt van

de principes van de piramide van Maslow.

De psycholoog Maslow ging tijdens zijn onderzoek (A Theory of Human Motivation, 1943) uit van

behoeften die ieder mens heeft. Hij onderscheidde in totaal vijf categorieën:

Fysiologische behoeften

Behoefte aan veiligheid en zekerheid

Behoefte aan sociaal acceptatie

Behoefte aan waardering

Behoefte aan zelfontplooiing

9CIMIC (CIVIL-Military Cooperation) staat voor civiel-militaire samenwerking. De landmacht werkt

samen met plaatselijke commandanten en lokale autoriteiten aan zaken als herstel van

infrastructuur, voedseldistributie en schadeclaims door burgers (zie ook bijlage 4).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

25

(Figuur 3, Pyramide van Maslow)

De inzichten van Maslow’s theorie bieden een netwerker twee belangrijke aanknopingspunten:

Ten eerste is het besef dat die personen waarmee contact gezocht wordt, in principe

identieke behoeften hebben als de netwerker zelf erg belangrijk. Dit opent namelijk de weg

naar begrip en onderling respect. Hierdoor ontstaat een goede basis voor het leggen van

contact.

Ten tweede weet je waar je mensen en potentiële sleutelfiguren kunt ontmoeten.

Met betrekking tot de tweede conclusie zou je de vraag kunnen stellen waar mensen in hun

behoeften voorzien. Janine Janssen beschrijft in haar boek “Schering en inslag” (2011, pp. 57-59) dat

een wijkagent die meer af wil weten over bijvoorbeeld Poolse arbeidsmigranten hiervoor heel goed

naar een supermarkt kan gaan waar Poolse levensmiddelen worden verkocht. Hier voorzien deze

mensen namelijk in hun lichamelijke behoeften. Ook voor de andere categorieën kun je soortgelijke

vragen stellen. Op deze wijze kan een professional in veiligheid, bijvoorbeeld een wijkagent, er

achter komen waar men mogelijk bruikbare netwerkrelaties kan ontmoeten.

3.7 Crisismakelaars/sleutelfiguren: netwerkpartners

Zoals in paragraaf 3.3 al is beschreven geven Frosdick en Marsh in hoofdstuk veertien van hun boek

(Football Hooliganism, 2005) aan dat het aangaan van relaties met de gekende harde kern-

supporters één van de middelen is om te voorkomen dat er grote rellen ontstaan tijdens of in relatie

tot voetbalwedstrijden.

Uiteraard zijn er naast het gebruik van relaties meer wegen die naar Rome leiden, maar aangezien

deze thesis zich vooral richt op het nut en de effecten van netwerkrelaties, ligt daar de focus.

Het voornoemde DSP-rapport (2007) concludeert dat één van de instrumenten om ongewenste

escalatie te voorkomen het inzetten van zogenaamde crisismakelaars is. Dit is in overeenstemming

met de zojuist genoemde aanbeveling (Frosdick en Marsh, 2005, p. 178 - 188).

Bij leefbaarheids- en veiligheidsvraagstukken spelen in onze huidig maatschappij diverse partijen

een belangrijke rol. Globaal kun je stellen dat je dan te maken hebt met “de overheid”, “de media”

en “de burgers”. Uiteraard is deze indeling erg grofmazig en zijn er binnen deze 3 categorieën veel

verschillen te ontdekken. Verschillen in bijvoorbeeld: functie of rollen, belangen en machtspositie.

Overheid, burgers en media zijn uiteraard geen homogene blokken. Ze bestaan uit (deel)groepen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

26

Bij burgers kan een onderverdeling worden gemaakt naar de individuele burger, een informele

groep burgers en een formele organisatie van burgers (vakbond, sportvereniging). Media kunnen

we opdelen naar massamedia (radio, televisie), naar gedrukte media (dagblad, tijdschriften) en

naar moderne (sociale) media. De overheid, ten slotte, bestaat bijvoorbeeld naast ambtenaren ook

uit politici (democratisch gekozen volksvertegenwoordigers) en uit bestuurders, waarbij het

wederom gaat om de interactie tussen die drie partijen(De Kleuver en Van Soomeren, 2008, p. 7).

In de literatuur worden de begrippen “sleutelfiguren”, “key-players” en “crisismakelaars” vaak door

elkaar gebruikt. In deze thesis zal zoveel mogelijk de term “sleutelfiguren” worden gebruikt.

Een voorwaarde om deze zogenaamde sleutelfiguren in te kunnen zetten is het aangaan van

(netwerk)relaties. Er moet op enig moment een verbinding tot stand komen om de mogelijkheden

van deze belangrijke personen te kunnen benutten op de momenten die er toe doen. Kijkend naar

figuur 2 (blz. 20) zijn er meerdere faseringen te onderscheiden waarin je dit zou kunnen doen. Het is

logisch dat hoe eerder je mogelijke problemen signaleert en hierop een interventie pleegt, hoe

groter de kans op het voorkomen van een sociaal conflict (of uiteindelijk een relsituatie) is.

3.8 Netwerken is samenwerking zoeken

Op tactisch en strategisch niveau zouden meerdere actoren een belangrijke rol in veiligheids- en

leefbaarheidsvraagstukken kunnen en/of moeten spelen. Rellen komen namelijk bijna nooit alleen

voort uit de aanwezigheid van enkele achterstanden. Juist een cumulatie van dergelijke

achterstanden levert dit risico op (Rellen in Ondiep, 2010, p. 218-219). Volgens Van den Brink is het

vooral de gemeente die scherp moet monitoren op het ontstaan van cumulaties van

achterstanden. Ook andere actoren kunnen een belangrijke rol spelen in het (h)erkennen van

achterstanden. Samenwerking is het sleutelwoord. Logischerwijs is de politie dan een actor die hierin

een prominente rol heeft. Voor een optimaal netwerk zouden ook scholen, welzijnswerkers en

bijvoorbeeld de wijkverpleging hierin betrokken moeten worden. Feit is dat al deze professionals

doorgaans weinig zicht hebben op het grotere geheel en daardoor ook niet altijd kunnen

aangeven waar een gevaarlijke opeenstapeling van risico’s ontstaat. Er is zelden sprake van een

goede gezamenlijke beeldvorming. De gemeente is de aangewezen instantie om, op plaatselijke

niveau, hierin een regierol te vervullen. Erica de Jong (beleidsmedewerker van het ministerie van

BZK), die in verband met deze thesis op zeven september 2012 werd geïnterviewd, zegt hierover het

volgende:

“In feite is het de hoofdtaak van de gemeente om verantwoordelijk te zijn voor en regie te nemen

op leefbaarheids-vraagstukken in wijken en buurten.”

In verband met de afbakening van dit onderzoek zal op de mogelijke regierol van de gemeente in

dit onderzoek niet verder worden ingegaan, maar dit is zeker een onderwerp dat nader onderzocht

dient te worden.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

27

3.9 Conclusie

Er zijn diverse soorten openbare ordeverstoringen. Sommige komen voort uit een voedingsbodem

voor maatschappelijke onrust. De signalen voor het ontstaan van dit soort verstoringen zijn vaak

vooraf te onderkennen. Dit biedt kansen om proactief te interveniëren. Soms ontstaan ze echter

totaal onverwacht. Een instrument dat kan helpen om openbare ordeverstoringen te voorkomen of

de ongewenste gevolgen ervan te beperken is het kunnen beschikken over netwerkrelaties.

Hierover zijn meerdere theorieën. In dit theoretisch kader is het Adang-Horowitz model benoemd.

Het geeft eenvoudige aanknopingspunten die tijdens of voorafgaande aan mogelijke

grootschalige ordeverstoringen in acht kunnen worden genomen om grootschalig geweld te

voorkomen of te bestrijden. Het biedt ondermeer (korte termijn) aanbevelingen voor toepassing

binnen public order management. Voor overheidsorganisaties is het daarom belangrijk om

voortdurend te investeren in het aangaan van relaties met netwerkpartners.

In het voornoemde boek “Zijn wij anders?” (Adang, 2010), werd primair onderzoek gedaan naar

etnische rellen. Adang concludeert op pagina 160 dat problemen in achterstandswijken niet altijd

etnisch gerelateerd zijn. Autochtone Nederlanders en migranten worden in deze wijken met

vergelijkbare problemen geconfronteerd. Deze conclusie kan verder worden doorgetrokken, waar

het gaat over bijvoorbeeld economische recessie. Er zijn diverse voorbeelden te bedenken van

economische en maatschappelijke problemen die voor iedere Nederlander een probleem of

bedreiging vormen. Reden temeer voor de politie, zeker in de huidige economische recessie, om in

te zetten op het aangaan van netwerken en hierbij breed te oriënteren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

28

Hoofdstuk 4 Politie en Netwerken

4.1 Kort historisch perspectief

Aangezien de maatschappij voortdurend verandert is het belangrijk dat de politie haar visie en

beleid hierop afstemt. De jaren zestig van de vorige eeuw vormden de noodzaak voor het

integratieconcept zoals dit in de beleidsvisie “Politie in verandering” (1977) werd omschreven.

Functioneel gezag, een vorm van machtsuitoefening, berust hierdoor op instemming en

aanvaarding van hen die aan die macht zijn onderworpen. Het ging hier niet alleen om legaal-

rationele legitimering, het ging vanaf toen ook om de maatschappelijke acceptatie van deze

macht. Daarbij hoort een relatief autonome rol van de politie. De wettelijke bewegingsruimte

(discretionaire bevoegdheid) om dit te doen bestond al. De politie streeft vanaf die tijd echter ook

naar het verwerven van een eigen legitimiteit. Ze streeft in concrete situaties voortdurend naar

acceptatie van haar gezag en aanvaarding van haar functioneren.

Van den Brink noemt dit functionele legitimiteit (Empathie & handhaving, 2010). Deze kan weer

vanuit twee invalshoeken worden beschouwd. Ter eerste is er de schakel tussen politie, de landelijke

media, de publieke opinie en de politiek en bestuur (verticale legitimering) en ten tweede is er de

legitimering naar het publiek (horizontale legitimering) (p. 95).

In 2005 verscheen het visiedocument “Politie in ontwikkeling” (2005), waarin ondermeer werd

geconstateerd dat de Nederlandse politie traditioneel sterk georiënteerd is op gebieden. Dit

visiedocument was het vervolg op het eerder genoemde “Politie in verandering”. Naar aanleiding

van het visiedocument uit 2005 gaat de politie zich richten op de gebiedsgebonden, fysieke,

leefomgeving met belangrijke plaatsen, zoals de wijk, de stad en andere ontmoetingsplaatsen.

Het document onderkende ook dat sociale processen steeds meer bepaald worden door stromen.

Stromen van mensen, goederen, geld, maar vooral van informatie.

De wisselwerking tussen de leefomgeving en dit “stromenland” is in toenemende mate bepalend

voor het karakter van onveiligheid en biedt tegelijkertijd aanknopingspunten voor de bestrijding van

diezelfde onveiligheid. Mensen, goederen, geld en informatie begeven zich van plaats naar plaats

en maken daarbij gebruik van de bestaande infrastructuur. Denk hierbij aan doorgaande routes in

de stad, het land en internationaal over wegen, het water of per spoor, het luchtverkeer, de havens

en computernetwerken. Het aangrijpingspunt voor de politie ligt daar waar de stromen

samenkomen. Dat is het geval op de knooppunten van deze infrastructurele netwerken: de nodes.

Op deze knooppunten kan de politie controles uitoefenen op mensen, goederen, geld en

informatie, gericht op het identificeren van potentiële en actuele bedreigingen van veiligheid. Dit is

een andere wijze van benaderen, die vraagt om een passende, nieuwe term: nodale oriëntatie.

In 2013 staat de politie weer voor een belangrijke verandering. De huidige regiokorpsen verdwijnen

en daarvoor in de plaats komt één landelijke organisatie: de Nationale Politie. Wat dit precies gaat

betekenen voor het gebiedsgebonden werken is lastig voorspelbaar. Uit diverse rapporten en

beleidsnota’s over de invoering van de nationale politie is te herleiden, dat er wel degelijk belang

wordt gehecht aan het kunnen beschikken over plaatselijke netwerken. Lokale inbedding is een

belangrijk streven. Bovendien moet de nationale politie er voor zorgen dat de politie efficiënter gaat

werken. Dit moet weer extra toezicht op straat genereren. Dat biedt kansen voor het opbouwen,

onderhouden of wellicht zelfs intensiveren van netwerkrelaties.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

29

4.2 “Daadwerkelijke handhaving” versus legitimiteit

De Nederlandse politie hecht grote waarde aan haar legitimiteit en probeert daarom relaties met

burgers en andere relevante partners te onderhouden. Hiertoe worden diverse netwerkrelaties

aangegaan. In ons land is de politie de aangewezen instantie die zich bezig houdt met: toezicht in

de publieke ruimte, handhaving van de openbare orde, het opsporen van strafbare feite en het

verlenen van (acute) hulp in noodsituaties. Het huidige motto van de Nederlandse politie:

“waakzaam en dienstbaar” is een korte en bondige omschrijving over waar de politieorganisatie in

feite voor staat.

Artikel 2 van de Politiewet 1993 omschrijft de algemene taak van de Nederlandse politie:

“De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met

de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het

verlenen van hulp aan hen die deze behoeven”.

De omschrijving daadwerkelijke handhaving impliceert dat de politie voor haar taakstelling gebruik

kan maken van fysieke dwang. Omdat de politie de enige instantie is die deze bevoegdheid heeft,

spreken we ook wel van het geweldsmonopolie. Dit geweldsmonopolie zou in voorkomende

gevallen een bedreiging kunnen zijn, daar waar het gaat over het opbouwen en onderhouden van

netwerkrelaties.

Het feit dat de politie vanuit haar taakstelling ook regelmatig handhavend op moet treden, soms

zelfs met gebruikmaking van geweld, zou kunnen zorgen voor een (tijdelijk) verstoorde relatie met

een belangrijke netwerkpartner. Het aangaan en onderhouden van brede netwerkrelaties is mede

daarom zo belangrijk. Dit biedt, als er met één van de actoren een verstoorde relatie is,

mogelijkheden om via andere kanalen de voordelen van netwerkrelaties te kunnen blijven

benutten.

De Bruijn en Ten Heuvelhof beschrijven in hun boek “Management in netwerken” (2007) een

pleidooi voor het inrichten van een netwerk dat voldoende redundant is. Hun redenatie gaat ook

op voor de zojuist beschreven bedreiging voortkomende uit het geweldsmonopolie van de politie.

4.3 Noodzakelijke samenwerking

De politie is er niet alleen om er voor te zorgen dat de regels worden nageleefd (taakgericht), maar

ook voor het verlenen van hulp (vraag- en probleemgericht). Het besef dat het bijdragen aan

veiligheid niet exclusief een verantwoordelijkheid is van de politie, maar van de samenleving als

geheel, is een belangrijk uitgangspunt. Onveiligheid en onveiligheidsbeleving zijn voor een belangrijk

deel lokaal van aard en kunnen daarom ook het best gebiedsgebonden worden aangepakt. In het

gebiedsgebonden werken heeft de nadruk tot nu toe vooral gelegen op geografische eenheden

(wijken en buurten) en op het lokale bestuur. De politie moet echter de maatschappelijke

omgeving in ruimere zin opvatten en haar aandacht ook richten op andere gemeenschappen en

doelgroepen. Dit betreft bijvoorbeeld het (georganiseerd) bedrijfsleven (winkeliersverenigingen,

bedrijvencentra, brancheorganisaties), sociale groeperingen en maatschappelijke organisaties

(bijvoorbeeld geloofsgenootschappen, scholen en sportverenigingen). Kennen en gekend worden

“nieuwe stijl” is ook hier van toepassing. De politie heeft te maken met verschillende doelgroepen

en dat vraagt om een op maat gesneden benadering. Niet alle contacten met de samenleving

verlopen vanzelfsprekend het best via de oude vertrouwde wijk- of buurtagent.

Tijdens dit onderzoek bleek na analyse van de interviews dat het ook belangrijk is dat niet

alleen politiemensen in “de wijkzorg” aandacht moeten hebben voor het aangaan en

Masterthesis MCPm2, André Melsen

30

onderhouden van netwerkrelaties. Uit diverse interviews bleek dat het belangrijk is dat in alle

geledingen en in alle afdelingen van de politieorganisatie het belang van netwerken moet worden

gedragen. Bij netwerken gaat het in principe altijd om menselijk contact. Daarbij speelt presentatie

over en weer, het managen van indrukken, een grote rol.

4.4 Sociale media en hun bruikbaarheid voor het aangaan van netwerkrelaties

Eén van de deelvragen van dit onderzoek was of het benutten van de mogelijkheden de sociale

media (o.a. twitter en Facebook) zou kunnen helpen in het opbouwen en onderhouden van

netwerkrelaties.

In paragraaf 4.1 werd naar aanleiding van het rapport “Politie in ontwikkeling” de noodzaak van

nodale oriëntatie benoemd. Dit visiedocument verscheen in 2005. Toen was de maatschappelijke

betekenis van sociale media een fractie van de huidige betekenis. In het werkdocument

“Netwerken op stromen” (KLPD, dienst IPOL, 2010) wordt het belang van nodale oriëntatie nogmaals

benadrukt. Dit betekent dat de politie zich naast een gebiedsgerichte oriëntatie, ook moet gaan

richten op stromen van mensen, goederen, geld en informatie. Om zicht te krijgen op informatie,

bieden sociale netwerken een uitgelezen mogelijkheid. Bovendien past het benutten van de

mogelijkheden van de sociale media bij het “kennen en gekend worden nieuwe stijl”, zoals dit werd

omschreven in “politie in ontwikkeling”.

Om de deelvraag over sociale media voldoende onderbouwd te kunnen beantwoorden volgt nu

eerst een korte inleiding.

De publiekscommunicatie vanuit de politie werd lang gedomineerd door de landelijke opvatting

dat het imago van de politie door centrale concerncommunicatie gestuurd moest worden. Dat is

één van de redenen waarom er het afgelopen decennium te weinig aandacht was voor

communicatie van de politiefunctionaris in direct contact met de burger. De opkomst van sociale

media is één van de redenen dat hierin veel is veranderd. Het belangrijkste en onderscheidende

kenmerk van sociale media is uiteraard gelegen in het woord “sociale”. Er is vaak sprake van sterke

betrokkenheid van degenen die dergelijke media gebruiken. Bij sociale media is altijd sprake van

een tweezijdige relatie. Interactiviteit is één van de cruciale kenmerken van sociale media. Volgens

Menno van Duin gaat het in tegenstelling tot de klassieke media bij sociale media vooral om de

actieve gebruiker zelf en wat hij/zij te melden heeft. Sociale media gaan volgens hem ook vooral

over het hier en het nu. Dat maakt sociale media ook meer persoonlijk en brengt informatie veel

dichter bij (Snel en Tops, 2011, p. 60).

Binnen de politie is er de laatste jaren een paradigmashift waarneembaar met betrekking tot het

nut en de noodzaak van sociale media. Ze hebben er voor gezorgd dat de politie niet langer kan

opereren zonder de actieve deelname van het publiek.

Sociale (interactieve) media stellen burgers in staat zich meer te bemoeien met overheidstaken.

Omgekeerd doet de overheid steeds vaker een beroep op burgers om medeverantwoordelijkheid

te nemen voor onder meer voor een veilige leefomgeving. Daardoor heeft de politie ten aanzien

van het publiek een gelijkwaardige, en soms zelfs afhankelijke positie gekregen.

De bereidwilligheid van de burgers om de politie bij te staan, leidt er dus toe dat de verticale

gezagsverhouding van vroeger heeft plaatsgemaakt voor een horizontale relatie die eerder te

typeren is als een bondgenootschap: samen sterk voor een veiliger en leefbaarder samenleving. Er

zijn inmiddels vele voorbeelden te vinden van succesvolle zoekacties en aanhoudingen die dankzij

het gebruik van sociale media konden plaatsvinden.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

31

(Figuur 4: bron http://www.nederlandveilig.nl/pakdeovervaller/. Foto gebruikt met toestemming van

InformatieRijksoverheid.nl)

4.4.1 Sociale media en wijkagenten

Bij de Nederlandse politie waren het vooral wijkagenten die als eerste de sociale media gingen

gebruiken in relatie tot hun takenpakket. Leon Veltman onderzocht het effect van twitterende

wijkagenten (Veltman, 2011). Hij concludeert dat het inzetten van sociale media de politie (in dit

geval de wijkagent) helpt in het bouwen en onderhouden van contacten met haar bevolking.

Dankzij sociale media ontstaat volgens zijn onderzoek het beeld dat de politie serieus werk maakt

van lokale veiligheidsproblematiek en hierbij professioneel te werk gaat. Het betrekken van burgers

bij de politie en haar werkzaamheden geeft burgers bovendien het gevoel serieus te worden

genomen. Dit alles komt ten goede aan het beeld dat men van de politie heeft.

Zelfs traditionele bolwerken van geslotenheid zoals de Rechtspraak maken, zij het mondjesmaat,

gebruik van sociale media. In de Volkskrant van 20 oktober 2012 zegt de president van het

gerechtshof in Den Haag Leendert Verheij het volgende:

“Heel veel collega's zijn ontevreden over de beeldvorming rond de rechtspraak. Daar hebben ze

last van, bijvoorbeeld tijdens rechterlijke dwalingen, rond het Wildersproces of met de bewering

dat er veel te laag zou worden gestraft. Dan wordt vaak beschuldigend gewezen naar de media of

advocaten die wél in tv-programma's aanschuiven. Dat kun je vervelend vinden, maar als je de

beeldvorming geheel aan anderen overlaat, moet je het niet gek vinden dat die beeldvorming niet

klopt.”

4.4.2 Gebruiksgemak verlaagt drempels

Het gebruiksgemak van sociale media, zoals twitter, lijkt burgers te stimuleren om eerder contact

met de politie op te nemen. Het inzetten van Twitter door de politie zorgt er, volgens voornoemd

rapport, ook voor dat volgers hun wijkagent beter kennen. Dit verlaagt de drempel om contact op

te nemen. Aangetoond is dat Twitter bestaande manieren om contact met de politie op te nemen

niet vervangt, maar hierop wel aanvullend fungeert. Twitter faciliteert de politie om informatie met

burgers te delen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

32

In het visiedocument “#SM @OOV?” geschreven door Arnout de Vries et al. (2011, pp. 11-12) wordt

een theoretisch raamwerk geschetst over de gebruiksmogelijkheden van sociale media. Hierin

worden vier mogelijkheden onderscheiden om sociale media in te zetten. Deze zijn: Kijken, Zenden,

Vragen en Interacteren. De vier mogelijkheden uit dit raamwerk zijn losse elementen. Er is geen vaste

structuur of volgorde voor het inzetten ervan.

Kijken: Wat zetten burger op internet, zonder dat een (gerichte) vraag gesteld is

door het veiligheidsdomein? Wat leeft er onder de burgers?

Zenden: De overheid stuurt informatie, maar verwacht niet perse een antwoord.

Burgers worden geïnformeerd. Aan hen wordt allen gevraagd of iets wel of juist niet

te doen.

Vragen: De veiligheidsorganisatie stelt een vraag aan burgers. Initiatief en vraag

komen dus vanuit de overheid. Een voorbeeld hiervan is AMBER Alert10.

Interacteren: Een burger of veiligheidsorganisatie stelt een vraag met als doel een

dialoog of multiloog te starten. Het gaat hier dus niet om een eenmalig antwoord. Dit

kan ook worden omschreven als co-creatie

(figuur 5: mogelijkheden voor het gebruik van sociale media)

4.4.3 Netwerkrelaties dankzij sociale media

Miljoenen mensen zijn verbonden in sociale netwerken en dit aantal neemt nog steeds explosief toe.

Deze kun je onderscheiden in formele netwerken waarvan je als het ware lid wordt, en in

gelegenheidsnetwerken. Hier wordt veel onderzoek naar gedaan, leidend tot informatie en

theorieën over het netwerkgedrag van burgers, bedrijven en overheden. Bovenstaande heeft al

aangetoond dat het belangrijk is om die netwerken zo effectief mogelijk te gebruiken. Sociale

media zijn absoluut bruikbaar en door de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen

inmiddels ook onmisbaar voor het opbouwen en onderhouden van netwerkrelaties.

Van den Hof (Society 3.0, A Smart, Simple, Sustainable & Sharing Society, 2011) omschrijft dat het

hierbij niet alleen gaat om relationele intensiteit, maar vooral ook om verbindingsdichtheid,

strategische samenstelling, relevantie en vertrouwen.

De Wet van Metcalfe is hier van toepassing. Deze wet vernoemd naar Robert Metcalfe11, stelt dat

de waarde van een netwerk toeneemt naarmate het aantal deelnemers stijgt. De wet die

aanvankelijk vooral op computernetwerken werd toegepast, blijkt ook op te gaan voor een netwerk

van mensen. De waarde van het netwerk neemt toe met het aantal actieve deelnemers.

Netwerken is en blijft in beginsel een kwestie van bouwen en onderhouden van relaties met mensen.

Er wordt in de literatuur wel gesproken over het verschil in strong ties en weak ties in netwerken.

Strong ties zijn relaties tussen mensen die zeer regelmatig contact met elkaar hebben. Zwakke

connecties (weak ties) zijn contacten waar je zelden mee communiceert. Sociale media zijn een

middel om snel en eenvoudig te zorgen dat het aantal contactmomenten in een netwerk

toeneemt. Overigens is de theorie van Mark Granovetter12 in deze context interessant (The Strength

of Weak Ties, 1973). Kort samengevat komt deze theorie neer op het feit dat “Weak links”, zwakke

10 AMBER Alert: Het landelijke waarschuwingssysteem bij urgente kindervermissingen en -

ontvoeringen 11

Oprichter van 3COM en uitvinder van het Ethernet protocol 12 Hoogleraar Sociologie op Stanford

Masterthesis MCPm2, André Melsen

33

verbanden tussen mensen, sterker zijn dan we vaak denken. Mensen, dus ook politiemensen, die

actief zijn in sociale netwerken krijgen er dagelijks vele (via-via vrienden) zwakke verbanden bij.

4.4 Conclusie

De Nederlandse politie wil maatschappelijk geïntegreerd werken. Om haar taken zo optimaal

mogelijk uit te kunnen voeren wil ze zoveel mogelijk middenin deze maatschappij staan. Aangezien

de politie vanwege haar taakstelling en het aan haar toegekende geweldsmonopolie een

bijzondere positie inneemt, is het belangrijk dat ze kan beschikken over kwalitatief goede

netwerkrelaties. De waarde van maatschappelijke integratie is in de afgelopen jaren onderstreept

door maatschappelijke spanningen. Denk hierbij aan de aanslagen van 11 september 2001, de

moord op Theo van Gogh en het uitbrengen van de film “Fitna”. Het feit dat de politie, mede

dankzij het gebiedsgebonden werken, dicht bij de bevolking staat, heeft toen veel voordeel

opgeleverd. De politie heeft hierdoor niet alleen “de vinger aan de pols”, maar kan ook vroegtijdig

inzetten op het gebruik van strategieën die mogelijk een de-escalerend effect kunnen hebben op

maatschappelijke spanningen. Zo kan de politie bijdragen aan het bevorderen en in stand houden

van openbare orde en veiligheid.

Sociale media zijn absoluut bruikbaar en door de maatschappelijke en technologische

ontwikkelingen inmiddels ook onmisbaar voor het opbouwen en onderhouden van netwerkrelaties.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

34

Hoofdstuk 5 Het nut van netwerkrelaties in de praktijk

Ten behoeve van dit onderzoek werden twee recente casussen onderzocht die alles in zich hadden

om te ontaarden in grootschalige ordeverstoringen. Het betreft een incident in de Antwerpse wijk

Borgerhout waar op 23 oktober 2011 tijdens een uit de hand gelopen overval een jonge overvaller

van allochtone afkomst wordt doodgestoken door een autochtone Belg.

De andere casus zijn de rellen op het Jonckbloetplein te Den Haag, na wedstrijden van het

Nederlands elftal tijdens een eindtoernooi voetbal.

5.1 Casus Borgerhout

5.1.1 Context

Borgerhout is een district van de stad Antwerpen en is opgedeeld in twee wijken: Borgerhout

Intramuros (BIM) en Borgerhout Extramuros (BEM).

BIM maakt deel uit van de negentiende-eeuwse stadsgordel opgetrokken rond de Antwerpse

binnenstad. Na de de-industrialisatie raakte deze wijk in verval en ontstonden aanzienlijke

verschuivingen in de populatie. Hogere inkomensgroepen verlieten de wijk en lagere

inkomensgroepen bleven achter. Een aantal decennia later namen nieuwe migranten, vooral van

Marokkaanse, maar ook Turkse afkomst (arbeidsmigranten) hun intrek in BIM. Een belangrijke reden

hiervoor was dat er goedkope woningen te vinden waren. Na deze categorie inwoners kwamen

ook Europese migranten en asielzoekers naar deze wijk. Borgerhout is een dichtbevolkt gebied,

waar ruim 40.000 mensen wonen. Daarbij zijn veel gezinnen met veel kinderen. Het aandeel

allochtone bewoners in die wijk ligt beduidend hoger dan het stedelijk gemiddelde, zeker in het

noordelijk deel van de wijk. Ongeveer vijftig procent van de allochtone bewoners is van

Marokkaanse afkomst.

BIM vertoont alle kenmerken van een sociaaleconomische achterstandswijk: de werkloosheid is er

hoog en het opleidingsniveau is relatief laag.

BEM is een wijk met een sterkere sociaaleconomische positie. De inkomens en het gemiddelde

opleidingsniveau liggen op een hoger niveau. Er wonen ook minder werkelozen als in BIM.

BIM heeft een relatief jonge bevolking in vergelijking tot BEM. Ook in vergelijking met de stad

Antwerpen heeft BIM een relatief jonge bevolking. Hoewel precieze cijfers ontbreken, is het

aannemelijk dat de jongere populatie te verklaren is door de vele jonge migrantenfamilies13. De

gezinnen in BIM zijn ook groter dan in de stad of in BEM.

Hoewel moslims van Marokkaanse afkomst in Antwerpen de grootste etnische minderheidsgroep

vormen, zijn er ook onder andere moslims van Turkse, Tsjetsjeense, Senegalese en Pakistaanse

afkomst. Hun gemeenschappelijke, algemene moslimachtergrond zou men kunnen beschouwen als

een gemeenschappelijke noemer, maar elke etnische groep heeft zijn eigen kenmerken. Zelfs

binnen een etnische of nationale groep zijn er veel verschillen; veel Marokkanen in Antwerpen en

Borgerhout hebben bijvoorbeeld een Berberse achtergrond (Open Society Foundations, 2011).

13 In het district leven meer dan 100 verschillende nationaliteiten samen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

35

5.1.2 De wijk Borgerhout en openbare orde

Borgerhout is gedurende het laatste decennium met enige regelmaat het toneel geweest van

ongeregeldheden. Een aantal wordt hier kort beschreven:

Op 26 november 2002 braken op de Turnhoutsebaan in Borgerhout rellen uit nadat

Mohamed Achrak, een islamleraar, was neergeschoten door zijn blanke buurman. Volgens

de politie was de dader geestelijk gestoord en speelde racisme hier geen rol. Veel

Marokkaanse wijkbewoners dachten hier anders over. In hun ogen was er wel degelijk

sprake van racisme. Zij koelden hun woede op auto’s, winkels, voorbijgangers en de politie

(Adang, 2010, p. 33).

Op oudejaarsdag 2008 loopt een betoging van de AEL (Arabische Europese Liga) tegen de

militaire interventie van Israël in de Gazastrook uit de hand.

Alhoewel er toestemming was verleend voor deze betoging slaagde de politie er niet in om

het AEL-geweld te controleren en de relschoppers in bedwang te houden. Auto's en winkels

werden beschadigd, politieagenten werden gemolesteerd en met stenen bekogeld, AEL-

betogers probeerden op te rukken naar de Joodse wijk.

Op 21 april 2011 ontstonden er rellen. Na een verloren wedstrijd van FC Barcelona tegen

Real Madrid trokken groepen jongeren de straat op en reageerden zich af op een aantal

politiemensen van de lokale politie die toevallig in de buurt waren en op passerende bussen

van het openbaar vervoer.

Op zaterdag 15 september 2012 kwam het tot incidenten met jongeren die wilden betogen

tegen een anti-islamfilmpje. De politie heeft de menigte uiteengedreven met de wapenstok

en ongeveer 150 mensen zijn opgepakt. De organisatoren hadden van het stadsbestuur

geen toelating gekregen om te betogen tegen een anti-islamvideo die al enkele dagen op

het internet te zien is en die wereldwijd al tot veel problemen en onlusten had geleid.

Ondanks dit verbod om te betogen verschenen veel jongeren in een zijstraat van de

Turnhoutsebaan. Ze waren blijkbaar opgeroepen via sms en scandeerden slogans tijdens de

traditionele Reuzenstoet die toen plaatsvond in de stad. Toen de politie één van de leiders

oppakte, werd de sfeer nog grimmiger en kwam het tot incidenten. De jongeren

probeerden hierna de Turnhoutsebaan te bereiken, maar werden door de politie met de

wapenstok uiteengedreven. Ruim 120 relschoppers werden opgepakt.

5.1.3 Het incident

Op 23 oktober 2011 dringen twee jonge overvallers de woning van een bejaard echtpaar binnen.

Hun woning is gelegen aan de Vooruitzichtstraat in Borgerhout. Omdat er werd aangebeld, deed

de bejaarde mannelijke bewoner Roger V., (een gepensioneerde juwelier) de deur open. Hij kwam

oog in oog te staan met twee jonge allochtone mannen die uit waren op zijn geld. V. probeerde de

deur snel dicht te doen, maar de twee jonge overvallers slaagden erin om de woning binnen te

dringen.

Ze bedreigden de 84-jarige man en diens hoogbejaarde echtgenote met een steekwapen en

proberen hem zo te verplichten om zijn kluis te openen. Tijdens deze overval weet de bejaarde man

een mes bemachtigen. Daarmee ging de tachtiger zijn belagers te lijf. Tijdens deze schermutseling

kreeg één van de twee jonge overvallers een messteek in de halsstreek.

De toegebrachte steekwond veroorzaakte meteen een slagaderlijke bloeding en beide overvallers

vluchten de woning uit. Op straat scheidden klaarblijkelijk hun wegen. De gewonde dader zag

tijdens zijn vlucht een bekende van hem in zijn personenauto voorbij rijden. Hij maande deze kennis

te stoppen en verzocht om naar het ziekenhuis te worden gebracht. Onderweg naar het ziekenhuis

ging zijn toestand snel achteruit.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

36

Daarop besloot de kennis van het slachtoffer dat de gewonde jongeman beter met een

ziekenwagen naar het ziekenhuis kon worden gebracht en stopte ter hoogte van een

groentewinkel. De overvaller stapt hier nog wel uit, maar is zodanig verzwakt dat hij op straat

bewusteloos in elkaar zakt.

5.1.4 Aanpak hulpdiensten en reactie burgers

De gewaarschuwde hulpdiensten waren na de melding over de gewonde man snel ter plekke,

maar bij aankomst bleek de jonge overvaller al aan zijn verwondingen te zijn overleden. Al snel

bleek dat het hier ging om de zestienjarige Ilyas El-Hassani, een jongen van Marokkaanse origine.

Nabij de woning van het bejaarde echtpaar lopen de spanningen kort na het voorval behoorlijk op.

Er zijn veel omstanders op de been en er is onder andere via telefoon en sociale media veel

berichtenverkeer over het noodlottige voorval. Het publiek is verontwaardigd en roept leuzen. Ook

de politie is snel ter plaatse en begint met het creëren van een afzetting. Hiertoe houdt het

geüniformeerde politiepersoneel het publiek op afstand. Het bejaarde echtpaar wordt door de

politie overgebracht naar het nabij gelegen politiebureau in de Handelstraat. Al snel verzamelt zich

voor dit politiebureau een woedende menigte. De dienstdoende politieagenten horen dat er

leuzen worden geroepen en zien ongeveer 50 tot 60 mensen voor het politiebureau staan. Deze

groep bestaat hoofdzakelijk uit jonge mannen van allochtone afkomst. Om te voorkomen dat het

desbetreffende politiebureau door de woedende menigte wordt bestormd, laat men aan de

voorzijde rolluiken naar beneden zakken.

Al snel wordt besloten om het zogenaamde bemiddelingsteam van de Antwerpse politie ter plaatse

te vragen. Men beseft namelijk dat deze situatie veel risico tot escalatie in zich heeft. Het

bemiddelingsteam is gespecialiseerd in het voorkomen of temperen van situaties die kunnen leiden

tot ordeverstoringen. Men wil op die manier proberen om de hoog oplopende emoties te temperen

en daarmee voorkomen dat er rellen ontstaan. Het bemiddelingsteam was al in dienst vanwege

een manifestatie van Sharia4Belgium op de Groenplaats in het centrum van Antwerpen. Dit

betekent dat de speciaal geselecteerde en opgeleide politiemensen van dit team relatief snel ter

plaatse zijn. Na een kort overleg met de aanwezige politiemensen beginnen de leden van het

bemmidelingsteam meteen met hun werkzaamheden. De politiemensen maken gebruik van de

contacten met een aantal jongeren die ze, dankzij hun netwerkactiviteiten hebben. Ze spreken

deze jongeren aan en vertellen wat de politie aan het doen is en waarom ze dit doet. Wat men ook

bewust heeft gedaan is snel communiceren dat in dit geval geen sprake was van een racistische

daad, maar een uit de hand gelopen overval waarbij de dader helaas is komen te overlijden.

“Daar zijn meerdere redenen voor te bedenken: ten eerste was het de schuld van die jongen zelf.

Ten tweede hebben zowel de politie als de familie hun best gedaan om het rustig te houden. Dit

gebeurde door mensen aan te spreken.”

(Antwoord van één van de geïnterviewde burgers op de vraag waarom er volgens hem geen rellen

zijn ontstaan in Borgerhout)

Tevens verzoekt men deze jongeren om hun invloed aan te wenden en daarmee andere jongeren

tot rust te manen.

Eén van de leden van het bemiddelingsteam kende een oom van de overleden overvaller. Dankzij

dit contact heeft ook de familie een boodschap tot rust uitgedragen. Opvallend is ook de rol van

een aantal oudere Marokkaanse buurtbewoners die de-escalerend werkt op (allochtone) jongeren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

37

Behoudens het bemiddelingsteam is ook de ME en AE14 aanwezig. Dit is gebruikelijk tijdens inzetten

van het bemiddelingsteam. Ondanks de voorkeur voor de-escalerende interventie, wordt toch altijd

rekening gehouden met de mogelijke noodzaak tot het inzetten van repressieve maatregelen.

Er ontstaan geen rellen naar aanleiding van dit incident en het blijft ook later betrekkelijk rustig.

Journalisten willen de volgende dag van het gerecht weten of het dodelijke slachtoffer al eerder

misdrijven had gepleegd, maar krijgen op hun vragen geen reactie. Later bleek overigens dat het

slachtoffer al eerder met politie en justitie in aanraking was geweest. Roger V. werd door de politie

voor verhoor meegenomen, maar de man was nog zodanig in shock dat een uitgebreid verhoor

onmogelijk was. Om verdere escalatie te voorkomen wordt het oudere echtpaar op een geheime

locatie ondergebracht en wordt de woning waarin de dodelijke steekpartij plaatsvond tijdelijk

bewaakt door de politie. De politie heeft nog enige tijd na dit incident intensief contact gehouden

met haar netwerk onder de buurtbewoners en relevante instanties van Borgerhout. Ondanks de

bewaking van de betrokken woning zijn hiervan later toch enkele ruiten ingegooid. Het echtpaar is

enkele maanden later verhuisd.

5.2 Casus Jonckbloetplein

5.2.1 Context

Het Jonckbloetplein ligt in de Haagse volkswijk het Laakkwartier. Het stadsdeel Laak is geografische

gezien een tamelijk homogeen, aaneengesloten gebied. Vooral water verdeelt het stadsdeel in te

onderscheiden woonwijken en -buurten en bedrijfsterreinen.

Met 39.945 inwoners15 is Laak het stadsdeel met het kleinste aantal inwoners van de gemeente Den

Haag. Het gemiddeld besteedbaar gezinsinkomen is er het laagst van alle stadsdelen van Den

Haag.

De bewoners van Laak zijn gemiddeld genomen vrij jong, afgezet tegen de gemiddelde leeftijd van

alle inwoners van de gemeente Den Haag. Iets meer dan een derde van de inwoners van stadsdeel

Laak is van autochtone afkomst (34,5%). Op het Centrum na wonen in Laak de minste autochtone

Nederlanders. De groep Surinamers en de 'overig niet-westerse allochtonen' zijn over heel Den Haag

genomen in stadsdeel Laak het hoogst.

Van de bewoners van stadsdeel Laak van 16 jaar en ouder heeft bijna de helft (46%) een relatief

laag opleidingsniveau (maximaal lbo/mavo/vmbo). Laak heeft procentueel gezien de laagst

opgeleide bewoners van alle stadsdelen van Den Haag.

Van de beroepsbevolking van stadsdeel Laak, verricht 11,7% geen betaald werk. Dit ligt behoorlijk

boven het Haagse gemiddelde: het gemiddelde percentage niet werkende werkzoekenden

(NWW’ers) in Den Haag bedraagt 8,9%. Laak heeft op het Centrum na het hoogste aandeel

bijstandsgerechtigden in Den Haag (8,9% van de potentiële beroepsbevolking in Laak heeft een

bijstandsuitkering; het Haagse gemiddelde ligt op 6,8%).

(Aan de slag in Laak!, bestuurlijke samenvatting stadsdeelplan 2012 - 2015, 2012).

14 Antwerpen gebruikt het “Nederlandse model” van ME en AE. 15 peildatum april 2012

Masterthesis MCPm2, André Melsen

38

5.2.2 Aanleiding

Het Jonckbloetplein heeft een roemruchte historie voor wat betreft openbare ordeproblematiek.

Eind jaren zeventig van de vorige eeuw was Den Haag en met name de wijk Laak, met daarin ook

het Jonckbloetplein, met enige regelmaat het toneel van zogenaamde “zomerrellen”. In de zomer

van 1979 veranderden delen van Den Haag drie weken lang in een slagveld. Tussen 28 juli en 14

augustus werd door jongeren tegen de politie gevochten. In 1979 begonnen de rellen toen

jongeren de ruit van een winkel ingooiden en de eigenaar mishandelden. De ter plaatse gekomen

politie werd met stenen en flessen bekogeld. Een politieagent en zijn hond raakten hierbij gewond

en politievoertuigen werden beschadigd. Iemand duwde vanaf een dak een schoorsteen op een

agent. De politie trok zich terug. Vier panden gingen in vlammen op. Bussen werden bekogeld en

telefooncellen en ander straatmeubilair vernield (Schrover, 2011).

Sinds de successen van het Nederlands elftal op het EK in Duitsland werd het een soort traditie dat

er na iedere wedstrijd van het Nederlands elftal op een eindtoernooi, rellen uitbraken tussen de

politie en relschoppers.

“Sinds 1988, het jaar waarin het Nederlands voetbalelftal Europees kampioen werd, is het

Jonckbloetplein na iedere wedstrijd van het Nederlands voetbalelftal het toneel van rellen. Hierbij

komt het er kort gezegd op neer dat wijkbewoners na wedstrijden van “oranje” zich verzamelen

rondom het Jonckbloetplein. Het maakt deze mensen niet uit of het verkeer of andere

buurtbewoners hier last van hebben, men doet dit gewoon. Op enig moment wordt er een voetbal

het plein op geschoten en gaat men voetballen. Hierbij is er altijd wel iemand die aanleiding ziet

om zich tegen de politie te keren, waarop ellende ontstaat. Bijna altijd mondt dit uit in geweld

tussen politie en burgers, vernielingen en andere ongewenste effecten. Het is een soort van

uitdagen van de politie en men wil een ME-optreden forceren. Dat vindt een groot aantal mensen

leuk. Het is een moment om tegen de politie te gaan rellen”

(Bron: interview strategisch leidinggevende Politie Haaglanden, d.d. 17 augustus 2012)

Omdat zowel het gemeentebestuur als de politie Haaglanden, mede gevoed door klachten van

wijkbewoners, voornemens waren om deze traditie tijdens het EK 2012 te beëindigen werd besloten

om voor een afwijkende aanpak te kiezen. Doelbewust werd de beleidskeuze gemaakt om de

traditie van rellen te doorbreken en de overlast te beperken. Uiteindelijk wil men naar een situatie

waarbij het na wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens eindtoernooien gewoon rustig blijft.

5.2.3 Reacties /werkwijze politie

De politie Haaglanden trekt, samen met andere partners in veiligheid, de conclusie dat men af wil

van de traditie van rellen op het Jonckbloetplein na wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens

eindronden. Hiertoe moeten een aantal maatregelen worden genomen en keuzes worden

gemaakt. Naast het aanpassen van het juridisch instrumentarium, kiest men voor een

tweesporenbeleid voor wat betreft het politieoptreden tijdens en na de wedstrijden van het

Nederlands elftal tijdens het EK 2012. Enerzijds wil men door middel van afspraken en een vorm van

co-creatie proberen om goedwillende burgers te bewegen om niet naar het plein te gaan en het

rustig te houden. Anderzijds geldt voor mensen die, ondanks alle waarschuwingen en afspraken,

toch naar het plein gaan en de openbare orde willen verstoren een zeer lage tolerantiegrens. Deze

Masterthesis MCPm2, André Melsen

39

tolerantiegrens wil men robuust handhaven en bij overtreding is het streven er op gericht om ook

zoveel mogelijk repressief te handhaven.

Al in een vroeg stadium wordt op zowel politiek-bestuurlijk als op wijkniveau gebruik gemaakt van

de aanwezige netwerkrelaties. Met de burgemeester worden bijvoorbeeld heel duidelijke afspraken

gemaakt over beleidsuitgangspunten en in te zetten interventiemogelijkheden. Ook is er, in

overeenstemming met de burgemeester, gekozen voor een afwijkend juridisch instrumentarium. Dit

zorgt er voor dat de politie bij (dreigende) verstoring van de openbare orde op gezag van de

burgemeester alle benodigde maatregelen kan nemen, die noodzakelijk worden geacht voor de

handhaving van de openbare orde. De politie Haaglanden heeft voldoende mensen en middelen

“on the spot” ter beschikking en kan daardoor, indien nodig, robuust op treden.

Voorafgaande aan het EK wordt door de politie via allerlei kanalen gecommuniceerd wat de

afspraken en tolerantiegrenzen zullen zijn met betrekking tot de openbare orde. Er wordt intensief

contact gezocht met goedwillende wijkbewoners teneinde deze te bewegen om zo min mogelijk

aanwezig te zijn op het Jonckbloetplein en daar waar het kan, te zorgen dat er geen rellen

ontstaan. Enkele partners worden ook gevraagd om tijdens de wedstrijddagen van het Nederlands

elftal actief op straat aanwezig te zijn en daar waar nodig mensen proactief aan te spreken en hen

nogmaals te wijzen op de afgekondigde tolerantiegrenzen.

Ook via sociale media wordt door de afdeling communicatie actief boodschappen uitgezonden.

Dankzij de sociale media krijgt men tijdens de eerste avond al vroeg in beeld dat een groep ADO-

supporters, ondanks alle genomen maatregelen, toch naar het Jonckbloetplein wil komen.

5.3 Bevindingen naar aanleiding van de twee onderzochte casussen

5.3.1 Het nut van de bestaande netwerkrelaties

Beide praktijkvoorbeelden tonen aan dat het nut heeft om vooraf te investeren in netwerkrelaties. In

Antwerpen had men veel profijt van de relaties die men, dankzij de collega’s van het zogenaamde

bemiddelingsteam, had met de familie van de overleden overvaller. Een oom van de familie was

bereid om namens de familie een boodschap te verspreiden. Deze luidde dat het de wens van de

familie was om het rustig en waardig te houden. Veel geïnterviewden gaven aan dat dit één van

de redenen was waarom er geen ordeverstoringen zijn geweest na dit incident. Een andere

duidelijke reden waarom er geen rellen zijn ontstaan is het gegeven dat veel mensen het beeld

hadden dat hier geen sprake was van een etnisch getint misdrijf, maar een uit de hand gelopen

overval. De politie Antwerpen heeft met succes dit incident als zodanig weten te “framen”. Dankzij

kennis van haar netwerk kon men inschatten hoe de bevolking op een dergelijke boodschap zou

reageren. Bovendien heeft men dit netwerk ook gebruikt om dit “frame” succesvol te verspreiden.

Ook werden bekende sleutelfiguren die men ter plaatse trof, persoonlijk aangesproken en gevraagd

om vrienden en bekenden rustig te houden.

In Den Haag heeft men via het bestaande netwerk vooraf heel duidelijk afspraken kunnen maken

en uitleg kunnen geven over het gekozen beleid. Bovendien was hier, dankzij de goede netwerken,

ook in zekere zin van co-creatie. Burgers en andere (professionele) partners werden vooraf

betrokken bij de te nemen maatregelen. Burgemeester Van den Aartsen heeft zelfs nog persoonlijk

gesprekken vooraf gevoerd met bewoners, hetgeen erg werd gewaardeerd.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

40

Tijdens de inzet had men, mede dankzij netwerkrelaties, goed beeld op relevante ontwikkelingen en

kon men daar waar nodig tijdig de-escalerende maatregelen nemen. Bovendien werden burgers

ingezet (onder andere Marokkaanse buurtvaders) om samen met wijkagenten personen actief en

persoonlijk te benaderen.

In beide casussen gaven meerdere geïnterviewden aan dat ze zich hebben onthouden van

relgedrag omdat ze er van uit gingen dat de politie hen persoonlijk kende. Zeker de mensen die bij

naam of bijnaam werden aangesproken, gaven aan dat dit één van de redenen was om geen

strafbare gedragingen te gaan plegen.

5.3.1 Adang-Horowitz model

Al eerder werd het Adang-Horowitz model genoemd (paragraaf 3.5). Dit model noemt vier factoren

die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van grootschalige ordeverstoringen. Andersom betekent dit

ook dat wanneer één van deze vier factoren ontbreekt deze orderverstoringen zich niet voor zullen

doen. Kijkend naar de twee voorgaande incidenten kun je de conclusie trekken dat in Antwerpen,

dankzij het framen van de gebeurtenis in een niet etnisch gerelateerd incident, er geen massale

verontwaardiging werd opgeroepen. Daardoor ontstond ook niet het beeld dat geweld een

legitieme actie was. Ook niet onbelangrijk is het feit dat een aantal respondenten aangaf dat ze

het idee hadden dat de politie hen goed kende. Hierdoor schatten ze de kans om ongestraft

geweld toe te kunnen passen vrij laag in. Dit laatste blijkt ook uit de interviews die in Den Haag met

burgers werden gehouden. Daarnaast is de relatie in Den Haag tussen het publiek en de politie

dankzij de jarenlange structurele investeringen in netwerkrelaties redelijk goed te noemen.

Naar aanleiding van de gehouden interviews ontstaat het beeld dat de Haagse politie, of in ieder

geval de wijkagent en zijn collega’s van bureau Laak, een goed imago hebben. Dit heeft uiteraard

een positieve uitwerking op het relationele niveau.

5.3.2 De rol van social media

Eén van de deelvragen van dit onderzoek had betrekking op het nut van sociale media voor het

opbouwen en onderhouden van netwerkrelaties. Daarom is hiervoor tijdens het onderzoek van de

twee gekozen praktijkgevallen, aandacht geweest. Het gebruik van sociale media voorafgaand,

tijdens en na het incident werd in de vraagstelling en het onderzoek meegenomen.

Voor de casus Borgerhout kan de conclusie worden getrokken dat sociale media binnen de

werkwijze van de Antwerpse politie geen enkele rol hebben gespeeld. Er werd door de politie geen

gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de sociale media bieden. Er werd niet gekeken en ook

gebruikte men de mogelijkheden om boodschappen te zenden niet.

Diverse politiemensen en burgers gaven tijdens interviews aan dat er door burgers wel degelijk

gebruik is gemaakt van sociale media om meningen en nieuwtjes over het incident te verspreiden.

Onderzoek leerde dat in verband met de onderzochte casus inderdaad activiteiten op de sociale

media te vinden waren. Er zijn diverse tweets en blogs gevonden met betrekking tot het incident. De

antwoorden van sommige respondenten uit Borgerhout, bevestigen dit beeld (zie bijlage vier).

De politie Haaglanden maakt al langere tijd gebruik van de mogelijkheden die sociale media

bieden. Danielle Fictorie concludeert in haar onderzoek (Social media for social order, 2012) naar

de inzet van Twitter ten behoeve van crowd control tijdens het EK 2012 dat Haaglanden één van de

korpsen is die hierin voorop loopt.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

41

Er werd bewust gebruik gemaakt van sociale media. Vooraf werd actief gescand (kijken). Eén van

de opbrengsten was dat men vooraf redelijk in kon schatten hoe een deel van de bevolking dacht

over het afgekondigde beleid m.b.t. het Jonckbloetplein. Ook werden vooraf diverse

boodschappen gezonden (zenden). Tijdens de inzetten van de politie bleef men de mogelijkheden

om via sociale media de stemming te peilen, ontwikkelingen te volgen en boodschappen uit te

zenden benutten. Dit heeft meerdere keren tot vroegtijdige identificatie van mogelijke problemen

geleid. Mede hierdoor kon de politie (samen met andere partners in veiligheid) proactief handelen

om escalatie te voorkomen. Ook na de incidenten aangaande het Jonckbloetplein is de politie de

mogelijkheden van sociale media blijven benutten. Opvallend is wel dat wijkagenten geen

berichten via sociale media mochten verspreiden die betrekking hadden op het EK. Deze

bevoegdheid was exclusief toebedeeld aan de afdeling communicatie.

5.3.3 Draagvlak voor netwerken

Zeker bij een organisatie als de politie straalt een slechte presentatie of grondhouding van

één politieambtenaar op de gehele organisatie af. Het is dus belangrijk dat alle werknemers

van, in dit geval de politie, hier rekening mee houden (Janssen, 2011, p. 149). Er moet binnen de

gehele organisatie voldoende draagvlak zijn om te willen netwerken. Dit inzicht wordt

bevestigd na analyse van de interviews die in zowel Den Haag als Antwerpen werden gehouden.

Met name in Antwerpen hadden de geïnterviewde burgers het beeld dat veel politiemensen niet

klantvriendelijk optreden in hun directe contact met burgers. Er wordt zelfs regelmatig melding

gemaakt van discriminatie door politiemensen. Dit beeld wordt overigens ook

bevestigd door professionals van netwerkpartners en geïnterviewde Antwerpse politiemensen.

Uiteraard is dit niet bevorderlijk voor het imago van een politieorganisatie en werkt dit uiteindelijk

contraproductief voor de inspanningen om netwerkrelaties aan te gaan. In Den Haag werd tijdens

de interviews met wijkbewoners geen enkele keer gesproken over discriminatie door politiemensen.

Wel werd bijvoorbeeld melding gemaakt dat sommige ME’ers zich onnodig ruw hadden gedragen

tijdens hun werkzaamheden op het Jonckbloetplein. Dat is niet bevorderlijk voor het totaalbeeld dat

men van “de politie” heeft. Over het algemeen heeft de politie Haaglanden, of in ieder geval het

wijkteam Laak, een positief imago.

Het is een bekend verschijnsel dat we als mens de neiging hebben om te simplificeren. Dat maakt

het voor ons veel makkelijker om gedachten over bepaalde groepen te categoriseren. Door

ongewenst gedrag van politiemensen kan “zwart-wit denken” ontstaan, waardoor mensen niet

meer genuanceerd kunnen omgaan met (in dit geval) crisisinterventies van de politie. Hierdoor

ontstaat het risico dat de kansen om in crisissituaties gebruik te kunnen maken van

netwerkverbindingen afnemen.

5.3.4 Empathie en handhaven

In beide casussen is gebruik gemaakt van een combinatie van empathie (inzetten van

netwerkrelaties) en handhaven (repressief interveniëren). De politie heeft vanaf het begin

aangegeven dat ze in beide casussen zo “vreedzaam” mogelijk de orde zou willen garanderen.

Tegelijkertijd gaf ze ook duidelijk aan waar de grenzen lagen. Het feit ze ook daadwerkelijk

beschikte over de mensen en middelen om eventueel repressief in te kunnen grijpen, heeft een

aantal geïnterviewde personen gemotiveerd om zich aan de vooraf bekend gemaakte

tolerantiegrenzen te houden. Overigens wordt deze combinatie van empathie en handhaven al

langer met succes toegepast. De politie steekt in principe in op een vreedzame benadering, maar

Masterthesis MCPm2, André Melsen

42

houdt rekening met het feit dat er altijd mensen zijn die ondanks deze klantvriendelijke

grondhouding toch over (willen) gaan tot openbare ordeverstoringen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

43

Hoofdstuk 6 Discussie

Voor dit onderzoek kon ik mij slechts beperken tot secundaire bronnen en gesprekken met

deskundigen en direct betrokken personen. Tijdens de incidenten in Borgerhout en Den Haag heb ik

niet “live” mee kunnen kijken. Tevens ben ik mij er van bewust dat ik, vanwege mijn

politieachtergrond, vrijwel zeker gekleurd naar bepaalde gegevens en situaties heb gekeken.

Derhalve zullen de uitkomsten van dit onderzoek geen “hard science” zijn, waarin alles met

volledige nauwkeurigheid is bewezen.

Ik heb voor deze casussen gekozen omdat ze beide niet zijn geëscaleerd, relatief kort van aard

waren, veel media-aandacht kregen en netwerken een rol speelde in de gekozen strategieën. Er

zijn echter ook grote verschillen tussen beide gebeurtenissen. Het incident in Borgerhout was

onvoorspelbaar, terwijl de mogelijke ordeverstoringen op het Jonckbloetplein op basis van

ervaringen uit het verleden voorspelbaar waren. Dit betekent natuurlijk iets voor de wijze waarop

beide politiekorpsen met de incidenten omgingen.

Ik heb geprobeerd om een afgewogen vertegenwoordiging in gesprekspartners te krijgen van

mensen die beroepsmatig bij beide incidenten betrokken zijn geweest. Dit vooral in verband met de

evenwichtigheid van het onderzoek. Ik heb veel tijd en energie gestopt in het vinden van personen

die vanwege hun deskundigheid of betrokkenheid interessant waren om te interviewen. Als ik nu

kritisch kijk naar de lijst met respondenten, realiseer ik me dat het aantal politiemensen toch is

oververtegenwoordigd.

Tijdens mijn onderzoek werd ik een aantal keer geconfronteerd met de vraag wie verantwoordelijk is

(of de centrale actor zou moeten zijn) voor het aangaan van netwerkrelaties. In het onderzoek

“Politie in de netwerksamenleving” (Helsloot, Groenendaal en Warners, 2012), wordt in paragraaf 2.4

en hoofdstuk 3 hierover het nodige beschreven. Over dit vraagstuk zijn verschillende visies te

ontdekken. Zo vermeldt Van Duin in zijn lectorale rede van 1 februari 2012 : “Ik weet wel dat we het

met elkaar zo ingewikkeld hebben gemaakt en dat - hoe clichématig het ook klinkt - alles met alles

samenhangt. Niemand is meer de baas, de regie is uit handen gegeven in onze

netwerksamenleving.” (van Duin, 2011, p. 14)

Opvallend veel respondenten hebben over dit vraagstuk, gevraagd en ongevraagd, uitspraken

gedaan. Regelmatig werd de gemeente genoemd als de centrale actor. Het ging dan over het

voeren van regie, beïnvloedingsmogelijkheden en kerntaken. Ook voor wat betreft

informatievraagstukken wordt de gemeente genoemd als centrale actor. Ik ben van mening dat

dit, zeker gelet op de komst van Nationale Politie, een belangrijk vraagstuk is en daarom nader

onderzoek behoeft.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

44

Hoofdstuk 7 Conclusies

In dit hoofdstuk zal ik de hoofdvraag van deze thesis beantwoorden. Om tot een gedegen

antwoord hierop te komen, moesten eerst de deelvragen worden beantwoord. Alle deelvragen zijn

in het voorgaande aan de orde geweest en zullen derhalve niet meer afzonderlijk worden

behandeld.

Hoofdvraag: Hoe kunnen netwerkrelaties door SGBO’s worden gebruikt voor het

beëindigen of beheersen van situaties waarin sprake is van maatschappelijke

onrust?

7.1 Legitimiteit en informatie

Janssen beschrijft in “Schering en inslag” (2011, p. 148) waarom het voor overheidsinstanties zo

belangrijk is om netwerkrelaties aan te gaan. Ze beargumenteert dat hierop twee antwoorden zijn

te geven. Allereerst kan het deelnemen aan netwerken er voor zorgen dat in cruciale

informatiebehoefte wordt voorzien. Ten tweede is het aangaan en onderhouden van netwerken

een belangrijke investering om de legitimiteit van, in dit geval, de politie en/of overheid te

waarborgen. Als het met de informatie en de legitimiteit goed zit kunnen netwerkrelaties gebruikt

worden om te beïnvloeden. Over de volgordelijkheid kan overigens wel worden gediscussieerd.

Eerst moet er worden geïnvesteerd in het verdienen van legitimiteit, voordat er überhaupt sprake

kan zijn van het ontvangen van enige informatie vanuit een doelgroep.

Het verkrijgen of behouden van de legitimiteit is een belangrijk effect van netwerkrelaties. Van den

Brink beredeneert in “Empathie en handhaven” (2010, p. 95) dat functionele legitimering vanuit

twee invalshoeken kan worden benaderd. In paragraaf 4.1 van dit onderzoek werd al verwezen

naar deze verschillende vormen van legitimering. Bij “verticale legitimering” gaat het vooral over de

relatie tussen politie, politiek en bestuur. Bij “horizontale legitimering” gaat het vooral om de

waardering die burgers hebben voor het werk van de politie. Hierbij staat vaak ook de symbolische

waarde van het politiewerk voorop: burgers hebben wel of niet het gevoel dat de politie hen helpt

en daadwerkelijk bijdraagt aan een rechtvaardiger en veiliger samenleving. Met name de laatste

variant van legitimiteit is in het kader van dit onderzoek relevant. Het feit dat de politie dankzij haar

gebiedsgebonden activiteiten relatief dicht bij de bevolking staat, draagt er aan bij dat de politie in

Nederland niet alleen weet wat er speelt, maar ook in staat is om daar waar nodig de-escalerend

met eventuele spanningen om te gaan. Daardoor kan netwerken een belangrijke bijdrage leveren

aan openbare orde en veiligheid.

Het verkrijgen van een goede informatiepositie is een belangrijk voordeel van netwerken. Hierbij

gaat het dan niet alleen om de informatiepositie van de politie of overheid, maar ook om de

informatiepositie van de burger. Het kan namelijk cruciaal zijn dat de politie bij de juiste personen of

instellingen informatie kwijt kan. Een hardnekkig probleem ten tijde van crises is namelijk het

ontstaan van geruchten en de vaak ongewenste gevolgen daarvan. Het is daarom wenselijk om

enerzijds informatie te halen ten behoeve van een goede beeldvorming, maar zeker ook om

Masterthesis MCPm2, André Melsen

45

informatie te brengen. Het benutten van fysieke en digitale contacten met sleutelfiguren, is hiertoe

erg bruikbaar.

Ook kan het nuttig zijn om informatie op een bepaalde manier te “framen”. Dankzij framing kan

informatie op een strategisch gewenste wijze worden gebracht. In de casus Borgerhout, heeft de

politie dit bewust toegepast. Al snel verspreidde men de boodschap dat er in die casus geen sprake

was van een racistische moord, maar dat het hier ging om een uit de hand gelopen overval. Veel

respondenten uit de wijk Borgerhout gaven tijdens de interviews aan dat dit voor hen een reden

was om geen strafbaar gedrag te gaan vertonen.

Communicatie en perceptie, een praktijkvoorbeeld:

Eén van de respondenten van dit onderzoek, een ambtenaar van de gemeente Barneveld,

vertelde dat tijdens de Mkz-crisis in 2001 het inzetten van wijkagenten een ommekeer betekende in

de gewelddadige confrontaties tussen politie en veeboeren. Aanvankelijk moest de politie fors

geweld gebruiken ten behoeve van het ruimen van mogelijk besmette veehouderijen. Toen na

enige gewelddadige confrontaties de strategische keuze werd gemaakt om wijkagenten als

intermediair in te zetten tussen medewerkers van het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuur

en Visserij (LNV) en de boze veehouders, ontstond er ruimte voor een dialoog en kon ook informatie

op een goede manier direct bij de doelgroep worden gebracht. Uit latere evaluaties bleek dat een

belangrijke reden voor de massale boosheid en het geboden verzet zijn oorsprong had in

onduidelijkheid. Onduidelijkheid over bijvoorbeeld regelgeving en over het beleid ten aanzien van

bijzondere diersoorten. Dankzij de bemiddelende rol van wijkagenten kon er informatie worden

gebracht van medewerkers van LNV richting de boeren. Hierdoor konden veel geruchten worden

ontkracht en werd het beeld dat de getroffen boeren hadden over de situatie (gedeeltelijk)

omgebogen (Abbas et al., 2002).

Het Thomas-theorema (vernoemd naar de socioloog William Isaac Thomas) is een begrip uit de

sociologie dat weergeeft dat wanneer mensen situaties als werkelijk definiëren, die situaties ook

werkelijke gevolgen krijgen. De definitie of perceptie van de situatie was hier van invloed op het

handelen van de boze boeren. Het feit dat, mede dankzij de bemiddelende rol van wijkagenten,

de boeren een ander beeld van de situatie kregen betekende het begin van een enigszins

werkbare verstandhouding tijdens deze dierziektecrisis.

Tijdens de casus Jonckbloetplein heeft de politie ook boodschappen verspreid onder het publiek.

Naast de traditionele kanalen (wijkagent, brieven, buurtkranten en dergelijke) werd ook gebruik

gemaakt van sociale media. Dit bleek een bruikbare combinatie om door middel van het brengen

van informatie of boodschappen de openbare orde positief te beïnvloeden.

7.2 Het nut van netwerkrelaties voor crisismanagement

In paragraaf 4.4 dat gaat over de relevantie van dit onderzoek, staat ondermeer dat één van de

doelstellingen van dit onderzoek is om crisisteams tijdens rampen en crises gebruik te laten maken

van de mogelijkheden die netwerkrelaties kunnen bieden. Dat is ook de reden waarom in 2009 de

functionaliteit van Hoofd Handhaven Netwerken aan het zogenaamde knoppenmodel werd

toegevoegd. Deze functionaris zou, zeker in situaties waarin sprake is van maatschappelijke onrust,

de centrale actor moeten zijn die faciliteert dat er dankzij bestaande netwerkrelaties de-

escalerende interventies kunnen worden toegepast. Dit met het uiteindelijke doel om zo snel

mogelijk terug te keren naar de normale situatie.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

46

Tijdens rampen en crises is de BOB-cyclus16 een bekende methode die crisisteams gebruiken om op

een gestructureerde manier tot crisisbesluitvorming te komen. Ook op de politieacademie wordt de

BOB-cyclus aan studenten aangereikt. Een model dat de volledige BOB-cyclus in zich heeft en

crisisteams in staat stelt om op een gestructureerde wijze een aantal stappen te doorlopen, is het

risico-analysemodel. Als deze teams dit model als een cyclisch terugkerend instrument gebruiken,

zijn ze in staat om stap voor stap vóór het probleem te komen én te blijven.

Risico identificatie

Monitoren effect van Risico analyse

gekozen maatregelen

Risico managen Inschatten waar-

(maatregelen kiezen) schijnlijkheid

Risico prioriteren

(Figuur 6: risico-analysemodel)

Dit model kan tijdens alle soorten rampen en crises worden toegepast.

Aan de hand van dit model zal stapsgewijs worden beschreven hoe goede netwerkrelaties een

positieve invloed kunnen hebben op, in dit geval, het beëindigen of beheersen van situaties waarin

sprake is van maatschappelijke onrust.

7.2.1 Risico identificatie

De meest optimale situatie is dat risico’s zo vroeg mogelijk worden ontdekt. Het liefst zelfs voordat

de ongewenste effecten van deze risico’s zich gaan manifesteren. Door te kunnen beschikken over

verbindingen met sleutelfiguren is de kans groter dat, in ons geval, politiemensen informatie

opvangen die een voorbode kunnen zijn voor naderende (maatschappelijke) problemen. In “The

Politics of Crisismanagement” (Boin, ’t Hart, Stern en Sundelius, 2005, pp. 18-41) wordt beschreven

dat het belangrijk is dat veiligheidsorganisaties, zoals de politie, in staat zijn om zogenaamde “early

warnings” te identificeren om zo vroeg mogelijk te kunnen interveniëren. Hierdoor kunnen mogelijke

escalaties of “pressure cooker-situations” worden voorkomen. Een goede informatiepositie is

hiervoor absoluut noodzakelijk.

16 Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming. Deze stappen worden door bijna alle

crisisteams van de hulpdiensten gebruikt om te komen tot goede crisisbesluitvorming. Dit zowel

mono- als multidisciplinair. Deze “stappen” worden tijdens een inzet als een cyclisch proces telkens

opnieuw doorlopen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

47

7.2.2 Risico analyse

Eén van de kernvragen bij crisismanagement is: “Wat kan ons gebeuren en hoe erg is dat?”.

Zonder goede informatie-inwinning en veredeling van de beschikbare informatie, kan niet aan

beeldvorming worden gedaan. Zoals Janssen (2011) beschreef levert het hebben van kwalitatief

goede netwerkrelaties ondermeer een goede informatiepositie op.

Naast het identificeren van risico’s is het bepalend hoe het onderkende risico vervolgens wordt

ingeschat. Hoe beter de risico’s kunnen worden geanalyseerd, hoe beter men vervolgens de kans

of waarschijnlijkheid kan inschatten. De politie in Antwerpen, kwam mede dankzij de inzet van

politiemensen met kennis over “hun” wijkbewoners, tot de conclusie dat de dood van de jonge

overvaller in de wijk Borgerhout voor veel maatschappelijke onrust en mogelijk zelfs tot rellen zou

kunnen leiden. Vervolgens was men dankzij de verworven informatiepositie in staat om een goede

analyse te maken met betrekking tot de optredende risico’s.

7.2.3. Inschatten waarschijnlijkheid

Na de risico analyse volgt de vraag: “Hoe groot de kans is dat iets gaat gebeuren?”. Zonder de

juiste informatie kan deze waarschijnlijkheid lastig worden ingeschat. Door het gebruiken van relaties

(fysiek en digitaal), kan belangrijke input voor deze inschatting worden verkregen. In de casus

Jonckbloetplein kreeg de politie tijdens de eerste wedstrijd van het Nederlands elftal op het EK 2012

via een aantal bekenden van een wijkagent informatie. Dit betrof informatie over een aantal

harde-kernsupporters dat van plan was om naar het plein te komen. Deze informatie kon vervolgens

dankzij twitterberichten worden bevestigd. Dit alles was van grote waarde voor het inschatten van

de waarschijnlijkheid.

7.2.4 Risico prioriteren

In de BOB-cyclus is deze fase in te delen in oordeelsvorming.

Eén van de problemen die zich zeker in de “warme fase” van crisisbeheersing manifesteert is het

gegeven dat men schaarste moet verdelen. Schaarste van mensen en middelen. Dit is altijd een

lastig probleem voor crisisbestrijdingsorganisaties. Behalve met schaarste, worden crisisteams vaak

ook geconfronteerd met allerlei onvoorziene situaties die aandacht of ingrijpen behoeven. Daarom

moeten er keuzes worden gemaakt. Welke problemen of risico’s krijgen prioriteit?

Risico = Kans x Effect is een bekende formule om de ernst van risico’s in te schatten. De uitkomst van

deze eenvoudige formule kan helpen in de afweging welke risico’s de meeste urgentie behoeven.

De kans is in de vorige fase al ingeschat, dus daar heeft men (als het goed is) al beeld bij. Om de

effecten van risico’s in te schatten is het belangrijk om zoveel mogelijk kennis te vergaren. In beide

onderzochte casussen vormde de kennis die men uit de operatie kreeg een zeer belangrijke input

voor de prioritering van risico’s. In Borgerhout onderkende men het risico dat het bejaarde

echtpaar gevaar zou lopen in hun eigen woning.

De informatie over en uit de menigte, die zich nabij deze woning aan het verzamelen was, en de

sentimentanalyse die men op basis van gesprekken kon maken, hebben er toe geleid dat men dit

risico als hoog inschatte. Daarom werd bijvoorbeeld al snel besloten om het echtpaar over te

brengen naar een politiebureau. In de casus Jonckbloetplein was de vroegtijdige informatie over

de mogelijke komst van ADO-Den Haag hooligans en de veredeling van deze inlichtingen reden om

hier meteen actie op te ondernemen. Zonder netwerkrelaties was dit niet gelukt.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

48

7.2.5 Risico managen

In deze fase worden de maatregelen gekozen. De legitimiteit die de politie heeft is mede bepalend

voor het mogelijke handelingsrepertoire. Zonder legitimiteit beland je bij (dreigende) relsituaties al

snel in scenario’s zoals die zich tijdens de Banlieues-rellen aandienden. Dan rest er vaak weinig

anders dan reactief optreden. In Frankrijk ging dit gepaard met het gebruik van veel geweld en alle

ongewenste gevolgen van dien. Het hebben van kwalitatief goede netwerkrelaties kan

alternatieven bieden. In de casus Antwerpen waren enkele invloedrijke sleutelfiguren ter plaatse

aanwezig en had de politie een ingang naar de familie van de overleden overvaller. Dit bood

mogelijkheden voor het kiezen van de-escalerende maatregelen. Men gebruikte hier de dialoog en

overtuigingskracht om boze buurtbewoners te bewegen niet over te gaan tot het plegen van

gewelddadigheden.

Ook in Den Haag heeft men gebruik gemaakt van bestaande netwerkrelaties.

Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat er tijdens deze editie van een eindtoernooi veel minder

schade is aangericht, dat de “harde interventies” door de politie gerichter en daadkrachtiger

konden worden toegepast en dat de bevolking van de wijk rondom het Jonckbloetplein over het

algemeen erg tevreden is en begrip heeft voor de genomen maatregelen. De grootschalige

ordeverstoringen die bijna traditie waren tijdens eindronden voetbal, zijn dit jaar uitgebleven.

“De mensen die vroeger uit nieuwsgierigheid kwamen kijken bleven weg. Dat maakte het voor ons

makkelijk en overzichtelijk, want eigenlijk bleven alleen de hardcore-ellendemakers over.”

(Uitspraak van commandant politie Haaglanden over de effecten van de gekozen maatregelen)

7.2.6 Monitoren effect van gekozen maatregelen

Uiteraard is het belangrijk om te weten of de gekozen maatregelen de gewenste effecten hebben.

Voldoen de gekozen maatregelen aan de verwachtingen?

Ook hier is het weer zaak om dit te doen op basis van betrouwbare informatie. Als blijkt dat het

beoogde effect niet wordt bereikt, is het verstandig om de gekozen maatregelen bij te stellen of

andere opties in te zetten. Eén van de manieren om deze effecten te monitoren is hierover

informatie te halen uit “de operatie”. Door ook te kunnen beschikken over informatie die

rechtstreeks afkomstig is vanuit de doelgroep, kun je een waardevollere inschatting maken over de

effecten van de gekozen maatregelen.

7.3 Voorkomen Groupthink

Het is bekend dat in crisisteams soms “groupthink” op kan treden. Dit fenomeen kan zich tijdens alle

genoemde faseringen van het risico-analysemodel manifesteren. In “Het enthousiamevirus” (2012,

pp. 88-91) beschrijft Van Ginneken hoe crisisteams zich in crisissituaties soms mee laten slepen in de

valkuil van “groupthink”. Volgens Van Ginneken kan het gezonde verstand van gewone leken in

organisatie en buitenwereld een belangrijk hulpmiddel zijn om dit risico verkleinen. Om zijn visie te

Masterthesis MCPm2, André Melsen

49

ondersteunen baseert Van Ginneken zich op een reeks studies van Irving Janis, die werden

gepubliceerd in het boek “Victims of groupthink” (1972).

Het kunnen beschikken over goede netwerkrelaties kan een completere en realistischer

beeldvorming positief beïnvloeden. Voor crisisteams is het cruciaal om de beeldvorming goed te

verzorgen. Beeldvorming is namelijk een zeer belangrijke basis voor de uiteindelijk te nemen

strategische en tactische besluiten.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

50

Hoofdstuk 8 Aanbevelingen

Op basis van vorenstaande blijkt dat het verstandig is dat de politie, of “de overheid” structureel

blijft investeren in het aangaan en onderhouden van netwerkrelaties. Het is hierbij verstandig dat de

politie dit zowel intern als extern doet.

8.1 Draagvlak

Door het competentieniveau en de bereidwilligheid van de mensen die moeten netwerken

(middels scholing of bewustwordingsprocessen) te bevorderen vergroot je de kans dat visies over

netwerken, die vaak op strategisch niveau worden uitgedacht en geïmplementeerd, ook gaan

werken. Zowel in Antwerpen als in Den Haag bleek uit interviews met burgers, dat men het heel

belangrijk vind dat de politie respectvol is en niet-discrimineert. Het is belangrijk dat zowel met

externe partners als intern wordt gewerkt aan netwerkbeheer. Als het gedachtegoed achter

netwerkgericht politiewerk intern geen draagvlak heeft, ontstaat het gevaar dat niet iedere

politieambtenaar het gewenste gedrag laat zien. Aangezien het imago van de politie bepaald

wordt door het totaalbeeld dat de bevolking over de politie heeft, is het noodzakelijk om hier

aandacht aan te besteden.

8.2 Wederkerigheid

Om effectief te kunnen netwerken moet binnen iedere laag van de politieorganisatie het besef

aanwezig zijn dat dit altijd geven en nemen betekent: politie die een rol ambieert in

veiligheidsnetwerken moet zich openstellen voor en committeren aan de prioriteiten die vanuit de

netwerken komen waaraan ze deelneemt. Alle geïnterviewde materie- en ervaringsdeskundigen,

geven aan dat er in netwerkrelaties altijd sprake is van wederkerigheid. Met andere woorden: er is

letterlijk sprake van “geven en nemen”. Cialdini schrijft hierover (Influence, science and practice,

2009) dat wederkerigheid zo wijdverbreid is dat diverse sociologen aangeven dat in alle

samenlevingen deze regel van wederkerigheid in acht wordt genomen. Hij stelt dat ieder menselijk

contact ervan is doordrongen. Uit een aantal interviews blijkt dat dit gegeven voor bijvoorbeeld

wijkagenten wel eens moeilijk is. Wat kan nog wel? Waar overschrijdt ik beroepsnormen of kom ik in

conflict met mijn integriteit? Als je de visiedocumenten over de Nationale politie leest mag je hopen

dat de individuele medewerkers hier voldoende professionele ruimte voor krijgen.

8.3 Investeer in een breed netwerk

Onze maatschappij is niet meer zo overzichtelijk en is de laatste decennia drastisch veranderd. Dit

alles heeft consequenties voor vraagstukken op het terrein van criminaliteit en veiligheid. Voor de

politie, als één van de belangrijke partners in veiligheid, is het belangrijk om zoveel mogelijk

aansluiting te hebben en te houden bij de maatschappij. Hiertoe moet ze verbindingen aangaan

en er naar streven om tot in “de haarvaten van de maatschappij” een informatiepositie en relaties

te hebben. Naast relaties met bijvoorbeeld gemeenten en andere (semi)overheidsinstellingen, is het

belangrijk om ook connecties aan te gaan met kerkgenootschappen, scholen, sportverenigingen,

bedrijven, enzovoort. Door het aangaan van brede netwerkrelaties is de kans dat je belangrijke

signalen van eventueel naderende maatschappelijke onrust mist, zo klein mogelijk. Bovendien

geven deze relaties weer kansen om passende maatregelen te treffen om de ongewenste

Masterthesis MCPm2, André Melsen

51

gevolgen van maatschappelijke onrust te voorkomen of ze zo efficiënt mogelijk te bestrijden. Het

feit dat er wordt geïnvesteerd in een breed netwerk zorgt er bovendien voor dat er ook sprake is

van redundantie in zo’n netwerk.

8.4 Slimmer netwerkpartners kiezen

Uit dit onderzoek blijkt dat er vaak geen echte (strategische) visie is op de vraag wie belangrijke

netwerkpartners zijn. Er wordt te vaak op “buikgevoel” of “professionele intuïtie” gehandeld. Dit kan

en moet beter. Eén van de oplossingen hiertoe zou meer landelijk aangestuurde analyse en

aansturing voor het aangaan van relaties met bepaalde doelgroepen of personen kunnen zijn. Nu is

deze centrale aansturing er niet. De meeste inlichtingenorganisaties hebben dit per regio wel

geregeld, maar ieder op hun eigen manier. Vaak is de continuïteit opgehangen aan één of slechts

enkele personen. Dit zou beter geborgd moeten worden. Eén centraal orgaan zou verantwoordelijk

moeten worden voor het “scannen” van binnen- en buitenlandse actualiteiten en relevante

(mondiale) ontwikkelingen. Dan kun je wellicht via het gerichter inzetten van netwerkrelaties beter

inschatten of deze ontwikkelingen ook gevolgen kunnen hebben voor de binnenlandse veiligheid.

Tijdens de missie in Afghanistan, maakte defensie naast “buikgevoel” ook heel bewust gebruik van

een strategische analyse. Dit gaf hen veel inzicht over wie in bepaalde gebieden of

gemeenschappen nu echt de belangrijke sleutelfiguren waren. Momenteel wordt binnen de politie

hiertoe ondermeer de zogenaamde gebiedsscan gebruikt. Dit middel alleen is niet toereikend om

bijvoorbeeld mondiale ontwikkelingen, die mogelijk spanningen zouden kunnen veroorzaken in onze

samenleving, tijdig te signaleren.

8.5 Gebruik de mogelijkheden die sociale media bieden

Het gebruiken van sociale media kan helpen in het bouwen en onderhouden van netwerkrelaties. In

Nederland wordt dit al gedaan, maar hierin kan nog veel worden verbeterd. De ontwikkelingen op

dit gebied gaan ongekend hard en mijn mening is, dat je als politie of overheid deze ontwikkelingen

moet volgen om mee te blijven doen in een maatschappij die inmiddels ook vaak wordt aangeduid

als netwerkmaatschappij. Ik deel in dezen de mening van Ellis Jeurissen en Richard Vriesde die in

hun afstudeerthesis aangeven dat je als overheid de moed moet hebben om te accepteren dat

met de komst van de netwerksamenleving alles anders is geworden en strategische interventies

nodig zijn. Maar dat de politie ook niet bang moet zijn om de samenwerking met burgers in deze

nieuwe wereld te omarmen en vanuit gelijkwaardigheid vorm te geven. Dat betekent dat de burger

meebeslist, meedenkt en co-creëert vanuit verschillende (tijdelijke) netwerken en rollen, face-to-

face en steeds vaker virtueel middels sociale media (Jeurissen en Vriesde, 2012, p. 3).

8.6 Gebruik tijdens crises en rampen geen afwijkende communicatiekanalen

In crisissituaties moet de communicatie niet ineens af gaan wijken van het gebruikelijke

communicatienetwerk. Daarom moet de overheid tijdens calamiteiten juist niet terugvallen op hun

bijna automatische reflex om nog slechts gebruik te maken van centraal aangestuurde

berichtgeving via de klassieke kanalen. Er zijn nog veel stappen te maken om te komen tot het

optimaal benutten van de mogelijkheden van sociale media. In de casus Jonckbloetplein mochten

wijkagenten bijvoorbeeld niet twitteren over het EK. Dit wijkt af van het gebruikelijke beeld.

Overigens is het belangrijk om de sociale media niet te zien als het enige juiste

Masterthesis MCPm2, André Melsen

52

communicatiemiddel. Het is een steeds belangrijker middel om snel actuele berichten te kunnen

verspreiden onder veel mensen. Maar alleen al het feit dat niet iedereen toegang heeft of gebruik

maakt van sociale media, betekent dat je ook via de “klassieke” kanalen moet blijven

communiceren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

53

Tot slot

Netwerken is een essentieel onderdeel van community policing. Community policing is onder ander

gebaseerd op het gedachtengoed van Sir Robert Peel, die in Engeland wordt gezien als de

grondlegger van de moderne politie. Zijn “Nine principles of policing”17 vormen nog steeds het

fundament voor de werkwijze van veel hedendaagse politieorganisaties. Ook de Nederlandse

politie is voor een belangrijk deel op dit principe geschoeid. In het kader van deze thesis zijn een

aantal “Peelian principles”18 wel erg sprekend. In de kern komt het, net als toen, nog steeds neer op

het aangaan en onderhouden van relaties met mensen. Hierbij zij containerbegrippen als

relatiegericht, vertrouwen, respect en empathie veelgebruikte termen. Alle respondenten van dit

onderzoek gebruikten deze of soortgelijke bewoordingen. Waar het voor “de overheid” of in dit

geval de politie vooral om gaat is het maken van keuzes. Durf te kiezen, besef dat het bij het

aangaan van relaties ook gaat over “geven en nemen”. Besef ook dat het een continue en

tijdrovende manier van “policing” is. Een manier die aanvankelijk veel investering vergt, maar

uiteindelijk heel veel winst op kan leveren. De ingrijpende veranderingen in verband met de

invoering van Nationale Politie bieden hiertoe kansen.

Na onderzoek van twee onderzochte situaties van maatschappelijke onrust blijkt dat de gekozen

strategie van empathie en handhaven succesvol is geweest. Ondanks dat deze situaties heel

makkelijk uit hadden kunnen monden in grootschalige ordeverstoringen, is dit niet gebeurd. Beide

gebeurtenissen waren stressvolle situaties en dit soort situaties legt druk op relaties, op verbindingen.

Hoewel slechts twee casussen nader zijn uitgewerkt, ben ik er van overtuigd dat de conclusies en

aanbevelingen verder reiken dan alleen deze twee praktijkvoorbeelden. Wat we kunnen leren van

deze thesis, is dat permanente verbinding belangrijk is. Niet alleen tijdens de spannende momenten,

maar ook, of misschien wel juist, tijdens perioden daaraan voorafgaand en daarop volgend.

De huidige maatschappij wordt vaak omschreven als een netwerkmaatschappij.

“6 degrees of separation” is een intrigerende gedachte waaraan al in het voorwoord aandacht is

besteed. Deze theorie gaat uit van het gegeven dat we via ons netwerk, in zes tussenstappen, met

iedereen op deze aarde in contact kunnen komen. Dit inzicht biedt perspectieven voor het

aangaan en vervolgens strategisch benutten van netwerkrelaties. Een goed netwerk biedt

mogelijkheden voor het beëindigen of beheersen van situaties waarin sprake is van

maatschappelijke onrust. Gelet op de explosieve ontwikkelingen van sociale media en de

(ondersteunende) mogelijkheden die deze bieden voor het aangaan van relaties, is het niet

ondenkbaar dat er binnenkort een theorie ontstaat met als titel “4 degrees of separation”.

“Alles zelf doen is optellen. Samenwerken is vermenigvuldigen”.

17 Zie bijlage 8

Masterthesis MCPm2, André Melsen

54

Bijlage 1: Literatuurlijst

Abbas et al.(2002). MKZ 2001, de evaluatie van een crisis, eindrapportage. Den Haag: B&A Groep

Beleidsonderzoek & -Advies bv.

Adang, O. (2000). Jonge mannen in groepen. Een geweldige combinatie. Justitiële verkenningen,

72-80.

Adang, Quint en Van der Wal. (2010). Zijn wij anders? Apeldoorn: Stapel & de koning.

Arum, S. van en Lub, V. (2007). Zicht op sociale veiligheid. Utrecht: Movisie.

Auditteam Voetbal en Veiligheid (2012). Relminuten bij het Maasgebouw, Een onderzoek naar

aanleiding van ongeregeldheden bij het Maasgebouw op 17 september 2011. Den Haag,

Ministerie van veiligheid en justitie

Baarda, de Goede en Teunissen (2009). Basisboek Kwalitatief onderzoek, Handleiding voor het

opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Noordhoff Uitgevers bv.

Bemmel van, N. (2010). Taskforce Uruzgan, waargebeurde verhalen van onze soldaten. Amsterdam:

Meulenhof.

Boin, 't Hart, Stern en Sundelius (2005). The Politics of Crisis Management, Public leadership under

pressure. Cambridge: Cambridge University Press.

Bruijn de H. en Heuvelhof ten, E. (2007). Management in netwerken, Over veranderen in een multi-

actorcontext. Den Haag: Lemma.

Brink van den, G. (2010). Empathie & handhaving. Apeldoorn: Politieacademie.

Brink van den (red.) et al. (2010). Rellen in Ondiep, Ontstaan en afhandeling van grootschalige

ordeverstoring in een Utrechtse achterstandswijk. Apeldoorn: Politie & Wetenschap.

Cialdini, R. (2009). Influence, science and practice. New York: Pearson Education.

COT. (2001). Bossche avonden, onderzoek naar het optreden van bestuur, justitie en politie tijdens

de ongeregeldheden in 's-Hertogenbosch (16–18 december 2000). Alphen aan de Rijn:

Samson.

Department, T. S. DSP-groep BV. (2007). Wei Ji en de menselijke maat, onderzoek maatschappelijke

onrust. Amsterdam: DSP-groep BV.

Duin van, M. (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing: nuchter over het bijzondere. Apeldoorn:

Politieacademie en Nederlands Instituut fysieke Veiligheid (NIFV).

Elshout, D. (2006). Onze wijk: een volksbuurt in de vuurlinie. Amsterdam: De Geus.

Fictorie, D. (2012) Social media for social order. Utrecht: universiteit van Utrecht

Frosdick, S. e. (2005). Football Hooliganism. Londen: Routledge.

Ginneken van, J. (2012). Het enthousiasmevirus. Hoe gevoelens zich explosief verspreiden nu

iedereen online is. Amsterdam, Business contact

Masterthesis MCPm2, André Melsen

55

Granovetter, J. (1973). The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology, 78, p. 1360-1380.

Helsloot, Groenendaal en Warners (2012). Politie in de netwerksamenleving, de opbrengst van de

politiële netwerkfunctie voor de kerntaken opsporing en handhaving openbare orde en de

sturing hierop in de gebiedsgebonden politiezorg. Amsterdam: Reed Business.

House of Commons Home Affairs Committee. (2012). Policing Large Scale Disorder: Lessons from the

disturbances of August 2011. Londen: The Stationery Office Limited.

Van Hoek, et al. (2007), Wei Ji en de menselijke maat, Onderzoek Maatschappelijke Onrust.

Amsterdam: DSP-groep.

Janis, I. (1972). Victims of groupthink: a psychological study of foreign-policy decisions and fiascoes.

Oxford: Houghton Mifflin.

Janssen, J. (2011). Schering en inslag, enkele wenken voor politieambtenaren en andere

professionals voor opbouw en onderhoud van netwerken in de multi-etnische samenleving.

Den Haag: Boom Lemma.

Jeurissen en Vriesde. (2012). Co-creatie 2.0, Strategische kansen voor de innovatieve politiepraktijk.

Warnsveld: Politieacademie.

Jochoms, et al. (2011). Cahiers Politiestudies, Een rel als stress-test in positionering: de noodzaak van

blijvende verbinding voor de politie. Antwerpen, Apeldoorn, Portland: Maklu-Uitgevers.

Kokoreff, M. (2008). Sociologie de émeutes. Paris: essays Payot.

Kleinreesink, E. (2012). Officier in Afghanistan, achter de schermen van onze militaire missie.

Amsterdam: J.M. Meulenhoff.

Kleuver de, et al. (2008). Maatschappelijke onrust, analysemodel. Amsterdam: DSP-groep.

KLPD, dienst IPOL. (2010). Netwerken op stromen. Zoetermeer: dienst IPOL.

Leiden Van, Arts en Ferwerda. (2009). Rellen om te rellen, een studie naar grootschalige openbare-

ordeverstoringen en notoire ordeverstoorders. Amsterdam: Reed Business.

Ludwig, M. (2012). Prevention & Networks, a mode of operation in times of civil unrest. Amsterdam:

Politieregio Amsterdam-Amstelland.

Maslow, A. (1943). A Theory of Human Motivation. In: Psychological Review 50 , p. 370-396.

Metropolitan Police Service. (2012). 4 Days in August, Strategic Review into the Disorder of August

2011. Londen: Metropolitan Police Service.

Moran, M. (august 2011). Le Monde English edition.

Muller E.R. (red), et al.(2009). Crisis, Studies over crisis en crisisbeheersing. Deventer: Kluwer.

Nationale politie. (2011). Concept ontwerpplan Nationale Politie. Den Haag: Nationale politie.

Nationale politie. (2011, oktober 17). Ontwerpplan Nationale Politie. Ontwerpplan Nationale Politie.

Den Haag.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

56

Nationale politie. (2012). Concept inrichtingsplan Nationale Politie. Apeldoorn: Programma

Nationale Politie.

NIFV/Politieacademie (sd). Master of crisis and public order management MCPm. Opgeroepen op

september 29, 2012, van Master of Crisis and Public Order Management:

http://www.nifv.nl/web/show/id=154638

Open Society Foundations. (2011). Moslims in Antwerpen. New York: Open Society foundations.

Panel, Riot communities and victims (2012). 5 days in august, an interim report on the 2011 English

riots. Londen: Riots community and victims panel.

Projectgroep Organisatie Structuren (1977), Politie in verandering. Den Haag, Staatsuitgeverij

Projectgroep Visie op de Politiefunctie, Raad van hoofdcommissarissen (2005), Politie in ontwikkeling,

Visie op de politiefunctie. Den Haag, NPI.

Projectteam Regionaal Crisisplan. (2009). Referentiekader Regionaal Crisisplan 2009. Apeldoorn:

Drukmotief bv.

Publiekszaken, gemeente Den Haag. (2012). Aan de slag in Laak!, bestuurlijke samenvatting

stadsdeelplan 2012 - 2015. Den Haag: Gemeente Den Haag.

Scholtens, G. (2007). Uruzgan, Op zoek naar het recht. Soesterberg: Aspekt bv.

Schrover, M. (2011, augustus 13). De persgroep Nederland. Opgeroepen op september 29, 2012,

van Volkskrant.nl:

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/2847303/2011/08/13/Zomerrel-uit-

verveling-heeft-lange-traditie.dhtml

Snel en Tops. (2011). Een wereld te winnen....., sociale media en de politie, een eerste verkenning.

Apeldoorn: Politieacademie.

Torre, van der en Stol. (2001), Waardevolle politieverhalen, Apeldoorn: NPA onderzoeksreeks (Reed

business information)

Tajfel & Turner. (1986). The social identity theory of inter-group behavior. In S. &. Worchel, Psychology

of Intergroup Relations. Chicago: Nelson-Hall.

TNO, De Vries et al. (2011). #SM @OOV?, visie op Socale Media in de Openbare Orde en Veiligheid.

Den Haag: TNO.

Van den Brink, G. e. (2010). Rellen in Ondiep, ontstaan en afhandeling van grootschalige

ordeverstoring in een Utrechtse achterstandswijk. Apeldoorn: Politie & Wetenschap.

Van den Hof, R. (2011). Society 3.0, A Smart, Simple, Sustainable & Sharing Society. Utrecht: Diverse

uitgevers .

van der Woerdt, J. (2004). Wederopbouw en de grenzen van CIMIC, een discussiestuk. Carré, 32-33.

van Duin, M. (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing, nuchter over het bijzondere. Apeldoorn:

Politieacademie en Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

57

Van Ginneken, J. (2012). Het enthousiasmevirus, Hoe gevoelens zich explosief verspreiden nu

iedereen online is. Amsterdam: Business Contact.

Vasterman, P. (2012). Sociale onrust en sociale media. Magazine nationale veiligheid en

crisisbeheersing, 12-13.

Veiligheid, A. V. (2012). Relminuten bij het Maasgebouw, Een onderzoek naar aanleiding van

ongeregeldheden bij het Maasgebouw op 17 september 2011. Den Haag: Auditteam

Voetbal en Veiligheid.

Veltman, L. (2011). Twitterende wijkagenten en de beleving van burgers, een onderzoek naar de

effecten van een twitterende wijkagent. Enschede: Universiteit Twente.

Verheij, L. (2012, oktober 20). De wereld verandert en wij kunnen niet stilstaan. (W. Thijssen,

Interviewer)

Vries, A. d. (2012, oktober 16). De mogelijkheden van sociale media irt maatschappelijke onrust. (A.

Melsen, Interviewer)

Waddington en Critcher (1989). Flashpoints: Studies in public disorder. Londen: Routledgde.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

58

Bijlage 2: Respondentenlijst

In verband met de gewenste anonimiteit van een aantal respondenten is, daar waar dit van

toepassing is, volstaan met de vermelding van functie en organisatie.

Casus Antwerpen

Diverse strategisch en tactisch leidinggevenden van onder meer de dienst Openbare orde en

afdeling Diversiteit.

Diverse politieambtenaren die op operationeel niveau direct betrokken waren bij het incident in de

wijk Borgerhout.

David Michiels, Buurtregisseur Stad Antwerpen

Griet van Baarle, RISO samenwerkingsopbouw Antwerpen

35 welwillende burgers uit de wijk Borgerhout, Antwerpen.

Casus Haaglanden

Diverse strategisch en tactisch leidinggevenden van onder meer het wijkteam Laak en de

korpsleiding.

Diverse politieambtenaren die op operationeel niveau direct betrokken waren bij de openbare

orde-regelingen rondom het Jonckbloetplein

Edwin Berg, gemeente Den Haag

35 welwillende burgers woonachtig omgeving Jonckbloetplein

Politie Rotterdam-Rijnmond

Diverse strategisch en tactisch leidinggevenden en enkele wijkagenten betrokken bij het SGBO

Alertheid. Dit SGBO werd ingesteld naar aanleiding van de London-riots in augustus 2012.

CIMIC Defensie

Diverse medewerkers van Defensie die op uitzending zijn geweest in Uruzgan.

Algemeen

Drs. E. Jeurissen, regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Dhr. A. Marcouch, 2e kamerlid PvdA

Erica de Jong, beleidsmedewerker ministerie van BZK

Jan Swaan, politie Amsterdam-Amstelland

Merel Ludwig, politie Amsterdam-Amstelland

Herman van Haarlem, politie Gelderland-Midden

Arnoud de Vries MSc, onderzoeker TNO social media

Herman van Heijum, politieacademie

F.F.J. van Gelder, politie Gelderland-Zuid

Dirk Klein, gemeente Barneveld

Masterthesis MCPm2, André Melsen

59

Bijlage 3: Begrippenlijst

In deze thesis komen een aantal begrippen voor die wellicht nadere toelichting behoeven of

waarvan het voor de lezer belangrijk is om te weten in welke betekenis deze begrippen zijn gebruikt.

Community policing: politiezorg die is gericht op het integreren in de maatschappij. De

Nederlandse benaming is ook wel: gebiedsgebonden politiezorg.

Crisis: een acute noodsituatie die het functioneren van een stelsel of samenleving ernstig

verstoort of kan verstoren.

Of specifieker: een situatie waarin de openbare veiligheid wordt bedreigd doordat

een vitaal belang wordt aangetast. Het meervoud van crisis is crises.

Escalatie en de-escalatie: onder het escaleren wordt het uit de hand lopen van het

incident of de incidenten verstaan. Escalatie is het groter worden van de onrust en

de-escalatie het kleiner worden van de onrust, zowel subjectief als objectief.

Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld dat een relatief onschuldige aanleiding een

groot gevoel van onrust kan opwekken in de samenleving.

Fysieke crisis: crisis of ramp met een fysieke oorzaak, waarbij een vitaal belang wordt

aangetast. Voorbeelden zijn overstromingen of grote branden. Fysieke crises kunnen

samenvallen met sociale crises.

Grootschalige ordeverstoringen: op grote schaal vinden verstoringen van het ordelijke

verloop van het gemeenschapsleven in de publieke ruimte plaats, waarbij een direct

(dreigend) gevaar bestaat voor anderen of de rechten van anderen direct of dreigen te

worden aangetast. Voorbeelden van grootschalige ordeverstoringen: Bij grootschalige

ordeverstoringen kunt u denken aan: Rellen bij demonstraties of publieke manifestaties,

groepsgeweld tijdens sportwedstrijden, grote vechtpartijen of buurtrellen.

Keyplayer: mensen die bekend zijn binnen hun doelgroep en een brugfunctie kunnen

hebben tussen hun achterban en actoren uit de veiligheidszorg. In de praktijk worden deze

sleutelfiguren vaak gerespecteerd in hun gemeenschap of organisatie.

Lokaal, regionaal en nationaal niveau: lokaal is het niveau van de gemeente,

regionaal is het niveau van de veiligheidsregio (niet van de provincie) en nationaal is

het niveau van de Rijksoverheid.

Maatschappelijke onrust: het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvinden, die

vervolgens – mede ten gevolge van structurele kenmerken van sociale, fysieke,

economische en/of demografische aard – leiden tot een groter aantal en/of ernstiger

incidenten, die op hun beurt leiden tot subjectieve en/of objectieve problemen op het

gebied van openbare orde en veiligheid (Wei Ji en de menselijke maat, onderzoek

maatschappelijke onrust, 2007, p. 13).

Maatschappelijk middenveld: een mozaïek aan maatschappelijke organisaties als scholen,

diverse verenigingen, jongerenwerkers en overige actoren (Helsloot, 2012, p. 51).

Netwerken (werkwoord): het opbouwen en onderhouden van relaties met individuen en/of

organisaties door een professional uit de veiligheidszorg.

Netwerk (zelfstandig naamwoord): een verzameling mensen die vanwege persoonlijke of

organisatiebelangen met elkaar verbonden zijn. De leden van het netwerk hebben vaak

gedeelde waarden en/of belangen.

Openbare orde: Openbare orde wordt in de rechtspraak omschreven als: "de normale gang

van het maatschappelijke leven op een bepaalde plaats en onder de gegeven

Masterthesis MCPm2, André Melsen

60

omstandigheden"19 In een arrest van 30 januari 2007 stelde de Hoge Raad dat openbare

orde betrekking heeft op 'de normale gang van zaken in of aan de betreffende openbare

ruimte'20

Ordeverstoring: Verstoring van het ordelijke verloop van het gemeenschapsleven in de

publieke ruimte, waarbij een direct (dreigend) gevaar bestaat voor anderen of de rechten

van anderen direct of dreigen te worden aangetast" (Elzinga, 2004). Die verstoringen kunnen

in omvang en ernst variëren. Zo onderscheidt Adang (Adang, 2009) kleinschalige openbare

ordeverstoringen; daarvan is sprake wanneer enkele personen zich (als groepje) richten

tegen het bevoegd gezag. Grootschalige openbare ordeverstoringen zijn soortgelijke

gebeurtenissen alleen richten zich in dat geval grote groepen personen zich tegen het

bevoegd gezag.

Public order management: Het geheel van maatregelen genomen in het kader van

crowdmanagement, crowdcontrol en riotcontrol.

Resilience (veerkracht): het vermogen om ook onder of na moeilijke omstandigheden goed

te functioneren of zelfs te groeien.

Sleutelfiguur: mensen die bekend zijn binnen hun doelgroep en een brugfunctie kunnen

hebben tussen hun achterban en actoren uit de veiligheidszorg. In de praktijk worden deze

sleutelfiguren vaak gerespecteerd in hun gemeenschap of organisatie.

Sociale crisis: een crisis met een maatschappelijke voedingsbodem (het onderliggend

probleem), zoals sociale tegenstellingen en interetnische conflicten, die grote onrust

in de samenleving als gevolg heeft. Vloeit voort uit maatschappelijke onrust.

Sociaal kapitaal: hulpbron waarover een gemeenschap beschikt, waardoor burgers met

elkaar verbonden worden en in staat worden gesteld hun gemeenschappelijke

doelstellingen te realiseren; hiertoe behoren sociale netwerken, normen, waarden en

vertrouwen.

Sociale media: (de Engelse term social media is ook in het Nederlands gangbaar) is een

verzamelbegrip voor online platformen waar de gebruikers, zonder of met minimale

tussenkomst van een professionele redactie, de inhoud verzorgen. Hoofdkenmerken zijn

interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling.

Veerkracht (resilience): het vermogen om ook onder of na moeilijke omstandigheden goed

te functioneren of zelfs te groeien.

Wijk- en buurtniveau: dit beperkt zich tot geografisch afgebakende woonwijken of

woongemeenschappen waarvan de bewoners zich vanuit bijvoorbeeld etnische, sociale of

culturele beweegredenen als één wijk zien.

19HR 29 november 1966, NJ 1976, 58. 20HR 30 januari 2007, nr. 00233/06, r.o. 3.4.1, AB 2007, 131 mt. nt. Brouwer en Schilder. Zie voorts E.R.

Muller, L.J.J. Rogier, H.R.B.M. Kummeling e.a., Bestuur, recht en veiligheid: bestuursrechtelijke

bevoegdheden voor openbare ordehandhaving enterrorismebestrijding, 2007, p. 16.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

61

Bijlage 4: CIMIC

(CIVIL-Military Cooperation) staat voor civiel-militaire samenwerking.

De doelstellingen van CIMIC zijn:

Civiel-militaire samenwerking ondersteunt het vredesproces en de veiligheid (force protection).

CIMIC-activiteiten kunnen een stabiliserende werking hebben, waardoor de kansen op het

succesvol verloop van het vredesproces groter zullen worden. Daarnaast biedt CIMIC steun aan de

bevolking in het kader van force acceptance en geeft het een signaal af van de internationale

gemeenschap, dat de (vredes-)operatie voorwaardenscheppend is voor het proces van

wederopbouw. Tussen force protection en force acceptance bestaat uiteraard een relatie.

Tenslotte draagt CIMIC - op beperkte schaal - bij aan het daadwerkelijk herstel van de infrastructuur

in het voormalig conflictgebied. De tijdelijke vervulling van bestuurs- en politietaken kan, afhankelijk

van de omstandigheden, eveneens tot de CIMIC-activiteiten behoren. CIMIC is geen

wederopbouw. De projecten dienen ter ondersteuning van de militaire missie en kunnen in het

algemeen betiteld worden als kleinschalige “hearts and minds” activiteiten. Ook zullen militairen

geen activiteiten ontplooien die door civiele instanties kunnen worden uitgevoerd (van der Woerdt,

2004)

Nederlandse militairen paste tijdens hun missie in Afghanistan21 het zogenoemde 3D-concept toe.

Dit staat voor Development, Diplomacy en Defence (ontwikkeling, diplomatie en defensie). Met

name de eerste twee D's van dit concept vertonen raakvlakken met het wijk- en buurtgericht

werken en het aangaan van netwerkrelaties zoals dit in deze thesis is bedoeld.

Het doel was meer samenhang binnen het Afghaanse bestuur te creëren en de ontplooiing van

duurzame ontwikkelingsprojecten mogelijk te maken en te zorgen voor meer veiligheid. Dit proces

vereiste een gestructureerde aanpak. Eerst werden kleine projecten ontplooid om het gebied en de

bevolking klaar te maken voor grootschalige ontwikkeling. Vervolgfasen op het gebied van bestuur,

veiligheid en ontwikkeling moesten leiden tot structurele verbeteringen in de provincie Uruzgan.

Deze provincie stond voor de missie bekend als een gevaarlijk gebied, waarin allerlei stammen al

ruim 31 jaar met elkaar op voet van oorlog leefden.

Het bereiken van de veiligheidsdoelstelling van de Nederlands/Austalische missie werd ondermeer

mogelijk gemaakt door het verbeteren van de verstandhouding tussen de “locals” en de militairen

die in dit gebied werkzaam waren.

Voorafgaande aan de komst van de Nederlands/Australische missie waren in hetzelfde gebied

Amerikaanse militairen actief geweest. Deze hebben toen met veel weerstand en tegen hen

gerichte aanslagen te maken gehad.

21

De Nederlandse operatie Task Force Uruzgan (TFU) maakte deel uit van een tevens civiel

ondersteunde internationale troepenmacht ISAF in Afghanistan. De Tweede Kamer heeft in februari

2006 ingestemd met de uitzending van ongeveer 1.400 Nederlandse militairen naar het zuiden van

Afghanistan naar de provincie Uruzgan. Zij zouden zich in beginsel twee jaar lang bezighouden met

het bevorderen van stabiliteit en veiligheid in de provincie. Deze periode is uiteindelijk verlengd tot

augustus 2010.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

62

(Gesprek tussen Nederlandse militair en local tribal leaders in Afghanistan, foto gebruikt met

toestemming van respondent)

Een lastig en gevaarlijk operatiegebied was de Mirabadvallei. Dit is een 20 kilometer lange vallei in

Uruzgan, die toen al meer dan zeven jaar werd beheersd door de Taliban. De vallei was het toneel

van soms felle gevechten met Afghaanse, Amerikaanse, Australische en Nederlandse militairen. Er

moest regelmatig luchtsteun worden verleend. In deze vallei leven meerdere stammen die al meer

dan 31 jaar gewapende conflicten met elkaar hadden. De gevaarszetting voor de internationale

troepenmacht had voor een belangrijk deel te maken met de invloed die de Taliban kon

uitoefenen op de lokale bevolking. Hierdoor kon de Taliban bijvoorbeeld haar antiwesterse

propaganda relatief ongestoord doorgang laten vinden. Onder de inheemse bevolking was

aanvankelijk weinig sympathie voor de buitenlandse en Afghaanse militairen die gezamenlijk in dit

gebied patrouilleerden. De kans om in dit gebied door een zelfgemaakt geïmproviseerd explosief of

ander soort aanslag te worden getroffen was hoog. Dankzij het investeren in relaties met de lokale

bevolking kon langzaam worden gewerkt aan een andere grondhouding jegens buitenlandse

militairen. Dit heeft ondermeer geresulteerd in een aantoonbare afname van het aantal aanslagen

op buitenlandse militairen tijdens deze missie. Er zijn, gelet op het risicoprofiel, relatief weinig

gewonden en doden te betreuren onder de Nederlandse militairen die deelnamen aan Taskforce

Uruzgan.

Nadat de Nederlandse militairen eind 2010 definitief uit dit gebied vertrokken en hun taken werden

overgenomen door Amerikaanse troepen, nam het aantal aanslagen meteen fors toe. Eén van de

denkbare redenen hiervoor is het feit dat, dankzij de inspanningen van Nederlandse militairen om

relaties aan te gaan met de lokale bevolking, er sprake was van een positieve grondhouding ten

opzichte van de Nederlanders22. Dankzij de inspanningen van Nederlandse militairen had men de

beschikking over een netwerk van “keyplayers”. Vaak waren dit dorpsoudsten of geestelijken, maar

altijd mensen met een vooraanstaande positie in deze gemeenschappen. Dankzij uitgebreid

intelligencewerk en laagdrempelige contacten had men deze sleutelfiguren kunnen identificeren

en werd uiteindelijk een veel betere verstandhouding tussen de lokale bevolking en de buitenlandse

22 Voor het maken van deze gevolgtrekkingen kon ik mij niet baseren op officiële cijfers van het

Nederlandse Ministerie van Defensie en het United States Department of Defense. Deze zijn daarom

gebaseerd op meerdere interviews met militairen die tijdens deze missie in dit gebied werkzaam zijn

geweest en op de boeken Taskforce Uruzgan van Noël van Bemmel (2010), Officier In Afghanistan

van Esmeralda Kleinreesink (2012)en Tasforce Uruzgan, op zoek naar het recht van Gijs Scholtens

(2007).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

63

en Afghaanse troepenmacht gerealiseerd. Kennis van de cultuur en het geloof, het geven van

vertrouwen en het bieden van respect waren hierbij onontbeerlijk.

Naar aanleiding van meerdere interviews met militairen die hier op uitzending zijn geweest werd

duidelijk dat twee belangrijke pijlers onder deze succesvolle strategie van netwerken lag in het goed

organiseren en analyseren van je informatiestromen. Hierdoor kon men gericht op zoek gaan naar

en in gesprek raken met de relevante sleutelfiguren. De tweede pijler was onmisbaar voor de

netwerkbenadering en betrof het “hardere component” van de gekozen strategie. Al heel snel

werd besloten dat de invloed van de Taliban zo veel mogelijk moest worden geminimaliseerd.

Daarom koos men voor de strategie, dat men eerst in bepaalde dorpjes of nederzettingen aan

imagoverbetering ging werken. Hierdoor kon men relaties aangaan met de lokale bevolking.

Tegelijkertijd zorgden onder andere militairen van het KCT23 ervoor dat er van buitenaf geen (of

minder) vijandige activiteiten vanuit de Taliban richting de dorpen werden ondernomen.

Eén van de ondervraagden gaf tijdens een interview op de vraag of netwerken in dergelijke

situaties ook zonder harde interventiemogelijkheden kon het volgende antwoord: “Nee, dat lukte

ons niet. Wij werden ondersteunt door bijvoorbeeld het KCT die veilige werkomgevingen creëerden.

Netwerken is echt niet soft, maar kan enorm krachtig zijn en veel geweld voorkomen. Als je geen

mogelijkheden hebt om op de momenten die er toe doen door te kunnen pakken wordt je minder

geloofwaardig.”

Men noemt dit bij defensie de “inktvlek-methodiek”. Vanuit een klein gebied, langzaam je invloed

verder uitbreiden en tegelijkertijd voorkomen dat verstorende elementen je inspanningen teniet

doen.

23 Het Nederlandse Korps Commandotroepen (KCT) is de Special Forces-eenheid van het

Commando Landstrijdkrachten CLAS. Een kenmerk hiervan is het langdurig en zonder enige vorm

van operationele en logistieke ondersteuning geheel onafhankelijk en zelfstandig kunnen opereren.

Ze kunnen onder alle mogelijk denkbare weersomstandigheden worden ingezet. Als zodanig zijn zij

bij uitstek geschikt voor uitvoering van ondersteunende special operations bij crisisbeheersing en

verdedigingstaken.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

64

Bijlage 5: Passantenonderzoek Jonckbloetplein

Op vrijdag 26 oktober, tussen 10.00 uur en 16.00 uur en maandag 5 november 2012, tussen 12.00 en

16.30 uur, heb ik in de wijk Laak een passantenonderzoek gehouden ten behoeve van deze thesis.

Het onderzoek werd uitgevoerd met gebruikmaking van een vragenlijst die de structuur van de

gesprekken vormde. In totaal werden 35 personen geïnterviewd. Al deze respondenten wonen of

woonden in het recente verleden in deze wijk.

Het onderzoek werd uitgevoerd op straat, op ontmoetingsplekken voor jeugd, in eetgelegenheden

en in één geval bij iemand thuis. De respondenten waren zowel van allochtone als autochtone

afkomst. Ook is er bewust voor gekozen om mensen van verschillende leeftijden te interviewen. Uit

het vooronderzoek was namelijk gebleken dat tijdens voorgaande ordeverstoringen op het

Jonckbloetplein zowel allochtone als autochtone personen betrokken zijn geweest en dat er niet

sprake was van alleen jeugdige of oudere personen. Ook qua leeftijd was er onder de relschoppers

een gevarieerd beeld.

In deze bijlage zijn een aantal tabellen verwerkt. De eerste tabel is een tabel waarin een korte

omschrijving van de respondenten wordt gegeven. De respondenten is vooraf kenbaar gemaakt

dat de resultaten van de interviews geanonimiseerd zouden worden verwerkt.

Tabel 1: respondenten

Respondent 1 Man, 60 jaar, ondernemer, geen GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 2 Vrouw, 76 jaar, AOW, geen GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 3 Man, 53 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 4 Man, 51 jaar, ondernemer, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig

Jonckbloetplein

Respondent 5 Vrouw, 44 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 6 Man, 46 jaar, werkt, gebruikt GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 7 Man, 34 jaar, werkeloos, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent 8 Man, 42 jaar, werkeloos, geen GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent 9 Vrouw, 41 jaar, werkeloos, geen GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

10

Vrouw, 11 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

11

Man, 23 jaar, werkt, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

12

Man, 19 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Masterthesis MCPm2, André Melsen

65

Respondent

13

Man, 20 jaar, werkt, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

14

Man, 19 jaar, werkeloos, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent

15

Vrouw, 17 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent

16

Man, 46 jaar, werkeloos, geen GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

17

Man, 37 jaar, werkt, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

18

Man, 44 jaar, ondernemer, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent

19

Vrouw, 16 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

20

Vrouw, 15 jaar, scholier, gebruikt GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

21

Vrouw, 15 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent

22

Man, 28 jaar, werkt, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

23

Man, 25 jaar, werkt, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

24

Man, 36 jaar, werkt, gebruikt GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

25

Man, 39 jaar, werkeloos, geen GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

26

Man, 16 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

27

Man, 15 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

28

Man, 16 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

29

Man, 17 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

30

Vrouw, 26 jaar, huisvrouw, geen GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Masterthesis MCPm2, André Melsen

66

Respondent

31

Vrouw, 24 jaar, werkt, gebruikt GSM, was niet aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

32

Man, 14 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

33

Man, 45 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig op Jonckbloetplein

Respondent

34

Vrouw, 18 jaar, scholier, gebruikt Smart Phone, was niet aanwezig op

Jonckbloetplein

Respondent

35

Man, 62 jaar, werkt, gebruikt Smart Phone, was aanwezig op Jonckbloetplein

17 van de geïnterviewde personen waren aanwezig tijdens één of meerdere inzetten na

afloop van een wedstrijd van het Nederlands elftal tijdens het EK 2012.

Tabel 2 t/m 8: vraag en antwoorden van burgers

De hierop volgende tabellen zijn de antwoorden die werden gegeven op de gestelde

interviewvragen.

Vraag 1: Bent u na de wedstrijden van het Nederlands Elftal de straat opgegaan en gaan kijken op

het Jonckbloetplein? Heeft u toen berichten verspreid of gebeld met vrienden over de

gebeurtenissen?

1. Ik ben heel vaak op het Jonckbloetplein. Mijn bedrijf is daar gevestigd. Ik was tijdens alle

wedstrijden van het NL-elftal in mijn zaak. Ik heb niet gebeld met vrienden en ook geen

berichten verstuurd.

2. Ik was ook op het plein. Ik heb de wedstrijden hier gezellig met andere mensen uit de wijk

bekeken. Ik heb geen GSM.

3. Ik ben hier samen met mijn oude moedertje komen kijken. Ik heb samen met haar en andere

bekenden van mij hier naar de wedstrijden zitten kijken. Die waren trouwens niet om aan te

zien.

4. Ik was niet aanwezig. Ik was thuis voor de buis.

5. Ik ga altijd de wedstrijden hier gezellig samen met anderen kijken. Ik heb geen berichten

verstuurd of zo.

6. Nee, ik heb de wedstrijden thuis gekeken.

7. Ik ben niet naar het plein gegaan. Ik heb thuis gekeken.

8. Ik ben niet naar hier toe gekomen. Ik heb meestal bij vrienden gekeken.

9. Ik ben hier met vrienden gaan kijken.

10. Ik ben samen met mijn dochtertje gaan kijken. Meestal is er wel wat te beleven namelijk.

11. Ja, ik ben na de eerste wedstrijd gaan kijken of er nog wat te beleven was.

12. Ik ben samen met vrienden gaan kijken. Ik heb ook een berichtje verstuurd via What’s App.

13. Ik ben niet gaan kijken. Ik heb geen zin in ellende.

14. Ik ben niet gaan kijken. Ik ben thuis gebleven. Via twitter heb ik wel gevolgd wat er allemaal

gebeurde. Ik heb onder andere de twitterberichten van de politie gevolgd.

15. Ik houd niet van voetbal en zeker niet van rellen. Daarom ben ik niet gaan kijken.

16. Ik ben thuis gebleven. De politie had duidelijk aangegeven dat ze niets zouden tolereren.

17. Ik heb hier samen met een paar vrienden op een tv-scherm naar de wedstrijd gekeken.

18. Ik ben vlak na het einde van de eerste wedstrijd ff snel gaan kijken. De politie was de baas,

dus eigenlijk gebeurde er niets.

19. Ik ben samen met mijn vriendje gaan kijken op het plein. We waren benieuwd of er iets zou

Masterthesis MCPm2, André Melsen

67

gebeuren. Ik heb zelf geen berichten verstuurd via sociale media, maar ik heb wel gekeken.

Zo heb ik het account van de politie gevolgd.

20. Ik mocht niet gaan kijken van mijn ouders. Ze hadden gehoord dat de politie geen

problemen zou toestaan en heel streng zouden zijn.

21. Ik ben niet gaan kijken. Ik was thuis bij mijn familie.

22. Ik ben niet gaan kijken deze keer. Teveel ellende altijd. De politie had gevraagd of we niet

wilden komen.

23. Ik ben niet gaan kijken. Ik was door alle publiciteit wel benieuwd of er iets zou gaan

gebeuren, daarom keek ik regelmatig op bepaalde zoektermen en op het twitteraccount

van de politie.

24. Nee, ik ben daar deze keer niet naar toe gegaan.

25. Ja, ik ben tegen het einde van de 1e en 2e wedstrijd gaan kijken. Ik heb mijn Smart Phone

niet gebruikt.

26. Ik was wel aanwezig. Ik ben bij de eerste 2 wedstrijden gaan kijken. Ik heb daar ook met mijn

vrienden contact gehad via twitter en ping. Ik heb een bericht gestuurd dat er niets

gebeurde omdat er veel politie was. Ook heb ik het twitteraccount van de politie gevolgd.

27. Ja, natuurlijk ben ik samen met een paar vrienden gaan kijken. Ik heb wel gesprekken

gevoerd per telefoon en ook een paar berichten verstuurd. Ik heb het twitteraccount van de

politie niet bekeken. Sommige matties24 van mij deden dat al en dan hoorde ik via hen wel

weer of de politie iets bijzonders te melden had.

28. Ik ben samen met wat vrienden gaan kijken. Ik ben alleen de eerste wedstrijd daar naar toe

gegaan. Er was niets aan omdat er geen relletjes uitbraken. Ik heb wat tweets gemaakt en

heb ook gekeken naar berichten van de politie. Sommige van die berichten heb ik weer

doorgetwitterd.

29. Ik ben daar twee keer gaan kijken. Ik heb wat rondgehangen op en in de omgeving van het

pleintje daar. Ik heb geen berichten verstuurd, maar wel gekeken wat de politie via twitter

allemaal vertelde. Dat vind ik in dit soort situaties altijd wel interessant.

30. Ik ben niet gaan kijken. Ik ben thuisgebleven.

31. Ik werk in de binnenstad in de horeca. Ik kon daar toen dus niet gaan kijken. Had ik anders

toch ook niet gedaan.

32. Ja ik ben zeker gaan kijken. Ik ben alle wedstrijden daar naar toe gegaan. Ik vind het daar

altijd wel spannend. Nu viel het eigenlijk iedere keer wel tegen.

33. Ik ben in dat koffietentje de wedstrijd gaan kijken. Ik heb een sms’je verstuurd dat er veel

politie was.

34. Ik ben niet gaan kijken. Ik heb wel gekeken naar de twitteraccount van de politie. Ze

gebruikten een duidelijke hashtag dus dat was makkelijk zoeken.

35. Ik woon bijna op het Jonckbloetplein. Ik was erg benieuwd hoe de politie zou op gaan

treden, dus ik ben wel eventjes gaan kijken. Ik heb geen berichten verzonden.

5 geïnterviewden hebben via een GSM of Smart Phone gebeld of berichten verstuurd.

7 geïnterviewden hebben via een GSM of Smart Phone gekeken of er berichten werden

verspreid over de gebeurtenissen. Hierbij was het twitteraccount een berichtenportaal dat

gebruikt werd.

Vraag 2: Heeft u tijdens of vlak na dit incident contact gehad met politiemensen? Heeft u wel of

geen politie gezien?

1. Zeker. Ik heb een prima contact met mijn wijkagent. Voorafgaand, tijdens en na de

wedstrijddagen heb ik goed contact gehad met mijn wijkagent. Deze spreek ik regelmatig

en we hebben ook samen nagedacht om de overlast op een zo slimme en gunstige manier

aan te pakken.

24 Matties betekent: vrienden.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

68

2. Zeker, wij kennen die man hier allemaal. Het is een toffe peer en hij probeert ons altijd te

helpen waar hij dit kan.

3. Wij kennen Bob allemaal. Hij is onze wijkagent en komt hier regelmatig een bakkie doen. Dat

is prima. Ook tijdens de wedstrijden heb ik hem en een boel Me’ers gezien. Die ME’ers vond

ik trouwens maar niks want toen ik samen met mijn moedertje van 80 wegliep, kregen we

harde duwen van die gasten. Vind ik niet echt stoer.

4. N.v.t.

5. Ja ik heb veel wouten25 gezien. Ook Bob de wijkagent was aanwezig en dat is prima!

6. N.v.t.

7. N.v.t.

8. N.v.t.

9. Ja, ik heb zeker veel politie gezien. Ik heb nog met sommige agenten een praatje

gehouden. Voor het einde van de wedstrijd vond ik die gasten best aardig. Daarna werden

sommige agenten wel wat zenuwachtig en ook onaardiger.

10. Ik heb geen contact gehad met politieagenten, ik heb ze wel gezien. Ook onze wijkagent

heb ik gezien.

11. Ik heb heel veel politie gezien. Ik heb één van die agenten nog een hand gegeven. Dat

vond ik heel aardig van hem. Ik wil later zelf ook politieagent worden.

12. Ja, toen we naar het Plein liepen werd ik aangesproken door een politieman. Ik dacht dat

dit onze wijkagent was. Ik weet dit niet helemaal meer zeker, maar ik weet wel zeker dat ik

onze wijkagent heb gezien. Ik weet ook zeker dat hij mij heeft gezien.

13. N.v.t.

14. N.v.t.

15. N.v.t.

16. N.v.t.

17. Ja, ik heb de politie gezien. Ik heb nog met de wijkagent gesproken. Hij was met een aantal

collega’s aanwezig. Ook waren er veel ME’ers. Ook heb ik bijvoorbeeld de Marokkaanse

buurtvaders gezien. Die ken ik best wel goed. Ik vind het slim dat ook die mensen er waren.

Ze kunnen sommige jongens toch kalmeren.

18. Toen ik vlak voor het einde van de wedstrijd naar het Jonckbloetplein ging zag ik veel politie.

Eén van de agenten sprak mij aan en zei dat ik geen domme dingen moest gaan doen. Dat

snapte ik zelf ook wel, want voor het EK had de politie al veel contact gezocht en dingen

uitgelegd over dingen die wel of niet mochten. Bovendien was er veel Me op de been, dus

was de politie sterk.

19. Ik ben samen met mijn vriendje naar het plein gelopen. Onderweg heb ik veel politie gezien.

Ook de wijkagent liep rond. Ik vind hem best wel oké. Soms komt hij een praatje maken als

we op straat staan te chillen. Dat is best leuk.

20. N.v.t.

21. N.v.t.

22. N.v.t.

23. N.v.t.

24. N.v.t.

25. Ja, ik heb een aantal bekende politiemensen gezien. Er zijn veel agenten die ik ken. Ook de

wijkagent Bob heb ik gezien. Ook zag ik veel ME. Ik heb niet met de politie gesproken.

26. Ja, ik heb met de politie gesproken. Ik werd aangesproken door de wijkagent. Hij kent mij

omdat ik hem wel eens tegenkom op hangplekken. Hij maakt dan vaak een praatje met

ons. Soms is het wel een klootzak, maar meestal is hij wel cool

27. Ja, ik heb een aantal bekende politiemannen gezien. Ik heb niet met ze gesproken.

28. Ik heb gesproken met iemand van het wijkteam. Die kende mij van naam. Ik weet alleen niet

waarvan. Ik vond het wel raar dat ze mij kenden.

29. Ik heb veel politie gezien. Ik heb niet met ze gesproken.

30. N.v.t.

31. N.v.t.

25

“wout” is straattaal. Het woord wordt vaak gebruikt voor politieagenten

Masterthesis MCPm2, André Melsen

69

32. Ik werd in de buurt van het plein aangesproken door een politieman die zei dat ik geen

gekke dingen moest doen. Dat vond ik stom. Slaat echt nergens op.

33. Ik heb een praatje gemaakt met Bob de wijkagent. Dit was volgens mij tijdens de eerste of

tweede wedstrijd.

34. N.v.t.

35. Ik heb veel persoonlijk contact gehad met iemand van de politie. Ik heb ze ook heel veel

gezien. Ik ben nogal actief in deze buurt en daarom ken ik de wijkagent persoonlijk. Ik help

hem wel eens en hij helpt mij ook. Dat is prima. Ik vind de politie goed bezig in de wijk. Ook

de gemeente doet goed haar best. Vlak voor de eerste wedstrijd is zelfs de burgemeester

nog bij mij thuis geweest en hebben we goede afspraken kunnen maken.

Alle 17 geïnterviewden die aanwezig waren geweest hebben de politie gezien tijdens of na

de wedstrijden van het Nederlands elftal.

12 geïnterviewden hadden direct persoonlijk contact gehad met één of meerdere

politiemensen.

Vraag 3: In het verleden zijn er op het Jonckbloetplein vaak relletjes uitgebroken na wedstrijden van

het NL elftal. Waarom zijn er volgens u nu geen relletjes ontstaan?

1. Er zijn vooraf heel duidelijke regels afgesproken. De politie was nu ook beter voorbereid

tijdens de wedstrijddagen. Ook denk ik dat de mensen die geen problemen willen, nu niet

onnodig bleven hangen na de wedstrijden. Dat vroeger wel zo. Toen kwamen er hele

volksstammen op het plein af om naar de rellen te komen kijken. Nu was het heel duidelijk

dat dit niet zou gaan gebeuren. De politie en de gemeente heeft afspraken gemaakt met

de bevolking en dat heeft geholpen.

2. Ik denk dat de meeste relschoppers vooraf wel wisten dat de politie nu veel strenger zou zijn.

Al vooraf is op allerlei manier verteld wat wel en niet mocht. Eigenlijk had je hier niets te

zoeken als je ellende wilde gaan uithalen. Ook heeft de wijkagent heel veel mensen al

vooraf aangesproken en uitgelegd wat de bedoeling was. Dat was echt heel duidelijk en

goed.

3. Iedereen wist al van te voren waar ze aan toe waren. Ook heeft de politie deze keer ons

mee laten denken over sommige dingen. Die burgemeester van ons is zelfs nog in de wijk

geweest voor het toernooi. Dat vind ik echt super. Dan heb je echt het idee dat iedereen

problemen wil voorkomen.

4. Volgens mij was de politie deze keer veel duidelijker. Je mocht hier naar toe komen, maar er

zou geen feest worden gevierd. Mensen die rotzooi wilde komen trappen waren niet

welkom. Dat hebben ze op allerlei manieren duidelijk gemaakt. Gelukkig waren ze ook met

voldoende mensen en ME om als het dan toch fout zou gaan, stevig in te kunnen grijpen.

5. De politie was nu heel erg aanwezig en zocht ook contact met mensen. Sommige mensen

werden onderweg naar het plein al naar de naam gevraagd enzo. Dan haal je het wel uit je

hoofd om domme dingen te gaan doen.

6. Ik denk toch dat dit komt doordat de politie vooraf heel duidelijk is geweest en ook op

allerlei manier heeft verteld wat wel en niet mocht. Ze waren ook vastbesloten om deze keer

geen rellen te laten gebeuren.

7. Iedereen kent iedereen hier. Ook de politie kent veel mensen. Samen met bijvoorbeeld de

Marokkaanse buurtvaders hebben ze ook sommige ratjes aangesproken en dat helpt

natuurlijk. Het heeft natuurlijk ook geholpen dat er veel ME was.

8. Ik denk dat de samenwerking tussen gemeente en politie dit keer beter was. Allerlei rotzooi

was opgeruimd voor de wedstrijden begonnen. Dat is wel slim natuurlijk. Ken je ook nergens

mee gaan gooien. De combinatie tussen wijkagenten die iedereen kennen en aanspraken

en de harde ME is nuttig geweest.

9. Relschoppers waren kansloos. De ME was met veel mensen aanwezig. De wijkagenten

kennen bijna iedereen, dus als je al iets fout zou kunnen doen was je wel herkend.

10. Weet ik niet. Misschien kwam het wel door de politiepaarden, die zijn echt heel groot en

Masterthesis MCPm2, André Melsen

70

sterk!

11. De wijkagent en ook buurtvaders spraken etterbakkies aan. Dat helpt natuurlijk wel. Ook was

het voor iedereen duidelijk dat de politie geen feest of rellen zou laten gebeuren. En ook was

het goed dat de v.d. Aartsen26 langskwam. Dat geeft een goed gevoel en daardoor ben je

minder snel geneigd om kwajongensstreken uit te gaan halen.

12. Volgens mij was het goed dat de wijkagent en de buurtvaders sommige vervelende gasten

aanspraken. Ik heb echt gezien en gehoord dat jongens die altijd ellende veroorzaken

hierdoor vertrokken. Ook had de politie via twitter boodschappen verspreid, waaruit bleek

dat je beter geen rellen kon komen trappen.

13. Ik had al wel begrepen dat de politie geen rellen zou toestaan. Daarom ben ik niet

gekomen. Ik wilde geen ellende deze keer. Ook een aantal vrienden van mij denken er zo

over.

14. Weet ik niet precies. Misschien wel omdat sommige mensen nu niet kwamen vanwege al die

berichten. De politie heeft echt heel vaak uitgelegd dat ze geen rellen zou toestaan.

15. Geen idee.

16. De politie kent veel mensen en heeft veel gesprekken gehad over het EK. Daardoor wist

iedereen wel dat ze geen ellende zouden laten gebeuren.

17. Het geheim was denk ik de combinatie van vriendelijk en streng. De politie was eigenlijk altijd

vriendelijk, maar tegelijk wist je dat ze heel hard door zouden pakken op de momenten dat

het fout zou dreigen te gaan.

18. Dat ligt aan de gemeente en de politie. Die hebben wel zo veel energie gestopt in het

uitleggen waarom ze geen rellen wilde hebben deze keer. Ik weet dat een aantal

vervelende figuren daarom nu niet zijn gekomen en de eigen bevolking was ook minder

sensatiebelust. Ik vind dat de politie en de burgemeester dit goed hebben gedaan.

19. Weet ik niet. Misschien omdat er veel politie was?

20. Geen idee.

21. Ik zou het niet weten.

22. Het was wel duidelijk dat er niets verkeerds zou worden toegestaan. De politie heeft echt

heel veel mensen gewaarschuwd en uitgelegd wat wel en wat niet mocht. Ook hebben ze

gebruik gemaakt van het feit dat ze veel mensen kennen. Ik weet dat sommige jongens die

toch rellen willen trappen, onderweg naar het plein werden aangesproken en daarom niet

meer gingen.

23. Ik zou het niet weten. Misschien wel door het slecht spel van Oranje?

24. Ik ben er niet bij geweest, maar ik hoorde van mijn zoon dat de politie met veel mensen

aanwezig was. Hij vertelde ook dat de wijkpolitie sommige bekende relschoppers aansprak

en zei dat ze beter weg konden gaan.

25. Ik heb de politie veel contact zien maken met allerlei mensen. Ook de galbakken werden

aangesproken. Als die gasten weten dat ze herkend zijn bedenken ze zich wel twee keer

voor ze domme dingen gaan doen.

26. Weet ik niet.

27. Iedereen wist dat je niet kon gaan fucken. De politie was streng en liet niets toe.

28. Doordat de strengheid van de politie. Er was veel ME.

29. Je mocht eigenlijk alleen maar jezelf goed gedragen. Ik wist dat je sommige dingen gewoon

niet kon uitvreten. Ten eerste kent de wijkagent ons allemaal en ten tweede was er veel ME.

30. Geen idee.

31. Ik hoorde dat er veel politie was en dat die heel streng was.

32. Ik werd op weg naar het plein al meteen aangesproken door een politieman. Daar baalde

ik van, want hij kende mij zelfs bij naam. Dan ga je natuurlijk geen domme dingen doen

want dan ben je meteen de lul.

33. Er was een zachte en een harde kant van de politie. Ze waren vriendelijk waar dit kon, maar

oh wee als je iets fout deed. Dan had je meteen een probleem. Ze waren ook met veel ME

op de been. Ik zag zelfs paarden.

34. Weet ik niet.

26 Dhr. J.J. van Aartsen is burgemeester van Den Haag.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

71

35. Dit is een succesverhaal. De gemeente en de politie hebben heel goed naar de bewoners

geluisterd en hebben vervolgens een gezamenlijke aanpak uitgedacht. Iedereen wist wat ze

konden verwachten. Dat werd vooraf op allerlei manier doorgegeven. Ook op de dag zelf is

er nog getwitterd door de politie. Ook heb ik samen met mensen van de gemeente

gevaarlijke voorwerpen weggehaald. Ik vond het ook heel goed dat de BM zoveel

persoonlijke belangstelling heeft getond. Dat vond iedereen heel positief van hem. Zijn

voorganger Deetman zag je hier nooit.

Genoemde succesfactoren:

duidelijke “spelregels vooraf” en deze waren op allerlei manieren veelvuldig

gecommuniceerd. Dit had twee effecten: sommige personen bleven weg en iedereen wist

waar de grenzen lagen.

Samenwerking tussen gemeente, politie en bewonersvertegenwoordiging. De persoonlijke

belangstelling van de burgemeester werd erg gewaardeerd.

Door de persoonlijke benadering van wijkagenten en buurtvaders beseften een aantal

geïnterviewden dat ze bekend waren en niet anoniem strafbare feiten zouden kunnen

plegen.

Vraag 4: Hoe bevalt het wonen in de wijk Laak? Wat vind u van de wijk?

1. Gezellige wijk, ik woon hier al heel lang. Ik vind wel dat het minder wordt allemaal. Er

wonen tegenwoordig te veel Polen die veel zuipen. Ik voel me minder veilig.

2. Vroeger was dit echt een heel leuke wijk. Nu is het nog steeds gezellig, maar ik voel

me minder veilig. Als ik jonger zo zijn en het geld zou hebben dan ging ik vertrekken

naar een deftige wijk.

3. Ik vind het allemaal wel prima hier. Ik ken iedereen hier. Het is altijd gezellig.

4. Ik ga binnenkort gelukkig verhuizen. De buurt gaat achteruit. Het grootste probleem

zijn de buitenlanders. Die verzieken alles.

5. Ik zou graag weggaan. De wijk wordt steeds minder leuk en ook gevaarlijker. Dat

komt door de buitenlanders.

6. Ik woon hier eigenlijk best graag.

7. Ik denk er over om te gaan verhuizen. Het probleem is alleen dat ik te weinig geld

heb. De huizen hier zijn goedkoop en prima, maar de buurt gaat wel achteruit. Dat

komt vooral door dat gezuip van die Polen.

8. Ik ben hier geboren en ik ga hier ook dood. Ik vind dit een fijne wijk om te leven. Ik ga

ook nooit op vakantie. Ken de buurt niet missen.

9. Ik ben een alleenstaande moeder. Als ik het geld had dan zou ik gaan verhuizen.

Dat vind ik beter voor mijn kleine meid.

10. Ik woon hier graag, al mijn vriendinnen wonen hier en ik zit ook hier op school. Later

zal ik misschien wel verhuizen.

11. Ik woon hier al mijn hele leven. Vind het prima.

12. Ik woon hier best goed. Ik heb hier veel vrienden.

13. Ik vind het wel chill hier.

14. Ik woon hier graag. Ik vind de buurt wel een beetje slecht op sommige plaatsen,

maar over het algemeen is het goed wonen hier.

15. Ik zal later als ik een goede baan heb, zeker gaan verhuizen. Ik woon hier best wel

graag, maar zie toch dat de buurt achteruit gaat. Het is raar dat ik het zeg, want ik

ben van Marokkaanse afkomst, maar ik vind dat de Polen echt een probleem

beginnen te vormen.

16. Ik woon hier graag en de buurt is goed zo. Jammer dat er zoveel buitenlanders bij

komen.

17. Ik zal graag gaan verhuizen. Ik vind de huizen prima en de buurt is ook nog steeds

Masterthesis MCPm2, André Melsen

72

goed, maar ik ben bang dat de Polen de boel hier gaan verpesten. Ze schijten en

pissen in de portieken. Ze maken d’r echt een klerebende van.

18. Ik vind de buurt nog steeds goed. Mijn bedrijf draait best goed. Veel klanten komen

ook uit deze wijk. Toch vind ik dat we wel op moeten passen voor te veel Polen en

andere Oost-Europeanen in de wijk. Dat kan echt een groot probleem worden. Ze

drinken zo veel en veroorzaken daardoor allerlei overlast. Ik vind ze ook agressief.

19. Ik woon hier al best lang en vind het ook wel leuk hier. Toch denk ik dat ik later wel wil

gaan verhuizen. Ik zal mijn kinderen hier niet op willen laten groeien.

20. Ik heb het hier goed naar de zin. Mijn hele familie woont hier. Er wonen ook veel

vrienden van mij.

21. Ik vind het soms best wel eng hier. Pasgeleden lagen er twee dronken Polen in onze

portiek. Dat vond ik echt heel vervelend. Ik kwam vrij laat thuis en viel bijna over die

mannen. Toen werden ze ook nog vervelend.

22. Ik woon hier graag. Het is een fijne wijk om in te leven. Binnenkort wordt ik vader en

dan weet ik niet of ik hier blijf wonen.

23. Ik ben blij dat ik hier woon. Ik woon in een goed en relatief goedkoop huis. Mijn

vriendin en ik komen allebei uit deze buurt en wij voelen ons hier ook echt thuis.

24. Ik denk er over om te gaan verhuizen. Ik heb hier altijd met veel plezier gewoond,

maar door al die Polen gaat de wijk snel achteruit.

25. Ik vind het een kutwijk. Op zich heb ik hier altijd met plezier gewoond maar nou

wonen er een stel buitenlanders boven mij en die maken altijd herrie. Niemand die er

iets aan doet. Ik word er gek van.

26. Ik woon hier al heel mijn leven. Ik vind het prima hier.

27. Ik woon hier met veel plezier. Er is altijd wel iets te doen en al mijn vrienden wonen

hier. Je kunt hier goed chillen.

28. Ik vind het chill hier. De vrienden die ik heb, wonen allemaal hier. Ik wil hier later ook

blijven wonen.

29. Ik woon hier graag. Het is een gezellig buurt.

30. Ik wil wel gaan verhuizen. Ik heb net een kleine meid en die wil ik hier niet op laten

groeien. Sommige mensen kijken toch een beetje op je neer als je uit Spoorwijk komt.

31. Ik zal liefst zo snel mogelijk gaan verhuizen. De buurt gaat hard achteruit. Dat komt

vooral door de Oost-Europeanen.

32. Ik woon hier graag. Het is hier altijd gezellig. Je kunt met je vrienden vaak lol maken.

33. Ik wil hier zo snel mogelijk weg. De buurt holt achteruit. Dat momt door die

buitenlanders. Die verzieken alles.

34. Ik zal later wel ergens anders willen wonen. Ik zal graag in een iets nettere buurt

wonen.

35. Ik woon hier al best een hele tijd. De buurt is een probleemwijk, maar heeft ook zeker

zijn charme. Ik woon hier graag. Ik heb een mooie woning en ben ook actief in heet

buurtbestuur. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente deze wijk gaat aanpakken.

De meeste geïnterviewden vinden het wonen in de wijk (redelijk) plezierig.

Een aantal zou willen verhuizen als dit ze hiertoe de kans kregen.

Eén van de meeste genoemde problemen is het overlast gevende gedrag van Oost-

Europese (mede)wijkbewoners.

Vraag 5: Kent u persoonlijk politiemensen en hoe vind u dat de contacten tussen de inwoners en de

politie verlopen?

1. Ik ben erg tevreden over de wijkagent. Hij toont veel betrokkenheid en is ook best vaak in de

wijk. Ik vind dat over het algemeen wij hier blij mogen zijn met onze politie.

2. Ik ken een paar agenten wel persoonlijk. De meeste zijn wel aardig, maar die jonge broekies

doen soms te stoer.

3. Ik ken de wijkagent vrij goed. Hij is hier vaak. Je kunt goede afspraken met hem maken. Toch

Masterthesis MCPm2, André Melsen

73

baal ik ervan dat mijn moedertje door een ME’er werd geduwd na de eerste wedstrijd van

het Nederlands elftal. Ik had keurig hier zitten kijken en wilde na de wedstrijd weggaan. We

liepen gewoon naar huis en toen kregen we zomaar een paar harde duwen van zo’n bink

van de Me. Vond ik niet nodig en ook jammer. Daardoor krijgt de politie een slechte naam.

4. Ik ken een paar mensen van de politie van gezicht. Dat zijn de mensen van het bureau Laak.

Ik vind dat ze goed werk doen en dat ze ook echt contact maken met de mensen uit de

wijk. Prima dus!

5. Ik vind dat de politie haar werk hier goed doet. Ik ken best wel wat agenten van gezicht. De

wijkagent is een bekend figuur in de wijk. De politie doet haar werk goed. Ze moeten alleen

strenger zijn voor die Polen.

6. Ik ken best wel een aantal agenten. Soms maak ik wel eens een praatje met één van de

mensen van het wijkteam en dat is eigenlijk altijd wel prima. Ze luisteren naar je en willen ook

echt helpen. Ik ben tevreden over de politie.

7. Ja een paar politiemensen ken ik wel van gezicht. Soms maken ze ook wel eens een praatje

met je. Dat gaat dan over van alles en nog wat, maar ik vind dat wel leuk. Ik vind alleen dat

ze ’s-avonds meer op straat moeten zijn. Dan lopen er van die dronken en vervelende Polen

in de straten te vervelen.

8. Ik ken de wijkagent. Hij is bijna altijd in de wijk te vinden. Hij weet veel en kent ook veel

mensen. Ik vind de wijkpolitie prima hier. Ik ben tevreden over de manier waarop de politie

hier haar werk doet.

9. Ik ben tevreden over de politie. Ik ken een aantal agenten. Ze zijn makkelijk aanspreekbaar

en willen ook altijd luisteren en helpen. Ik vind wel dat er meer politie zou moeten zijn. En ik

vind het jammer dat het bureau Laak net 24-uur per dag geopend is.

10. Ik vind de meeste politiemensen aardig. Ik vond de paarden ook heel lief. Ik wil later

politieagent worden.

11. Sommige agenten ken ik wel. Er lopen en fietsen regelmatig agenten door de wijk. Toch vind

ik ze soms te slap tegen bijvoorbeeld dronken Polen. Aanpakken die gasten. Over het

algemeen ben ik tevreden over de manier waarop de politie werkt.

12. De wijkagent ken ik omdat hij wel eens een praatje komt houden op onze hangplekken. Hij is

soms wel vervelend, maar meestal is het een goeie gozer. Ik snap ook wel dat hij zijn werk

moet doen en wij zijn ook wel eens vervelend. Ik vind alleen die jonge gasten soms irritant. Ze

doen heel stoer en hebben nog niets meegemaakt.

13. Ik ken wel een paar politiemensen. Vooral de mensen die lopend en fietsend door de wijk

gaan maken snel een praatje. Ik vond ze vroeger wel eens vervelend, maar dat lag ook

vaak aan de rottigheid die ik of mijn vrienden uithaalden. Ik ben wel tevreden over de

politie.

14. Sommige agenten zijn wel cool. Vooral de jongere agenten die net van school komen vind

ik zielig. Toch hebben we niets te klagen denk ik, want ik was laatst bij familie in Frankrijk en

daar is de politie echt heel slecht. Daar wordt ook veel gediscrimineerd. In Nederland heb ik

daar nog nooit iets van gemerkt.

15. Ik heb geen contact met de politie. Ik denk dat ze hun werk wel goed doen. Mijn beeld van

de politie is positief.

16. Ik ken de wijkagent. Dat is een prima gozer. Doet echt zijn best voor ons. De meeste agenten

zijn wel oké, maar een tijd geleden kreeg ik een boete en toen was ik niet blij.

17. Ik ben niet zo’n fan van de politie. Ik zie wel veel bekende gezichten, maar ik heb geen

behoefte aan contact met die gasten. In het verleden heb ik teveel ellende met justitie

gehad.

18. Ik ben tevreden over de politie. De wijkagenten doen goed werk en betrekken je echt in hun

werk. Dat vind ik goed. Ik weet dat sommige mensen de politie soms “soft” vinden.

Bijvoorbeeld in hun aanpak van vervelende en dronken Polen.

19. Ik heb geen contact met de politie. Ik ken er ook geen persoonlijk. Soms zie ik wel bekende

gezichten, maar zoals gezegd ik hoef geen contact met ze. Ik denk dat de politie in Den

Haag goed haar werk doet.

20. Ik ken sommige agenten van gezicht. Je ziet vaak dezelfde gezichten in de wijk. Soms

maken ze wel eens een praatje op de hangplekken en dat is best wel goed. Soms zeuren ze

wel eens over bijvoorbeeld achtergelaten afval, maar ik moet eerlijk zeggen dat wij soms

Masterthesis MCPm2, André Melsen

74

ook wel overlast veroorzaken. Ik heb het idee dat de politie er is om ons te helpen en te

beschermen.

21. Ik ken geen politiemensen. Ik denk dat de politie in Den Haag wel goed is.

22. Vroeger wilde ik niets met de politie te maken hebben. Nu ben ik rustiger en maak ik wel

eens een praatje met iemand van de wijkpolitie. Ik vind ze wel aardig. Toch denk ik dat ze

soms strenger of harder moeten optreden.

23. Ik ken best wel wat agenten van gezicht. Ik kom ze regelmatig in de wijk tegen en dan zijn ze

best vriendelijk. Ik vind de politie hier wel oké.

24. Ik ken veel agenten van gezicht en vanwege het feit dat ze best wel regelmatig te voet en

per fiets door de wijk gaan. Dan maken ze wel eens een praatje. Ik vind dat prima!

25. Ik ken de wijkagent. Die komt vaak op allerlei plekken binnenlopen. Soms vind ik dat wel

eens vervelend, maar meestal is het wel prima. Als ze mij niet teveel controleren vind ik alles

best.

26. Ik ken veel agenten. De meeste zijn arrogant en onvriendelijk. Ze lopen altijd over van alles

en nog wat te zeiken. Ik heb eigenlijk een hekel aan de politie. Ik heb me bijvoorbeeld ook

heel erg geërgerd aan het stoere gedrag van de ME’ers. Lekker stoer doen met zijn allen.

27. Ik vind de politie soms flauw. De wijkagent kan soms echt zeuren over allerlei kleine dingetjes.

Bijvoorbeeld als we teveel lawaai maken als we met elkaar staan te chillen. Ik vind wel dat er

politie moet zijn, maar dan alleen om ons te helpen.

28. De wijkagent ken ik wel. Hij maakt soms praatjes met ons. Is meestal wel leuk, maar soms kan

hij echt lopen miereneuken over allerlei kleine dingetjes. Dan heeft er weer één of ander oud

wijf lopen klagen over ons. Toch ben ik wel tevreden over de politie.

29. Ik moet niets van de politie hebben. Ze houden je constant in de gaten. Het irritante is ook

dat veel agenten ons bij naam kennen en weten waar we wonen enzo. Ik heb altijd het idee

dat ze ons lopen te bespioneren. Vooral de wijkagent ken ik wel goed. Hij is een heel

fanatieke politieman. Ik vind het eigenlijk maar niets dat er zoveel politie is. Ook tijdens de

wedstrijden was er veel ME. Stoere jongens, maar niet heus. Superirritant dat ze zich dan

ineens zo macho gaan gedragen.

30. Ik ken sommige politiemensen van gezicht, maar heb eigenlijk nooit echt contact met ze.

Soms groeten ze mij wel eens en dat komt wel vriendelijk over. Ik denk dat we tevreden

kunnen zijn over onze politie.

31. Ik ken geen politiemensen. Ik zie ze regelmatig door de straat lopen en fietsen. Ik denk dat ze

nuttig zijn en goed werk doen.

32. Ik vind onze wijkagent wel aardig. Soms een beetje een zeikerd, maar je kunt ook met hem

lachen. Sommige agenten zijn minder aardig. Meestal zijn dat van die jonge gasten die

interessant willen doen. Ik ben wel tevreden over de politie.

33. Ik ben dik tevreden over de wijkpolitie in Laak. Ze zijn zichtbaar aanwezig en vriendelijk. Ze

willen je ook wel helpen. Alleen zouden ze meer aanwezig moeten zijn in de donkere uren

van de dag. Dan gebeuren er vervelende dingen en dan zie je ze te weinig.

34. Ik ken geen agenten. Ik vind ze wel vriendelijk, tenminste ze groeten best vaak als ze door de

wijk fietsen of lopen. De agenten in auto’s zijn minder vriendelijk.

35. Ik ken veel politiemensen. Met de wijkagenten uit deze wijk heb ik een uitstekend contact.

De één is wat fanatieke als de ander, maar over het algemeen ben ik wel tevreden.

Een groot gedeelte van de geïnterviewden (27) kent politiemensen en heeft ook contact

met hen. Over het algemeen is men tevreden over deze contacten (23 personen).

Zaken waarover de geïnterviewden kritisch waren mbt het functioneren van de politie:

gedrag van sommige jonge agenten, gedrag/houding van ME’ers, men moet strenger

optreden tegen de overlast die Oost-Europese (mede)wijkbewoners veroorzaken

(geluidshinder, openbare dronkenschap) en vooral tijdens de avonduren meer zichtbare

aanwezigheid in de wijk.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

75

Vraag 6: Bent u op de hoogte van het bestaan van wijkagenten binnen de politie Haaglanden?

Hebt u daar wel eens contact mee gehad en hoe vond u dat contact?

1. Die ken ik heel goed. Ik vind het een prima kerel en ik ben daarom ook erg tevreden over de

contacten tot nu toe. Dit soort mannen zorgt er voor dat de politie de mensen positiever

over de politie gaan denken.

2. Jazeker, ik ken de wijkagent. Ik vind de contacten prima. Ik begrijp dat hij ons niet altijd kan

helpen, maar dat legt hij dan netjes uit. Over het algemeen wil hij altijd helpen.

3. Ja die ken ik. Prima ventje. Doet stinkend zijn best. Op hem kun je daarom ook bijna niet

kwaad worden. Ik was vroeger nooit een echte “politiefan”, maar door de contacten

begrijp je soms waarop dingen lopen zoals ze lopen. Ik ben tevreden over de wijkagent.

4. Ik denk dat ik hem wel van gezicht ken. Vriendelijke gozer. Ik denk dat hij prima werk verricht

hier in deze kutbuurt, da’s niet altijd makkelijk.

5. Ja, de wijkagent van dit stuk wijk ken ik vrij goed. Ik maak regelmatig een praatje met hem.

Ik ben tevreden over hoe hij zijn werk doet.

6. Ik ken meerdere agenten. Wie nou precies de wijkagent is weet ik niet. Over de contacten

tussen de politie en mij ben ik tevreden.

7. Nee, die ken ik niet persoonlijk. Ik ken zoveel koddebeiers, maar wie nou precies de

wijkagent is? Ik vind de contacten goed.

8. Zie vorig antwoord. Ik ben tevreden.

9. Ik ken een aantal politiemensen van het wijkteam. Of hier de officiële wijkagent bijzit weet ik

niet. De meeste agenten vind ik aardig en behulpzaam. De contacten zijn prima.

10. Nee, die ken ik niet.

11. Ik ken de wijkagent wel. Ik vind de contacten over het algemeen voldoende tot goed, maar

soms treden ze te slap op.

12. Ja, die wijkagent van ons die ken ik wel. Hij kent ons ook allemaal. Ik vind de politie hier wel in

orde, soms houden ze ons teveel in de gaten.

13. Nee, ik zou niet weten wie nu precies de wijkagent is. Ik ken best wel veel politiemensen. De

contacten zijn gewoon goed.

14. De wijkagent van mijn wijk ken ik zeker wel. Het is een fanatieke politieman die veel mensen

kent. Hij is soms wel streng maar als je niets fout hebt gedaan is hij wel aardig. Ik denk wel dat

hij ook eerlijk is. De contacten zijn meestal goed, soms ben ik wel een boos op ze.

15. Nee, ken de wijkagent niet. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

16. De wijkagent ken ik vrij goed, ik heb goede contacten met hem en zijn collega’s.

17. Nee, ik ken de wijkagent niet. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

18. Ik ken meerdere agenten van het wijkteam. Prima contacten met die gasten.

19. Ik heb geen idee wie mijn wijkagent is. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

20. Ik weet niet wie de wijkagent is. Soms heb ik wel contact met mensen van het wijkteam en

dat is bijna altijd positief.

21. Nee, ken ik niet. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

22. Weet niet wie de wijkagent is. Ken een aantal politiemensen van gezicht, daar zit hij

misschien wel tussen. De laatste 2 tot 3 jaar ben ik wel tevreden over de manier waarop de

politie met mij en andere buurtbewoners omgaat.

23. Ik weet wie de wijkagent is. Ik vind de contacten tussen hem en Lakers27 prima.

24. Ja ik ken onze wijkagent. Daar heb ik soms leuke koffiepraatjes mee.

25. Ja die ken ik zeker wel. Goeie gozer, maar is ook erg nieuwsgierig. Dat vind ik wel eens

vervelend. Voor de rest ben ik tevreden over de contacten tussen mij en de wijkagent.

26. Nee ken ik niet en heb ik ook geen behoefte aan. Geen mening over de kwaliteit van de

contacten.

27. Ja die ken ik wel. Soms is het een zeikerd, maar eigenlijk is hij toch wel oké.

28. Ik ken hem. Ik ben tevreden over de contacten.

29. De wijkagent en ik kennen elkaar. Ik ben wel tevreden over de contacten.

30. Weet niet wie mijn wijkagent is. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

27 Bewoners van de wijk Laak te Den Haag.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

76

31. Ken ik niet. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

32. Ja, ik ken hem. Ik ben tevreden over onze contacten.

33. Onze wijkagent is erg benaderbaar. Daardoor heb ik wel eens met hem gesproken. Ik vond

dat toen prima. Ik ben tevreden over de politie.

34. Weet niet wie dat is. Geen mening over de kwaliteit van de contacten.

35. Ik ken veel politiemensen. Alle wijkagenten van wijkteam Laak ken ik wel denk ik. Ik ben

tevreden over de contacten.

Bijna alle ondervraagden kende het bestaan va het wijkteam en de wijkagenten.

De meeste mensen die de wijkagent kennen zijn tevreden over de contacten.

Vraag 7: Stel u kent sommige politiemensen goed en uw relatie is ook positief. Zou u dan

bereid zijn om iets voor deze politieagent te doen als hij daar om vroeg (bijvoorbeeld

doorlopen bij opstootjes op straat of mensen proberen te kalmeren)?

1. Als ik mij zelf niet in gevaar zou brengen, zou ik hier zeker toe bereid zijn. De politie is

mij ook vaak behulpzaam, dan doe je natuurlijk iets terug als dit kan. Ik heb tijdens de

EK bijvoorbeeld nog doorgebeld aan de wijkpolitie, dat jonge gasten iets aan het

voorbereiden waren.

2. Ik ben een oud mens, dus ik kan niet meer zoveel. Maar daar waar ik kan zou ik zeker

helpen.

3. Zeker weten. Dat is toch logisch. De meeste politiemensen zijn prima lui. Die laat ik

niet vallen als het er op aankomt.

4. Ja, lijkt me logisch.

5. Ik zal zeker helpen. Dat zou ik bij mensen van de belastingdienst nooit doen. Daar

heb je helemaal niets aan. De politie helpt ons ook zo vaak.

6. Als het kan zou ik helpen.

7. Ja, ik zou helpen denk ik.

8. Zeker weten. Ik zal een hulpverlener in nood altijd helpen. Die hebben het al moeilijk

genoeg.

9. Weet ik niet. Als het mij niet in gevaar zou brengen wil ik wel iets doen.

10. Zeker. Ik kan bijvoorbeeld 1-1-2 bellen.

11. Als die politieman het niet aan zichzelf te danken heeft, wil ik wel helpen.

12. Ja, zeker weten.

13. Ik zal helpen.

14. Ik zal zeker helpen. Dat is logisch vind ik.

15. Daar waar ik iets zou kunnen doen, zal ik helpen.

16. Ik vind de meeste agenten aardig, dus die ga ik niet laten stikken. Ik zal helpen.

17. Weet ik niet. Hangt af van de omstandigheden.

18. Ja, ik zal proberen te helpen.

19. Ik zal zeker helpen, bijvoorbeeld de alarmcentrale bellen. Of hard om hulp roepen.

20. Weet ik niet. Zou niet weten wat ik zou kunnen doen. Als ik zelf geen gevaar zou

lopen, denk ik wel dat ik zou helpen.

21. Ja, ik zou helpen.

22. Ik zou zeker helpen. Je kunt mensen die er voor ons zijn niet in de steek laten, als ze

zelf in de problemen komen.

23. Jawel, ik zou helpen.

24. Het is logisch dat je dan gaat helpen. Ja dus!

25. Ja, dat zou ik denk ik wel doen.

26. Vaak werken ze zich zelf in de problemen. Dan moeten ze het ook zelf maar

oplossen.

27. Ja, ik zou wel helpen.

28. Ik zou zeker proberen te helpen, al was het maar dat ik 1-1-2 zou bellen.

29. Ja, absoluut!

Masterthesis MCPm2, André Melsen

77

30. Als ik zelf net te veel gevaar zou lopen, denk ik wel dat ik zou helpen.

31. Denk het wel.

32. Natuurlijk zou ik helpen.

33. Ja. Dat zou ik zeker doen. Ik zal de politie nooit aan het lot overlaten.

34. Denk het wel.

35. Ik ben niet meer de jongste, maar ik zou al het redelijke doen om te helpen. Ik zal de

politie zeker niet in de steek laten als een agent in de problemen zou zijn.

Op 1 geïnterviewde na geeft iedereen aan dat men wel op één of andere wijze zou willen

helpen. Wat regelmatig terugkomt als voorwaarde om te helpen, is dat men zelf geen

gevaar zou willen lopen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

78

Bijlage 6: Passantenonderzoek Borgerhout

Op vrijdag 12 oktober, tussen 12.30 en 19.00 uur, heb ik met medewerking van de politie Antwerpen

in de wijk Borgerhout een passantenonderzoek gehouden ten behoeve van deze thesis. Het

onderzoek werd uitgevoerd met gebruikmaking van een vragenlijst die de structuur van de

gesprekken vormde. In totaal werden 35 personen geïnterviewd. Al deze respondenten wonen of

woonden in het recente verleden in deze wijk.

Het onderzoek werd uitgevoerd op straat, op ontmoetingsplekken voor jeugd, in eetgelegenheden

en in kapperszaken. De respondenten waren allen van Marokkaanse afkomst. Dit is om twee

redenen een bewuste keuze. Ten eerste is het een wijk waarin procentueel gezien veel mensen van

Marokkaanse afkomst wonen. De tweede reden is het feit dat het slachtoffer in de onderzochte

casus ook van Marokkaanse afkomst was. Verder bleek uit diverse verklaringen van politiemensen

dat kort na het incident vrijwel uitsluitend Marokkaanse jonge mannen hun ongenoegen kenbaar

maakten.

In deze bijlage zijn een aantal tabellen verwerkt. De eerste tabel is een tabel waarin een korte

omschrijving van de respondenten wordt gegeven. De respondenten is vooraf kenbaar gemaakt

dat de resultaten van de interviews geanonimiseerd zouden worden verwerkt.

Tabel 1: respondenten

Respondent 1 Man, 16 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na incident

Respondent 2 Man, 18 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na incident

Respondent 3 Man, 19 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na

incident

Respondent 4 Man, 23 jaar, werkt, gebruikt Smartphone, was aanwezig vlak na

incident

Respondent 5 Man, 20 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na

incident

Respondent 6 Man, 19 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na

incident

Respondent 7 Man, 28 jaar, werkeloos, gebruikt Smartphone, was aanwezig vlak

na incident

Respondent 8 Man, 29 jaar, werkt, gebruikt Smartphone, was aanwezig vlak na

incident

Respondent 9 Man, 35 jaar, werkt, geen GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

10

Man, 22 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent Man, 15 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na incident

Masterthesis MCPm2, André Melsen

79

11

Respondent

12

Man, 15 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na incident

Respondent

13

Man, 15 jaar, scholier, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na incident

Respondent

14

Vrouw, 16 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

15

Man, 29 jaar, werkt, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig geweest

Respondent

16

Man, 28 jaar, werkt, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig geweest

Respondent

17

Man, 17 jaar, scholier, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

18

Vrouw, 17 jaar, scholier, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

19

Man, 29 jaar, werkt, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

20

Man, 28 jaar, ondernemer, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

21

Vrouw, 16 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

22

Vrouw, 17 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

23

Vrouw, 17 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

24

Vrouw, 19 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

25

Vrouw, 18 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

26

Man, 29 jaar, werkt, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig geweest

Respondent

27

Man, 45 jaar, afgekeurd, geen GSM, is niet aanwezig geweest

Masterthesis MCPm2, André Melsen

80

Respondent

28

Man, 33 jaar, werkt, geen GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

29

Man, 27 jaar, ondernemer, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

30

Man, 30 jaar, werkeloos, gebruikt GSM, was aanwezig vlak na

incident

Respondent

31

Man, 52 jaar, werkeloos, geen GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

32

Vrouw, 17 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, is niet aanwezig

geweest

Respondent

33

Vrouw, 18 jaar, scholier, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

Respondent

34

Man, 22 jaar, scholier, gebruikt Smartphone, was aanwezig vlak na

incident

Respondent

35

Man, 26 jaar, werkt, gebruikt GSM, is niet aanwezig geweest

13 van de geïnterviewde personen was aanwezig na het onderzochte incident.

Tabel 2 t/m 8: vraag en antwoorden van burgers

De hierop volgende tabellen zijn de antwoorden die werden gegeven op de gestelde

interviewvragen.

Vraag 1: Bent u na het incident de straat opgegaan en gaan kijken op de PD of voor het

politiebureau Handelsstraat? Heeft u toen berichten verspreid of gebeld met vrienden over

dit incident?

1. Ik ben wel gaan kijken bij de woning van die oude mensen. Ik heb mijn GSM niet

gebruikt.

2. Heel kort na de dood van Ilyas ben ik gaan kijken. Eerst ben ik naar de woning van

die oude mensen gegaan en later naar het politiebureau Handelsstraat. Ik heb met

vrienden gebeld.

3. Ik ben wel gaan kijken, ik heb niet gebeld en ook geen bericht verzonden.

4. Ik ben natuurlijk wel gaan kijken. Ik was namelijk heel nieuwsgierig. Ik heb een tweet

verzonden.

5. Toen ik hoorde van de dood van een jonge Marokkaan uit Borgerhout ben ik

meteen gaan kijken bij de woning van die oude mensen. Ik heb mijn telefoon niet

gebruikt.

6. Ik ben meteen gaan kijken toen ik hoorde dat één van onze “broeders” was

gedood. Ik heb wel een paar vrienden gebeld.

7. Ik ben wel gaan kijken. Ik heb met niemand gebeld of berichten verstuurd.

8. Ik ben gaan kijken omdat ik benieuwd was wat er allemaal was gebeurd. Ik heb

mijn telefoon niet gebruikt.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

81

9. Ik ben niet gaan kijken. Had er wel van gehoord, maar vond het niet nodig om daar

naartoe te gaan.

10. Ik was niet aanwezig. Ik zat in het buitenland. Als ik wel thuis was geweest, was ik

denk ik niet gaan kijken.

11. Ik kende Ilyas goed. Daarom ben ik ook meteen gaan kijken toen ik hoorde dat hij

vermoord was. Ik heb een SMS naar een paar vrienden gestuurd.

12. Ik heb bij Ilyas op school gezeten en ben meteen gaan kijken toen ik hoorde wat er

met hem gebeurd was. Ik heb een paar vrienden gebeld.

13. Ik ben nogal nieuwsgierig en dacht dat er misschien iets zou gaan gebeuren.

Daarom ben ik met een paar vrienden naar het huis van die oude mensen gegaan.

Ik heb mijn telefoon niet gebruikt.

14. Ik ben niet gaan kijken. Ik hoorde trouwens pas de andere dag wat er was gebeurd.

15. Ik heb geen tijd om naar dit soort dingen te gaan kijken. Ik houdt niet van al die

drukte.

16. Ik hoorde pas de andere dag wat er gebeurd was. Anders was ik trouwens toch niet

gaan kijken.

17. Ik kreeg wel een berichtje binnen over wat er gebeurd was. Ik ben niet gaan kijken.

Daar heb ik geen behoefte aan en ik had trouwens ook niet van mijn ouders mogen

gaan kijken.

18. Ik wist wel vrij snel dat er iets erg gebeurd was, maar ik ben niet gaan kijken.

19. Ik ben niet gaan kijken.

20. Ik ben niet gaan kijken. Ik wist wel wat er gebeurd was, maar omdat ik een eigen

zaak heb wil ik geen problemen krijgen. Ik was bang dat er weer relletjes uit zouden

gaan breken.

21. Ik ben niet gaan kijken.

22. Ik heb een hekel aan geweld en ben daarom niet gaan kijken. Van mijn jongere

broertje hoorde ik wel dat er een jonge Marokkaan was doodgestoken.

23. Nee, ik ben niet gaan kijken. Ik heb geen zin om betrokken te raken bij relletjes.

24. Ik wist het niet. Pas de andere dag hoorde op school wat er gebeurd was. Ik vond

dat heel erg, maar was zeker niet gaan kijken.

25. Ik wist wel wat er gebeurd was, maar ben niet gaan kijken.

26. Ik wist pas de andere dag wat er was gebeurd, was misschien wel gaan kijken.

27. Ik hoorde pas later wat er was gebeurd. Ik hoorde het in de moskee. Ik was zeker

niet gaan kijken.

28. Ik ben niet gaan kijken. Daar heb ik geen behoefte aan. Dit is heel erg, maar wel de

schuld van de criminele jonge Marokkaan.

29. Nee, ik ben niet gaan kijken. Ik heb er geen behoefte aan om sensatie op te

zoeken.

30. Ik ben samen met een paar vrienden gaan kijken. Ik ben naar de woning gelopen

en later ook naar het politiebureau waar die oude mensen naar toe waren

gebracht.

31. Ik ben een oude man. Voor dit soort dingen voel ik me veel te oud.

32. Ik ben bewust niet gaan kijken. De jongens gaan daar wel naar toe, maar ik ben

niet zo op zoek naar sensatie. Ik vond het wel heel erg wat er allemaal gebeurde

die dag.

33. Ik ben niet gaan kijken. Ik wist het trouwens ook niet.

34. Ja, ik ben wel gaan kijken. Ik was benieuwd wat er allemaal ging gebeuren. Soms

breken er in deze wijk wel eens rellen uit en dacht dat dit nu misschien ook zou

gebeuren.

35. Ik ben bewust niet gaan kijken. Ik wil niet betrokken raken bij rellen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

82

6 geïnterviewde personen gaven aan gebruik te hebben gemaakt van GSM of Smart Phone

tijdens dit incident.

Vraag 2: Heeft u tijdens of vlak na dit incident contact gehad met politiemensen?

Heeft u wel of geen politie gezien?

1. Ik heb wel politie gezien. Ik heb niet met één van de politiemensen

gesproken.

2. Ik heb zeker wel politie gezien. Ik heb met een agent in burger gesproken.

Deze ken ik omdat hij wel vaker bij dit soort dingen aanwezig is. Ik vind hem

wel oké, want hij is niet zo’n macho die alleen maar een grote bek heeft.

3. Ja, ik heb de politie gezien. Ik moet alleen niet zoveel van de politie hebben,

dus ik heb niet met ze gesproken. Ik zag wel enkele politieagenten in burger

die een paar van mijn vrienden aanspraken.

4. Toen ik bij die woning stond heb ik politie gezien. Ik zag dat ze druk waren

met linten spannen en ook heb ik gezien dat mensen werden aangesproken.

Ik heb zelf geen gesprek of iets dergelijks gehad met de politie.

5. Ik heb een kort gesprekje gehad met politievrouw in uniform. Ze vertelde dat

er iets ergs was gebeurd en vroeg of we ons rustig wilden houden.

6. Ik heb niet met iemand van de politie gesproken. Ik heb ze natuurlijk wel

gezien. Er waren zowel politiemensen in uniform als politieagenten in gewone

kleding. Die denken dat ze onherkenbaar zijn, maar ik ken ze allemaal.

7. Ik ben aangesproken bij het politiebureel in de Handelsstraat. Daar stond een

hele groep boze mensen en na een tijdje kwamen er behalve politiemensen

in uniform ook mensen van de recherche. Deze mensen gingen het gesprek

aan met sommige boze mensen en vertelden dat het beter was om weg te

gaan. Ook ik ben aangesproken.

8. Er was best veel politie, maar ik heb geen contact met ze gehad.

9. N.v.t.

10. N.v.t.

11. Natuurlijk heb ik politie gezien. Die herken ik op kilometers afstand. Ook heb ik

geheime agenten gezien. Eén van deze geheime agenten heeft mij

aangesproken. Hij kende zelfs mijn bijnaam en zei dat ik weg moest gaan.

Dat maak ik zelf natuurlijk wel uit, maar vond het wel vervelend dat hij zelfs

mijn bijnaam kende. Ik dacht toen nog dat wanneer ik iets zou doen, ik

misschien wel problemen zou kunnen krijgen.

12. Ik heb politie gezien, maar geen contact met ze gehad.

13. Ja, het was niet zo moeilijk om politie te zien. Het wemelde van de politie.

Zowel in uniform als in normale kledij. Ik heb geen gesprek met hen gehad.

14. N.v.t.

15. N.v.t,

16. N.v.t.

17. N.v.t.

18. N.v.t.

19. N.v.t.

20. N.v.t.

21. N.v.t.

22. N.v.t.

23. N.v.t.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

83

24. N.v.t.

25. N.v.t.

26. N.v.t.

27. N.v.t. (Vertelde wel dat zijn zoon door de politie was aangesproken om te

vertrekken)

28. N.v.t.

29. N.v.t.

30. Ik heb toen heel veel politie gezien. Sommige agenten herkende ik ook wel

van gezicht. Ik ben niet aangesproken. Ik zag wel dat andere bekenden van

mij door de politie werd aangesproken. Ik begreep dat ze wilden dat wij ons

rustig hielden en dat vond ik heel goed. Ik heb zelf wel enkele kleine jongens

aangesproken en verteld dat ze moesten vertrekken.

31. N.v.t.

32. N.v.t.

33. N.v.t.

34. Ik zag daar best veel politie. De meeste politiemensen kende ik niet. Ik ben

door niemand aangesproken.

35. N.v.t. Alle 13 respondenten die aanwezig waren tijdens het incident hadden de politie gezien.

5 hiervan hadden persoonlijk contact gehad met één of meerdere politiemensen.

Vraag 3: Dit was een behoorlijk heftig incident, waarbij veel emoties loskwamen.

Waarom zijn er volgens u toen geen relletjes ontstaan?

1. Dit was de schuld van de dode jongen. Hij koos er voor om crimineel te

worden. Dan kan dit gebeuren.

2. Eigen schuld. Dom van die jongen om dit soort dingen te doen.

3. Ten eerste is het natuurlijk de schuld van die dode jongen. Verder denk ik dat

ook de aanwezigheid van veel politie hier voor heeft gezorgd. Ik ga geen

domme dingen doen als ik weet dat de politie mij heeft gezien en mij ook

kent. Er waren toen een paar politiemensen, waarvan ik zeker weet dat ze mij

kennen.

4. De familie van die jongen heeft al snel gevraagd of wij rustig wilden blijven.

Ook vertelden ze dat er geen sprake was van racisme.

5. Ik denk dat dit komt omdat de dode jongen een kleine crimineel was en ook

wel omdat de politie mensen aansprak om rustig te blijven.

6. Domme actie van die jongen. Eigen schuld.

7. Toen de politie mensen aan begon te spreken en ook liet merken dat ze

sommige mensen goed kenden, werd het al snel rustiger.

8. De familie van die jongen wilde geen problemen. Uit respect is er toen niets

gebeurd.

9. De jongen was een crimineel. Dat beseften de mensen heel goed. Ook heb

ik gehoord dat de familie van die dode jongen heeft gevraagd om rustig te

blijven.

10. Ik hoorde dat de politie contact zocht met sommige jongens. Mijn broer

vertelde dat hij was aangesproken. Als je bij je naam wordt aangesproken

ga je natuurlijk niet zo snel iets doms doen. Ook denk ik dat er veel respect

was voor de familie van die jongen. Deze familie wilde geen problemen en

rellen.

11. Ik luister niet graag naar de politie. Ik vind ze arrogant en niet eerlijk. Ze

Masterthesis MCPm2, André Melsen

84

hebben geen respect. Toch schrok ik wel een beetje toen die ene agent mijn

bijnaam noemde. Daarom ben ik toen rustig gebleven. Ik dacht dat het dom

zou zijn om toen te gaan vechten of zo.

12. Uit respect voor die dode jongen. Mijn oom heeft die jongen vastgehouden

terwijl hij stierf. De familie van Ilyas ken ik goed en die wilde geen problemen.

13. Ik denk dat de meeste Marokkaanse mensen veel respect hebben voor

medemoslims. Als een moslim jou iets vraagt doe je gewoon wat hij wenst. Ik

heb gehoord dat iemand van de familie van Ilyas vroeg om ons waardig te

gedragen.

14. Ik denk dat de meeste mensen wel snapten dat dit geen racistische moord

was. Als dit wel zo was, waren er waarschijnlijk wel rellen uitgebroken.

15. Heel veel mensen die ik ken, vinden dat het de schuld van die dode jongen

was.

16. Daar zijn meerdere redenen voor te bedenken: ten eerste was het de schuld

van die jongen zelf. Ten tweede hebben zowel de politie als de familie hun

best gedaan om het rustig te houden. Dit gebeurde door mensen aan te

spreken. Dat hoorde ik later van een paar vrienden die wel waren gaan

kijken.

17. Weet ik niet. Misschien wel omdat het die jongen zijn eigen schuld was.

18. Ik merk dat de politie de laatste jaren meer contact zoekt met de mensen in

deze wijk. Ik hoorde later dat de politie veel mensen aansprak en vroeg om

weg te gaan. Misschien heeft dat geholpen.

19. Nogal duidelijk dat die jongen zelf fout was. Daarom is er niets gebeurd.

20. Ik hoorde van een aantal klanten dat ze waren aangesproken door de

politie om weg te gaan. Ook heeft de familie gelukkig een oproep gedaan

om het rustig te houden.

21. Ik denk omdat de familie het rustig wilde houden.

22. Dit was geen racistische moord. Anders was het niet rustig gebleven.

23. Er was hier geen sprake van racisme of zo. Deze jongen was zelf een woning

binnen gedrongen. Dan loop je dit risico. Dat snapte iedereen.

24. Ik denk dat dit vooral komt doordat er door de familie werd gevraagd om

rustig te blijven. Ook weet ik dat de politie sommige mensen heeft

aangesproken. Het maakt natuurlijk ook veel uit dat deze jongen zelf fout

was.

25. Volgens mij kwam dit omdat die jongen zelf een overval heeft gepleegd. Die

oude man kon niet anders.

26. Dat lijkt me nogal logisch. Die jongen heeft er zelf voor gekozen om dit risico

te nemen. Het was zo’n jong jongetje dat niet snapt hoe gevaarlijk het is om

dit soort dingen te doen.

27. Ik heb gehoord dat de politie heel veel opgewonden jongens heeft

aangesproken. Dat vind ik goed. Ook mijn zoon is aangesproken en die heeft

gelukkig geluisterd.

28. Dat komt vooral doordat de familie heeft verzocht om het rustig te houden.

29. Ik heb gehoord dat de familie en de politie wilde dat het rustig bleef. Ook

hoorde ik veel klanten zeggen dat men het eigenlijk best zielig vond voor die

oude mensen. Die jongen is als crimineel hun woning binnengedrongen.

30. Sommige oudere Marokkanen en politieagenten hebben jonge

opgewonden jongens aangesproken en gevraagd om te vertrekken.

31. Die jongen was zelf fout.

32. De familie heeft volgens mij gevraagd om het rustig te houden.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

85

33. Iedereen snapt dat die oude man dit niet heeft gedaan uit racistische

overwegingen, maar puur uit verdediging heeft gehandeld.

34. Ik denk dat hiervoor meerdere redenen zijn. Het kan komen doordat de

politie met veel mensen aanwezig was. Verder was het slim dat de familie en

de politie vroeg om het rustig en waardig te houden. Uit respect hebben veel

mensen daarom niets gedaan.

35. Volgens mij was die jongen fout. Dat snapt natuurlijk iedereen.

Genoemde succesfactoren:

Verzoek familie om rust te bewaren,

Besef dat dit geen etnisch tintje had, maar een uit de hand gelopen overval,

Aanwezigheid politie en ook het feit dat deze met sommige mensen het gesprek aanging,

Sommige personen werden persoonlijk aangesproken door de politie en hierbij bij naam

genoemd. Hierdoor had men het besef/idee dat ze niet anoniem strafbare feiten zouden

kunnen plegen.

Vraag 4: Hoe bevalt het wonen in Borgerhout? Wat vind u van de wijk?

1. Ik heb het hier prima naar mijn zin. We kennen elkaar allemaal en daardoor is

het gezellig.

2. Ik vind het hier heel prettig. Lekker met vrienden chillen op de pleintje vind ik

leuk.

3. Prima wijk. Lekker allemaal Marokkanen bij elkaar.

4. Ik woon hier graag. Toch zie ik wel dat dit een arme wijk is. Veel mensen

hebben geen werk en misschien wonen er wel teveel Marokkaanse mensen

dicht bij elkaar.

5. Ik woon hier graag. Ik heb eerst in Nederland gewoond. Daar is het allemaal

wel beter geregeld en netter. Hier woont meer familie van mij, daarom zijn

we hier naar toe gegaan. Ik vind de politie in Nederland wel beter. Die

discrimineren niet zo als hier.

6. Ik woon hier graag, maar de politie vind ik niets. Dat zijn allemaal racisten.

Altijd moeten ze ons hebben.

7. Ik vind het hier wel gezellig. Lekker veel Marokkanen bij elkaar. Toch vind ik

wel dat de wijk wel armoedig is. Het is hier niet echt netjes. De scholen en

ook de sportmogelijkheden zijn er onvoldoende.

8. Ik heb er geen hekel aan om hier te wonen. Als ik meer geld zou hebben zou

ik wel weg gaan. Volgens mij is het geen goede buurt om kinderen op te

laten groeien. Er zijn hier minder kansen voor kinderen om een goede

toekomst op te bouwen.

9. Ik woon hier niet meer. Ik ben verhuisd omdat ik mijn kinderen een betere

toekomst wil bieden. Zelf heb ik het wel altijd prima naar mijn zin gehad. Toch

denk ik dat het niet goed is als er bijvoorbeeld alleen maar Marokkaans

gesproken wordt op de schoolpleinen. Mijn kinderen moeten ook in contact

komen met blanke kinderen.

10. Ik woon hier nog bij mijn ouders. Zodra ik voldoende geld heb ga ik ergens

anders wonen. De wijk is naar mijn mening overbevolkt met mensen die uit

Marokko komen.

11. Ik vind het hier leuk. Ik woon hier graag. Al mijn vrienden wonen hier.

12. Ik ben er trots op dat ik hier woon.

13. Ik woon hier graag. Ik vind het leuk hier.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

86

14. Dit is een gezellige wijk, waar mensen elkaar goed kennen. Toch denk ik dat

later wel ergens anders zou willen wonen.

15. Ik woon hier sinds kort niet meer. Ik ben pas vader geworden en ik wil mijn

kinderen niet op laten groeien in een probleemwijk.

16. Ik woon hier niet meer. Ik heb hier een fijne jeugd gehad en ken ook nog veel

mensen die hier nog steeds wonen. Voor mijn gezin ben ik verhuisd.

17. Ik heb tot kort geleden in Nederland, in Haarlem gewoond. Daar was het

allemaal wel netter. Hier is het wel heel gezellig. Er wonen hier veel vrienden

en familie van mij.

18. Ik woon hier prima.

19. Ik vind het een gezellige wijk. De mensen kennen elkaar en helpen elkaar

daarom ook makkelijker. Het is wel een wijk waar veel armoede heerst.

20. Ik werk hier, maar woon zelf niet meer in Antwerpen. Ik ben verhuisd omdat ik

mijn kinderen een betere toekomst gun.

21. Ik heb hier heel lang gewoond. Nu kom ik hier nog vaak om vriendinnen te

bezoeken. Ik vind dit een gezellige maar wel arme wijk. Er is veel

werkeloosheid en er wonen ook veel mensen die bijvoorbeeld slecht

Nederlands spreken.

22. Ik vind het wel gezellig, maar ik denk wel dat het goed zou zijn als er behalve

Marokkanen ook blanke Belgen zouden komen wonen. Die zijn nu bijna

allemaal vertrokken.

23. Ik vind het wel gezellig, maar wil hier later niet gaan wonen. Na mijn studie ga

ik ergens anders wonen.

24. Hoewel ik het goed naar de zin heb, wil ik later wel ergens anders gaan

wonen. Ik vind het steeds verder achteruit gaan in deze buurt. Er zijn teveel

buitenlandse mensen in deze wijk.

25. Ik woon hier niet meer en daar ben ik blij om. Deze wijk is een probleemwijk.

26. Dit is een gezellige wijk. Er zijn wel veel problemen onder de bewoners. Veel

mensen hebben weinig geld en wonen in slechte huizen.

27. Ik vind het huis waar ik nu woon niet fijn. Het is een slecht huis. Helaas staan er

veel van dit soort huizen in deze buurt. Als ik het zou kunnen betalen zou ik

hier vertrekken.

28. Ik ben een paar maanden geleden verhuisd omdat ik mijn kinderen naar

betere scholen wil laten gaan. Hier leren ze bijvoorbeeld niet goed

Nederlands spreken omdat op de schoolpleinen alleen maar vreemde talen

worden gesproken.

29. Ik heb het hier goed naar mijn zin. Mijn bedrijfje gaat best goed en ik ken mijn

klanten goed.

30. Dit is een wijk met veel problemen. Ook ik ben één van de vele werkelozen.

Veel mensen zijn hier best kansloos. Ik vind het zorgwekkend dat ook veel

kinderen zo denken. Dat is slecht.

31. Hier wonen veel mensen met weinig geld. Dat zie je aan de huizen. Ook is het

niet overal even netjes en schoon.

32. Ik woon hier graag. Mijn familie leeft hier. Toch zal ik later denk ik wel willen

vertrekken naar een betere wijk, waar minder werkeloosheid is en de huizen

beter zijn.

33. Ik vind het hier leuk, maar blijf hier niet wonen. Ik wil naar een nettere wijk

verhuizen, met minder criminaliteit.

34. Ik woon hier niet zo heel graag. Ik woonde tot een paar maanden geleden in

Nederland. Daar was het veel beter, maar mijn ouders wilden hier naartoe

Masterthesis MCPm2, André Melsen

87

omdat ze Nederland te streng vonden.

35. Ik woon hier prima. Ik heb een leuk en goed huis. Dat is helaas niet voor

iedereen zo. Er staan veel slechte en oude vervallen huizen in de wijk.

De meeste mensen wonen graag in de wijk. Er is wel een groot aantal ondervraagden die

onderkennen dat de wijk een probleemwijk is. Hierbij worden onder andere de problemen

werkeloosheid, slechte woningen, slechte beheersing van de Nederlandse taal en financiële

problemen van veel inwoners genoemd.

Vraag 5: Kent u persoonlijk politiemensen en hoe vind u dat de contacten tussen de

inwoners en de politie verlopen?

1. Ik ken sommige politieagenten omdat ik wel eens iets fout doe. Ik vind de

politie hier niet goed. Sommige zijn stoer, maar durven alleen maar iets als ze

met velen zijn.

2. Ik ken een paar politiemensen van gezicht. De meeste zijn niet aardig en ik

denk dat ze bang van ons zijn. Als ze in de meerderheid zijn durven ze wel,

maar met zijn tweetjes doen ze niets. Ik ken er eigenlijk geen die wel eens

een vriendelijk praatje houden.

3. Ik ken geen enkele politieman bij naam. Onze oude wijkagent Dirk kende ik

wel goed. Dat vond ik een fijne man. Hij was aardig en regelde ook wel eens

iets voor ons. Vooral de jonge agenten van de Handelsstraat vind ik hele

vervelende mensen. Die vinden zichzelf heel stoer en doen altijd alsof wij

criminelen zijn.

4. Ik maak soms wel eens een praatje met een agent. Dat doe ik pas sinds kort.

Eerlijk gezegd vind ik dat er maar een paar goede agenten zijn. De meeste

zijn niet van plan om ons met respect te behandelen.

5. Ik vind ze niet goed in België. In Nederland was de politie veel aardiger en

had ik ook het idee dat ze minder snel discrimineren als de Belgische politie.

Die houding alsof wij allemaal criminelen zijn, zet veel kwaad bloed.

Daardoor verdien je geen respect.

6. Ik ken sommige politiemensen van gezicht. Er zijn er die regelmatig door de

wijk lopen. De meesten daarvan herken ik nu wel. Toch vind ik het contact

niet goed. Vooral de agenten van de Handelsstraat vind ik vervelend. Dat

zijn vaak van die jonge cowboys, die zichzelf heel stoer vinden.

7. Ik ken veel politiemensen. Ik denk ook dat veel politiemensen mij kennen. Ik

maak ook wel regelmatig een praatje met de politie. Mijn vrienden weten

dat ik ze dan niet aan het verraden ben. Nu is het nog heel vaak zo dat

wanneer je met de politie praat, je al snel gezien wordt als een verrader.

8. Ik vind de politie hier niet echt klantvriendelijk. Over het algemeen zijn ze er

alleen om Marokkaanse jongens lastig te vallen. Er is geen sprake van een

goede verstandhouding tussen de Marokkaanse inwoners van Borgerhout en

de politie.

9. De politie doet de laatste jaren meer haar best om in contact te komen met

de inwoners. Dat is wel moeilijk denk ik, want er is jaren achtereen alleen

maar streng opgetreden door de politie. Er was toen geen enkele behoefte

aan contact. Nu is dit wel veranderd. Ik zie bijvoorbeeld steeds meer politie

die te voet door de wijk loopt. Dat is goed. Als de agenten nu vaardiger

worden in het leggen van contacten, zal dit misschien ook wel helpen om

sneller in contact te komen. Ook de burgers moeten er langzaam van

Masterthesis MCPm2, André Melsen

88

overtuigd raken dat de politie er niet alleen is om je te straffen.

10. Ik ken eigenlijk geen politieagenten. Vroeger had ik regelmatig problemen

met de politie en daardoor ben ik geen fan van de politie. Ik ben toen

namelijk te vaak vervelend behandeld alleen maar omdat ik een

Marokkaanse achtergrond heb. Ik ken enkele toffe gasten die bij de politie

werken en dat zijn bijvoorbeeld jongens die ik ken van de voetbal. Ik had

vroeger ook een trainer die bij de politie werkte. Als je op die manier

politiemensen leert kennen, krijgen ze ineens een menselijk gezicht en blijkt

ook dat ze soms heel aardige en goede mensen kunnen zijn.

11. Politie wil ik niet kennen. Ik vind het allemaal klootzakken. Helaas kennen

sommigen mij wel bij naam.

12. Ik heb geen contact met politieagenten. Ik vertrouw ze gewoon niet.

13. Ik heb geen behoefte aan gesprekken met politiemensen. Ik vind de politie

hier slecht. Van een neef uit Nederland weet ik dat de politie daar veel

aardiger is en minder discrimineert.

14. Ik heb het idee dat de politie de laatste jaren wel meer haar best doet om in

contact te komen met de burgers. Dat verloop van beide kanten moeizaam.

Ik weet van verhalen dat de politie vroeger echt geen moeite deed om met

mensen te praten en zo. Nu zie ik vaak dezelfde politiemensen door de

straten lopen. Dat is volgens mij een goede ontwikkeling. Toch heeft de

politie nog steeds geen goede naam. Veel Marokkanen denken dat de

politie er alleen maar is om je te pakken als je iets fout hebt gedaan.

15. Ik vind het imago van de politie niet echt goed. Een aantal jaren terug was

dit imago gewoon slecht. Ik denk dat het de laatste jaren langzaam iets

beter gaat. Je ziet bijvoorbeeld ook meer politie op de fiets of te voet door

de straten lopen. Er moet nog veel verbeteren, maar de contacten worden

volgens mij stap voor stap beter.

16. Ik zie de laatste jaren meer bekende gezichten van de politie door de wijk

lopen. Soms hoor ik nog wel eens slechte verhalen over jonge agenten die

heel erg discrimineren en die verpesten dan weer heel veel. De mensen die

hier door de wijk lopen doen echt wel hun best. Het contact kan nog veel en

veel beter, maar het begin is er.

17. Ik ken geen politiemensen, want ik woon hier nog niet zo lang. Ik heb het

idee dat de politie in Nederland dichter bij de mensen staat. Daar maakt

een agent sneller een vriendelijk praatje met je. Hier zie je best veel politie op

straat lopen, maar die doen niet echt moeite om met de bevolking in

gesprek te gaan.

18. Ik ken een paar politiemensen. Ik ken ze alleen van gezicht. Eigenlijk heb ik

nog nooit persoonlijk contact gehad met politiemensen. Mijn indruk is altijd

dat de politie geen behoefte heeft aan een klapke (praatje).

19. Ik merk dat de laatste jaren de houding van sommige politiemensen

vriendelijker wordt. Er zijn er nog steeds heel veel die absoluut niet in contact

willen komen met de inwoners. Toch zie ik een lichte verbetering. Een

voorbeeld hiervan is het feit dat er steeds dezelfde politiemensen in de wijk

op straat lopen. Dat is een goede ontwikkeling. Daarnaast ken ik een paar

politiemensen persoonlijk. Ik ken deze mensen vanwege de voetbal. Ik speel

zaalvoetbal en daar ken ik enkele politieagenten van. Dat zijn goede gasten.

Het scheelt heel veel dat je de politie ook als mens gaat zien.

20. Ik zie steeds vaker bekende gezichten van de politie door de straat lopen.

Dat vind ik goed en ik voel me daardoor ook veiliger. Ik vind het wel jammer

dat slechts een enkele agent de moeite neemt om ook eens mijn zaak

Masterthesis MCPm2, André Melsen

89

binnen te lopen. Dat zou ik echt heel goed en prettig vinden. Soms lijkt het

wel alsof er een soort van twijfel is bij de agenten om echt contact te zoeken.

Maar nogmaals: het is echt langzaam aan het beter worden.

21. Ik heb geen problemen met de politie. Die doen hun werk en zijn nuttig. Ik

ken geen politiemensen persoonlijk. Wel zie ik vaak dezelfde gezichten

voorbij komen lopen. Mijn broertjes hebben een hekel aan de politie en

vinden dat de politie discrimineert. Daar heb ik nog nooit iets van gemerkt.

22. Ik vind het jammer dat veel jongeren vinden dat je niet met de politie mag

praten. Veel jongeren en vooral jongens zien de politie als vijand. Daar ben ik

het niet mee eens. Ik vind het goed dat er politie is. Wel zie ik soms agenten

die heel stoer doen en ook wel respectloos omgaan met Marokkaanse

jongens. Ik weet ook wel dat er veel rottigheid door die jongens wordt

uitgehaald, maar ze zijn echt niet allemaal slecht. Over het algemeen vind ik

de contacten tussen ons en de politie slecht. (met “ons” bedoelt respondent

: jonge Marokkanen)

23. Ik kan daar niet over oordelen. Ik heb nooit contact met de politie.

24. Ik denk dat de contacten over het algemeen slecht zijn. Er is veel

wantrouwen over en weer. Toch heb ik wel het idee dat de politie de laatste

jaren meer haar best doet om de contacten te verbeteren.

25. De meeste contacten zijn negatief. Dat is wat ik hoor en zie. Ik zie regelmatig

agenten zonder echte reden een groep Marokkaanse jongens vervelend

benaderen. Ze worden dan meteen als criminelen behandeld. Toch zie ik

ook een nieuwe benadering. Ik zie steeds meer politie te voet door de wijk

lopen en dat is goed. Wat mij betreft zou de politie wel meer de best moeten

doen om dan ook gesprekken aan te gaan. Net zoals wij nu hebben. Dat is

toch prima?

26. Ik heb geen contact met de politie. Over het algemeen is het imago van de

politie niet echt positief onder jonge Marokkanen.

27. Ik vind de politie goed werk doen. Ze moeten doen wat ze doen. Ik heb wel

eens een gesprek gevoerd met een politieagent en dat vond ik gezellig.

28. Ik heb eigenlijk nooit contact met de politie. Ik heb het idee dat de

politiemensen ook geen behoefte hebben aan contact met inwoners. Dat

stralen ze tenminste niet uit. Ik zie bijvoorbeeld bijna nooit een politieman

zomaar een winkeltje binnenstappen om een klapke te doen. Dat is eigenlijk

best wel jammer, want daar kunnen zowel de wijkbewoners als de politie

heel veel aan hebben.

29. Heel soms komt er hier wel eens politieman binnen in mijn winkel. Ik vind het

jammer dat dit niet vaker gebeurt, want dan kan ik bepaalde dingen tegen

hen zeggen. Ik hoor soms wel eens problemen, die de politie eigenlijk zou

moeten weten. Ik denk dat de contacten tussen inwoners en ondernemers in

Borgerhout en de politie veel beter kunnen.

30. Ik heb soms contact met een politieagent. Dat is dan meestal wel leuk. Ik

vind het jammer dat veel mensen geen behoefte hebben aan contact met

de politie. De meeste vinden dat ze de politie niet kunnen vertrouwen.

31. Ik heb één keer contact gehad met de politie en dat was toen ik hier lang

geleden kwam wonen. Daarna heb ik wel regelmatig politie gezien, maar

heb ik nooit met ze gesproken. Ik ken de taal ook niet zo heel goed.

32. Ik denk dat het contact tussen de politie en de bewoners van deze wijk nog

wel veel beter kan. Nu is het zo dat de meeste mensen niet echt contact

hebben met de politie. Dat ligt zowel aan de mensen zelf, maar ook aan de

houding van de politie. Om meer te weten te komen over wat er echt leeft

Masterthesis MCPm2, André Melsen

90

onder de bevolking zou er daarom meer contact moeten komen.

33. Ik heb daar niet echt een mening over. Volgens mij is het wel redelijk goed.

34. Persoonlijk heb ik nog nooit contact gehad met de politie in België. Toch

weet ik dat bij bepaalde gebeurtenissen er wel contact gezocht wordt door

de politie. Dat doen ze bijvoorbeeld bij betogingen en dit soort incidenten.

Het is goed om dan door middel van contact te zoeken te proberen om

rellen te voorkomen.

35. Ik vind dat het steeds beter gaat tussen de politie en de bevolking. Er is nu

meer politie te voet op straat en daardoor wordt het contact ook beter.

Slechts een klein gedeelte van de geïnterviewden geeft aan één of meerdere politiemensen

te kennen.

Er wordt door een aantal geïnterviewden onderkend dat de politie meer zichtbaar (te voet

en per fiets) aanwezig is in de wijk. Dit wordt doorgaans ook als positief beoordeeld.

Over het algemeen is het imago v.w.b. klantvriendelijkheid en benaderbaarheid van de

politie niet positief. Zaken die hierbij genoemd worden zijn: discriminerend gedrag door

politiemensen, stoer gedrag van jonge agenten (vooral van bureau Handelstraat) en het feit

dat de politie niet zelf actief contact zoekt met bewoners.

Vraag 6: Bent u op de hoogte van het bestaan van bemiddelingsteams binnen de

politie Antwerpen? Hebt u daar wel eens contact mee gehad en hoe vond u dat

contact?

1. Nee, ken ik niet.

2. Wist niet dat die eenheid een speciale naam had, maar sommige van die

agenten in burger zie ik vaker en soms zeggen ze ook wel eens iets. Dat is

dan niet echt vervelend.

3. Ik weet dat er soms agenten in burger aanwezig zijn op momenten dat er

rellen of problemen kunnen komen. Ik snap dat de politie dit doet. Zelf heb ik

nog nooit echt contact met ze gehad.

4. Nooit van gehoord.

5. Ken ik niet.

6. Ja, ik heb wel eens van die politie in burger gezien die niet gingen slaan

maar contact zochten met sommige mensen uit het publiek.

7. Ja. Ik ben wel eens door die mensen aangesproken. Ik wist alleen niet dat dit

een aparte afdeling of taak was.

8. Nee, ken ik niet.

9. Nooit van gehoord.

10. Ken ik niet.

11. Ja, ik weet dat er vaak van die agenten in burger zijn. Ik ken ze niet, maar zij

kennen mij wel. Ik ben al een paar keer door deze mensen aangesproken

tijdens diverse gebeurtenissen. Dat is soms wel eens vervelend, maar zorgde

er wel voor dat ik me rustig hield.

12. Ik kan die mensen wel herkennen. Ik weet dat er vaak secret police

rondloopt bij rellen.

13. Ja, daar heb ik wel van gehoord.

14. Nee, nooit van gehoord.

15. Ken ik niet.

16. Nooit van gehoord.

17. Ja, ik weet dat er zo’n soort politieagenten zijn. Ik heb ze nog nooit gezien.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

91

18. Nooit van gehoord.

19. Ken ik niet.

20. Ik weet dat de politie soms voor die aanpak kiest. Dat is wel slim. Ik zou het fijn

vinden als de politie meer in contact zou treden met ondernemers. Wij

kennen veel mensen en weten heel veel.

21. Ken ik niet.

22. Ja, ik weet van mijn neef dat de politie soms in burger mensen aanspreekt bij

bijvoorbeeld bijeenkomsten van Sharia4Belgium.

23. Nee, nooit van gehoord.

24. Ken ik niet.

25. Ja, ik weet dat de politie dit soort mensen wel eens gebruikt om te

voorkomen dat iedereen opgewonden raakt.

26. Wel eens van gehoord. Nog nooit gezien.

27. Nu u uitlegt wat deze mensen doen, heb ik wel eens van dit soort agenten in

de moskee gezien. Daar deden ze met de voorzitter en de imam een klapke.

28. Ja, ik weet dat de politie dit doet. Ik vind dat slim en ook goed. Je kunt er

veel ellende mee voorkomen.

29. Wist niet dat dit team bestond. Ik zou ze graag eens een keer in mijn winkel

ontvangen.

30. Ja. Ik heb zelfs al wel eens contact met deze politiemensen gehad. Ik vind

het prima dat de politie zo wil werken.

31. Soms zie ik wel eens politiemensen een klapke komen doen in de moskee. Nu

weet ik dat dit de mensen van dit team zijn. Ik vind dat wel goed.

32. Nee, wist ik niet.

33. Ken ik niet.

34. Ja, ik weet dat de politie dit bewust doet. Ik vind dat ook heel slim en positief.

Je kunt voorkomen dat mensen in de problemen raken.

35. Nooit van gehoord. Wel interessant om te weten en ik vind het slim van de

politie.

Een aantal geïnterviewden kent het bestaan van deze werkwijze. Over het algemeen is men

positief over deze werkwijze. Sommige personen geven aan dat ze rekening houden met het

feit dat ze door deze politiemensen worden herkend. Dat is dan een reden om niets

strafbaars te doen.

Vraag 7: Stel u kent sommige politiemensen goed en uw relatie is ook positief. Zou u

dan bereid zijn om iets voor deze politieagent iets te doen als hij daar om vroeg

(bijvoorbeeld doorlopen of mensen proberen te kalmeren)?

1. Ja, logisch. Dat zou ik wel doen.

2. Ligt er aan waar het over gaat. Is het iets wat heel gevoelig ligt, zoals de film

over de moslims pasgeleden, dan denk ik dat niet zo snel zou doen.

3. Ja, ik denk het wel.

4. Zeker wel!

5. Dan zou ik bijna zeker wel helpen.

6. Ja, dat denk ik wel.

7. Natuurlijk. Als het een redelijk verzoek is en men vraagt dit met respect, dan

zal ik zeker helpen of luisteren. Het is vaak belangrijk hoe iets wordt gevraagd.

Doet de politie dat op een vervelende manier, dan zal ik niet snel helpen of

lusiteren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

92

8. Ja, absoluut!

9. Waarom niet? Dat is logisch denk ik. Je moet goede mensen helpen.

10. Ja, dat zou ik zeker doen.

11. Nee, ik denk het niet. De politie moet zelf maar zorgen dat ze haar werk

goed doet. Pas als ik denk dat ze mij te goed kennen, zal ik me rustig

houden. Dat dan alleen om niet gestraft te worden.

12. Denk het niet.

13. Nee, laat de politie het lekker zelf opknappen. Hadden ze maar geen agent

moeten worden.

14. Ja. Dat zou ik zeker doen.

15. Als je mensen kent ben je eerder bereid om te luisteren of te helpen. Ja dus!

16. Zeker weten.

17. Ja, dat zou voor mij echt werken. Ik zal helpen of luisteren.

18. Ja. Ik zou alleen niet weten hoe ik de politie kan helpen. Ik ben maar klein en

helemaal niet sterk. Toch zou ik wel willen helpen.

19. Ja, dat zou ik zeker doen.

20. Als het niet te gevaarlijk is, zou ik wel helpen. Ik moet natuurlijk wel aan mijn

zaak denken. De mensen moeten niet het idee krijgen dat ik de politie

belangrijker vind dan sommige van mijn klanten.

21. Ja. Ik zou luisteren naar zo’n agent.

22. Dat is toch logisch. Ja, ik zou eerder bereid zijn om dan iets voor de politie te

doen.

23. Het ligt er aan waar het over gaat. Ik denk dat dit vaak wel zou helpen, maar

als de mensen te opgewonden raken dan luistert er niemand meer. Denk

bijvoorbeeld aan de rellen pasgeleden toen Sharia4Belgium tijdens de

Reuzenstoet demonstreerde. Dat liep echt uit de hand.

24. Jawel. Ik zou dat zeker doen.

25. Ik denk het wel. Volgens mij werkt zo’n benadering ook wel.

26. Absoluut!

27. Dat is logisch. Ik wil graag helpen, zeker mensen die het verdienen.

28. Niet altijd. Als ik het zou kunnen doen zonder zelf al te veel gevaar te lopen,

dan wel.

29. Ja, maar niet ten koste van mijzelf. Ik moet om mijn winkelruiten denken. Als

sommige jongens het idee krijgen dat ik de kant van de politie kies, gaan bij

mij de ruiten er misschien wel uit.

30. Zeker weten. Dat zal ik zeker doen.

31. Ja, dat zal ik doen. Ik wil iedereen graag helpen.

32. Ik denk het wel.

33. Misschien. Ligt er aan hoe de situatie is. Is het te gevaarlijk dan weet ik niet of

ik kan helpen. Ik zal wel proberen om iets te doen, bijvoorbeeld bellen dat er

ergens iets fout gaat of zo.

34. Jawel. Dat is toch logisch?

35. Dat is niet meer dan normaal. Ik zal zeker bereid zijn om te luisteren of te

helpen.

Op 3 personen na, zouden alle geïnterviewde personen bereid zijn om (eventueel) te

helpen. Een voorwaarde die enkele keren werd genoemd is het feit dat men zichzelf niet in

gevaar zou willen brengen.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

93

Bijlage 7: Onderzoeksvoorstel

Onderzoeksvoorstel masterthesis MCPM 2

De rol van netwerkrelaties tijdens grootschalige

ordeverstoringen (voorlopige werktitel)

André Melsen (MCPM 2, december 2011), [email protected]

Studentnummer: 109905

Masterthesis MCPm2, André Melsen

94

Probleemschets:

In Nederland worden de principes van community policing al jarenlang door de politie toegepast.

Alle huidige politieregio’s hebben zogenaamde wijkagenten of buurtregisseurs binnen hun

formatieve sterkte ingebed, om de gebiedsgebonden politiezorg daadwerkelijk toe te kunnen

passen. Overigens kan de politie dit uiteraard niet alleen. Samen met allerlei maatschappelijke

partners, zoals gemeenten, maatschappelijk werkers, enz. wordt een op sociale cohesie gericht

beleid gevoerd en wordt getracht om achterstanden weg te werken. (Adang, 2010, p. 160)

Momenteel (april 2011) staan we aan de vooravond van een ingrijpende herziening van de

organisatiewijze van de Nederlandse politie. De vorming van de Nationale politie is een grote

verandering op vele terreinen voor alle medewerkers. Het omvat een veelheid aan organisatorische

en bestuurlijke aspecten van de politie. In het concept ontwerpplan Nationale Politie van 17

oktober 2011 (Nationale politie, 2011) staan een aantal zaken vermeld die betrekking hebben op

gebiedsgebonden politiezorg.

Op pagina negen van het voornoemde concept ontwerpplan staat bij voorbeeld vermeld dat “De

politie weet wat er speelt doordat zij actief deelneemt aan het maatschappelijk verkeer en intensief

samenwerkt met burgers en partners binnen en buiten het veiligheidsdomein” (Nationale politie,

2011, p. 9). Alertheid en inzicht zijn voorwaarden voor tijdig en slagvaardig optreden waar dat nodig

is. Voor snelle, op maat gesneden interventies die variëren van advies en preventie tot grootschalig

crisismanagement. De politie beschikt voor het toepassen van (grootschalig) crisismanagement

over het zogenaamde knoppenmodel.

In het Referentiekader Regionaal Crisisplan (RRCP-2009) is een beschrijving te vinden over hoe dit

knoppenmodel er uit ziet. In dit model is ondermeer de functionaliteit Handhaven Netwerken

opgenomen. Deze “knop” is relatief nieuw en in de praktijk is ook nog weinig ervaring met het

inzetten van deze knop. Op basis van enkele dreigende escalaties binnen onze maatschappij

(moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 en bijvoorbeeld het uitbrengen van de film Fitna in

maart 2008) is vanuit de praktijk de roep gekomen voor de functionaliteit van Handhaven

Netwerken (Hhn) binnen de crisisorganisatie van de Nederlandse politie.

Door de politieacademie is in november 2011 gestart met de voorbereidingen om een opleiding

voor dit tactisch hoofd binnen het monodisciplinaire knoppenmodel te ontwikkelen. Hierbij stuitten

de onderzoekers al snel op een vraag die regelmatig werd gesteld door deskundigen uit het

relevante vakgebied: Wat voor nut heeft een knop Hhn in “oorlogstijd”, terwijl netwerken juist in

“vredestijd” moeten worden opgebouwd? De politie kan door middel van het toepassen van Public

Order Management interventies plegen tijdens openbare ordeverstoringen. Tijdens

praktijkoefeningen waarbij relsituaties als scenario worden ingebracht, blijkt telkens weer dat de

focus van de crisisstaven zich meestal op het inzetten van Riot Control richt. Vrijwel zonder

uitzondering wordt er vanaf het moment van dreiging of het ontstaan van (al dan niet

grootschalige) relsituaties, volledig gefocust op het toepassen op Riot Control. Hierbij valt op dat er

vanaf dat moment weinig of geen aandacht meer is voor het (blijven) toepassen van Crowd

Management (bijvoorbeeld het gebruik maken van netwerkrelaties).

Uit diverse oriënterende gesprekken met Algemeen Commandanten en Hoofden Orde Handhaving

blijkt dat er nog geen duidelijk beeld is hoe het inzetten van netwerken kan worden gebruikt binnen

Public Order Management(Crowdmanagement, Crowdcontrol en Riotcontrol).

Wat is er in de praktijk en theorie te ontdekken over de relatie tussen grootschalige ordeverstoringen

en het gebruiken van de juiste netwerken in dit soort situaties? Een andere vraag die interessant is

Masterthesis MCPm2, André Melsen

95

met betrekking tot netwerken is, of het bouwen en onderhouden van netwerken alleen een taak is

van de politie of dat ook andere netwerkpartners aan zet zijn?

Inmiddels is de knop Hhn een aantal keren geactiveerd in Nederland. Eén van deze keren was naar

aanleiding van de grootschalige rellen die in augustus 2011 in Londen plaatsvonden. Het korps

Rotterdam-Rijnmond heeft toen een SGBO genaamd Alertheid geactiveerd om beter voorbereid te

zijn op het overslaan van deze rellen in Londen naar het bewakingsgebied van de regio Rotterdam-

Rijnmond. In dit soort situaties is het belangrijk om de juiste en relevante netwerken te identificeren.

Het aantal mogelijke netwerken is wellicht oneindig groot. In Rotterdam heeft men destijds

ondermeer op basis van een gebiedsscan inzichtelijk gemaakt welke actoren en sleutelfiguren

moesten worden benaderd om vroegtijdig kennis te hebben van mogelijke indicaties voor het

ontstaan van soortgelijke rellen. Op basis van een aantal gesprekken en een interview dat naar

aanleiding van dit SGBO Alertheid is gehouden, blijkt dat het voor een organisatie als de politie

lastig is om te (blijven) focussen op de juiste en actuele netwerkpartners en sleutelfiguren binnen de

bevolking.

Hoofdvraag:

Deze bovenstaande vragen leidde tot de onderstaande hoofdvraag en deelvragen.

Hoofdvraag: Hoe kunnen netwerkrelaties door SGBO’s worden gebruikt voor het beëindigen

of beheersen van situaties waarin sprake is van maatschappelijke onrust?

Deelvragen:

Welke theoretische onderbouwingen zijn er over de toepasbaarheid van netwerkrelaties,

die in “vredestijd” worden opgebouwd, in extreem gespannen situaties?

Welke voorwaarden zijn er voor het creëren en onderhouden van een goed functionerend

netwerk?

Welke netwerken zijn relevant?

Hoe kun je als politieorganisatie sturen op het aangaan en vitaal houden van relevante

netwerkrelaties?

In hoeverre kunnen de mogelijkheden van de sociale media helpen in het opbouwen en

vitaal houden van netwerkrelaties?

Hoe kun je vooraf opgebouwde netwerkrelaties gebruiken om tijdens situaties van

maatschappelijke onrust of grootschalige ordeverstoringen de-escalerend te interveniëren?

Maatschappelijke relevantie:

Onze moderne maatschappij wordt steeds kwetsbaarder voor grote ongelukken en crises. Jaarlijks

zijn er vele verwachte en onverwachte gebeurtenissen die risico’s en gevaren met zich

meebrengen en een multidisciplinair optreden vergen(NIFV Master of Crisis and Public

Ordermanagement, 2010).Dit zowel in Nederland als in het buitenland. Niet zelden ontstaan er naar

aanleiding van een onverwachte gebeurtenis een relsituaties, die soms schijnbaar onbeheersbare

vormen aannemen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de recente rellen in Londen (2011), rellen in de

Utrechtse wijk Ondiep (2007) en de rellen in Franse voorsteden in 2005.

Dit soort gewelddadigheden worden vrijwel altijd breed uitgemeten in de media en ook de politiek

is er steeds sneller bij om deze gewelddadige uitspattingen te veroordelen. De maatschappelijke

verontwaardiging na dergelijke rellen is zonder uitzondering groot. Kennelijk worden massale

gewelddadigheden in onze maatschappij dus als ongewenst ervaren.

Masterthesis MCPm2, André Melsen

96

Opvallend is ook dat de nieuwe media, zoals bijvoorbeeld Twitter, een grote rol spelen in het

verloop van crises. Journalisten halen via deze media hun informatie, burgers worden producenten

van nieuws, flashmobs28 kunnen vrij eenvoudig worden georganiseerd via deze nieuwe media.

Global Village (mondiaal dorp) is een door Marshall McLuhan (The Gutenberg Galaxy, 1962)

bedachte term die de trend beschrijft van massamedia die de tijds- en afstandsbarrières van de

menselijke communicatie steeds meer wegneemt, waardoor mensen op een mondiale schaal

kunnen communiceren (wikipedia Global_village, 2012). Niet alleen de ongekende groei in

communicatiemogelijkheden, maar ook de grote mogelijkheden om snel afstanden te overbruggen

en de huidige problemen rondom godsdienstvraagstukken zijn belangrijke redenen waardoor de

kans op conflicten toeneemt. Dit maakt dat het de laatste jaren nog belangrijker is geworden om

door middel van netwerken vroegtijdig zicht te krijgen op mogelijke spanningen en wellicht ook

invloed uit te kunnen oefenen op het verloop van eventuele crises.

Met de invoering van de nationale politie is het streven om alle crisisstaven van de politie conform

de organisatiestructuur uit het RRCP-2009 in te gaan vullen. Tijdens het ontwikkelen van de opleiding

tot Hoofd Handhaven Netwerken werden diverse inhouds- en ervaringsdeskundigen op relevante

vakgebieden benaderd. Opvallend hierbij was dat veel van de ondervraagden geen helder of

eensluidend beeld hadden over de functie en mogelijkheden van deze nieuwe functionaliteit.

Tevens werd een aantal keren de vraag geopperd of het handhaven van netwerken wel een taak

was die exclusief bij de politie thuishoort. Een aantal deskundigen was verder van mening dat in de

acute fase van een ramp of crisis weinig tot geen voordeel te behalen zou zijn aan het activeren

van Hhn.

Waar alle ondervraagden het wel over eens waren is de noodzaak om, voorafgaande aan rampen

of crises, als overheid te investeren in het ontwikkelen en vitaal houden van goede netwerkrelaties.

Dit zou dus een continu proces moeten zijn. Een andere mogelijkheid die werd benoemd was het

inzetten van netwerken op het moment dat een crisis zich aankondigt. In het boek Crisis (Muller E.R.

et al, 2009) beschrijft Rosenthal in hoofdstuk één het fenomeen “sluipende crisis (creeping crisis)”. Op

zich is het logisch dat overheden in dit soort crises gebruik willen maken van de mogelijkheden die

netwerken bieden. Maar bieden netwerken dit soort kansen ook tijdens rampen of crises die zich

niet tijdig aankondigen of waarbij de vroegtijdig afgegeven signalen niet als bedreigend zijn

geïnterpreteerd of niet zijn opgemerkt?

Deze vragen en twijfels uit het multidisciplinaire werkveld, gekoppeld aan de behoefte aan inzicht

van de politieacademie, vormen de aanleiding om nader onderzoek te doen naar de

bruikbaarheid van netwerkrelaties tijdens openbare ordeverstoringen. Het handhaven van

netwerken impliceert dat er voorafgaande aan een crisis, al is geïnvesteerd in het creëren en vitaal

houden van een netwerk. Is dit noodzakelijk of kan er ook tijdens crisis gebruik gemaakt worden van

de functionaliteit Handhaven Netwerken, als er nog geen netwerk is?

Methodologie:

Hoofd Handhaven Netwerken is een relatief nieuwe functionaliteit binnen het SGBO-knoppenmodel

van de politie. Voor de politie, maar zeker ook voor bijvoorbeeld de gemeente is het aangaan van

netwerkrelaties geen nieuw fenomeen. Gelet op de taakstelling van de politie was en is het

noodzakelijk om met allerlei belangrijke partners relaties aan te gaan, om netwerken te bouwen of

daar aan deel te nemen. Het gebruiken van informatie uit deze netwerken ten tijde van crises en

rampen en het gebruiken van de “warme” relaties uit deze netwerken is niets nieuws. Zoals ik al in

28 Een flashmob is een (grote) groep mensen die plotseling op een openbare plek samenkomt, iets ongebruikelijks doet en daarna weer snel uiteenvalt. Flashmobs worden veelal georganiseerd via moderne communicatiemiddelen zoals het internet. (bron: wikipedia, gevonden op internet: 2 april 2012)

Masterthesis MCPm2, André Melsen

97

de probleemstelling aangaf is mijn ervaring dat tijdens het uitbreken van rellen de focus vooral

gericht is op het toepassen van Riot Control. Mijn veronderstelling is dat het inzetten/gebruiken van

netwerkrelaties ook tijdens de acute fase van rampen en crises nodig is en dat het zeker ook

ondersteunend kan zijn in het beperken van de negatieve effecten van maatschappelijke onrust.

Dit onderzoek zal dan ook voornamelijk een toetsend karakter hebben om te onderzoeken of deze

aanname klopt en of deze wordt ondersteund door wetenschappelijke theorieën.

Er zijn recente voorbeelden waarin deze strategie in ramp- of crisissituaties is toegepast.

Voorbeelden hiervan zijn beschreven in het boek “Zijn wij anders?”(Adang, 2010). Ook tijdens de

rellen in de Utrechtse wijk Ondiep in 2007 is gebruik gemaakt van netwerkrelaties (Van den Brink,

2010). Wat leverde dit op? Wat waren hierin de kritische succesfactoren?

Een tweetal van soortgelijke voorbeelden zullen als korte casestudie in een retrospectief onderzoek

worden onderzocht. Dit zal gebeuren aan de hand van beschikbare informatie, zoals:

onderzoeksrapporten, artikelen in vakbladen, media en semigestructureerde interviews met

sleutelfiguren in relatie tot deze twee praktijkvoorbeelden. Hierbij wordt er gestreefd naar het vinden

van respondenten uit diverse kolommen. Ook burgers (indien mogelijk) zullen worden benaderd. Op

deze wijze kan een multidisciplinair beeld worden verkregen. De casussen die ik als casestudie

nader uit wil gaan werken zijn: de rellen in de wijk Terweijde in Culemborg tussen Marokkaanse

Molukse jongeren ende dood van een Marokkaanse overvaller in de wijk Borgerhout nabij

Antwerpen (B), die tijdens een door hem gepleegde overval werd doorgestoken door een bejaarde

autochtone buurtbewoner.

Daarnaast zullen (ervarings)deskundigen in binnen- en buitenland benaderd worden om hun visie te

geven op de functionaliteit van netwerken in relatie tot crises. Ook dit zal geschieden middels

semigestructureerde interviews.

Het is de bedoeling om de meeste interviews in persoonlijke gesprekken af te nemen. Indien dit niet

mogelijk is, zal gebruik worden gemaakt van schriftelijke vragenlijsten die per brief of per e-mail

zullen worden aangeboden.

Literatuuronderzoek is een belangrijke bron van informatie. Dit zal zowel wetenschappelijk als

vakliteratuur kunnen zijn. Ook zal onderzoek worden gedaan in vakbladen en andere relevante

tijdschriften en media.

Theoretisch kader:

Gelet op de aard van het onderzoeksonderwerp ben ik voornemens om sociaalwetenschappelijke

theorie in relatie tot het onderwerp te gebruiken. Hoe komen relaties tot stand? Wat moet je doen

om deze te onderhouden? Hoe kun je relaties gebruiken om bepaalde effecten te bereiken? Kun je

relaties en daaruit voortvloeiende goede verstandhoudingen gebruiken als

beïnvloedingsinstrument? Zou je deze effecten ook kunnen bereiken zonder voorafgaand in de

relatie te investeren?

Wat betreft literatuur biedt het boek van Otto Adang “Zijn wij anders? Waarom Nederland geen

grootschalige etnische rellen heeft” (Adang, 2010)belangrijke input voor deze thesis. Een relevant

theoretisch model uit dit boek is het Adang Horowitz-escalatie model (AH-model). In dit model

worden een aantal voorwaarden/condities benoemd die van invloed zijn op het ontstaan of

voorkomen van relsituaties. Uit dit model zijn praktische consequenties te herleiden die het wellicht

mogelijk maken om rellen te voorkomen of de omvang van eventuele rellen te beperken. Dit model

biedt mogelijkheden om vooraf en tijdens (dreigende) relsituaties gericht te interveniëren in de

Masterthesis MCPm2, André Melsen

98

ongewenste situatie. Naast dagelijkse interacties hebben structurele factoren uiteraard invloed op

de aard van de relatie tussen de betrokken groepen.

In het boek “Invloed” (Cialdini, 2009)wordt in hoofdstuk twee de regel van wederkerigheid

beschreven. De schrijver betoogd in dit boek dat deze regel een krachtige beïnvloedingsstrategie is.

De vraag is of deze zich ook tussen netwerkrelaties voordoet. Interessant hierbij is om de link te

maken naar het eerder genoemde AH-model voor wat betreft het aangaan van relaties met

diverse netwerkpartners.

Over polarisatie heb ik een onderzoek gelezen met boeiende inzichten. Dit onderzoek van

Broekhuizen en Van wonderen in Amsterdam naar spanningen in buurten en hoe hiermee om te

gaan wil ik ook als input gebruiken (Broekhuijzen, 2010). Ook deze inzichten zijn weer terug te

herleiden naar het AH-model om te kijken waar met name op relationeel niveau gewerkt kan

worden aan het terugdringen van tegenstellingen, gespannen situaties of zelfs vijandschap.

Het binnen de crisiswereld bekende Bow Tie model is een instrument dat ik in deze thesis wellicht zal

gebruiken om de voornoemde praktijkvoorbeelden te analyseren.

Het Bow Tie model is een instrument om systematisch en efficiënt, een compleet beeld te krijgen van

de risico’s, preventieve maatregelen en verbetermaatregelen van een proces of gebeurtenis. Het

model is erg bruikbaar omdat deze elementen in één model worden samengebracht, hetgeen

verhelderende inzichten op kan leveren. De concepten in het Bow Tie model zijn de gevaren, de

ongewenste gebeurtenis en de gevolgen met barrières die ervoor zorgen dat de gevaren niet

leiden tot de ongewenste oorzaken. In het model wordt een onderscheid gemaakt tussen de

preventieve en herstelmaatregelen. De herstelmaatregelen moeten ervoor zorgen dat een gevaar

niet voorkomt of opgevangen wordt en de preventieve maatregelen dienen ervoor dat als het

ondervangen van een gevaar niet mogelijk is de ongewenste gevolgen zo optimaal mogelijk te

beperken.

Figuur 1: Bow Tie model (bron: internet, google afbeeldingen)

Zoals ik al in de probleemstelling aangaf weet ik uit ervaring dat op het moment dat rellen uitbreken

of uit dreigen te breken, de focus van crisisstaven bijna automatisch geheel gericht wordt op het

tegengaan van de ongewenste gevolgen van deze rellen (in het Bow Tie-model, aangeduid als

Consequence). Hierbij valt op dat er vanaf dat moment weinig of geen aandacht meer is voor het

(blijven) toepassen van Crowd Management. Dit laatste is volgens het Bow Tie-model juist een

strategie om “aan de voorkant” van het probleem (Risk) te komen (preventivecontrols).

Masterthesis MCPm2, André Melsen

99

Dit theoretisch kader is een eerste aanzet over mogelijke ondersteunende wetenschappelijke

theorieën en zal lopende het onderzoek vermoedelijk worden uitgebreid.

Voorlopige planning:

Eind januari 2012 indienen eerste onderzoeksvoorstel

April 2012 indienen aangepast onderzoeksvoorstel en verkrijgen fiat

werkgever/direct leidinggevende

Januari t/m mei literatuuronderzoek, verzamelen informatie, benaderen

respondenten en plannen interviews

Mei t/m september 2012 literatuuronderzoek, interviews houden, uitkomsten

interpreteren en ordenen

September tot begin nov 2012 schrijven en indienen eerste concept masterthesis

Half december 2012 indienen tweede conceptversie/eindversie masterthesis

Eind december 2012/januari 2013 indienen definitieve versie masterthesis

7 februari of 5 maart 2013 eindgesprek

Voorlopige literatuurlijst:

Adang, O., H. Quint en R. v.d. Wal, Zijn wij anders? Waarom Nederland geen grootschalige rellen

heeft, Apeldoorn, 2010

Boin, A., P. ’t Hart, E. Stern en B. Sundelius, The politics of crisis management. Public

leadershipinderpressure, Cambridge: Cambridge University Press, 2005

Boutelier, H en R. van Steden, Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving, Den Haag:

Boom Juridische Uitgevers, 2008

Brink van den, G., Empathie & handhaving, Apeldoorn, 2010

Brink van den, G. et al, Rellen in Ondiep, Ontstaan en afhandeling van grootschalige ordeverstoring

in een Utrechtse achterstandswijk, Apeldoorn, 2010

Broekhuizen, R. en J. van Wonderen, Samenleven met verschillen. Over de ontwikkeling van een

instrument om polarisatie en vertrouwen in buurten te meten, Amsterdam, Vrije Universiteit, 2010

Bruijn de, H. en E. ten Heuvelhof, Management in netwerken. Over veranderen in een multi-

actorcontext, Den Haag: Lemma 2007

Cialdini, R.,Invloed, de zes geheimen van het overtuigen, Den Haag: SDU 2009

Forsyth, D.R., Group dynamics, Richmond, 2010

Muller, E.R. et al, Crisis, Studies over crisis en crisisbeheersing, Deventer: Kluwer 2009

Masterthesis MCPm2, André Melsen

100

Ontwerpplan Nationale Politie (concept), Den Haag, 2011

Os van, P. en F. Langhout, Searching downstream. Via gebiedsgebonden politiezorg op zoek naar

leefbaarheidskunst, Nijmegen, 1995

Torre van der, E., Op ’t randje. Een onderzoek naar relpreventie op kritieke momenten, Den

Haag/Amsterdam, 2010

Voor akkoord:

Arnhem, 17 april 2012 Ossendrecht, 26 april 2012

Dr. O.M.J Adang, W.A. Braber,

Thesisbegeleider Manager onderwijs, politieacademie

Masterthesis MCPm2, André Melsen

101

Bijlage 8: Peelian prinicples

Sir Robert Peel’s Nine Principles of Policing

Sir Robert Peel (1788 – 1850)

“The Founder of Modern Policing”

Peelian Principle 1 - “The basic mission for which the police exist is to prevent crime and disorder.”

Peelian Principle 2 - “The ability of the police to perform their duties is dependent upon public

approval of police actions.”

Peelian Principle 3 - “Police must secure the willing co-operation of the public in voluntary

observance of the law to be able to secure and maintain the respect of the public.”

Peelian Principle 4 - “The degree of co-operation of the public that can be secured diminishes

proportionately to the necessity of the use of physical force.”

Peelian Principle 5 - “Police seek and preserve public favour not by catering to the public opinion

but by constantly demonstrating absolute impartial service to the law.”

Peelian Principle 6 - “Police use physical force to the extent necessary to secure observance of the

law or to restore order only when the exercise of persuasion, advice and warning is found to be

insufficient.”

Peelian Principle 7 - “Police, at all times, should maintain a relationship with the public that gives

reality to the historic tradition that the police are the public and the public are the police; the police

being only members of the public who are paid to give full-time attention to duties which are

incumbent on every citizen in the interests of community welfare and existence.”

Peelian Principle 8 - “Police should always direct their action strictly towards their functions and never

appear to usurp the powers of the judiciary.”

Peelian Principle 9 - “The test of police efficiency is the absence of crime and disorder, not the visible

evidence of police action in dealing with it.”

Bron: presentatie National Crime Prevention Council USA

Masterthesis MCPm2, André Melsen

102